Zaterdag, 15 november 2008

Gregor Lauterbach ijsbeerde rusteloos door de woonkamer. Hij had al drie glazen whisky gedronken, maar dit keer bleef het kalmerende effect van de alcohol achterwege. De hele dag door had hij de dreigende boodschap in de brief verdrongen, maar hij was zijn huis nog niet binnen of de angst had hem weer in zijn greep. Daniela lag al in bed, hij wilde haar niet storen. Even overwoog hij zijn maîtresse te bellen en met haar in zijn appartement af te spreken, gewoon om wat afleiding te hebben, maar hij had het idee weer verworpen. Ditmaal moest hij het alleen zien te rooien. Dus had hij een slaappil ingenomen en was in bed gaan liggen. Maar het gerinkel van de telefoon had hem om één uur ’s nachts uit zijn slaap gehaald. Als er om die tijd gebeld werd, voorspelde dat niet veel goeds. Hij had trillend in zijn bed gelegen, nat van het zweet en halfgek van angst. Daniela had in haar kamer opgenomen, even later liep ze over de gang, zachtjes, om hem niet wakker te maken. Pas toen de voordeur achter haar in het slot was gevallen, was hij opgestaan en naar beneden gelopen. Het kwam wel vaker voor dat ze ’s nachts naar een patiënt toe moest. Hij wist niet uit zijn hoofd wanneer ze nachtdienst draaide. Inmiddels was het even na drieën, en hij was een zenuwinzinking nabij. Wie kon hem die brief hebben gestuurd? Wie kon van Sneeuwwitje en hem en van zijn verloren sleutelbos af weten? Goeie genade! Zijn carrière stond op het spel, zijn aanzien, zijn hele leven! Als die, of een soortgelijke brief in verkeerde handen viel, was het gedaan met hem. De pers was verzot op een sappig schandaal! Gregor Lauterbach veegde zijn vochtige handpalmen af aan zijn badjas. Hij schonk nog een whisky in, dit keer een driedubbele, en ging op de bank zitten. Alleen het licht in de hal brandde, in de woonkamer was het donker. Daniela kon hij niet van de brief vertellen. Destijds had hij ook beter zijn mond kunnen houden. Zij was degene geweest, die zeventien jaar geleden dit huis had gebouwd en betaald. Met zijn bescheiden ambtenarensalaris had hij zich nooit zo’n villa kunnen veroorloven. Ze had het leuk gevonden om hem, de kleine leraar aan het gymnasium, onder haar hoede te nemen en hem in de betere maatschappelijke en politieke kringen te introduceren. Daniela was een uitstekende arts; in Königstein en omgeving had ze veel welgestelde en buitengewoon invloedrijke patiënten, die het politieke talent van haar man onderkenden en stimuleerden. Gregor Lauterbach had alles aan zijn vrouw te danken; dat was hem pijnlijk duidelijk geworden toen het indertijd weinig had gescheeld of hij was bij haar uit de gratie geraakt en had haar bescherming verloren. Toen ze hem vergaf was hij enorm opgelucht geweest. Met haar achtenvijftig jaar zag ze er nog fantastisch uit – iets wat hem voortdurend hoofdbrekens bezorgde. Ook al hadden ze sindsdien niet meer met elkaar geslapen, hij hield nog zielsveel van Daniela. Met de andere vrouwen die in zijn leven en zijn bed verschenen had hij alleen onbeduidende, puur lichamelijke affaires gehad. Hij wilde Daniela niet verliezen. Nee, hij mócht haar niet verliezen! Onder geen voorwaarde. Ze wist te veel over hem, ze kende zijn zwakheden, zijn minderwaardigheidscomplexen en de vreselijke aanvallen van faalangst, die hij inmiddels onder controle had. Lauterbach kromp ineen toen hij de sleutel in de voordeur hoorde ronddraaien. Hij stond op en sleepte zich naar de hal.

‘Hé, je bent wakker,’ stelde zijn vrouw verbaasd vast. Ze zag er rustig en ontspannen uit, zoals gewoonlijk, en hij voelde zich als een zeeman op hoge zee die in de verte de reddende vuurtoren ontwaart.

Ze nam hem onderzoekend op en snuffelde. ‘Je hebt alcohol gedronken. Is er wat gebeurd?’

Wat kende ze hem goed! Hij had haar nooit om de tuin kunnen leiden. Hij ging op de onderste tree van de trap zitten.

‘Ik kan niet slapen,’ zei hij alleen, en nam niet eens de moeite een reden of uitvlucht te bedenken. Volkomen onverwacht en zo heftig dat hij ervan schrok, verlangde hij naar haar moederlijke liefde, naar haar omhelzing, haar troost.

‘Ik geef je lorazepam,’ zei ze.

