Vrijdag, 7 november 2008
Tobias opende zijn ogen en was even gedesoriënteerd. In plaats van het witgekalkte plafond van zijn cel zag hij Pamela Anderson, die hem vanaf een poster toelachte. Pas toen begreep hij dat hij zich niet meer in de gevangenis bevond, maar dat dit zijn oude kamer in zijn ouderlijk huis was. Hij bleef roerloos liggen en luisterde naar de geluiden die door het schuine raam kwamen. Zes slagen van de kerkklok verraadden het vroege uur, er blafte ergens een hond, een andere blafte met hem mee, daarna werden ze weer stil. De kamer was nog hetzelfde: het bureau en de boekenkast van goedkoop gefineerd hout, de kast met de scheve deur. De posters van Eintracht Frankfurt, Pamela Anderson en Damon Hill in zijn Williams Renault, die in 1996 wereldkampioen formule 1 was geworden. De kleine stereo-installatie die hij in maart 1987 van zijn ouders had gekregen. De rode sofa waarop hij... Tobias ging rechtop zitten en schudde geïrriteerd zijn hoofd. In de gevangenis had hij zijn gedachten beter onder controle gehad. Nu werd hij ingehaald door de vragen die hem kwelden: wat zou er zijn gebeurd als Stefanie het die avond niet had uitgemaakt? Zou ze nu nog leven? Hij wist wat hij had gedaan. Tenslotte hadden ze hem dat honderd keer uitgelegd – eerst de politie, toen zijn advocaat, de officier van justitie en de rechter. Een duidelijke zaak: er waren aanwijzingen, er waren getuigen, er was bloed gevonden in zijn kamer, op zijn kleren en in zijn auto. En toch ontbraken er twee hele uren in zijn herinnering. Tot op de dag van vandaag bevond zich daar alleen een zwart gat.
Hij kon zich de zesde september 1997 nog precies herinneren. De geplande optocht tijdens het dorpsfeest was afgelast, uit piëteit, want in Londen werd laat op de middag prinses Diana ten grave gedragen. De halve wereld had voor de buis gezeten en gezien hoe de kist met de dodelijk verongelukte ‘roos van Engeland’ door de straten van de Engelse hoofdstad was gereden. Toch wilden ze het feest in Altenhain niet helemaal afblazen. Waren ze ’s avonds toch maar allemaal thuisgebleven!
Tobias zuchtte en draaide zich op zijn zij. Het was zo stil dat hij zijn hartslag kon horen. Even gaf hij zich over aan de illusie dat hij weer twintig was en dat het allemaal niet was gebeurd. In München wachtte zijn studieplaats op hem. Met een gemiddeld eindexamencijfer van 9,8 had hij die zonder problemen gekregen. De gelukkige herinneringen begonnen weer plaats te maken voor pijnlijke. Op een uitbundig eindexamenfeest in de tuin van een klasgenoot in Schneidhain had hij Stefanie voor het eerst gekust. Laura sprong uit haar vel en voor zijn ogen viel ze Lars om de hals, om hem jaloers te maken. Maar hoe had hij nog aan Laura kunnen denken met Stefanie in zijn armen! Ze was het eerste meisje geweest voor wie hij echt zijn best had moeten doen. Dat was een heel nieuwe ervaring voor hem omdat alle meisjes hém doorgaans naliepen, tot groot ongenoegen van zijn vrienden. Wekenlang had hij haar voor zich proberen te winnen, tot ze ten slotte voor hem was gezwicht. De vier weken daarna waren de gelukkigste van zijn leven geweest – tot die ontnuchterende zesde september. Stefanie was tot Miss Altenhain uitgeroepen, een idiote titel, waar Laura eigenlijk jarenlang op geabonneerd was geweest. Deze keer had Stefanie haar de loef afgestoken. Hij had met Nathalie en een paar anderen in de tent achter de bar gewerkt en moeten toezien hoe Stefanie met de andere jongens flirtte, tot ze opeens was verdwenen. Misschien had hij toen al meer op dan goed voor hem was. Nathalie merkte hoe hij leed. Ga toch naar haar op zoek, had ze gezegd. Hij was de tent uit gerend. Hij hoefde niet lang te zoeken, en toen hij haar had gevonden was zijn jaloezie als een bom in zijn binnenste tot uitbarsting gekomen. Hoe kon ze hem dat aandoen, hoe kon ze hem zo ten overstaan van iedereen krenken? En dat alles alleen vanwege die stomme hoofdrol in dat nog stommere toneelstuk? Tobias gooide zijn deken van zich af en sprong overeind. Hij moest iets doen, werken, op een of andere manier afleiding zoeken en die pijnlijke herinneringen vergeten.
*
Amelie liep met gebogen hoofd door de fijne motregen. Het aanbod van haar schoonmoeder om haar naar de bushalte te rijden had ze, zoals elke ochtend, afgewezen, maar nu moest ze zich haasten om de schoolbus niet te missen. November liet zich van zijn meest onvriendelijke kant zien, mistig en regenachtig, maar Amelie zag wel iets in die duistere troosteloze maand. Ze hield van de eenzame tocht door het slapende dorp. Door de oordopjes van haar iPod dreunde de trommelvlies verscheurend harde muziek van Schattenkindern, een van haar favoriete darkwavebands. De halve nacht had ze wakker gelegen en over Tobias Sartorius en de vermoorde meisjes nagedacht. Laura Wagner en Stefanie Schneeberger waren destijds zeventien, even oud als zij nu. En ze zat uitgerekend in het huis waar vroeger een van de slachtoffers zou hebben gewoond. Ze moest hoe dan ook meer te weten komen over het meisje dat Thies Sneeuwwitje had genoemd. Wat was er toen in Altenhain gebeurd?
Er remde een auto naast haar. Zeker haar stiefmoeder, die haar met haar zenuwslopende vriendelijkheid tot waanzin kon drijven. Maar toen herkende Amelie Claudius Terlinden, de chef van haar vader. Hij had het raam laten zakken en gebaarde haar naderbij te komen. Amelie zette de muziek uit.
