Zondag, 23 november 2008
Pia had een slapeloze nacht achter de rug en was al op de been toen ze om kwart over vijf ’s ochtends uur een telefoontje kreeg van het bewakingsteam: Nadja von Bredow was zojuist naar haar flat aan de Westhaven in Frankfurt teruggekeerd. In haar eentje.
‘Ik kom direct,’ zei Pia. ‘Wacht op me.’
Ze gooide het hooi, dat ze onder haar arm klemde, over de deur van de box en borg haar mobieltje op. Het was niet alleen de zaak geweest die haar wakker had gehouden. De volgende dag had ze om half vier een afspraak met de dienst bouw- en woningtoezicht op de Birkenhof, en zou haar huis door experts worden geïnspecteerd. Als de aanzegging tot sloop niet zou worden teruggenomen zouden zij, Christoph en de dieren binnenkort op straat staan.
De laatste tijd was Christoph intensief met de kwestie bezig geweest, en zijn aanvankelijke optimisme was algauw verdampt. De verkopers van de Birkenhof hadden Pia niet gezegd dat er op het perceel waar het huis stond vanwege de hoogspanningskabels van de energiemaatschappij helemaal niet mocht worden gebouwd. Na de oorlog had de vader van de verkoper er op een gegeven moment een schuurtje neergezet, en dat in de loop der jaren zonder enige vergunning uitgebouwd. Zestig jaar lang had niemand iets gemerkt tot zij, onwetend van de onrechtmatige situatie, een bouwvergunning had aangevraagd. Pia voerde nog snel het pluimvee, toen belde ze Bodenstein. Toen hij niet opnam, stuurde ze een sms en liep in gedachten terug naar haar huis, dat haar opeens vreemd voorkwam. Op haar tenen sloop ze de slaapkamer in.
‘Moet je weg?’ vroeg Christoph.
‘Ja. Heb ik je wakker gemaakt?’
‘Nee. Ik kon ook niet slapen.’ Met zijn hoofd in zijn handen keek hij naar haar. ‘Ik heb de halve nacht liggen nadenken wat we kunnen doen als het hard tegen hard wordt.’
‘Ik ook.’ Pia ging op de rand van het bed zitten. ‘In elk geval klaag ik de smeerlappen aan die ons destijds het huis hebben verkocht. Dat is opzettelijk bedrog, geen twijfel mogelijk!’
‘Dat moeten we toch eerst bewijzen,’ zei Christoph. ‘Ik bespreek het vandaag met een vriend van me, die verstand heeft van dat soort dingen. Voor die tijd doen we niets.’
Pia zuchtte. ‘Ik ben blij dat jij er bent,’ zei ze zacht. ‘Ik zou niet weten wat ik alleen moest beginnen.’
‘Als ik nooit in je leven was gekomen, dan hadden we nooit een bouwvergunning aangevraagd, en zou er niets zijn gebeurd.’ Christoph grijnsde. ‘Kop op. Jij doet jouw werk en ik handel dit af, oké?’
‘Oké.’ Pia slaagde erin te glimlachen. Ze boog zich naar Christoph en gaf hem een kus. ‘Sorry, ik heb geen idee hoe laat ik thuis ben.’
‘Maak je geen zorgen.’ Christoph glimlachte ook. ‘Ik moet in de dierentuin werken.’
*
Hij herkende haar vertrouwde silhouet al van verre. Ze stond in het licht van een straatlantaarn naast zijn auto op de parkeerplaats, haar rode haar was de enige kleur in de mistige nacht. Bodenstein aarzelde een moment, toen stapte hij kordaat op haar af. Cosima was er niet de vrouw naar om te accepteren dat hij het telefoongesprek afbrak. Eigenlijk had hij kunnen verwachten dat ze hem vroeg of laat zou opwachten, maar de zaak had hem te zeer in beslag genomen. Daarom voelde hij zich onvoorbereid en in het nadeel.
‘Wat moet je?’ vroeg hij onvriendelijk. ‘Ik hen nu geen tijd.’
‘Je belt me nu eenmaal niet terug,’ antwoordde Cosima. ‘Ik moet met je praten.’
‘Ach, nu ineens?’ Hij bleef voor haar staan en nam haar bleke, ernstige gezicht op. Zijn hart ging tekeer, met moeite slaagde hij erin kalm te blijven. ‘Al die weken had je daar geen behoefte aan. Praat maar met je Russische vriendje, als je zin hebt in een gesprek.’
Hij haalde zijn autosleutels tevoorschijn, maar ze wist van geen wijken en bleef voor de deur van de auto staan.
‘Ik wil je uitleggen...’ begon ze. Bodenstein liet haar niet uitpraten. Hij had ’s nachts geen oog dichtgedaan en moest dringend weg, voor een belangrijk gesprek als dit het slechts denkbare scenario.
‘Ik wil het niet horen,’ zei hij. ‘En ik heb nu echt geen tijd.’
‘Oliver, geloof me, ik wilde je geen pijn doen!’ Cosima strekte haar hand naar hem uit, maar liet die weer zakken toen hij terugdeinsde. Haar adem hing als een witte wolk in de koude ochtendlucht. ‘Ik wilde helemaal niet zo ver gaan, maar...’
‘Hou op!’ schreeuwde hij opeens. ‘Je hébt me pijn gedaan! Meer pijn dan iemand me ooit gedaan heeft! Ik wil geen excuses en rechtvaardigingen horen, want wat je ook zegt, je hebt alles kapotgemaakt! Alles!’
Cosima zweeg.
‘Wie weet hoe vaak je me al bedrogen hebt, zo geroutineerd als je me hebt belogen en om de tuin hebt geleid,’ vervolgde hij met zijn tanden op elkaar. ‘Wat heb je op al die reizen uitgehaald? Hoeveel bedden ben je in gesprongen terwijl je onnozele, goedgelovige sukkel van een echtgenoot braaf met de kinderen thuis op je zat te wachten? Misschien heb je me wel uitgelachen omdat ik zo achterlijk was je te vertrouwen!’
Als giftige lava kwamen de woorden uit zijn gekrenkte innerlijk naar boven; eindelijk ontlaadde de opgekropte teleurstelling zich. Cosima liet zijn uitbarsting over zich heen komen zonder een spier te vertrekken.
‘Waarschijnlijk is Sophia helemaal niet van mij, maar van een van die stoere, opgeblazen filmtypes met wie je je zo graag omringt!’
Hij viel stil toen hij besefte wat voor kolossale aantijging dat was; maar nu hij het eenmaal had uitgesproken, kon hij het niet meer terugnemen.
‘Ik zou mijn hand in het vuur hebben gestoken voor ons huwelijk,’ zei hij met verstikte stem. ‘Maar je hebt me belogen en bedrogen. Ik zal je nooit meer kunnen vertrouwen.’
Cosima rechtte haar rug.
‘Dat had ik kunnen weten, dat je zo zou reageren,’ zei ze koel. ‘Pedant en onverzoenlijk. Je ziet de hele kwestie uitsluitend vanuit je eigen egoïstische perspectief.’
‘Uit welk perspectief moet ik het dan zien? Dat van je Russische vriendje misschien?’ Hij snoof. ‘De egoïst van ons tweeën, dat ben jij! Twintig jaar lang heb je je niets van mij aangetrokken en ben je wekenlang op pad geweest. Dat zinde me niet, maar ik heb het geaccepteerd, omdat je werk nu eenmaal deel van je leven is. En toen was je zwanger. Je hebt me helemaal niet gevraagd of ik nog een kind wilde, maar me voor een voldongen feit gesteld. En dat terwijl je heel goed wist dat je met een klein kind niet meer over de wereld kunt zwerven. Puur uit verveling heb je je in een relatie gestort – en nu verwijt je mij dat ik een egoïst ben? Als het niet zo treurig was, zou ik erom lachen!’
‘Toen Lorenz en Rosi nog klein waren, kon ik toch werken. Toen heb je ook wel eens verantwoordelijkheid genomen,’ zei Cosima. ‘Maar ik wil niet met je discussiëren. Gebeurd is gebeurd. Ik heb een grote fout gemaakt, maar ik zal zeker niet in zak en as zitten tot het je belieft me te vergeven.’
‘En waarom ben je dan gekomen?’ Het mobieltje in zijn jaszak ging over en vibreerde, maar hij negeerde het.
‘Na kerst zal ik vier weken met de expeditie van Gavrilow door de Noordoostpassage meegaan,’ verkondigde Cosima. ‘In die tijd zul jij voor Sophia moeten zorgen.’
Bodenstein staarde zijn vrouw sprakeloos aan, alsof ze hem zojuist een klap in zijn gezicht had gegeven. Cosima was niet gekomen om hem vergiffenis te vragen, nee, ze had haar toekomst allang uitgestippeld. Een toekomst waarin voor hem kennelijk alleen nog plaats was als babysitter. Zijn knieën knikten.
‘Dat meen je niet,’ fluisterde hij.
‘Zeker wel. Een paar weken geleden heb ik het contract al ondertekend. Ik wist dat het je niet zou bevallen.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Het spijt me echt dat het zo is gegaan. Maar ik heb de laatste maanden veel nagedacht. Ik zou het mijn leven lang berouwen als ik die film niet zou maken...’
Ze praatte door, maar haar woorden bereikten hem niet meer. Het belangrijkste had hij begrepen: innerlijk was ze allang bij hem weggegaan, ze had hun gezamenlijke leven van zich afgeschud. Eigenlijk had hij altijd ergens zijn twijfels over haar gehad. Al die jaren had hij geloofd dat hun volledig tegengestelde karakters hun relatie zo bijzonder maakte, dat dat het zout in de pap was, maar nu besefte hij dat ze gewoon niet bij elkaar pasten. Zijn hart kromp ineen.