‘Nee!’ Gregor Lauterbach kwam overeind, wankelde even en strekte zijn hand naar haar uit. ‘Ik wil geen pillen. Ik wil...’

Hij stokte toen hij haar verbaasde blik zag. Hij voelde zich opeens klein en hulpeloos.

‘Wat wil je?’ vroeg ze zacht.

‘Ik wil vannacht alleen maar bij je slapen, Dani,’ fluisterde hij hees. ‘Alsjeblieft.’

*

Pia keek naar de vrouw die tegenover haar aan de keukentafel zat. Ze had Andrea Wagner medegedeeld dat de forensisch arts het stoffelijk overschot van haar dochter Laura had vrijgegeven. Omdat de moeder van het dode meisje een rustige indruk maakte, stelde Pia haar een paar vragen over Laura en haar verhouding met Tobias Sartorius.

‘Waarom wilt u dat weten?’ vroeg mevrouw Wagner argwanend.

‘Ik heb me de afgelopen dagen uitvoerig met de oude dossiers beziggehouden,’ antwoordde Pia. ‘En op een of ander manier heb ik het gevoel dat er destijds iets over het hoofd is gezien. Toen we Tobias Sartorius hebben gezegd dat Laura was gevonden, had ik de indruk dat hij echt nergens iets vanaf wist. Begrijpt u me alstublieft niet verkeerd, ik wil daar niet mee zeggen dat hij in mijn ogen onschuldig is.’

Andrea Wagner keek haar met doffe blik aan. Ze zweeg lange tijd.

‘Ik denk niet meer na over die dingen,’ zei ze toen. ‘Het is al moeilijk genoeg onder de ogen van het hele dorp steeds maar door te gaan. Mijn twee andere kinderen groeiden op in de schaduw van hun overleden zus, en ik moest alle zeilen bijzetten om ze nog een beetje een normale jeugd te geven. Maar dat is niet zo simpel met een vader die zich elke avond laat vollopen omdat hij niet wil accepteren wat er is gebeurd.’

Dat klonk niet bitter, maar als de constatering van een feit.

‘Ik laat het niet meer op me afkomen. Anders was alles hier allang naar de filistijnen gegaan.’ Ze wuifde naar een stapel papier op tafel. ‘Onbetaalde rekeningen, aanmaningen. Ik ga in Bad Soden in de supermarkt werken, zodat het huis en het timmerbedrijf niet onder de hamer komen of we in dezelfde positie terechtkomen als Sartorius. Op een of andere manier moet het verdergaan. Ik kan me de luxe niet veroorloven om in het verleden te leven, zoals mijn man.’

Pia zweeg. Ze had wel eerder meegemaakt dat een verschrikkelijke gebeurtenis het leven van een heel gezin op zijn kop zette en voorgoed verstoorde. Hoe sterk moesten mensen als Andrea Wagner niet zijn om ochtend na ochtend op te staan en verder te gaan, zonder enige hoop op betere tijden? Bestond er in het leven van die vrouw eigenlijk nog wel iets waar ze naar uitzag?

‘Ik ken Tobias vanaf de dag dat hij geboren is,’ vervolgde Andrea Wagner. ‘We waren vrienden van de familie, net als iedereen hier in het dorp. Mijn man was commandant bij de brandweer en jeugdtrainer bij de voetbalclub, Tobias was z’n beste spits. Manfred was altijd erg trots op hem.’ Er gleed een glimlach over haar bleke, afgetobde gezicht, maar die was meteen weer verdwenen. ‘Niemand achtte hem tot zoiets in staat, ik eerst ook niet. Maar je kunt niet in iemands hoofd kijken, wel?’

‘Ja, daar hebt u gelijk in.’ Pia knikte. De familie Wagner had wis en waarachtig genoeg meegemaakt, ze wilde geen oude wonden openrijten. Eigenlijk had ze nauwelijks een goede reden om vragen over een allang opgeloste zaak te stellen. Ze had alleen dat vage gevoel.

Ze nam afscheid van mevrouw Wagner, ging het huis uit en liep over het verwaarloosde erf naar haar auto. Vanuit de werkplaats hoorde ze het doordringende geluid van een zaag komen. Pia stond stil; vervolgens keerde ze om en opende de deur van de meubelmakerij. Het was niet meer dan fair dat ze ook Manfred Wagner zou mededelen dat hij binnenkort zijn dochter ten grave kon dragen en een streep onder de verschrikkelijke kwestie kon zetten. Misschien zou hij op een of andere manier weer een begin kunnen maken met zijn leven. Hij stond met zijn rug naar haar toe aan een werkbank en duwde een plank door een lintzaag. Toen hij de machine uitzette, maakte Pia haar aanwezigheid kenbaar. De man droeg geen gehoorbescherming, alleen een groezelige baseballpet, en in zijn mondhoek hing een gedoofde cigarillo. Hij wierp haar een onvriendelijke blik toe en boog voorover om de volgende plank te pakken, waarbij zijn verkreukelde broek afzakte en Pia werd getrakteerd op het onaantrekkelijke uitzicht van zijn behaarde onderrug.