‘Wil je een lift?’ vroeg hij. ‘Zo word je drijfnat!’
Eigenlijk stoorde de regen Amelie niet, maar ze reed graag mee in Terlindens auto. Ze hield wel van de dikke zwarte Mercedes met de stoelen van wit leer, hij rook nog als nieuw; ze was gefascineerd door de technische snufjes, die Terlinden graag demonstreerde. Om onverklaarbare redenen was ze op haar buurman gesteld, hoewel hij met zijn dure pakken, zijn dikke auto’s en zijn protserige villa eigenlijk het prototype was van de decadente rijke stinkerd die zij en haar vrienden thuis hartgrondig hadden verfoeid. Maar er was nog iets. Soms vroeg Amelie zich af of ze wel helemaal normaal was, want bij elk mannelijk wezen dat een beetje vriendelijk tegen haar was dacht ze de laatste tijd onmiddellijk aan seks. Hoe zou meneer Terlinden reageren als ze haar hand op zijn been zou leggen en hem een concreet voorstel zou doen? Alleen bij de gedachte al voelde ze een hysterisch gegiechel opkomen, dat ze maar met moeite kon onderdrukken.
‘Komt er nog wat van?’ riep hij en wenkte haar. ‘Stap in!’
Amelie stopte de oordopjes in haar jaszak en liet zich op de passagiersstoel vallen. De zware deur van de luxe slee sloot met een zuigend geluid. Terlinden reed de Waldstraat af en glimlachte tegen Amelie.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij. ‘Je ziet er zo tobberig uit.’
Amelie aarzelde even. ‘Mag ik u iets vragen?’
‘Natuurlijk. Ga je gang.’
‘De twee meisjes, die toen zijn verdwenen. Hebt u die gekend?’
Claudius Terlinden keek haar even aan. Hij glimlachte niet meer. ‘Waarom wil je dat weten?’
‘Ik ben gewoon nieuwsgierig. Er wordt zoveel gekletst sinds die man er weer is. Ik vind het toch wel spannend.’
‘Hm. Destijds was dat een treurige zaak. Nog steeds, trouwens,’ zei Terlinden. ‘Natuurlijk kende ik die twee meisjes. Stefanie was de dochter van onze buren. En Laura kende ik ook, van kinds af aan. Haar moeder heeft als huishoudster bij ons gewerkt. Dat die meisjes nooit zijn gevonden is meer dan verschrikkelijk voor hun ouders.’
‘Hm,’ zei Amelie peinzend. ‘Hadden ze bijnamen?’
‘Wie bedoel je?’ Claudius Terlinden leek verbaasd te zijn over haar vraag.
‘Stefanie en Laura.’
‘Dat weet ik niet. Waarom... wacht even. Stefanie had een bijnaam. De andere kinderen noemden haar Sneeuwwitje.’
‘En waarom?’
‘Misschien vanwege haar achternaam, Schneeberger.’ Terlinden fronste zijn voorhoofd en minderde vaart. De schoolbus stond al met knipperende waarschuwingslichten bij de halte op de paar scholieren te wachten die mee moesten naar Königstein.
‘Ach nee.’ Claudius Terlinden herinnerde zich iets. ‘Ik geloof dat het met het toneelstuk te maken had dat op school zou worden opgevoerd. Stefanie had de hoofdrol gekregen. Ze zou Sneeuwwitje spelen.’
‘Zou?’ vroeg Amelie nieuwsgierig. ‘Heeft ze het niet gedaan?’
‘Nee. Ze werd daarvoor toch... hm... daarvoor verdween ze.’
*
De broodrooster klikte en de sneetjes sprongen eruit. Pia smeerde er gezouten boter op, vervolgens een flinke laag Nutella, en legde ze op elkaar. Ze was gewoon verslaafd aan die aparte combinatie van zout en zoet, genoot van elke hap en likte het gesmolten boter-Nutella-mengsel van haar vingers voor het op de krant kon druipen die ze voor zich had opengeslagen. Het skelet dat gisteren op het oude vliegveld was gevonden werd in een vijfregelig berichtje genoemd, aan de elfde dag van het proces tegen Vera Kaltensee wijdde de lokale editie van de Frankfurter Neue Presse vier kolommen. Vandaag om negen uur moest Pia voor de arrondissementsrechtbank getuigen over de gebeurtenissen in Polen van afgelopen zomer. Onwillekeurig dwaalden haar gedachten af naar Henning. Gisteren bleef het niet bij één kop koffie, het werden er drie. Hij had openhartiger met haar gesproken dan hij in de zestien jaar van hun huwelijk ooit had gedaan, maar Pia had ook geen uitweg uit zijn dilemma geweten. Sinds het Poolse avontuur had hij een verhouding met Pia’s beste vriendin Miriam Horowitz; niettemin had hij, onder omstandigheden waarop hij tot haar spijt niet nader inging, zich ertoe laten verleiden het bed in te duiken met een vurige bewonderaarster, officier van justitie Valerie Löblich. Een misstap, naar hij haar verzekerde, maar wel een met rampzalige gevolgen, want mevrouw Löblich was nu in blijde verwachting. De situatie was Henning volledig boven het hoofd gegroeid en hij speelde met de gedachte de wijk te nemen naar de VS. Al jaren lokte de universiteit van Tennessee hem met een bijzonder lucratieve en vanuit wetenschappelijk oogpunt zeer interessante functie. Terwijl Pia nog over Hennings problemen nadacht en tegelijk overwoog of ze op de eerste caloriebom nog een tweede zou laten volgen, kwam Christoph uit de badkamer en ging tegenover haar aan de keukentafel zitten. Zijn haar was nog vochtig, hij rook naar aftershave.
‘Denk je dat je het vanavond gaat redden?’ vroeg hij en schonk zichzelf koffie in. ‘Annika zou het leuk vinden.’
‘Als er niets tussenkomt, moet het geen probleem zijn.’ Pia bezweek voor de verleiding en roosterde nog een boterham. ‘Ik moet om negen uur getuigen bij de rechtbank, maar verder hebben we geen dringende zaken.’