En nu deed ze hetzelfde als zo vaak: ze had een beslissing genomen, en hij diende die te accepteren. Zij was het die de dienst uitmaakte. Zij had het geld waarmee ze de grond in Kelkheim hadden gekocht en het huis hadden gebouwd. Hij zou zich dat alles nooit ofte nimmer hebben kunnen permitteren. Het deed pijn, maar op die sombere novembermorgen zag hij in Cosima voor het eerst niet langer de knappe zelfbewuste gezellin aan zijn zijde, maar alleen nog de vrouw die meedogenloos haar zin doordreef. Hoe dom, hoe blind was hij al die tijd geweest!
Het bloed ruiste in zijn oren. Ze was opgehouden met praten en keek hem onbewogen aan, alsof ze een antwoord verwachtte. Hij knipperde met zijn ogen. Haar gezicht, de auto, de parkeerplaats – alles vervaagde. Ze zou vertrekken, met een andere man. Ze zou een leven leven waarin geen plaats meer voor hem was. Opeens werd hij overmand door jaloezie en haat. Hij zette een stap in Cosima’s richting, greep haar bij haar pols. Ze schrok en wilde hem ontwijken, maar hij omklemde haar hand zo stevig als een bankschroef. Haar koele ongenaakbaarheid was op slag verdwenen, haar ogen werden groot van angst en ze opende haar mond om te schreeuwen.
*
Om half zeven besloot Pia in haar eentje naar het appartement van Nadja von Bredow te gaan. Bodenstein nam zijn gsm niet op en reageerde ook niet op haar sms’jes. Net toen ze wilde aanbellen ging de voordeur open en kwam er een man naar buiten. Pia en de twee collega’s in burger, die de flat in het oog hadden gehouden, liepen langs hem heen.
‘Halt!’ De man, een grijzende vijftiger met een ronde hoornen bril, versperde hen de weg. ‘Dat gaat zomaar niet! Naar wie wilt u toe?’
‘Daar hebt u niets mee te maken,’ antwoordde Pia botweg.
‘En of ik daar mee te maken heb.’ De man stelde zich voor de lift op, deed zijn armen over elkaar en nam hen hautain op. ‘Ik ben de voorzitter van de vereniging van eigenaren van dit wooncomplex. Hier kan niet zomaar iedereen binnenlopen.’
‘Wij zijn van de recherche.’
‘O ja? Hebt u legitimatie?’
Pia werd ziedend. Ze trok haar penning tevoorschijn en hield die voor zijn neus. Zonder een woord liep ze naar de trap.
‘Jij wacht hierbeneden,’ instrueerde ze een van haar collega’s. ‘Wij gaan samen de trap op.’
Nauwelijks waren ze bij het penthouse aangekomen, of de deur ging open. Even verscheen er een geschrokken uitdrukking op het gezicht van Nadja von Bredow.
‘Ik heb toch gezegd dat u beneden moest wachten,’ zei ze nogal onvriendelijk. ‘Maar nu u toch hier bent, kunt u de koffers meteen meenemen.’
‘U gaat op reis?’ Pia begreep dat Nadja von Bredow haar niet herkende en haar waarschijnlijk voor de taxichauffeur hield. ‘U bent toch net thuisgekomen.’
‘Wat gaat u dat eigenlijk aan?’ zei Nadja geïrriteerd.
‘Heel wat, denk ik zo.’ Pia hield Nadja haar politiepenning voor. ‘Pia Kirchhoff, recherche Hofheim.’
Nadja von Bredow nam haar op en stak haar onderlip vooruit. Ze droeg een donkerbruin Wellensteyn-jack met een bontkraag, jeans en laarzen. Haar blonde haar droeg ze in een streng knotje, maar zelfs de dikke laag make-up kon de kringen onder haar rode ogen niet verbergen.
‘U komt ongelegen. Ik moet met spoed naar het vliegveld.’
‘Dan moet u uw vlucht verplaatsen,’ zei Pia. ‘Ik wil u enkele vragen stellen.’
‘Ik heb geen tijd voor zoiets.’ Ze drukte op de knop van de lift.
‘Waar bent u geweest?’
‘Op reis.’
‘Aha. En waar is Tobias Sartorius?’
Verbaasd keek Nadja von Bredow Pia met haar grasgroene ogen aan.
‘Hoe moet ik dat weten?’ Haar verbazing leek oprecht, maar ze was niet voor niets een van de bestbetaalde actrices van Duitsland.
‘Omdat u van Laura Wagners begrafenis met hem bent weggereden, in plaats van hem voor verhoor bij ons af te leveren.’
‘Wie beweert dat?’
‘Tobias’ vader. Dus?’
De lift arriveerde, de deur gleed opzij. Nadja von Bredow wendde zich met een spottend glimlachje tot Pia.
‘Ik hoop dat u niet alles gelooft wat hij vertelt.’ Ze keek Pia’s collega aan. ‘De politie, je vriend en helper. Zou u mij kunnen helpen mijn bagage de lift in te dragen?’
Toen de collega dan ook nog aanstalten maakte de koffer te pakken, sprong Pia uit haar vel.
‘Waar is Amelie? Wat hebt u met het meisje gedaan?’
‘Ik?’ Nadja von Bredow zette grote ogen op. ‘Helemaal niets! Waarom zou ik iets met haar doen?’
‘Omdat Thies Terlinden Amelie de schilderijen heeft gegeven, die onomstotelijk bewijzen dat u niet alleen aanwezig was bij de verkrachting van Laura door uw vrienden, maar ook heeft gezien dat Gregor Lauterbach in de schuur van Sartorius seks met Stefanie Schneeberger had. Daarna hebt u Stefanie met een autokrik doodgeslagen.’
Tot Pia’s verbazing begon Nadja von Bredow te lachen.
‘Waar haalt u die onzin vandaan?’
Pia kon zich met moeite inhouden. Het liefst had ze de vrouw vastgepakt en een klap gegeven.
‘Uw vrienden Jörg, Felix en Michael hebben een bekentenis afgelegd,’ zei ze. ‘Laura leefde nog toen u de drie jongens destijds de opdracht hebt gegeven haar te laten verdwijnen. U was bang dat Amelie via Thies en zijn doeken de waarheid had ontdekt. Daarom had u er belang bij om het meisje uit de weg te ruimen.’
‘Mijn god.’ Nadja gaf geen krimp. ‘Zulke baarlijke nonsens verzinnen zelfs scriptschrijvers niet. Ik heb die Amelie maar één keer gezien, en ik heb geen idee waar ze nu is.’
‘U liegt. Zaterdag was u op de parkeerplaats van Het Zwarte Ros en hebt u Amelies rugzak in de bosjes gegooid.’
‘Ach, werkelijk?’ Nadja von Bredow keek Pia met opgetrokken wenkbrauwen aan, alsof ze zich mateloos verveelde. ‘En wie zegt dat?’
‘U werd gezien.’
‘Ik kan wel wat,’ zei ze sarcastisch. ‘Maar op twee plaatsen tegelijk zijn, dat lukt me nog niet. Zaterdag was ik in Hamburg, daar zijn getuigen van.’
‘Wie?’
‘Ik kan u de namen en telefoonnummers geven.’
‘Wat hebt u in Hamburg gedaan?’
‘Gewerkt.’
‘Klopt niet. Uw manager heeft ons verteld dat u die avond geen opnames had.’
Nadja von Bredow keek op haar dure horloge met een gezichtsuitdrukking die verried dat ze schoon genoeg had van deze tijdverspilling.
‘Ik was in Hamburg en heb voor naar schatting vierhonderd gasten samen met mijn collega Torsten Gottwald een gala gepresenteerd, dat door de ndr is opgenomen,’ zei ze. ‘Ik kan u niet de telefoonnummers van alle aanwezige gasten geven, maar wel dat van de regisseur, van Torsten en een paar anderen. Is dat voldoende bewijs dat ik op dat tijdstip nauwelijks op een parkeerplaats in Altenhain kan hebben rondgelopen?’
‘Houd uw sarcasme maar voor u,’ antwoorde Pia op scherpe toon. ‘U kunt een van uw koffers uitzoeken, dan draagt mijn collega die graag voor u naar onze auto.’
‘Ach, dat is geweldig. De politie draagt zorg voor het taxivervoer.’
‘Met het grootste genoegen,’ zei Pia kil. ‘Linea recta naar uw cel.’
‘Dat is toch belachelijk!’ Nadja von Bredow leek zich langzaam te realiseren dat ze diep in de problemen zat. Er verscheen een diepe rimpel tussen haar zorgvuldig geëpileerde wenkbrauwen. ‘Ik heb een belangrijke afspraak in Hamburg.’
‘Nu niet meer. U wordt in voorlopige hechtenis genomen.’
‘En waarom dan wel, als ik vragen mag?’
‘Omdat u zich schuldig hebt gemaakt aan voorwaardelijke opzet bij de dood van Laura Wagner.’ Pia glimlachte zelfvoldaan. ‘U kent dat vast wel uit uw scripts. Men noemt dat ook wel medeplichtigheid aan moord.’
*
Nadat de twee collega’s in burger met Nadja von Bredow op de achterbank naar Hofheim waren vertrokken, probeerde Pia opnieuw Bodenstein te bereiken. Eindelijk nam hij op.