‘Wat wilt u?’ mompelde hij. ‘Ik ben bezig.’

Na hun vorige ontmoeting had hij zich niet meer geschoren, zijn kleren verspreidden een scherpe geur van oud zweet. Pia huiverde en deed onwillekeurig een stap achteruit. Hoe moest het zijn om dag in dag uit samen te leven met een man die zichzelf zo slecht verzorgde? Ze kreeg meer en meer met Andrea Wagner te doen.

‘Meneer Wagner, ik was zojuist bij uw vrouw, maar ik wilde het u ook persoonlijk zeggen,’ begon Pia.

Wagner kwam overeind en draaide zich om.

‘De forensisch arts heeft...’ Pia verstomde. De baseballpet! Die baard! Geen twijfel mogelijk. Dat was de man naar wie ze met de opname van de bewakingscamera op zoek waren.

‘Wat?’ Hij staarde haar met een mengeling van agressie en onverschilligheid aan, maar toen verbleekte hij, alsof hij Pia’s gedachten had gelezen. Hij deinsde achteruit, zijn slechte geweten stond op zijn gezicht te lezen.

‘Het... het was een ongeluk,’ stamelde hij en hief hulpeloos zijn handen op. ‘Ik zweer het, ik heb dat niet gewild. Ik... ik wilde alleen met haar praten, echt waar!’

Pia haalde diep adem. Ze had dus gelijk met haar vermoeden dat de aanval op Rita Cramer en de gebeurtenissen in de herfst van 1997 met elkaar te maken hadden.

‘Maar... maar... toen ik hoorde dat die... die vuile moordenaar uit de bak was gekomen en weer hier in Altenhain was, toen... toen is alles weer teruggekomen. Ik dacht: Rita ken ik toch goed. We waren vrienden, vroeger. Ik wilde alleen met haar praten, om haar ervoor te laten zorgen dat die vent hier verdwijnt... Maar toen is ze voor me weggerend... en heeft me geslagen en geschopt... en opeens... opeens werd ik zo kwaad...’

Hij stokte.

‘Wist uw vrouw ervan?’ wilde Pia weten. Wagner schudde zwijgend zijn hoofd. Zijn schouders zakten in.

‘In het begin niet. Maar toen zag ze de foto.’

Natuurlijk had Andrea Wagner haar man herkend, zoals iedereen in Altenhain hem herkend had. Ze hadden gezwegen om hem te beschermen. Hij was een van de hunnen, een man die zijn dochter op een afschuwelijke manier had verloren. Misschien vonden ze het ongeluk dat hij de familie Sartorius had aangedaan zelfs een gerechtvaardigde genoegdoening.

‘Dacht u dat u er ongestraft mee weg zou komen, alleen omdat het hele dorp uw daad heeft verdoezeld?’ Pia’s consideratie met Manfred Wagner was verdwenen als sneeuw voor de zon.

‘Nee,’ fluisterde hij. ‘Ik... ik wilde naar de politie gaan.’

Opeens werd hij overmand door verdriet en woede. Hij sloeg met zijn vuist op de werkbank. ‘Die vuile moordenaar heeft zijn straf uitgezeten, maar mijn Laura is voorgoed dood! Toen Rita niet naar me wilde luisteren, ging ik opeens door het lint. En die reling was zo laag.’

*

Met haar armen over elkaar en een uitdrukkingsloos gezicht stond Andrea Wagner op het erf te kijken hoe twee agenten haar man afvoerden. De korte blik die ze hem toewierp sprak boekdelen. Tussen die twee was geen greintje genegenheid meer over, laat staan liefde. Misschien hielden de kinderen, de dagelijkse plichten of de uitzichtloosheid van een scheiding hen nog bij elkaar, maar niet veel meer. Andrea Wagner minachtte haar man, die zijn zorgen en problemen in de alcohol verdronk in plaats van ze aan te pakken. Pia voelde oprecht mee met de zwaar beproefde vrouw. De toekomst van het gezin Wagner zag er niet veel rooskleuriger uit dan het verleden. Ze wachtte tot de politiewagen van het erf af was. Bodenstein was al op de hoogte en zou later op het bureau met Wagner spreken.