Christoph maakte zich vrolijk over de Nutella en de zoute boter en beet grijnzend in zijn verantwoorde gezonde bruine boterham met hüttenkäse. Nog altijd kreeg ze een warme tinteling in haar buik als ze hem zag. Het waren zijn bruine Toffifee-ogen. Bij hun allereerste ontmoeting was ze er meteen van in de ban geraakt en tot nog toe hadden ze niets aan aantrekkingskracht ingeboet. Christoph Sander was een imposante man, die niet met zijn kwaliteiten te koop hoefde te lopen. Weliswaar had hij niet het uitgesproken knappe uiterlijk van Pia’s chef, maar zijn gezicht had iets bijzonders, iets wat mensen ertoe bracht een tweede keer naar hem te kijken. Het was vooral zijn glimlach, die bij zijn ogen begon en dan over zijn hele gezicht trok, die bij Pia elke keer een bijna onbedwingbaar verlangen wekte zich in zijn armen te werpen.
Christoph en zij hadden elkaar twee jaar geleden leren kennen, toen Pia in de Opel-dierentuin in Kronberg moest zijn vanwege een onderzoek in een moordzaak. Christoph, directeur van de dierentuin, was haar meteen bevallen – de eerste man voor wie ze oog had sinds ze van Henning was gescheiden. De genegenheid was wederzijds. Helaas had Oliver von Bodenstein geruime tijd ernstige verdenkingen tegen Christoph gekoesterd. Nadat de zaak was opgelost en Christoph van elke blaam gezuiverd was, had hun relatie zich tamelijk snel ontwikkeld van gepassioneerde verliefdheid tot liefde, en nu vormden ze al ruim twee jaar een paar. Weliswaar had ieder van hen zijn eigen huis aangehouden, maar dat zou binnenkort veranderen, want Christophs drie dochters, die hij na de plotselinge dood van zijn vrouw zeventien jaar geleden in zijn eentje had opgevoed, gingen op eigen benen staan: Andrea, de oudste, werkte sinds het voorjaar in Hamburg; Antonia, de jongste, woonde min of meer bij haar vriend Lucas en nu wilde Annika met haar kind naar Australië gaan, naar de vader ervan. Vanavond gaf ze een afscheidsfeest in Christophs huis, morgen vertrok het vliegtuig naar Sydney. Pia wist dat hij er allesbehalve gelukkig mee was. Hij had weinig vertrouwen in de jongeman die de destijds zwangere Annika vier jaar geleden in de steek had gelaten. Tot zijn verdediging kon worden aangevoerd dat Annika haar zwangerschap toentertijd voor hem had verzwegen en het had uitgemaakt. Nu was alles op zijn pootjes terechtgekomen, Jared Gordon was een inmiddels gepromoveerde bioloog en werkte bij een proefstation op een eiland in het Great Barrier Reef; hij was dus praktisch een collega van Christoph, die zijn dochter en haar vriend uiteindelijk, zij het met tegenzin, zijn zegen had gegeven.
Omdat Pia er niet over peinsde de Birkenhof op te geven, had Christoph zijn huis in Bad Soden met ingang van 1 januari verhuurd. Annika’s afscheidsfeest die avond was tegelijkertijd Christophs afscheid van zijn huis, waar hij vele jaren had gewoond. De dozen waren al ingepakt, het verhuisbedrijf voor komende maandag besteld. Totdat de Frankfurtse dienst bouw- en woningtoezicht het groene licht voor de geplande verbouwing en uitbreiding van Pia’s kleine huisje zou hebben gegeven, zouden de meubels voorlopig worden opgeslagen. Ja, Pia was tamelijk tevreden over de manier waarop haar privéleven zich had ontwikkeld.
*
Tobias had alle rolluiken opgehaald en bij daglicht het interieur geïnspecteerd, dat zich in een deplorabele toestand bevond. Zijn vader was weggegaan om boodschappen te doen, en hij was begonnen de ramen te lappen. Juist toen hij de ramen in de eetkamer deed, kwam zijn vader terug en liep met gebogen hoofd zwijgend langs hem heen naar de keuken. Tobias stapte van de ladder af en volgde hem.
‘Wat is er gebeurd?’ Zijn blik viel op de lege boodschappenmand.
‘Ze heeft me niet bediend,’ antwoordde Hartmut Sartorius zacht. ‘Geeft niet. Ik rij wel naar de supermarkt in Bad Soden.’
‘Gisteren heb je nog bij de Richters boodschappen gedaan, niet?’ wilde Tobias weten. Zijn vader knikte kort. Resoluut nam Tobias zijn jas van de kapstok, pakte de mand met de portemonnee van zijn vader en verliet het huis. Innerlijk kookte hij van woede. De Richters waren vroeger goede vrienden van zijn ouders geweest, en nu gooide die schriele kraai zijn vader gewoon de winkel uit! Dat kon hij niet op zich laten zitten. Toen hij de straat wilde oversteken, zag hij vanuit zijn ooghoeken iets roods op de gevel van het restaurant, en hij draaide zich om. hier woont een vuile moordenaar, was met rode verf op de muur van het gebouw gespoten. Even staarde Tobias stil naar de lelijke letters, die iedereen die voorbijreed meteen zouden opvallen. Zijn hart bonkte in zijn borst, en de knoop in zijn maag trok zich samen. Die schoften! Wat wilden ze daarmee bereiken? Hem uit zijn ouderlijk huis verdrijven? Zouden ze het hierna misschien in brand steken? Hij telde tot tien, toen draaide hij zich weer om en liep linea recta de straat over naar Richters levensmiddelenwinkel. De verzamelde roddeltantes-maffia had hem al door de grote ruiten zien aankomen. Toen het belletje rinkelde, stonden ze opgesteld als in een toneelstuk: Margot Richter troonde achter haar kassa, pezig en vals, zoals gewoonlijk met een ruggengraat van ijzer. Achter haar, eerder dekking zoekend dan dreigend, stond haar schonkige man. Tobias liet zijn blik over elk van de aanwezigen gaan. Hij kende ze allemaal, de moeders van de vrienden uit zijn kinderjaren. Helemaal vooraan Inge Dombrowski, kapster en de ongekroonde koningin van de laster. Daarachter Gerda Pietsch met haar buldoggengezicht, twee keer zo dik als vroeger, maar waarschijnlijk ook twee keer zo venijnig. Naast haar Nadja’s moeder Agnes Unger, afgetobd en inmiddels grijs geworden. Onvoorstelbaar, dat ze zo’n knappe dochter had voortgebracht!