‘Waar zit je toch?’ vroeg Pia geërgerd. Ze klemde haar mobieltje tussen haar oor en haar schouder en tastte naar de veiligheidsgordel. ‘Ik probeer je al anderhalf uur te bereiken! Je kunt je de rit naar Frankfurt besparen. Ik heb Nadja von Bredow zojuist gearresteerd en naar het bureau laten brengen.’
Bodenstein zei wat, maar hij sprak zo onduidelijk dat ze het niet kon verstaan.
‘Ik kan je niet horen,’ zei ze geïrriteerd. ‘Wat is er aan de hand?’
‘...heb ongeluk gehad... op takelwagen wachten... afrit Jaarbeurs... tankstation...’
‘Ook dat nog! Wacht daar op me. Ik haal je op.’
Vloekend hing Pia op en reed weg. Ze had het gevoel dat ze er helemaal alleen voor stond, en dat uitgerekend op een moment dat ze zich geen fouten kon permitteren en haar hoofd er goed bij moest houden. Eén slordigheidje en de zaak liep in het honderd! Ze gaf gas. Op dat vroege uur waren de straten van de stad uitgestorven; ze legde de route door de Gutleut-wijk naar het centraal station en vandaar naar de jaarbeurs, waar ze op een doordeweekse dag een halfuur voor nodig had, nu in minder dan tien minuten af. Op de radio was een liedje van Amy Macdonald te horen, dat Pia eerst wel leuk had gevonden, maar omdat de zender het uur na uur tot vervelens toe uitzond, begon het haar op de zenuwen te werken. Even voor achten zag ze in het grauwe ochtendgloren op de andere rijstrook de oranje waarschuwingsknipperlichten van de kraanwagen die net het restant van Bodensteins bmw aan het optakelen was. Op het Westkreuz draaide ze om, en een paar minuten later stopte ze voor de takelwagen en een surveillanceauto. Bodenstein zat op de vangrail met een wit gezicht en zijn ellebogen op zijn knieën voor zich uit te staren.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Pia aan een van de geüniformeerde collega’s nadat ze zich had voorgesteld, en ze bekeek haar chef vanuit haar ooghoeken.
‘Heeft kennelijk geprobeerd een dier te ontwijken,’ antwoordde de beambte. ‘De auto is total loss, maar de bestuurder is ongedeerd. In elk geval wil hij niet naar het ziekenhuis.’
‘Ik neem het wel over. Bedankt.’
Ze draaide zich om. De takelwagen zette zich in beweging, maar Bodenstein keek niet eens op.
‘Hoi.’ Pia bleef voor hem staan. Wat moest ze tegen hem zeggen? Naar huis – waar dat ook mocht zijn – zou hij vast niet willen. Maar afgezien daarvan moest hij nu ook nog niet uitvallen. Bodenstein slaakte een diepe zucht. Hij zag er eenzaam uit.
‘Ze maakt met hem een wereldreis van vier weken, direct na kerst,’ zei hij toonloos. ‘Haar werk is belangrijker dan ik of de kinderen. Al in september heeft ze een contract getekend.’
Pia aarzelde. Een platitude als ‘dat komt wel weer goed’ of ‘kop op’ zou nu volledig misplaatst zijn. Ze had echt met hem te doen, maar de tijd drong. Op het bureau zat niet alleen Nadja von Bredow te wachten, maar ook iedere beschikbare beambte van de rdd, de Regionale Recherche Inspectiedienst.
‘Kom, Oliver.’ Hoewel ze hem het liefst bij zijn arm had gepakt en de auto in getrokken, dwong ze zichzelf geduldig te blijven. ‘We kunnen hier niet op de vluchtstrook blijven zitten.’
Bodenstein deed zijn ogen dicht en masseerde zijn neuswortel met zijn duim en wijsvinger.
‘Sinds zesentwintig jaar houd ik me bezig met moord en doodslag,’ zei hij met schorre stem. ‘Maar ik kon me nooit goed voorstellen wat iemand ertoe drijft een ander te vermoorden. Vanochtend heb ik voor het eerst begrepen wat dat is. Ik denk dat ik haar daarnet op de parkeerplaats zou hebben gewurgd als mijn vader en mijn broer niet tussenbeide waren gekomen.’
Hij hield zijn armen tegen zijn borst, alsof hij het koud had, en keek Pia met bloeddoorlopen ogen aan. ‘Mijn leven lang heb ik me nog niet zo belazerd gevoeld.’
*
De vergaderkamer bood nauwelijks plaats aan alle beambten van de rdd die Ostermann had laten komen. Omdat Bodenstein na het ongeluk niet in staat leek de leiding van de actie op zich te nemen, nam Pia het woord. Ze vroeg om stilte, gaf een korte beschrijving van de situatie, somde de feiten op en herinnerde de collega’s eraan wat de hoogste prioriteit had, namelijk het vinden van Amelie Fröhlich en Thies Terlinden. Behnke was afwezig, dus niemand trok Pia’s autoriteit in twijfel en iedereen luisterde aandachtig. Pia’s blik viel op Bodenstein, die helemaal achterin naast hoofdcommissaris dr. Engel tegen de muur geleund stond. Bij het tankstation had ze koffie gehaald en er een flesje cognac in gedaan. Hij had het zonder morren opgedronken, en nu leek het wat beter met hem te gaan. Maar blijkbaar verkeerde hij nog steeds in een shock.
‘De belangrijkste verdachten zijn Gregor Lauterbach, Claudius Terlinden en Nadja von Bredow,’ zei Pia nu, en ze ging naast het projectiescherm staan, waar Ostermann een kaart van Altenhain en omgeving op had geprojecteerd. ‘Die drie hebben het meest te verliezen als mocht uitkomen wat er destijds werkelijk in Altenhain is gebeurd. Terlinden en Lauterbach kwamen die avond uit deze richting.’ Ze wees naar de Feldstraat. ‘Daarvoor waren ze in Idstein, maar dat huis hebben we al doorzocht. Nu concentreren we ons op Het Zwarte Ros. De uitbater en zijn vrouw spelen met Terlinden onder één hoedje; het is goed voorstelbaar dat ze hem een dienst hebben bewezen. Wellicht heeft Amelie het restaurant helemaal niet verlaten. Bovendien wordt iedereen die aan de parkeerplaats woont opnieuw ondervraagd. Kai, zijn de arrestatiebevelen er al?’
Ostermann knikte.
‘Goed. Jörg Richter, Felix Pietsch en Michael Dombrowski worden hiernaartoe gebracht, dat is de taak van Kathrin en de collega’s van de surveillance. Twee teams van twee man spreken tegelijkertijd met Claudius Terlinden en Gregor Lauterbach. Voor hen hebben we ook een arrestatiebevel.’
‘Wie gaan er naar Lauterbach en Terlinden?’ vroeg een van de beambten.
‘Hoofdinspecteur Bodenstein en hoofdcommissaris dr. Engel nemen Lauterbach voor hun rekening,’ antwoordde Pia. ‘Ik rij naar Terlinden.’
‘Met wie?’
Goede vraag. Behnke en Hasse waren er niet meer. Pia bekeek een voor een het gezicht van de collega’s die voor haar zaten, en hakte de knoop door.
‘Sven rijdt met mij mee.’
De aangesprokene, een collega van SB21, zette grote ogen op van verbazing en wees vragend met een vinger naar zichzelf. Pia knikte.
‘Nog vragen?’
Die waren er niet. Stoelen werden verschoven, er klonk geroezemoes, de vergadering ging uiteen. Pia baande zich een weg naar Bodenstein en Nicola Engel.
‘Was dat oké, dat ik u ook heb ingedeeld?’ wilde ze van dr. Engel weten.
‘Ja, natuurlijk.’ De hoofdcommissaris knikte en nam Pia terzijde.
‘Waarom hebt u inspecteur Jansen gekozen?’
‘Spontane ingeving.’ Pia haalde haar schouders op. ‘Ik heb zijn chef regelmatig horen zeggen dat hij erg tevreden over Sven is.’
Nicola Engel knikte. Onder andere omstandigheden zou de ondoorgrondelijke uitdrukking in haar ogen Pia aan haar besluit hebben doen twijfelen, maar nu was daar geen tijd voor. Inspecteur Sven Jansen kwam bij hen staan. Terwijl ze naar beneden liepen, legde Pia snel uit wat ze van de simultane ondervraging van de twee verdachten verwachtte en hoe ze het dacht aan te pakken. Op de parkeerplaats gingen ze uit elkaar. Bodenstein hield Pia kort staande.
‘Goed gedaan,’ zei hij alleen. ‘En... dank je.’
*
Bodenstein en Nicola Engel zaten zwijgend in de auto te wachten tot Pia’s telefoontje kwam dat zij met Jansen voor Terlindens voordeur stond. Toen stapten ze uit en belden op hetzelfde moment bij Lauterbach aan als Pia bij Terlinden. Het duurde even voor Gregor Lauterbach de deur opendeed. Hij droeg een ochtendjas van badstof; op het borstzakje prijkte het logo van een internationale hotelketen.
‘Wat wilt u?’ vroeg hij en nam ze met dikke ogen op. ‘Ik heb u alles al verteld.’
‘Wij stellen onze vragen graag meer dan eens,’ antwoordde Bodenstein beleefd. ‘Is uw vrouw niet thuis?’
‘Nee. Ze is naar een congres in München. Waarom vraagt u dat?’
‘Ach, zomaar.’
Nicola Engel hield nog steeds haar gsm tegen haar oor en knikte nu naar Bodenstein. Pia en Sven Jansen stonden inmiddels ook in de hal van Terlindens villa. Volgens afspraak stelde Bodenstein de minister van Cultuur de eerste vraag.