Pia ging in haar auto zitten, deed haar gordel om en keerde. Ze reed door het kleine industrieterrein, dat grotendeels door de firma Terlinden in beslag werd genomen. Achter een hoog hek lagen op een uitgestrekt perceel grote fabriekshallen tussen goed onderhouden gazons en parkeerplaatsen. Wie naar het hoofdgebouw wilde, een groot, halfrond bouwwerk met een metershoge glazen façade, moest eerst langs een slagboom en een portiershuisje. Verschillende vrachtwagens stonden voor een van de slagbomen te wachten tot ze naar binnen konden, aan de andere kant werd een truck door het veiligheidspersoneel gecontroleerd. De vrachtwagen achter haar toeterde. Pia had al richting naar links aangegeven om naar de B519 in de richting van Hofheim af te slaan, maar op dat moment besloot ze een kort bezoek af te leggen bij het gezin Sartorius en sloeg rechts af.

De ochtendmist was opgetrokken en had plaatsgemaakt voor een droge, zonnige dag, een vleugje nazomer midden in november. Altenhain leek uitgestorven; Pia zag alleen een jonge vrouw die twee honden uitliet, en een oude man die op de oprit van zijn erf stond met zijn armen op het lage hek, in gesprek met een vrouw op leeftijd. Ze reed langs Het Zwarte Ros met de nog verlaten parkeerplaats en de kerk, volgde de scherpe bocht naar rechts en moest remmen omdat een dikke grijze kat waardig de weg over schreed. Voor het voormalige restaurant van Hartmut Sartorius stond een zilverkleurige Porsche Cayenne met een kenteken uit Frankfurt. Pia zette haar auto ernaast en stapte door de wijd geopende poort het erf op. Van de bergen vuilnis en schroot was niets meer te zien, ook de ratten waren waarschijnlijk naar graziger weiden vertrokken. Ze liep de drie treden naar de voordeur op en belde aan. Hartmut Sartorius deed open. Naast hem stond een blonde vrouw. Pia geloofde haar ogen niet, want ze herkende Nadja von Bredow, de actrice, wier gezicht niet in de laatste plaats door haar rol van de populaire inspecteur Stein in de afleveringen van de serie Tatort die in Hamburg speelden in heel het land bekend was geworden. Wat deed die vrouw hier?

‘Ik vind hem wel,’ zei ze juist tegen Hartmut Sartorius, die er naast haar rijzige, elegante verschijning nog afgetobder uitzag dan anders. ‘Bedankt tot zover. We zien elkaar later.’

Ze keek Pia een moment ongeïnteresseerd aan en stevende haar voorbij zonder een groet, of op zijn minst een knikje. Pia keek haar na en richtte zich tot Tobias’ vader.

‘Nathalie is de dochter van de buren,’ legde hij ongevraagd uit, vermoedelijk omdat hij Pia’s verbaasde blik had gezien. ‘Zij en Tobias hebben nog met elkaar in de zandbak gespeeld, en ze heeft tijdens zijn hechtenis steeds contact met hem gehouden. Als enige.’

‘Aha.’ Pia knikte. Ook een beroemde actrice moest ergens opgroeien, en waarom niet in Altenhain?

‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Is uw zoon thuis?’

‘Nee, hij is gaan wandelen. Maar komt u verder.’

Pia ging het huis binnen en volgde hem naar de keuken, die er net als het erf heel wat netter uitzag dan bij haar vorige bezoek. Waarom namen mensen de politie eigenlijk altijd mee naar de keuken?

*

In gedachten verzonken liep Amelie langs de rand van het bos, haar handen in haar jaszakken. Op de hevige regen van de vorige nacht was een rustige, vriendelijke dag gevolgd. Boven de weilanden met fruitbomen hingen dunne nevelslierten, de zon prikte door het grauwe wolkendek heen en verleende de herfstkleuren van het bos hier en daar een bijzondere gloed. De laatste bladeren aan de takken van de loofbomen lichtten rood, geel en bruin op. Het geurde naar eikels en vochtige aarde, naar een vuur dat iemand op een van de weiden had ontstoken. Het stadskind Amelie ademde de frisse, schone lucht diep in. Ze voelde zich beter dan ooit en moest toegeven dat het leven op het platteland beslist zijn goede kanten had. Beneden in het dal lag het dorp. Wat zag het er in de verte vredig uit! Een auto kroop als een rood lieveheersbeestje over de weg en verdween in het allegaartje opeengepakte huizen. Op de houten bank naast het oude kruis zat een man. Toen Amelie dichterbij kwam, zag ze tot haar verbazing dat het Tobias was.

‘Hoi,’ zei ze en bleef voor hem staan. Hij tilde zijn hoofd op. Haar verbazing sloeg om in ontzetting toen ze zijn gezicht zag. De linkerkant van zijn gezicht was bezaaid met donkerpaarse bloeduitstortingen, een van zijn ogen was opgezwollen, zijn neus was groot als een aardappel. Naast een van zijn wenkbrauwen zat een wond die was gehecht.

‘Hoi,’ groette hij terug. Ze keken elkaar een ogenblik aan. Zijn mooie blauwe ogen stonden glazig. Hij had veel pijn, dat was duidelijk. ‘Ze hebben me te pakken genomen. Gisteravond, in de schuur.’