‘Goedemorgen,’ zei hij. Zijn groet stuitte op een ijzig stilzwijgen. Maar niemand weerhield hem ervan langs de schappen te lopen. De koelaggregaten zoemden luidruchtig in de gespannen stilte. Op zijn gemak legde Tobias alles wat zijn vader op het boodschappenlijstje had geschreven in de mand. Toen hij bij de kassa kwam, stond iedereen nog steeds als versteend op zijn plaats. Uiterlijk onbewogen legde Tobias de boodschappen op de lopende band, maar Margot Richter stond met haar armen over elkaar en maakte geen aanstalten met hem af te rekenen. Het belletje van de winkeldeur klingelde, een nietsvermoedende chauffeur van een pakketdienst kwam binnen. Hij merkte dat er een gespannen sfeer hing en bleef aarzelend staan. Tobias ging geen millimeter opzij. Het was een krachtmeting, niet alleen tussen hem en Margot Richter, maar tussen hem en heel Altenhain.
Lutz Richter ging een paar minuten later al door de knieën. ‘Laat hem nou maar betalen.’ Tandenknarsend gehoorzaamde zijn vrouw en sloeg zwijgend Tobias’ boodschappen op de kassa aan.
‘Tweeënveertig zeventig.’
Tobias gaf een biljet van vijftig euro, ze gaf hem het wisselgeld met tegenzin, zonder een woord. Haar blik had de Stille Oceaan kunnen doen bevriezen, maar dat kon Tobias niet schelen. In de gevangenis had hij vaak een machtsstrijd moeten uitvechten, en meer dan eens had hij aan het langste eind getrokken.
‘Ik heb mijn straf uitgezeten en ben weer terug.’ Hij keek langs de rij bedremmelde gezichten met neergeslagen ogen. ‘Of het jullie bevalt of niet.’
*
Tegen half twaalf kwam Pia aan op het bureau, nadat ze haar getuigenverklaring in het proces tegen Vera Kaltensee voor de arrondissementsrechtbank van Frankfurt had afgelegd. Omdat zich al weken niemand geroepen had gevoeld de pijp onder verdachte omstandigheden aan Maarten te geven, viel er op K11 relatief weinig te doen. Het skelet uit de ondergrondse tank op het vliegveld van Eschborn was de enige lopende zaak. De resultaten van het forensisch onderzoek lieten nog op zich wachten, daarom liep brigadier Kai Ostermann zonder veel haast de lijst met vermiste personen van de afgelopen jaren door. Hij stond er alleen voor. Zijn collega Frank Behnke had maandag een geel ziekmeldingsformulier voor de hele week afgegeven, bij een val van zijn fiets zou hij verwondingen aan zijn gezicht en kneuzingen hebben opgelopen. Dat brigadier Andreas Hasse eveneens ziek was verbaasde niemand. Al jaren kreeg hij keer op keer weken- of maandenlang ziekteverlof. Op K11 waren ze erop ingesteld het ook zonder hem te klaren, en hij werd door niemand gemist. Pia trof haar jongste collega Kathrin Fachinger bij de koffieautomaat in de gang, waar ze een praatje met de secretaresse van hoofdcommissaris dr. Nicola Engel maakte. De dagen dat Kathrin rondliep in bloesjes met ruche en geruite broeken waren voorbij. Haar ronde uilenbril had ze ingewisseld voor een modern hoekig model en sinds kort droeg ze nauwsluitende jeans, hooggehakte laarzen en strakke pullovertjes, waarin haar benijdenswaardig slanke figuur perfect uitkwam. De reden voor die omslag kende Pia niet, en eens te meer viel het haar op hoe weinig ze over het privéleven van haar collega’s af wist. In ieder geval had de benjamin van de afdeling duidelijk meer zelfvertrouwen gekregen.
‘Pia! Wacht even!’ riep Kathrin, en Pia bleef staan.
‘Wat is er?’
Kathrin keek samenzweerderig om zich heen in de gang.
‘Ik was gisteren met een paar vrienden in Sachsenhausen,’ zei ze op gedempte toon. ‘Je gelooft niet wie ik daar heb gezien.’
‘Toch niet Johnny Depp?’ vroeg Pia sarcastisch. Iedereen van K11 wist dat Kathrin dweepte met de Amerikaanse acteur.
‘Nee, Frank,’ vervolgde Kathrin onverstoorbaar. ‘Hij werkt achter de bar in de Klapperkahn. Hij is helemaal niet ziek.’
‘Ach!’
‘Nou ja, nu weet ik niet wat ik moet doen. Eigenlijk moet ik het de chef vertellen, toch?’
Pia fronste haar voorhoofd. Als je als politieman een bijbaantje wilde, moest je een aanvraag indienen en wachten op toestemming. Werkzaamheden in een kroeg met een nogal twijfelachtige reputatie kwamen zeker niet in aanmerking. Als Kathrin zich niet had vergist, riskeerde Behnke een berisping, een geldboete of zelfs een tuchtzaak.
‘Misschien viel hij alleen in voor een vriend.’ Pia had niet veel op met collega Behnke, maar de gedachte aan de mogelijke gevolgen van een officiële klacht zat haar niet lekker.
‘Nee hoor.’ Kathrin schudde haar hoofd. ‘Hij heeft me gezien en stormde meteen op me af. Hij beschuldigde me ervan dat ik hem bespioneerde. Wat een onzin! En dan zegt die lul ook nog dat ik wat kan beleven als ik hem erbij lap!’