‘Meneer Lauterbach,’ begon hij. ‘Het betreft nog eens de avond toen u met uw buurman op de parkeerplaats van Het Zwarte Ros op Amelie hebt gewacht.’
Lauterbach knikte onzeker. Zijn blik dwaalde naar Nicola Engel. Het scheen hem te irriteren dat ze telefoneerde.
‘U hebt Nadja von Bredow gezien.’
Lauterbach knikte weer.
‘Weet u dat zeker?’
‘Ja.’
‘Waar hebt u mevrouw Von Bredow aan herkend?’
‘Ik... dat weet ik niet. Ik ken haar gewoon.’
Hij slikte nerveus toen Nicola Engel haar mobieltje aan Bodenstein gaf. Snel las Bodenstein de sms die Sven Jansen haar had gestuurd. Anders dan Lauterbach beweerde Claudius Terlinden dat hij die zaterdagavond voor Het Zwarte Ros geen bekenden had gezien. Verschillende mensen waren het restaurant binnengegaan, anderen kwamen er weer uit. Bovendien had hij iemand bij de bushalte zien zitten, maar niet gezien wie het was.
‘Tja.’ Bodenstein haalde diep adem. ‘U en meneer Terlinden hadden dit misschien wat beter moeten afspreken. In tegenstelling tot u zegt meneer Terlinden namelijk dat hij helemaal niemand heeft herkend.’
Lauterbach liep rood aan. Een tijdje draaide hij er stotterend omheen, stond erop dat hij Nadja von Bredow had gezien, bezwoer het zelfs.
‘Die avond was ze in Hamburg,’ onderbrak Bodenstein hem. Gregor Lauterbach had iets met de verdwijning van Amelie te maken, dat meende hij nu met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te weten. Maar op hetzelfde moment kwamen er twijfels bij hem boven. Wat als Nadja von Bredow loog? Hadden die twee zich misschien samen van het potentiële gevaar ontdaan? Of loog Claudius Terlinden? Allerlei gedachten spookten rond in Bodensteins hoofd, en opeens werd hij overweldigd door het verpletterende besef dat hij iets extreem belangrijks over het hoofd had gezien. Hij ontmoette de blik van Nicola Engel, die hem vragend aankeek. Wat had hij daarnet in godsnaam willen zeggen? Alsof ze zijn onzekerheid had geroken, nam de hoofdcommissaris het woord.
‘U liegt, meneer Lauterbach,’ zei ze koel. ‘Waarom? Hoe komt u erbij dat uitgerekend Nadja von Bredow op de parkeerplaats zou zijn geweest?’
‘Zonder mijn advocaat zeg ik geen woord meer.’ Lauterbach was op van de zenuwen, hij werd afwisselend rood en wit.
‘Dat is uw goed recht.’ Dr. Nicola Engel knikte. ‘Laat u hem maar naar Hofheim komen. We nemen u namelijk mee.’
‘U kunt mij niet zomaar arresteren,’ protesteerde Lauterbach. ‘Ik geniet immuniteit.’
Bodensteins mobieltje ging over. Het was Kathrin Fachinger. Ze klonk alsof ze op het punt stond een hysterische aanval te krijgen.
‘...weet niet wat ik moet doen! Opeens had hij een pistool in zijn hand en schoot zich door het hoofd! Shit, shit, shit! Iedereen draait hier door!’
‘Kathrin, blijf rustig!’ Bodenstein draaide zich om, intussen liet Nicola Engel het arrestatiebevel aan Lauterbach zien. ‘Waar ben je nu?’
Op de achtergrond klonk geschreeuw en tumult.
‘We wilden Jörg Richter arresteren.’ Kathrin Fachingers stem beefde. Ze wist zich geen raad met de situatie, die blijkbaar escaleerde. ‘We zijn naar zijn ouders gereden, hebben hem het arrestatiebevel getoond. En opeens gaat zijn vader naar een la, haalt er een pistool uit, zet het tegen zijn hoofd en drukt af! En nu heeft zijn moeder het pi stool in haar hand en belet ons haar zoon mee te nemen! Wat moet ik nu doen?’
De paniekerige stem van zijn jongste collega maakte een einde aan Bodensteins eigen verwarring. Opeens functioneerden zijn hersens weer.
‘Helemaal niets, Kathrin,’ zei hij. ‘Over een paar minuten ben ik er.’
*
De hoofdstraat van Altenhain was afgezet. Voor de winkel van Richter stonden twee ambulances met zwaailichten, een paar surveillancewagens stonden dwars over de weg. Omstanders verdrongen zich achter het afzetlint. Bodenstein vond Kathrin Fachinger op het erf. Ze zat op het trapje naar de huisdeur achter de winkel, zag lijkbleek en kon zich niet verroeren. Hij legde even een hand op haar schouders om te controleren of ze niet gewond was. Binnen heerste er complete chaos. De ambulancedokter en de verplegers verzorgden Lutz Richter, die in een plas bloed op de tegelvloer van de hal lag, en een andere arts hield zich bezig met diens vrouw.
‘Wat is er gebeurd?’ informeerde Bodenstein. ‘Waar is het wapen?’
‘Hier.’ Een surveillant gaf hem een plastic zak aan. ‘Een alarmpistool. De man leeft nog, de vrouw heeft een shock.’
‘Waar is Jörg Richter?’
‘Op weg naar Hofheim.’
Bodenstein keek om zich heen. Door de sierbeglazing van een gesloten deur zag hij het vervormde oranje-wit van verplegersuniformen. Hij deed de deur open en bleef bij het zien van de woonkamer even aan de grond genageld staan. De ruimte was tot aan het plafond volgestouwd, aan de muren hingen jachttrofeeën en een keur aan militaria: sabels, historische geweren, helmen en wapens. Op het buffet, in de open kast, op de salontafel, op een aantal bijzettafeltjes en op de vloer stapelden zich tinnen bestek, appelwijnkannen en zo veel andere rommel op, dat zijn adem stokte. In een pluchen fauteuil zat met een strak gezicht Margot Richter, met een infuus in haar arm. Naast haar stond een verpleegster, die de infuuszak vasthield.
‘Is ze aanspreekbaar?’ wilde Bodenstein weten. De ambulancedokter knikte.
‘Mevrouw Richter.’ Bodenstein ging op zijn hurken voor de vrouw zitten, wat vanwege de rondslingerende prullaria niet zo eenvoudig was. ‘Wat is hier gebeurd? Waarom heeft uw man dit gedaan?’
‘U mag mijn jongen niet arresteren,’ mompelde mevrouw Richter. Alle energie en kwaadheid leken haar magere lichaam te hebben verlaten, haar ogen lagen diep in hun kassen. ‘Hij heeft toch niets gedaan.’
‘Maar wie dan wel?’
‘Het is allemaal de schuld van mijn man.’ Haar blik zwierf heen en weer, stopte even bij Bodenstein en dwaalde weer naar de verte. ‘Jörg wilde het meisje er weer uit halen, maar mijn man heeft gezegd dat hij het maar zo moest laten, dat dat beter was. Toen is hij erheen gereden, heeft een plaat op de tank gelegd en er aarde overheen gegooid.’
‘Waarom heeft hij dat gedaan?’
‘Zodat de rust terugkeert. Laura zou het leven van de jongens hebben verwoest, hoewel er eigenlijk helemaal niets is gebeurd. Het was toch maar een lolletje.’
Bodenstein wist niet wat hij hoorde.
‘Die kleine sloerie wilde haar vrienden aangeven, naar de politie gaan. Maar het was wel haar eigen schuld. Ze heeft de jongens de hele avond uitgedaagd.’ Zonder overgang sprong ze van het verleden naar het heden. ‘Alles was in orde, maar Jörg moest iedereen zo nodig vertellen wat er destijds is gebeurd! Die sukkel!’
‘Uw zoon heeft een geweten,’ zei Bodenstein koel, en hij ging weer staan. Zijn compassie met de vrouw was compleet verdwenen. ‘Er was helemaal niets in orde – integendeel! Wat u zoon heeft gedaan is geen onschuldig vergrijp. Verkrachting en medeplichtigheid aan moord zijn halsmisdaden.’
‘Poeh!’ Margot Richter maakte een minachtend gebaar en schudde haar hoofd. ‘Niemand heeft het meer over die oude kwestie gehad,’ zei ze bitter. ‘En dan doen ze het in hun broek, alleen omdat Tobias weer verschijnt. Het zou nooit zijn uitgekomen als ze gewoon hun kop hadden gehouden, die... die slappelingen!’
*
Nadja von Bredow knikte onverschillig toen Pia haar mededeelde dat haar alibi voor die zaterdagavond was gecontroleerd en in orde was bevonden.
‘Prima.’ Ze keek op haar horloge. ‘Dan kan ik nu zeker gaan.’
‘Nee, nog niet.’ Pia schudde haar hoofd. ‘We hebben nog een paar vragen.’
‘In dat geval, voor de dag ermee.’ Nadja keek Pia met haar grote ogen verveeld aan, alsof ze met moeite een geeuw onderdrukte. Ze maakte volstrekt geen nerveuze indruk, en Pia kon zich niet aan het gevoel onttrekken dat ze acteerde. Wie zou de echte Nathalie zijn, die zich achter de mooie, smetteloze façade van het personage Nadja von Bredow verschool? Bestond ze eigenlijk nog wel?
‘Waarom hebt u Jörg Richter gevraagd Tobias die avond uit te nodigen en ervoor te zorgen dat hij zo lang mogelijk bij hem bleef?’