‘Mooie boel.’ Amelie ging naast hem zitten. Ze zwegen een poosje.

‘Eigenlijk zou je naar de politie moeten gaan,’ zei ze aarzelend en weinig overtuigd. Hij snoof minachtend.

‘Nooit van mijn leven. Heb je misschien een sigaret?’

Amelie rommelde in haar rugzak en haalde een verkreukeld pakje sigaretten en een aansteker tevoorschijn. Ze stak twee sigaretten aan en gaf hem er eentje.

‘Gisteravond kwam de broer van Jenny Jagielski nogal laat met zijn vriend, dikke Felix, naar Het Zwarte Ros. Ze zaten met twee andere kerels in een hoek en gedroegen zich vreemd,’ zei Amelie zonder Tobias aan te kijken. ‘En bij het vaste skaatgroepje aan de stamtafel ontbraken de oude Pietsch, Richter van de winkel en Traugott Dombrowski. Die kwamen pas om kwart voor tien aanzetten.’

‘Hm,’ zei Tobias alleen, en hij trok aan zijn sigaret.

‘Misschien hebben een paar van hen het gedaan.’

‘Hoogstwaarschijnlijk,’ zei Tobias onverschillig.

‘Ja, maar... Als je weet wie het geweest kunnen zijn...’ Amelie keek opzij en ontmoette zijn blik. Ze keek snel weer voor zich. Het was veel eenvoudiger om met hem te praten als je niet in zijn ogen keek.

‘Waarom sta je aan mijn kant?’ vroeg hij opeens. ‘Ik heb tien jaar vastgezeten omdat ik twee meisjes heb vermoord.’

Zijn stem klonk niet verbitterd, alleen vermoeid en gelaten.

‘Ik heb drie weken jeugdarrest gehad, omdat ik had gelogen voor een vriend. Ik heb gezegd dat de dope die de smerissen hadden gevonden van mij was,’ zei Amelie.

‘Wat wil je daarmee zeggen?’

‘Dat ik niet denk dat je die twee meisjes hebt vermoord.’

‘Aardig van je.’ Tobias boog zich naar haar toe en trok een grimas. ‘Ik moet je eraan herinneren dat er een proces tegen me is gevoerd met een heleboel bewijzen die allemaal tegen me spraken.’

‘Ik weet het.’ Amelie haalde haar schouders op. Ze trok nog eens aan haar sigaret, toen schoot ze de peuk met haar vinger weg naar het gras aan de andere kant van de grindweg. Ze moest hem beslist van de schilderijen vertellen! Hoe moest ze daarover beginnen? Ze besloot het via een omweg te doen.

‘Hebben de Lauterbachs hier toen ook al gewoond?’ vroeg ze.

‘Ja,’ antwoordde Tobias verbaasd. ‘Waarom wil je dat weten?’

‘Er bestaat een schilderij,’ zei Amelie. ‘Een paar zelfs. Ik heb ze gezien en ik denk dat op drie ervan Lauterbach staat.’

Tobias keek haar vol onbegrip maar aandachtig aan.

‘Ik geloof dus dat er iemand is die destijds heeft gezien wat er werkelijk is gebeurd,’ vervolgde Amelie na een korte aarzeling. ‘Thies heeft me schilderijen gegeven die...’

Ze zweeg. Er kwam een auto met grote snelheid de smalle weg op, een zilverkleurige terreinwagen. Het steenslag knerste onder de brede banden toen de Porsche Cayenne pal voor hen stopte. Er stapte een knappe blonde vrouw uit. Amelie sprong op en deed haar rugzak om.

‘Wacht even!’ Tobias stak smekend zijn arm naar haar uit en kwam met een van pijn vertrokken gezicht overeind. ‘Wat voor schilderijen? Wat is er met Thies? Nadja is mijn beste vriendin. Je kunt het haar ook alles vertellen.’

‘Nee, liever niet.’ Amelie keek wantrouwig naar de vrouw. Ze was heel slank en zag er elegant uit in haar strakke jeans, haar coltrui en het beige bodywarmer met het opvallende logo van een duur designerlabel. Haar sluike blonde haar had ze in een knot, en haar gelijkmatige gezicht vertoonde een bezorgde uitdrukking.

‘Hallo!’ riep de vrouw en kwam naderbij. Ze nam Amelie kort met argwanende blik op, daarna gold haar aandacht uitsluitend Tobias.

‘O, mijn god, schat!’ Ze legde haar hand zacht op zijn wang. Dat intieme gebaar stak Amelie, en ze had meteen een grondige afkeer van die Nadja.

‘Tot later,’ zei ze snel en liet de twee alleen.