Dat Kathrin diep gekwetst en woedend was, was begrijpelijk. Pia twijfelde geen moment aan haar verhaal. Dat was haar lievelingscollega ten voeten uit. Behnke bezat de tact van een pitbull.
‘Heb je mevrouw Schneider daarnet al iets verteld?’ informeerde Pia.
‘Nee.’ Kathrin schudde haar hoofd. ‘Maar het liefst had ik het gedaan. Ik heb er zwaar de pest in!’
‘Daar kan ik inkomen. Frank heeft een geweldig talent om anderen op stang te jagen. Laat mij met de chef praten. Misschien kan de zaak discreet worden afgehandeld.’
‘Waarom eigenlijk?’ zei Kathrin opgewonden. ‘Waarom neemt iedereen die schoft in bescherming? Hier kan hij zich alles permitteren, zijn pesthumeur op ons botvieren, maar er gebeurt niets.’
Haar woorden waren Pia uit het hart gegrepen. Om een of andere reden had Frank Behnke een streepje voor. Op dat moment kwam Bodenstein de gang in.
Pia keek Kathrin aan. ‘Je moet zelf weten wat je doet,’ zei ze.
‘Dat doe ik ook,’ zei Kathrin, en ze liep vastbesloten op Bodenstein af. ‘Ik moet even met u praten, chef. Onder vier ogen.’
*
Amelie was tot de conclusie gekomen dat haar onderzoek naar de moord op de meisjes in Altenhain duidelijk belangrijker was dan school, en daarom had ze de lerares na het derde lesuur wijsgemaakt dat ze ziek was. Nu zat ze aan haar bureau achter haar laptop, tikte de naam van de zoon van haar buurman in en vond inderdaad honderden zoekresultaten. Terwijl ze de persberichten uit de zomer van 1997 en het verslag van de rechtszitting las waarbij Tobias Sartorius tot tien jaar jeugddetentie werd veroordeeld, raakte ze meer en meer gefascineerd. Het was een proces met louter indirect bewijs geweest, want de lichamen van de meisjes waren nooit gevonden. Dat was precies wat Tobias was verweten: zijn zwijgen gold als een verzwarende omstandigheid bij het bepalen van de strafmaat. Amelie bekeek de foto’s, waarop een tiener te zien was met donker haar en een nog jongensachtig gezicht dat verried wat voor man hij later zou worden; Tobias Sartorius zou tegenwoordig een tamelijk knappe verschijning moeten zijn. Op de foto’s had hij handboeien om, maar hij verborg zijn gezicht niet achter zijn jas of zijn aktetas, hij keek recht in de lens. Hij werd bestempeld als ‘ijskoude killer’, arrogant, gevoelloos en wreed.
De ouders van het vermoorde meisje traden op als civiele partij in het proces tegen Tobias S., de kasteleinszoon uit het kleine dorp in de Vordertaunus. Maar ook de wanhopige smeekbedes van Andrea W. en Beate S. lieten de briljante leerling, die met een tien voor zijn eindexamen was geslaagd, koud. Op de vraag wat hij met de lichamen van de twee meisjes had gedaan, zweeg S., die volgens psychologisch onderzoek bovengemiddeld intelligent was. Tactiek of arrogantie? Zelfs toen rechter S. hem aanbood de aanklacht van moord op Stefanie S. om te zetten in doodslag als hij zou bekennen, volhardde de jongeman in zijn stilzwijgen. Zijn volledige gebrek aan medeleven verbaasde zelfs ervaren procesgangers. Het Openbaar Ministerie twijfelde niet aan zijn schuld, omdat de reeks aanwijzingen en de reconstructie van de toedracht geen leemtes vertoonden. Weliswaar probeerde S. via lasterlijke beschuldigingen en met zogenaamde hiaten in zijn herinnering zijn onschuld aan te tonen, maar de rechtbank liet zich niet om de tuin leiden. Tobias S. hoorde het vonnis onbewogen aan, een verzoek tot hoger beroep werd door de rechtbank afgewezen.
Amelie nam andere, gelijkluidende verslagen van het proces vluchtig door, en uiteindelijk stuitte ze op een artikel over de gebeurtenissen die eraan waren voorafgegaan. Laura Wagner en Stefanie Schneeberger waren in de nacht van 6 op 7 september spoorloos verdwenen. In Altenhain was het kermis en het hele dorp was op de been. Bij het onderzoek ging de aandacht al snel uit naar Tobias Sartorius, want de buren hadden gezien dat de twee meisjes ’s avonds het huis van zijn ouders waren binnengegaan, maar het niet meer hadden verlaten. Tussen Laura Wagner, zijn gewezen vriendin, en Tobias kwam het voor de huisdeur tot heftige ruzie en handtastelijkheden. Alle twee hadden ze op de kermis een grote hoeveelheid alcohol geconsumeerd. Niet veel later was Stefanie Schneeberger, op dat moment Tobias’ vriendin, erbij gekomen. Hijzelf had later verklaard dat ze het die avond met hem had uitgemaakt en dat hij uit wanhoop op zijn kamer nog bijna een hele fles wodka had leeggedronken. Al de volgende dag hadden politiehonden bloedsporen op het land van Sartorius gevonden; in de kofferbak van Tobias’ auto lag overal bloed, en bovendien waren er stukjes huid en bloedsporen, die tot de beide meisjes konden worden herleid, op zijn kleding en in huis gevonden. Getuigen hadden Tobias laat die nacht achter het stuur van zijn auto gezien, toen hij door de hoofdstraat reed. Ten slotte was in zijn kamer nog de rugzak van Stefanie Schneeberger gevonden, het halssnoer van Laura Wagner had in de melkkeuken onder een wasbak gelegen. Aan de gebeurtenissen was een liefdesgeschiedenis voorafgegaan: Tobias had Laura vanwege Stefanie verlaten, vervolgens had Stefanie het weer met hem uitgemaakt. Daarna kwam het tot de bloedige daden, het overmatige alcoholgebruik kan bij Tobias als katalysator hebben gewerkt. Weliswaar had hij tot de laatste dag van het proces ontkend dat hij iets met de verdwijning van de meisjes te maken had, maar de rechtbank had het geheugenverlies dat hij zou hebben gehad niet erkend, en getuigen à decharge waren er ook niet geweest. Integendeel. Zijn vrienden hadden voor de rechtbank verklaard dat Tobias onbezonnen en vaak driftig was, en eraan gewend was dat de meisjes aan zijn voeten lagen – goed mogelijk dat hij uit frustratie over Stefanies vertrek was doorgeslagen. Hij had geen schijn van kans gehad.