‘Ik maakte me zorgen om Tobi,’ antwoordde Nadja prompt. ‘Hij heeft de overval in de schuur niet helemaal serieus genomen. Ik wilde er zeker van zijn dat hij in veiligheid was.’
‘Is dat zo?’ Pia sloeg de map open en zocht erin tot ze Ostermanns transcriptie van Amelies dagboek had gevonden. ‘Wilt u horen wat Amelie in haar laatste dagboeknotitie over u heeft gezegd?’
‘Ik denk dat u het toch wel gaat voorlezen.’ Nadja sloeg haar ogen ten hemel en deed haar lange benen over elkaar.
‘Klopt.’ Pia glimlachte. ‘...Hoe dat blondje zich daarnet op Tobias stortte, dat vond ik wel vreemd. En hoe ze me aankeek! Stinkjaloers, alsof ze me het liefst had opgevreten. Thies werd gewoon panisch toen ik de naam Nadja noemde. Dan klopt er toch iets niet met die...’
Pia keek op. ‘Het beviel u niet dat Amelie zo vertrouwelijk met Tobias omging,’ zei ze. ‘U hebt Jörg Richter als oppas gebruikt en er vervolgens voor gezorgd dat Amelie verdween.’
‘Onzin!’ Het onverschillige glimlachje was van Nadja’s gezicht verdwenen. Haar ogen schoten opeens vuur. Pia dacht aan de opmerking van Jörg Richter, dat Nadja als jong meisje al iets had gehad wat andere mensen angst kon aanjagen. ‘Keihard’ had hij haar genoemd.
‘U was jaloers.’ Pia kende de inhoud van Amelies dagboek. ‘Misschien heeft Tobias u verteld dat Amelie af en toe bij hem was. Ik denk dat u gewoon bang was dat Tobias en Amelie iets met elkaar konden hebben. Eerlijk gezegd, mevrouw Von Bredow, Amelie lijkt nogal op Stefanie Schneeberger. En Stefanie was zijn grote liefde.’
Nadja von Bredow boog zich iets voorover.
‘Wat weet u nou van grote liefde?’ fluisterde ze dramatisch met lage stem en opengesperde ogen, alsof ze een aanwijzing van de regisseur had gekregen. ‘Ik hou van Tobias sinds we elkaar kennen. Tien jaar heb ik op hem gewacht. Hij heeft mijn hulp en mijn liefde nodig, om na de gevangenis zijn draai weer te kunnen vinden.’
‘Dan houdt u zichzelf voor de gek. De liefde kwam blijkbaar maar van één kant,’ zei Pia stekelig, en ze zag tevreden dat ze een zenuw had geraakt. ‘Als u hem niet eens vierentwintig uur kon vertrouwen...’
Nadja von Bredow perste haar lippen op elkaar. Een fractie van een seconde vertrok ze haar knappe gezicht.
‘Wat er tussen Tobias en mij is gaat u niets aan!’ zei ze fel. ‘Wat zijn dat trouwens voor achterlijke vragen naar die zaterdagavond? Ik was er niet, en ik weet niet waar het meisje is. Punt uit.’
‘Waar bevindt uw grote liefde zich eigenlijk op dit moment?’ hield Pia aan.
‘Geen idee.’ Vlammend groene ogen keken zonder knipperen in de hare. ‘Ik hou wel van hem, maar ik ben niet zijn babysitter. Dus, kan ik gaan?’
Pia was teleurgesteld. Ze kon niet bewijzen dat Nadja von Bredow iets met Amelies verdwijning te maken had.
‘U hebt zich bij mevrouw Fröhlich voor agente uitgegeven,’ zei Bodenstein, die achterin stond. ‘Dat staat te boek als onbevoegde ambtsuitoefening. U hebt de doeken gestolen die Thies aan Amelie had gegeven. En later hebt u de oranjerie aangestoken, om er zeker van te zijn dat er geen enkel schilderij meer overblijft.’
Nadja von Bredow draaide zich niet naar Bodenstein om.
‘Ik geef toe dat ik een politiepenning en een pruik van de rekwisieten heb gebruikt om de schilderijen in Amelies kamer te vinden. Maar die brand heb ik niet aangestoken.’
‘Wat hebt u met de doeken gedaan?’
‘Ik heb ze aan stukjes gesneden en door de versnipperaar gehaald.’
‘Begrijpelijk. Omdat de schilderijen lieten zien dat u de moordenares bent.’ Pia haalde de foto’s van de schilderijen uit de map en legde ze op tafel.
‘Integendeel.’ Nadja von Bredow leunde met een kille glimlach achterover. ‘De doeken bewijzen dat ik onschuldig ben. Thies is werkelijk een fantastische waarnemer. In tegenstelling tot u.’
‘Hoezo?’
‘Groen is voor u gewoon groen. Kort haar gewoon kort haar. Kijkt u eens goed naar de persoon die Stefanie neerslaat. Vergelijk deze met de persoon die toekeek toen Laura werd verkracht.’ Ze boog zich voorover, wierp een snelle blik op de foto’s en tikte op een van de figuren. ‘Kijk eens hier. De persoon bij Stefanie heeft duidelijk donker haar, en als u de foto met Laura bekijkt – daar is het haar veel lichter, en met krullen. Daar moet ik bij zeggen dat op die avond vrijwel iedereen in Altenhain zo’n groen T-shirt van de kermisvereniging aanhad. Daar stond nog een of andere tekst op, als ik me goed herinner.’
Bodenstein vergeleek de twee foto’s.
‘U hebt gelijk,’ gaf hij toe. ‘Maar wie is dan die andere persoon?’
‘Lauterbach,’ beweerde Nadja von Bredow en bevestigde daarmee wat Bodenstein steeds had gedacht. ‘Ik heb op het erf, achter de schuur, op Stefanie gewacht omdat ik per se met haar wilde praten, vanwege die rol van Sneeuwwitje. Die liet haar eigenlijk volkomen koud; ze had hem alleen geaccepteerd om op een legitieme manier meer tijd met Lauterbach te kunnen doorbrengen.’
‘Ogenblik,’ onderbrak Bodenstein haar. ‘Meneer Lauterbach heeft ons verteld dat hij maar één keer gemeenschap met Stefanie heeft gehad. Namelijk die avond.’
‘Dan heeft hij gelogen.’ Nadja snoof. ‘Die twee hadden een verhouding, de hele zomer lang, hoewel ze officieel met Tobi ging. Lauterbach was helemaal weg van haar, en zij vond dat geweldig. Ik stond dus bij de schuur toen Stefanie Sartorius’ huis uit kwam. Net toen ik haar wilde aanspreken verscheen Lauterbach. Ik verstopte me in de schuur. Ik geloofde mijn ogen niet toen ze ook de schuur in kwamen en het met elkaar in het hooi deden, nog geen meter van mijn schuilplaats vandaan. Ik had geen kans daar weg te komen en moest het allemaal aanzien, een vol halfuur lang. En aanhoren hoe die twee op mij afgaven.’
‘En toen werd u zo kwaad dat u Stefanie hebt doodgeslagen,’ zei Bodenstein.
‘O nee. Ik heb geen woord gezegd. Opeens viel het Lauterbach op dat hij bij het neuken zijn sleutelbos was kwijtgeraakt. Hij kroop hysterisch op handen en voeten rond, de tranen nabij. Stefanie lachte hem uit. Hij was ziedend.’ Nadja von Bredow lachte schamper. ‘Hij was als de dood voor zijn vrouw, tenslotte had die de centen, en het huis was ook van haar. Het was maar een miezerig geil leraartje, dat tegenover zijn leerlingen de grote jongen uithing. Thuis had hij niets te vertellen!’
Bodenstein slikte. Dat verhaal kwam hem bekend voor. Cosima had het geld en hij had niet veel in te brengen. En vanochtend, toen hij zich dat realiseerde, had hij er het liefst een eind aan gemaakt.
‘Op een gegeven moment kreeg Stefanie er de pest in. Ze zal het zich allemaal wat romantischer hebben voorgesteld en merkte wat een benepen burgermannetje haar fantastische minnaar eigenlijk was. Ze stelde voor zijn vrouw te halen, zodat die kon helpen met zoeken. Dat bedoelde ze natuurlijk niet serieus, maar Lauterbach kon er niet om lachen. Stefanie dacht waarschijnlijk dat ze de situatie onder controle had. Ze treiterde hem meer en meer en dreigde hun relatie bekend te maken, tot hij uiteindelijk doordraaide. Toen ze de schuur uit wilde, hield hij haar vast. Ze raakten slaags, ze spuugde naar hem, hij gaf haar een klap. Stefanie werd kwaad, en toen snapte Lauterbach dat ze werkelijk in staat was naar zijn vrouw te stappen. Hij greep het eerste het beste ding dat hij te pakken kon krijgen en sloeg. Drie keer.’
Pia knikte. Stefanie Schneebergers mummie vertoonde drie schedelfracturen. Toch bewees dat Nadja’s onschuld niet, want ook als ze zelf de dader zou zijn, had ze dat kunnen weten.
‘Toen rende hij ervandoor, als door een tarantula gebeten. Overigens in een groen T-shirt. Zijn coole jeanshemd had hij bij het neuken uitgetrokken. Ik heb de sleutelbos gevonden. En toen ik uit de schuur kwam, zat Thies op zijn hurken naast Stefanie op de grond. ‘Pas maar goed op je teerbeminde Sneeuwwitje,’ zei ik tegen hem, en ik ging weg. De krik heb ik in Lauterbachs vuilnisbak gegooid. En precies zo is het gegaan, en anders niet.’