*

Voor de tweede keer die dag zat Pia aan een keukentafel. Ze had beleefd de aangeboden koffie afgeslagen nadat ze Hartmut Sartorius over Manfred Wagners bekentenis en zijn arrestatie had verteld.

‘Hoe gaat het met uw ex-vrouw?’ vroeg ze toen.

‘Geen verandering,’ antwoordde Sartorius. ‘De artsen praten er steeds omheen en kunnen niets beloven.’

Pia keek naar het uitgemergelde, vermoeide gezicht van Tobias’ vader. De man had niet minder te verduren gehad dan de Wagners, integendeel: de ouders van de slachtoffers konden op medelijden en solidariteit rekenen, maar de ouders van de daders werden buitenspel gezet en voor de daden van hun kinderen gestraft. Er viel een ongemakkelijke stilte. Pia wist zelf niet waarom ze hiernaartoe was gereden. Wat deed ze hier eigenlijk?

‘Worden u en uw zoon nu een beetje met rust gelaten?’ vroeg ze uiteindelijk. Hartmut Sartorius stootte een kort, cynisch lachje uit. Hij opende een la en haalde er een verkreukeld briefje uit, dat hij aan Pia gaf.

‘Dat lag vandaag in de brievenbus. Tobias heeft het weggegooid, maar ik heb het weer uit de vuilnisbak gehaald.’

‘Moordenaarsbende,’ las Pia. ‘Wegwezen hier, voor er een ongeluk gebeurt.’

‘Een dreigbrief,’ stelde ze vast. ‘Anoniem zeker?’

‘Uiteraard.’ Sartorius haalde zijn schouders op en ging weer aan tafel zitten. ‘Gisteren hebben ze Tobias in de schuur overvallen en in elkaar geslagen.’ Zijn stem was onvast, hij deed moeite zich te beheersen, maar in zijn ogen glansden opeens tranen.

‘Wie?’ wilde Pia weten.

‘Allemaal.’ Sartorius maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ze droegen maskers en hadden honkbalknuppels. Toen ik... toen ik Tobias in de schuur vond... toen... dacht ik eerst dat hij... dat hij dood was.’

Hij beet op zijn lippen en sloeg zijn ogen neer.

‘Waarom hebt u de politie niet gebeld?’

‘Dat heeft geen zin. Het houdt toch nooit op.’ De man schudde zijn hoofd met een mengeling van wanhoop en berusting. ‘Tobias doet zijn best het erf weer wat op te knappen en hoopt dat we een koper vinden.’

‘Meneer Sartorius.’ Pia had de dreigbrief nog steeds in haar hand. ‘Ik ken het dossier over de zaak van uw zoon. Ik ben op een paar opvallende discrepanties gestuit. Eigenlijk verbaast het me dat Tobias’ advocaat destijds niet in beroep is gegaan.’

‘Dat wilde hij wel, maar de rechtbank heeft het geblokkeerd. De verdenkingen, de getuigenverklaringen – ze wezen allemaal in één richting.’ Sartorius ging met zijn hand over zijn gezicht. Alles aan hem straalde moedeloosheid uit.

‘Maar nu is Laura’s lichaam gevonden,’ vervolgde Pia. ‘En ik vraag me af hoe uw zoon in staat kan zijn geweest het dode meisje binnen drie kwartier het huis uit te dragen, in de kofferbak van zijn auto te deponeren, naar het omheinde terrein van de voormalige vliegbasis in Eschborn te brengen en in een oude ondergrondse tank te gooien.’

Hartmut Sartorius tilde zijn hoofd op en keek haar aan. In zijn troebele blauwe ogen gloorde een sprankje hoop, dat echter meteen weer doofde.

‘Het heeft geen zin. Er zijn geen nieuwe bewijzen. En zelfs als die er al waren, voor de mensen hier is en blijft het moord.’

‘Misschien zou uw zoon een poosje uit Altenhain moeten vertrekken,’ zei Pia. ‘In elk geval tot na de begrafenis van het meisje, tot de gemoederen weer wat zijn bedaard.’

‘En waar moet hij naartoe? We hebben geen geld. En Tobias krijgt zo snel geen werk. Wie neemt er een gewezen bajesklant in dienst? Ook al heeft die een studie afgemaakt?’

‘Hij zou voorlopig in het appartement van zijn moeder kunnen wonen,’ stelde Pia voor, maar Hartmut Sartorius schudde alleen zijn hoofd.

‘Tobias is dertig,’ zei hij. ‘U bedoelt het goed, maar ik kan hem niet vertellen wat hij moet doen en laten.’