En dat was precies wat Amelies’ nieuwsgierigheid wekte, omdat er niets was dat ze meer haatte dan onrechtvaardigheid; zelf was ze meer dan eens slachtoffer van onterechte beschuldigingen geweest. Ze kon zich indenken hoe Tobias zich moest hebben gevoeld als hij werkelijk onschuldig was, zoals hij beweerde. Ze zou verder onderzoek instellen, hoe wist ze nog niet precies. Maar eerst moest ze Tobias Sartorius leren kennen.
*
Twintig over vijf. Een halfuur lang moest hij op het station rondhangen tot de jongens zouden verschijnen die hem, hoopte hij, naar het jongerencentrum zouden meenemen om te repeteren. Nico Bender had speciaal zijn voetbaltraining laten schieten om ze niet mis te lopen als ze met de trein van vijf voor zes uit Schwalbach zouden komen. Hoewel hij dolgraag voetbalde, was het clubje jongens en hun band nog veel belangrijker voor hem. Vroeger waren ze zijn vrienden geweest, maar sinds zijn ouders hem hadden gedwongen in Königstein in plaats van in Schwalbach naar school te gaan, hoorde hij er niet meer echt bij. Toch had hij veel meer in huis dan Mark of Kevin, want hij kon echt goed drummen. Nico zuchtte en keek naar de bebaarde figuur met de baseballpet die al een halfuur onbeweeglijk aan het andere eind van het perron stond. Ondanks de regen was de man niet bij hem in het wachthuisje gaan zitten, het leek hem niet te deren dat hij nat werd. De trein uit Frankfurt arriveerde. Acht wagons, en het was spitsuur. Zat hij op een strategische plek? Als de jongens in de voorste wagon zaten, zou hij ze misschien missen. De deuren gingen open, mensen stapten uit, staken paraplu’s op en renden met hun hoofd tussen hun schouders naar de voetgangersbrug of langs hem heen naar de onderdoorgang. Zijn vrienden zaten niet in de trein. Nico stond op en liep langzaam over het perron. Op dat moment zag hij de man met de baseballpet weer. De man volgde een vrouw die naar de brug liep en sprak haar aan. Ze bleef staan, maar toen leek ze bang te worden, want ze liet haar boodschappentas vallen en holde weg.
De man rende haar achterna, pakte haar arm, ze sloeg naar hem. Nico bleef gebiologeerd staan kijken. Het leek wel een film! Het perron was alweer leeg, de deuren gingen dicht en de trein zette zich in beweging. Toen zag hij de twee op de voetgangersbrug. Het leek alsof ze vochten. En opeens was de vrouw verdwenen. Nico hoorde het gepiep van remmen, toen een dof geluid, dat werd gevolgd door een geluid van botsend en scheurend metaal. De eindeloze rij felle koplampen aan de andere kant van het spoor stokte. Nico was verbijsterd. Hij snapte dat hij net getuige was geweest van een misdaad. De man had de vrouw gewoon over de brugleuning op de drukke Limesspange gegooid! En nu kwam hij recht op hem afrennen, met neergeslagen ogen, de tas van de vrouw in zijn hand. Het hart klopte Nico in de keel. Hij werd bevangen door angst. Als die vent doorkreeg dat hij hem had gezien, zou hij korte metten met hem maken. In paniek rende Nico ervandoor. Als een haas schoot hij de onderdoorgang in en rende zo snel zijn benen hem konden dragen tot hij zijn fiets had bereikt, die hij aan de kant van Bad Soden bij het spoor had neergezet. De jongens konden hem niets meer schelen, de band en het jongerencentrum evenmin. Hij sprong op zijn fiets en trapte hijgend op de pedalen toen de man de trap op kwam en hem iets achterna brulde. Nico waagde een blik over zijn schouder en stelde opgelucht vast dat hij hem niet volgde. Niettemin reed hij op topsnelheid langs het eikenbos, tot hij veilig thuis was.
*
Het kruispunt bij het station Sulzbach-Noord bood een desolate aanblik. Zeven auto’s waren met hoge snelheid op elkaar gereden. Met snijbranders en zware apparatuur probeerden de brandweerlieden het verkreukelde blik uit elkaar te trekken, en ze strooiden zand op de plassen weggestroomde benzine. Er stonden een paar ambulances achter elkaar, waarin de gewonden werden behandeld. Ondanks de kou en de regen hadden zich achter de bandafzetting sensatiebeluste kijkers verzameld om het gruwelijke schouwspel gade te slaan. Bodenstein vroeg aan iedereen waar hij Hendrik Koch van bureau Eschborn kon vinden, en ten slotte stond hij tegenover de hoofdinspecteur, die als een van de eersten op de plaats van het ongeluk was gearriveerd.
‘Ik ben wel wat gewend, maar dit is toch echt het afschuwelijkste wat ik tot nog toe heb gezien.’ Het afgrijzen stond op het gezicht van de ervaren politieman te lezen. Hij legde Bodenstein en Pia kort de situatie uit. Een vrouw was om 17.26 uur van de voetgangersbrug gevallen, pal op de voorruit van een uit de richting van Schwalbach komende bmw. De bestuurder had zijn auto zonder te remmen scherp naar links gestuurd en was frontaal op een tegenligger geknald. In beide richtingen kwam het daarop tot kop-staartbotsingen. Een automobilist die in Sulzbach voor het rode stoplicht stond te wachten beweerde gezien te hebben dat de vrouw door iemand over de reling was geduwd.
‘En hoe is het met de vrouw afgelopen?’ vroeg Pia.