‘Dus u hebt geweten dat Tobias Laura en Stefanie niet had gedood,’ constateerde Pia. ‘Hoe kon u toelaten dat hij de gevangenis in ging, en dat terwijl u zo veel van hem hield?’
Nadja von Bredow gaf niet meteen antwoord. Ze zat stokstijf op haar stoel, met haar vingers schoof ze de foto’s heen en weer.
‘In die tijd was ik pisnijdig op hem,’ zei ze uiteindelijk. ‘Jarenlang moest ik aanhoren hoe hij met deze of gene had gepraat, wat hij had gedaan, hoe verliefd hij was of juist niet. En liet zich door mij tips geven hoe hij zijn trutjes het beste zijn bed in kon krijgen en weer van ze af kon komen. Ik was zijn “beste vriendin”, bah!’
Ze lachte bitter.
‘Als vrouw was ik niet interessant. Voor hem was het vanzelfsprekend dat ik er was. En toen ging hij met Laura, en die wilde niet dat ik erbij was wanneer ze naar de bioscoop gingen en naar het zwembad, of naar feestjes. Ik was het vijfde wiel aan de wagen, en Tobi merkte het niet eens!’
Nadja von Bredow perste haar lippen op elkaar, haar ogen vulden zich met tranen. Opeens was ze weer het gekrenkte jaloerse meisje, de tweede keus die als de vertrouwelinge van de coolste jongen van het dorp geen hoop mocht koesteren hem ooit voor zich te winnen. Ondanks het succes dat ze daarna had gehad, hadden die teleurstellingen diepe littekens op haar ziel achtergelaten, die ze haar leven lang met zich mee zou moeten dragen.
‘En opeens was die idiote Stefanie er.’ Haar stem klonk vlak, maar haar vingers, die een van de foto’s aan kleine stukjes scheurden, verraadden hoe haar innerlijk eruitzag. ‘Ze drong binnen in ons clubje, pikte Tobi in. Plotseling was alles anders. En toen bracht ze ook nog Lauterbach het hoofd op hol en kreeg de rol van Sneeuwwitje, die hij mij had beloofd. Met Tobi viel niet meer te praten. Hij wilde van niemand iets weten, voor hem bestond alleen nog Stefanie, Stefanie, Stefanie!’
Nadja’s gezicht was vertrokken van haat, ze schudde haar hoofd.
‘Niemand van ons kon zien aankomen dat de politie zo achterlijk zou zijn en dat Tobi daadwerkelijk veroordeeld zou worden. Ik vond dat hij wel een paar weekjes voorarrest had verdiend. Toen ik had begrepen dat hij een proces zou krijgen, was het veel te laat om nog iets te zeggen. We hadden allemaal al te veel gelogen en te veel verzwegen. Maar ik heb hem nooit in de steek gelaten. Ik heb regelmatig geschreven en op hem gewacht. Ik wilde alles weer goedmaken, ja, ik wilde alles voor hem doen. En hem ervan weerhouden om naar Altenhain terug te gaan, maar hij was zo koppig!’
‘U wílde hem daar niet alleen van weerhouden,’ merkte Bodenstein op, ‘u móést hem daarvan weerhouden. Want het had gekund dat hij uw rol in dat treurige drama had doorzien. En dat mocht niet gebeuren. U hebt immers de rol van trouwe vriendin voor hem gespeeld.’
Nadja von Bredow glimlachte kil en zweeg.
‘Maar Tobias is naar zijn vader gegaan,’ vervolgde Bodenstein. ‘Dat kon u niet verhinderen. Toen verscheen ook nog Amelie Fröhlich op het toneel, en tot overmaat van ramp leek ze op Stefanie Schneeberger.’
‘Die domme kleine gans heeft haar neus in zaken gestoken die haar geen moer aangaan,’ zei Nadja tandenknarsend. ‘Tobi en ik zouden ergens op de wereld een nieuw leven zijn begonnen. Ik heb geld genoeg. Ooit zou Altenhain alleen nog een boze droom zijn geweest.’
‘En u zou hem nooit de waarheid hebben gezegd.’ Pia schudde haar hoofd. ‘Wat een fijn uitgangspunt voor een relatie.’
Nadja keurde haar geen blik waardig.
‘U hebt ingezien dat Amelie een bedreiging vormde,’ zei Bodenstein. ‘Dus hebt u Lauterbach die anonieme brieven en e-mails gestuurd. Want u kon ervan uitgaan dat hij iets zou ondernemen om zichzelf te beschermen.’
Nadja von Bredow haalde haar schouders op.
‘Daarmee hebt u iets vreselijks aangericht.’
‘Ik wilde voorkomen dat Tobias weer zou worden mishandeld,’ beweerde ze. ‘Hij had al genoeg geleden, en ik...’
‘Lariekoek!’ Bodenstein viel haar in de rede. Hij ging naar de tafel en nam tegenover haar plaats, zodat ze hem moest aankijken. ‘U wilde verhinderen dat hij erachter kwam wat u destijds hebt gedaan, of liever gezegd: niet hebt gedaan! U was de enige die hem voor een veroordeling en de gevangenis had kunnen behoeden, maar u hebt dat nagelaten. Uit gekrenkte ijdelheid, uit kinderlijke jaloezie. U hebt werkeloos toegezien toen zijn familie in dit dorp kapotgemaakt en vernederd werd, u hebt uw grote liefde tien jaar van zijn leven ontnomen, alleen om hem op een dag helemaal voor uzelf te hebben. Dat is zo’n beetje het meest verachtelijke motief dat ik sinds lang ben tegengekomen!’
‘U begrijpt dat niet,’ zei Nadja von Bredow, nu opeens verbitterd. ‘U hebt geen idee hoe het is om keer op keer te worden afgewezen!’
‘En nu heeft hij u opnieuw laten vallen, nietwaar?’ Bodenstein keek aandachtig naar haar gezicht, dat een scala aan uitdrukkingen liet zien: van afkeer en zelfmedelijden tot woede en koppigheid. ‘Hij dacht dat hij diep bij u in de schuld stond, maar dat is niet voldoende. Hij houdt net zomin van u als toen. En u kunt er niet van uitgaan dat iemand anders uw rivales uit de weg zal blijven ruimen.’
Nadja von Bredow keek hem vol haat aan. Even was het doodstil in de verhoorruimte.
‘Wat hebt u met Tobias Sartorius gedaan?’ vroeg Bodenstein.
‘Hij heeft gekregen wat hij verdient,’ antwoordde ze. ‘Als ik hem niet kan krijgen, dan een ander ook niet.’
*
‘Die is compleet gestoord,’ zei Pia onthutst toen Nadja von Bredow door een paar agenten was afgevoerd. Ze raasde en tierde toen ze had begrepen dat ze niet mocht vertrekken. Bodenstein onderbouwde het arrestatiebevel met vluchtgevaar; tenslotte bezat Nadja von Bredow huizen en appartementen in het buitenland.
‘Een psychopate,’ beaamde hij. ‘Zonder twijfel. Toen ze zich realiseerde dat Tobias Sartorius nog steeds niet van haar hield, ondanks alles wat ze voor hem had gedaan, heeft ze hem vermoord.’
‘Denk je dat hij dood is?’
‘Ik vrees het ergste.’ Bodenstein stond op van zijn stoel, want Gregor Lauterbach werd door een beambte binnengebracht. Even later verscheen zijn advocaat.
‘Ik wil met mijn cliënt overleggen,’ zei mr. Anders.
‘Dat kunt u later doen,’ antwoordde Bodenstein en hij nam Lauterbach op, die als een hoopje ellende op de plastic stoel zat. ‘Zo, meneer Lauterbach. Nu wordt het menens. Nadja von Bredow heeft zojuist een voor u zeer belastende verklaring afgelegd. U hebt Stefanie Schneeberger op de avond van 6 september 1997 voor de schuur van de hoeve van Sartorius met een autokrik doodgeslagen, omdat u vreesde dat Stefanie uw vrouw van uw verhouding met haar op de hoogte zou stellen. Daar had Stefanie mee gedreigd. Wat is uw reactie daarop?’
‘Hij heeft geen commentaar,’ antwoordde zijn advocaat in Lauterbachs plaats.
‘U had het vermoeden dat Thies Terlinden ooggetuige van uw daad is geweest, en hebt hem onder druk gezet om hem het zwijgen op te leggen.’
Pia’s gsm ging over. Ze wierp een blik op het display, stond op en ging een paar meter van de tafel af staan. Het was Henning. Hij had de medicijnen geanalyseerd die mevrouw Lauterbach Thies al die jaren had voorgeschreven.
‘Ik heb met mijn collega van cardiologie gesproken,’ zei Henning. ‘Hij weet heel wat van autisme af en was geschokt toen ik hem het recept had gefaxt. Die medicijnen zijn volkomen contraproductief bij de behandeling van een aspergerpatiënt.’
‘In hoeverre?’ vroeg Pia, en ze stopte haar andere oor dicht, want haar chef vuurde met luide stem een spervuur van vragen op Lauterbach en zijn advocaat af, die keer op keer ‘geen commentaar!’ riep, alsof hij zich al in de meute journalisten voor het gerechtsgebouw bevond.
‘Als je benzodiazepine met andere farmaceutica zoals neuroleptica en sedatieven combineert, versterken ze elkaars werking. Die neuroleptica die jullie hebben gevonden, worden doorgaans bij acute psychotische storingen met waanvoorstellingen en hallucinaties ingezet, de sedativa om te kalmeren en de benzodiazepine om angst te bestrijden. Maar de laatste heeft nog een andere werking, die voor jullie interessant kan zijn: ze veroorzaken amnesie. Dat betekent dat de patiënt zich niets herinnert zolang het middel werkzaam is. In elk geval zou de vergunning van de arts die een autist dit middel gedurende langere tijd heeft voorgeschreven, ingetrokken moeten worden. Op zijn minst is dat zware mishandeling.’