*

‘Ik had zojuist een echt déjà vu, toen ik jullie daar op de bank zag zitten.’ Nadja schudde haar hoofd. Tobias was weer gaan zitten en betastte voorzichtig zijn neus. De herinnering aan de doodsangst die hij gisternacht had uitgestaan, lag als een sombere schaduw over de zonnige dag. Toen de mannen eindelijk waren opgehouden met slaan en waren vertrokken, had hij al afscheid van het leven genomen. Als er niet een van hen was teruggekomen om die prop uit zijn mond te halen, zou hij zijn gestikt. Het was hun ernst geweest. Tobias huiverde toen hij zich realiseerde hoe dicht hij bij de dood was geweest. Het letsel dat hij had opgelopen was weliswaar pijnlijk en zag er dramatisch uit, maar was niet levensgevaarlijk. Zijn vader had gisternacht nog mevrouw Lauterbach gebeld, en die was meteen gekomen om hem te behandelen. Ze had de open wond bij zijn wenkbrauw gehecht en pijnstillers voor hem achtergelaten. Ze leek het hem niet kwalijk te nemen dat hij haar man destijds in het proces had betrokken.

‘Vind je ook niet?’ Nadja’s stem drong door tot zijn bewustzijn.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij. Ze was zo mooi en bezorgd. Eigenlijk werd ze in Hamburg op de set verwacht, maar blijkbaar was hij belangrijker voor haar. Na zijn eerdere telefoontje moest ze meteen zijn vertrokken. Je kon zien dat het een echte vriendin was!

‘Zoals dat kind op Stefanie lijkt! Ongelooflijk,’ zei Nadja, en ze pakte zijn hand. Ze streelde met haar duim over de muis van zijn hand, een tedere aanraking die hij onder andere omstandigheden misschien prettig zou hebben gevonden, maar nu stoorde het hem.

‘Tja, Amelie is echt ongelooflijk,’ antwoordde hij peinzend. ‘Ongelooflijk moedig en onverschrokken.’

Hij dacht eraan hoe ze op de overval op het erf had gereageerd. Ieder ander meisje zou in tranen zijn uitgebarsten en naar huis of de politie zijn gerend, maar Amelie niet. Wat had ze hem daarnet willen zeggen? Wat had Thies haar verteld?

‘Vind je haar leuk?’ wilde Nadja weten. Als hij niet zo in gedachten verzonken was geweest, had hij misschien een ander, diplomatieker antwoord gegeven.

‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Ik vind haar aardig. Ze is zo... anders.’

‘Anders dan wie? Dan ik?’

Tobias keek op. Hij zag haar ontstelde blik, wilde glimlachen, maar zijn glimlach liep uit op een grijns.

‘Anders dan de mensen hier, wilde ik zeggen.’ Hij kneep in haar hand. ‘Amelie is pas zeventien. Ze is als een klein zusje voor me.’

‘Nou, pas dan maar op dat je het hoofdje van je kleine zusje niet op hol brengt met die blauwe ogen van je.’ Nadja trok haar hand weg en sloeg haar benen over elkaar. Ze hield haar hoofd schuin en keek hem aan. ‘Ik denk dat je geen flauw idee hebt hoe je op vrouwen overkomt, wel?’

Haar woorden deden hem aan vroeger denken. Waarom had hij nooit gemerkt dat er in Nadja’s kritische opmerkingen over andere meisjes steeds een zweem van jaloezie had gelegen?

‘Kom op, zeg,’ wuifde hij haar opmerking weg. ‘Amelie werkt in Het Zwarte Ros en is het een en ander aan de weet gekomen door wat ze daar opving. Ze heeft onder andere Manfred Wagner op de opsporingsfoto herkend. Hij was het die mijn moeder van de brug heeft geduwd.’

‘Wat?’

‘Ja. En ze denkt ook dat Pietsch, Richter en Dombrowski me gisternacht in elkaar hebben geslagen. Ze verschenen gisteren later dan anders op hun skaatavondje.’

Nadja keek hem ongelovig aan. ‘Dat meen je niet!’

‘Jazeker. Bovendien is Amelie er vast van overtuigd dat er iemand is die toentertijd iets heeft gezien wat me zou kunnen vrijpleiten. Net toen je kwam wilde ze me iets over Thies, over Lauterbach en bepaalde schilderijen vertellen.’

‘Dat zou... dat... dat zou ongehoord zijn!’ Nadja sprong op en deed een paar stappen in de richting van haar auto. Ze draaide zich om en keek Tobias opgewonden aan. ‘Maar waarom heeft die persoon nooit iets gezegd?’

‘Tja, als ik dat eens wist.’ Tobias leunde achterover en strekte voorzichtig zijn benen. Ondanks de pillen deed elke beweging van zijn geteisterde lichaam pijn. ‘In ieder geval moet Amelie iets hebben ontdekt. Stefanie heeft me vroeger verteld dat ze iets met die Lauterbach had. Je kunt je hem toch nog wel herinneren?’

‘Natuurlijk.’ Nadja knikte nadrukkelijk en staarde hem aan.