‘Ze leeft,’ antwoordde hoofdinspecteur van dienst Koch, en hij voegde eraan toe: ‘Nog. De ambulancearts behandelt haar in een van die ambulances daar.’
‘We kregen melding van een dode.’
‘De bestuurder van de bmw is overleden aan een hartinfarct. Waarschijnlijk van schrik. Reanimatie mocht niet baten.’ Koch knikte in de richting van het midden van de kruising. Naast de volledig vernielde bmw lag een lijk. Er staken twee schoenen onder een natte deken uit. Aan de rand van de afzetting ontstond tumult. Twee agenten hielden een grijsharige vrouw in bedwang, die een wanhopige poging deed het afgebakende terrein op te komen. Kochs mobilofoon ruiste, er klonk een krakende stem.
‘Dat zal de vrouw van de bmw-rijder wel zijn,’ zei hij nerveus tegen Bodenstein en Pia. ‘Sorry, ik moet even weg.’
Hij zei iets in zijn mobilofoon en maakte aanstalten het slagveld over te steken. Pia benijdde hem niet om wat hij moest doen. Een van de moeilijkste kanten van hun werk was de naasten van het slachtoffer op de hoogte te stellen van het overlijden, en noch psychologiecursussen, noch jarenlange ervaring konden daar iets aan veranderen.
‘Houd jij je maar met die vrouw bezig,’ zei Bodenstein. ‘Ik praat wel met de getuigen.’
Pia knikte en liep naar de ambulance, waar de zwaargewonden nog steeds werden behandeld. De deur aan de achterkant ging open, en de ambulancearts stapte uit. Pia kende hem van eerdere opdrachten.
‘Ach, mevrouw Kirchhoff,’ zei hij ter begroeting. ‘We hebben haar gestabiliseerd en brengen haar nu naar het ziekenhuis van Bad Soden. Botbreuken, verwondingen aan het gezicht, mogelijk inwendig letsel. Ze is niet aanspreekbaar.’
‘Kunt u iets over haar identiteit vertellen?’
‘Ze had een autosleutel in haar...’ De arts zweeg en deed een stap achteruit, want de ambulance zette zich in beweging en de sirene maakte elk gesprek onmogelijk. Pia bedankte de arts en liep terug naar haar collega. In de jaszak van de gewonde vrouw was alleen een autosleutel gevonden, verder niets. Een handtas had de ongeveer vijftigjarige vrouw niet bij zich gehad, bij het afzoeken van het perron en de brug was er alleen een plastic tas met levensmiddelen gevonden. Inmiddels had Bodenstein met de automobilist gesproken die had gezien dat de vrouw was gevallen. Hij zwoer bij hoog en bij laag dat iemand de vrouw had geduwd – een man, daar was hij ondanks regen en duisternis van overtuigd.
Bodenstein en Pia liepen de trap naar de brug op.
‘Hiervandaan is ze naar beneden gevallen.’ Pia keek vanaf de brug naar de gemarkeerde plek. ‘Hoe hoog is het, denk je?’
‘Hm.’ Bodenstein wierp een blik over de leuning, die ternauwernood tot zijn heup kwam. ‘Vijf, zes meter. Ik kan nauwelijks geloven dat ze dat heeft overleefd. Tenslotte reed die auto behoorlijk snel.’
Van daarboven had de aanblik van de verkreukelde auto’s, de blauwe en oranje zwaailichten en de helpers in de reflecterende vesten iets surrealistisch. De regen zwiepte schuin door het licht van de koplampen. Wat was er in het hoofd van de vrouw omgegaan toen ze het evenwicht verloor en zich realiseerde dat ze verloren was? Of was het te snel gegaan om nog te kunnen denken?
‘Ze had een engelbewaarder,’ merkte Pia op, en ze huiverde. ‘Hopelijk laat hij haar niet alsnog in de steek.’
Ze draaide zich om en liep naar het perron, gevolgd door Bodenstein. Wie was die vrouw? Waar kwam ze vandaan en waar wilde ze naartoe? Kort ervoor had ze nog nietsvermoedend in de trein gezeten, en een paar minuten later lag ze met verbrijzelde botten in een ambulance. Zo snel kon het gaan. Een misstap, een ontmoeting met de verkeerde persoon – en niets is meer zoals het was. Wat had die man van haar gewild? Haar beroven? Het leek er sterk op; Bodenstein vond het vreemd dat de vrouw geen tas bij zich had gehad.
‘Elke vrouw heeft een tas,’ zei hij tegen Pia. ‘Ze had boodschappen gedaan, dan had ze toch geld nodig, een portemonnee.’
‘Denk je nu echt dat die man haar om half zes op een druk perron wilde beroven?’ Pia’s blik gleed over het spoor links en rechts van haar.
‘Misschien deed de gelegenheid zich voor. Met zulk weer wil iedereen snel naar huis. Hij kan haar al in de trein hebben gevolgd, omdat hij daarvoor had gezien dat ze bij een geldautomaat was geweest.’
‘Hm.’ Pia wees op de camera waarmee het perron werd bewaakt. ‘We moeten de video-opnamen bekijken. Met een beetje geluk is de hoek van de camera zo groot dat we de brug kunnen zien.’
Bodenstein knikte bedachtzaam. Kregen er vanavond twee families een onheilstijding te verwerken, alleen omdat een gelegenheidsdief een tasje wilde roven? Niet dat het iets aan het tragische voorval zou hebben veranderd, maar het kwam Bodenstein verschrikkelijk voor dat zoiets belachelijks aanleiding moest zijn voor dood en verminking. Twee agenten kwamen de onderdoorgang uit. Ze hadden op de parkeerplaats naast het perron een rode Honda Civic gevonden waarin de autosleutel uit de jaszak van de vrouw paste. Bij het natrekken van het kenteken bleek dat de eigenares van het voertuig in Neuenhain woonde. Ze heette Rita Cramer.