‘Kan je collega een attest schrijven?’
‘Ja, ongetwijfeld.’
Pia’s hart bonsde van opwinding. Ze begreep wat dat allemaal betekende. Mevrouw Lauterbach had Thies ruim elf jaar lang met bewustzijnsveranderende medicamenten volgestopt om hem onder controle te houden. Zijn ouders konden hebben geloofd dat de medicijnen die ze voorschreef hun zoon zouden helpen. Waarom Daniela Lauterbach dat gedaan had, lag voor de hand. Ze wilde haar man beschermen. Maar opeens was Amelie opgedoken, en had Thies zijn medicijnen niet meer ingenomen.
Bodenstein deed net de deur open. Lauterbach had zijn gezicht in zijn handen verborgen en snikte als een klein kind; mr. Anders pakte zijn aktetas. Een beambte kwam binnen en nam de huilende Gregor Lauterbach mee.
‘Hij heeft bekend.’ Bodenstein maakte een zeer tevreden indruk. ‘Hij heeft Stefanie Schneeberger doodgeslagen, ofwel in een vlaag van woede, ofwel met voorbedachten rade, dat speelt nu even geen rol. In elk geval is Tobias onschuldig.’
‘Dat wist ik de al die tijd al,’ zei Pia. ‘Maar we weten nog steeds niet waar Amelie en Thies zijn. Trouwens, het is me nu duidelijk wie die twee uit de weg heeft geruimd. Al die tijd zaten we op het verkeerde spoor.’
*
Het was koud, koud, koud. De ijzige wind gierde en ging tekeer, de sneeuwvlokken staken als kleine naaldjes in zijn gezicht. Hij kon niets meer zien, alles om hem heen was wit, zijn ogen traanden zo sterk dat hij nagenoeg blind was. Hij had geen gevoel meer in zijn voeten, neus, oren en vingertoppen, hij strompelde door de storm van het ene paaltje naar het andere om zijn oriëntatie niet helemaal te verliezen. Zijn gevoel voor tijd was allang verdwenen, en de hoop op een toevallig passerende sneeuwploeg had hij opgegeven. Waarom liep hij eigenlijk verder? Waar wilde hij heen? In zijn dunne gympen voelden zijn voeten aan als ijsklompen; het lukte hem ternauwernood ze nog uit de sneeuw te trekken, en het kostte hem bovenmenselijke inspanning zich stap voor stap door deze witte hel te worstelen. Hij viel opnieuw, belandde op handen en voeten in de sneeuw. Tranen liepen over zijn gezicht en bevroren tot ijs. Tobias liet zich voorover zakken en bleef gewoon liggen. Elke vezel in zijn lichaam deed pijn; zijn linkeronderarm, die ze met de ijzeren pook had geraakt, was volledig gevoelloos. Als een waanzinnige had ze zich op hem gestort. Razend en vol haat had ze hem geslagen, getrapt en naar hem gespuugd. Daarna was ze de hut uit gelopen en eenvoudig weggereden, en ze had hem in dat niemandsland in de Zwitserse Alpen achtergelaten. Urenlang had hij op de grond gelegen, niet in staat zich te bewegen, als in shock. Hij hing tussen hoop en vrees dat ze zou terugkomen om hem op te halen. Maar ze was niet komen opdagen.
Wat was er eigenlijk gebeurd? Ze hadden samen een prachtige dag in de sneeuw doorgebracht, onder een strakblauwe hemel, gekookt en gegeten, en elkaar hartstochtelijk bemind. Van het ene moment op het andere was Nadja doorgedraaid. Maar waarom toch? Ze was toch zijn vriendin, zijn allerbeste, intiemste, oudste vriendin, die hem nog nooit in de steek had gelaten. Opeens kwam de herinnering als een flits terug. ‘Amelie,’ mompelde hij met stijve lippen. Hij had Amelies naam genoemd omdat hij zich zorgen om haar maakte, en vervolgens raakte Nadja door het dolle heen. Tobias drukte zijn vuisten tegen zijn slapen en dwong zichzelf na te denken. Langzaam legde zijn benevelde brein de verbanden die hij tot dan toe niet had willen zien. Nadja was vroeger al verliefd op hem geweest, maar dat had hij nooit begrepen. Dat hij haar steeds in geuren en kleuren over zijn avontuurtjes had verteld, moest haar veel pijn hebben gedaan. Maar ze had nooit iets laten merken, en hem tips en goede raad gegeven, als een echte vriend. Verdwaasd tilde hij zijn hoofd op. De storm was gaan liggen. Hij verzette zich tegen de neiging in de sneeuw te blijven liggen, kwam moeizaam overeind en ging op zijn knieën zitten. Inderdaad! Beneden in het dal kon hij lichtjes zien! Hij dwong zichzelf verder te gaan. Nadja was jaloers op zijn vriendinnen geweest, ook op Laura en Stefanie. En toen ze hem laatst aan de rand van het bos terloops had gevraagd of hij Amelie leuk vond, had hij argeloos ‘ja’ geantwoord. Maar hoe had hij kunnen vermoeden dat Nadja von Bredow, de beroemde actrice, jaloers zou zijn op een zeventienjarig meisje? Grote god! Zijn wanhoop hielp hem weer op de been en dreef hem naar het dal. Nadja had een voorsprong van een dag en een nacht. Als Amelie iets zou overkomen, zou het enkel en alleen zijn schuld zijn, want hij had Nadja over Thies’ schilderijen verteld, en gezegd dat Amelie hem wilde helpen. Hij bleef staan, opende zijn mond en stootte een wilde, woedende schreeuw uit, die door de bergen werd weerkaatst. Hij schreeuwde tot zijn stembanden pijn deden en zijn stem hem in de steek liet.
*
Dokter Daniela Lauterbach leek van de aardbodem verdwenen. Op haar praktijk dacht men dat ze op een artsencongres in München was, maar nader onderzoek wees uit dat ze daar nooit was aangekomen. Haar gsm stond uit, haar auto was onvindbaar. Het was om dol van te worden. In de inrichting sloot men niet uit dat dokter Lauterbach Thies had meegenomen. Ze was als arts aan het ziekenhuis verbonden en als ze op een afdeling kwam, viel dat niemand op. Die zaterdagavond had ze geen invaldienst. Ze had geveinsd dat ze was gebeld en had voor Het Zwarte Ros postgevat. Amelie kende haar en zou zonder argwaan bij haar in de auto stappen. Om de verdenking op Tobias te schuiven, had Daniela Lauterbach Amelies mobieltje in zijn broekzak gestopt toen ze hem naar huis had gebracht. Het was een perfect plan, en bovendien was het toeval haar een paar keer te hulp gekomen. De kans dat Amelie Fröhlich of Thies Terlinden levend zouden worden gevonden, leek nihil.
’s Avonds om tien uur zaten Bodenstein en Pia in de vergaderkamer naar het journaal van Hessen te kijken, waarop het opsporingsbericht voor dokter Daniela Lauterbach werd getoond en over de arrestatie van Nadja von Bredow werd bericht. Nog steeds hingen er voor het bureau journalisten en twee televisieploegen rond, die op nieuws over Nadja von Bredow aasden.
‘Ik denk dat ik maar eens naar huis rij.’ Pia gaapte en rekte zich uit. ‘Kan ik je ergens afzetten?’
‘Nee, nee, ga jij maar,’ antwoordde Bodenstein. ‘Ik pak een dienstwagen.’
‘Alles oké zover?’
‘Tot nog toe wel, ja.’ Bodenstein haalde zijn schouders op. ‘Het komt wel goed. Op een of andere manier.’
Ze keek hem twijfelend aan, pakte haar jas en haar tas en ging naar buiten. Bodenstein kwam overeind en zette de tv uit. De hele dag had hij de onaangename ontmoeting met Cosima uit zijn hoofd kunnen zetten, maar nu keerde de herinnering terug, als een bittere golf van misselijkheid. Hoe kon hij zich zo laten gaan? Hij deed de neonverlichting uit en liep langzaam door de gang naar zijn bureau. De logeerkamer in het huis van zijn ouders trok hem al evenmin als een of ander café. Hij kon de nacht net zo goed achter zijn bureau doorbrengen. Hij sloot de deur achter zich en stond een ogenblik besluiteloos midden in de ruimte, die flauw door de straatlantaarns werd verlicht. Als politieman en als echtgenoot was hij mislukt. Cosima gaf de voorkeur aan een man van vijfendertig, en Amelie, Thies en Tobias waren waarschijnlijk allang dood, omdat hij ze niet op tijd had gevonden. De puinhoop van zijn verleden lag achter hem, en de toekomst zag er al niet veel rooskleuriger uit.
*
Als ze zich omlaag boog en haar arm uitstrekte, kon ze met haar vingers het wateroppervlak aanraken. Het water steeg veel sneller dan Amelie had gedacht, blijkbaar kon het nergens weglopen. Het zou niet lang meer duren of ze zouden hier boven op de kast in het water zitten. En zelfs als ze niet zouden verdrinken omdat het water via het bovenlicht wegliep, dan zouden ze bevriezen. Het was namelijk ijskoud. Bovendien was Thies’ toestand dramatisch verslechterd. Hij rilde en transpireerde, zijn lichaam gloeide van de koorts. Meestal leek hij te slapen, met zijn arm om haar heen, maar wanneer hij wakker was, praatte hij. Wat hij zei was zo angstaanjagend en gruwelijk dat Amelie het liefst had gehuild.