*
Bodenstein manoeuvreerde zijn bmw behendig tussen twee auto’s in voor de lelijke flat in Neuenhain, een stadsdeel van Bad Soden. Pia moest even zoeken voor ze tussen de vijftig naambordjes dat van Rita Cramer had ontdekt. Niemand deed open. Dus probeerde Pia het bij allerlei andere bewoners, tot iemand hen ten slotte binnenliet. Het huis mocht aan de buitenkant lelijk zijn, vanbinnen zag het er piekfijn uit. Op de vierde verdieping werden Bodenstein en Pia opgewacht door een oudere dame, die met een mengeling van argwaan en nieuwsgierigheid hun legitimatie bestudeerde. Pia keek ongeduldig op haar horloge. Al bijna negen uur! Ze had Christoph plechtig beloofd dat ze naar Annika’s feest zou komen, en het was onduidelijk hoe lang de hele zaak hier nog zou duren. Eigenlijk was het haar vrije avond. Inwendig vervloekte ze Hasse en Behnke.
De buurvrouw was min of meer bevriend met Rita Cramer, en had een sleutel van haar appartement. Nadat Bodenstein en Pia zich hadden gelegitimeerd en haar van het ongeluk hadden verteld, haalde ze hem zonder veel omhaal tevoorschijn. Jammer genoeg wist de buurvrouw niet of Rita Cramer familie had. Bezoek kreeg ze in elk geval nooit. Het was dan ook een deprimerend appartement. Weliswaar smetteloos en perfect aan kant, maar karig gemeubileerd. Niets dat iets over Rita Cramers persoonlijkheid verried, geen enkele privéfoto, en aan de muren hingen reproducties die je voor een paar euro in de bouwmarkt kon krijgen. Bodenstein en Pia liepen door de flat, openden kastdeuren en laden in de hoop een reden voor de overval te vinden, of iets wat wees op familie. Niets.
‘Zo anoniem als een hotelkamer,’ stelde Bodenstein vast. ‘Hoe is het mogelijk.’
Pia liep de keuken in. Haar blik viel op het knipperende antwoordapparaat. Ze drukte op de weergaveknop. Helaas had de beller niets ingesproken, maar Pia noteerde het nummer dat op het display van de telefoon stond. Het netnummer van Königstein. Ze haalde haar mobieltje tevoorschijn en toetste het nummer in. Na het derde belsignaal sloeg een antwoordapparaat aan.
‘Een huisartsenpraktijk,’ zei ze. ‘Daar is nu niemand meer.’
‘Staan er nog meer telefoonnummers in?’ vroeg Bodenstein.
Pia drukte op een paar knopjes en schudde haar hoofd.
‘Vreemd dat iemand zo kan leven.’ Ze legde de telefoon neer en keek de kalender in de keuken door, die sinds mei niet meer was omgeslagen. Er stond geen enkele notitie in. Aan het prikbord van kurk hingen alleen een folder van een pizzaservice en een verbleekte blauwe kopie van een parkeerbon van april. Niets wees op een bevredigend, gelukkig bestaan.
‘We bellen morgen naar die praktijk,’ besloot Bodenstein. ‘Vandaag doen we niets meer. Ik rij nog langs het ziekenhuis om te vragen hoe het met mevrouw Cramer is.’
Ze gingen de flat uit en gaven de sleutel terug aan de buurvrouw.
‘Zou je me bij Christoph kunnen afzetten als je naar het ziekenhuis rijdt?’ vroeg Pia toen ze met de lift naar beneden gingen. ‘Het ligt op de route.’
‘O ja, je feestje.’
‘Hoe weet je dat nu weer?’ Pia duwde zwierig de glazen deur open en stootte hem bijna tegen de rug van een man die voorovergebogen de naambordjes bestudeerde.
‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik had u echt niet gezien.’
Pia wierp een vluchtige blik op zijn gezicht en glimlachte verontschuldigend.
‘Geen probleem,’ zei de man, en ze liepen verder.
‘Ik ben graag goed over mijn medewerkers geïnformeerd.’ Bodenstein sloeg de kraag van zijn jas op. ‘Dat weet je toch.’
Pia herinnerde zich haar gesprek met Kathrin Fachinger die ochtend. Dit was een ideale gelegenheid.
‘Nou, dan weet je zeker ook dat collega Behnke een bijbaantje heeft waar beslist geen officiële toestemming voor is gegeven.’
Bodenstein fronste zijn voorhoofd en wierp haar een snelle blik toe.
‘Nee, tot vanochtend in elk geval niet,’ gaf hij toe. ‘Jij wel?’
‘Ik ben wel de laatste aan wie Behnke iets zou vertellen,’ zei Pia, en ze snoof minachtend. ‘Hij houdt zijn privéleven geheim, alsof hij nog bij de sek zit.’
Bodenstein nam Pia op in het vale licht van de straatlantaarn.
‘Hij zit behoorlijk in de problemen,’ zei hij toen. ‘Vorig jaar is zijn vrouw bij hem weggegaan, hij kon de hypotheek van zijn huis niet meer betalen en moest de woning opgeven.’
Pia bleef staan en staarde hem een moment onthutst aan. Dus daarom had Behnke zich vroeger zo gedragen, was hij steeds zo geïrriteerd, slechtgehumeurd en agressief. Toch voelde ze geen medelijden, alleen ergernis.
‘Je neemt hem weer in bescherming,’ constateerde ze. ‘Wat hebben jullie toch met elkaar, dat hij zich zoveel kan permitteren?’
‘Dat is niet zo,’ zei Bodenstein.
‘En waarom kan hij zich dan voortdurend fouten en slordigheden veroorloven zonder dat het consequenties heeft?’
‘Ik hoopte dat hij zijn leven op een of andere manier weer op de rails krijgt als ik hem niet te veel onder druk zet.’ Bodenstein haalde zijn schouders op. ‘Maar als hij daadwerkelijk zonder toestemming bijklust, kan ik ook niets meer voor hem doen.’
‘Dus je meldt het aan Engel?’
‘Ik ben bang dat ik geen andere keus heb.’ Bodenstein zuchtte en liep verder. ‘Maar ik zal het er eerst met Frank over hebben.’