Het was of er een zwart gordijn in haar hoofd opzij was geschoven, en ze kon zich de gebeurtenissen die haar in dit keldergat hadden doen belanden nu haarscherp herinneren. Mevrouw Lauterbach moest een of ander gif in het water en de koekjes hebben gedaan, waardoor ze elke keer als ze iets had gegeten of gedronken in slaap was gevallen. Maar nu wist ze alles weer. De vrouw had haar gebeld en op de parkeerplaats op haar gewacht, vriendelijk en bezorgd, ze had haar gevraagd mee te gaan naar Thies, want het ging slecht met hem, zei ze. Zonder te aarzelen was Amelie in de auto van de dokter gestapt – om in deze kelder wakker te worden. Ze had gedacht dat ze in de slooppanden, de daklozenopvang en de straten van Berlijn al het kwaad in de wereld had gezien, maar in werkelijkheid had ze er geen flauw idee van gehad hoe wreed mensen konden zijn. In Altenhain, dat idyllische dorpje dat haar zo duf en saai had geleken, woonden meedogenloze, wrede monsters, die zich verscholen achter een masker van gemoedelijke burgerlijkheid. Als ze ooit levend uit die kelder zouden komen, zou Amelie haar leven lang niemand meer vertrouwen. Hoe kon een mens een ander mens zoiets verschrikkelijks aandoen? Waarom hadden Thies’ ouders nooit ingezien wat hun vriendelijke en sympathieke buurvrouw met hun zoon deed? Hoe kon een heel dorp zwijgend toekijken hoe een onschuldige jonge man tien jaar de gevangenis in ging, terwijl de werkelijke daders ongemoeid werden gelaten? Tijdens de lange, donkere uren had Thies stukje bij beetje alles verteld wat hij over de gruwelijke gebeurtenissen in Altenhain wist, en dat was heel wat. Geen wonder dat dokter Lauterbach hem graag uit de weg wilde ruimen. Op het moment dat ze dat dacht, kwam Amelie tot het verpletterende inzicht dat dat precies was wat er zou gebeuren. Lauterbach was niet dom. Ongetwijfeld had ze ervoor gezorgd dat niemand hen daar zou vinden. Of pas als het te laat was.
*
Met zijn hand onder zijn kin bestudeerde Bodenstein het lege cognacglas. Hoe had hij zich zo in Daniela Lauterbach kunnen vergissen? Haar man had Stefanie Schneeberger tijdens een woedeaanval doodgeslagen, maar zij was degene geweest die zijn daad koelbloedig had toegedekt en Thies Terlinden jarenlang had bedreigd, platgespoten en geïntimideerd. Ze had toegelaten dat Tobias Sartorius in de gevangenis belandde en zijn ouders door een hel gingen. Bodenstein pakte de fles Rémy Martin die hij ooit cadeau had gekregen en die al ruim een jaar onaangeroerd in de kast stond. Hij verfoeide het spul, maar hij had zin in iets met alcohol. De hele dag had hij geen hap gegeten, en veel te veel koffie gedronken. Hij sloeg het derde glas binnen een kwartier achterover en trok een grimas. De cognac verspreidde een klein, weldadig vuurtje in zijn maag en stroomde door zijn aderen. Hij ontspande zich. Zijn blik dwaalde naar de ingelijste foto van Cosima naast de telefoon. Ze glimlachte naar hem, al jaren. Hij nam het haar kwalijk dat ze hem vanochtend had opgewacht en hem had geprovoceerd om afschuwelijke dingen te zeggen en te doen. Hij had er allang spijt van zo zijn zelfbeheersing te hebben verloren. Hoewel zij het was geweest die alles kapotgemaakt had, had hij het gevoel dat hij het was die fout zat. En dat ergerde hem minstens zozeer als zijn eigen pedante veronderstelling dat hij een perfect huwelijk had. Cosima bedroog hem met een jongere man omdat hij als man voor haar niet meer voldeed. Ze had zich bij hem verveeld en daarom iemand anders gezocht, een avonturier als zijzelf. Die gedachte tastte zijn gevoel voor eigenwaarde aan, veel meer dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Toen hij zijn vierde glas naar binnen sloeg, werd er op de deur geklopt.
‘Ja?’
Nicola Engel stak haar hoofd naar binnen.
‘Stoor ik?’
‘Nee, kom binnen.’ Met zijn duim en wijsvinger wreef hij over zijn neuswortel. Ze kwam zijn kantoor binnen, sloot de deur achter zich en ging naar hem toe.
‘Zojuist heb ik bericht gehad dat de immuniteit van Lauterbach is opgeheven. De rechtbank heeft het arrestatiebevel voor hem en zijn vrouw bevestigd.’ Ze bleef voor zijn bureau staan en nam hem op. ‘Mijn god, wat zie jij eruit. Grijpt de zaak je zo aan?’
Wat moest hij daarop antwoorden? Hij was te moe voor een tactische reactie. Vroeg ze het uit echte menselijke interesse of wilde ze zijn fouten en tekortkomingen tegen hem gebruiken om hem definitief als leider van de K11 te wippen?
‘Ik heb moeite met de bijkomende omstandigheden,’ gaf hij ten slotte toe. ‘Behnke, Hasse. Dat vervelende geklets over Pia en mij.’
‘Daar is niets van waar, toch?’
‘Welnee.’ Hij leunde achterover. Zijn nek deed pijn, hij vertrok zijn gezicht. Ze keek naar de cognac.
‘Heb je nog een glas?’
‘In de kast. Links onderin.’
Ze draaide zich om, opende de kastdeur, pakte een glas en ging op de bezoekersstoel voor zijn bureau zitten. Hij schonk in, voor haar een bodempje, voor zichzelf zowat tot de rand. Nicola Engel trok haar wenkbrauwen op, maar zei niets. Hij proostte en dronk het glas in één keer leeg.
‘En wat is er werkelijk aan de hand?’ wilde ze weten. Ze was een goede waarnemer, en ze kende hem. Al heel lang. Voor hij Cosima had leren kennen, en vrij snel met haar was getrouwd, waren ze twee jaar lang een paar geweest, Nicola en hij. Waarom zou hij haar iets op de mouw spelden? Binnenkort zou ze het toch te weten komen, zeker als hij een adreswijziging zou doorgeven.
‘Cosima heeft een ander,’ zei hij dus, en hij probeerde zijn stem zo onverschillig mogelijk te laten klinken. ‘Ik had het al die tijd al vermoed. Een paar dagen geleden heeft ze het toegegeven.’
‘Ach.’ Dat klonk niet als leedvermaak. Maar de woorden dat spijt me voor je kreeg ze niet over haar lippen. Het kon hem niets schelen. Hij pakte de fles, vulde zijn glas opnieuw. Nicola sloeg het zwijgend gade. Hij dronk. Hij voelde het effect van alcohol op een lege maag en kon begrijpen waarom mensen onder bepaalde omstandigheden drinkers werden. Cosima verdween naar een verre uithoek van zijn bewustzijn, en met haar vervaagden de gedachten aan Amelie, Thies en Daniela Lauterbach.
‘Ik ben geen goede rechercheur,’ zei hij. ‘En ook geen goede chef. Je zou iemand anders moeten zoeken om mijn werk te doen.’
‘Geen denken aan,’ zei ze beslist. ‘Toen ik hier vorig jaar ben begonnen, was ik het van plan, dat geef ik toe. Maar ik heb een jaar de tijd gehad om te zien hoe je werkt en hoe je leiding geeft aan je medewerkers. Ik zou er hier nog wel een paar van jouw slag kunnen gebruiken.’
Hij reageerde niet, wilde zich weer een cognac inschenken, maar de fles was leeg. Achteloos wierp hij hem in de prullenbak en gooide Cosima’s foto er meteen achteraan. Toen hij weer opkeek, ontmoette hij de onderzoekende blik van Nicola.
‘Je moest er voor vandaag maar eens mee stoppen,’ zei ze en keek op haar horloge. ‘Het is bijna middernacht. Kom, ik rij je naar huis.’
‘Ik heb geen huis meer,’ zei hij. ‘Ik woon weer bij mijn ouders. Grappig, niet?’
‘Beter dan een hotel. Kom, we gaan. Sta op.’
Bodenstein verroerde zich niet. Hij kon zijn ogen niet van haar gezicht afhouden. Opeens herinnerde hij zich hoe hij haar vroeger, ruim zevenentwintig jaar geleden, op een feestje van een van zijn medestudenten voor het eerst had ontmoet. De hele avond had hij met een paar jongens in het piepkleine keukentje bier staan drinken. Hij had de meisjes daar niet eens waargenomen, want zijn teleurstelling over zijn jeugdliefde Inka was zo groot dat zijn hoofd niet naar een nieuwe verhouding stond. Voor de deur van de wc was hij Nicola tegengekomen. Destijds was hij net zo aangeschoten en net zo gekwetst geweest als op dit moment. Opeens sloeg er een golf van hitte door zijn lichaam, en vloeide door zijn onderlijf als gloeiende lava.
‘Jij bevalt me.’ Met rauwe stem herhaalde hij zijn woorden uit die tijd. ‘Heb je zin in seks?’
Nicola keek hem verrast aan, een glimlach speelde om haar mond.
‘Waarom niet?’ Ze was hun eerste dialoog net zomin vergeten als hij. ‘Ik moet alleen nog snel even naar de wc.’