‘Ik dacht eerst dat ze het alleen maar zei om interessant te doen, maar toen heb ik ze samen achter de tent gezien, op de kermis. Ik was...’ Hij stokte en zocht naar de juiste woorden om de stormachtige gevoelens te beschrijven waaraan hij destijds ten prooi was gevallen. Er had nog geen vel papier tussen hen beiden gepast, zo dicht hadden ze tegen elkaar aan gestaan, en Lauterbach had zijn hand op haar billen gelegd. Het plotselinge besef dat Stefanie met andere mannen flikflooide had hem als een draaikolk in een zwart gat gezogen.

‘...woedend,’ vulde Nadja aan.

‘Nee,’ sprak Tobias tegen. ‘Ik was juist niet woedend. Ik was... gekwetst en verdrietig. Ik heb echt van Stefanie gehouden!’

‘Stel je eens voor dat het uit zou komen.’ Nadja lachte zacht en een beetje boosaardig. ‘Wat denk je van de koppen die dat in de kranten zou opleveren: een kinderverkrachter als minister van Cultuur!’

‘Bedoel je dat ze echt een verhouding hadden?’

Nadja hield op met lachen. Haar ogen hadden een vreemde uitdrukking, die hij niet kon peilen. Ze haalde haar schouders op.

‘Ik achtte hem ertoe in staat. Hij zat als een gek achter zijn Sneeuwwitje aan, gaf haar zelfs de hoofdrol, hoewel ze geen greintje talent had! Als ze de hoek om kwam, hing zijn tong al uit zijn mond.’

Opeens waren ze midden in de discussie beland die ze eerder zo zorgvuldig hadden vermeden. Tobias was destijds niet verbaasd geweest toen Stefanie de hoofdrol in het kerstsprookje van de theaterworkshop had gekregen. Alleen gezien haar uiterlijk al was ze de aangewezen persoon voor de rol van Sneeuwwitje. Hij kon zich de avond dat ze hem voor het eerst was opgevallen nog levendig herinneren. Stefanie was in zijn auto gestapt, ze had een witte zomerjurk gedragen en rode lippenstift op, de rijwind speelde door haar donkere haar. Wit als sneeuw, rood als bloed, zwart als ebbenhout – dat had ze zelf gezegd, en erom gelachen. Waar waren ze naartoe gereden die avond? En opeens schoot het in een flits door hem heen. Daar was de gedachte weer die al dagen door zijn hoofd spookte! ...weten jullie nog dat mijn zus mijn vaders sleutelbos van het vliegveld had gejat en we in de oude vliegtuighangar zijn gaan racen? Dat had Jörg donderdagavond in de garage gezegd. Natuurlijk kon hij het zich herinneren! Ook die avond waren ze daarheen gegaan. Stefanie had erop aangedrongen snel te vertrekken, om alleen met elkaar in de auto te kunnen zijn. Jörgs vader Manfred Richter had bij de telefoonmaatschappij gezeten en in de jaren zeventig en tachtig op het terrein van de voormalige militaire vliegbasis gewerkt! Als kind mochten Jörg, hij en de anderen wel eens met hem mee en gingen dan in het verwilderde gebied spelen wanneer hij daar bezig was. Later, toen ze ouder waren, hadden ze er stiekem autoraces georganiseerd en party’s gehouden. En nu was Laura’s skelet uitgerekend daar gevonden. Kon dat toeval zijn?

*

Uit het niets stond hij voor haar, net nadat ze zich had omgedraaid om nog een laatste blik op Tobias en die blonde troela met haar luxe slee te werpen.

‘Man, Thies!’ riep ze geschrokken uit, en ze veegde steels haar tranen weg. ‘Verdomme, waarom laat je me zo schrikken?’

Het was gewoon griezelig hoe geruisloos Thies kon verschijnen en verdwijnen. Pas nu zag ze dat hij er ziek uitzag. Zijn ogen lagen diep in hun kassen en glansden koortsachtig. Hij trilde over zijn hele lichaam, hield zijn armen stevig tegen zijn bovenlichaam gedrukt. Het schoot haar door het hoofd dat hij er echt als een gek uitzag. Meteen schaamde ze zich voor haar gedachte.

‘Wat is er? Gaat het niet goed met je?’ vroeg ze.

Hij reageerde niet, keek nerveus om zich heen. Hij ademde hortend en stotend, alsof hij had gerend. Opeens maakten zijn armen zich van zijn bovenlichaam los en pakte hij, tot grote verbazing van Amelie, haar hand. Dat had hij nog nooit gedaan. Hij had een hekel aan aanrakingen, dat wist ze.

‘Sneeuwwitje kon ik niet beschermen,’ zei hij met hese, gespannen stem. ‘Maar op jou zal ik beter passen.’

Zijn ogen zwierven onrustig heen en weer, voortdurend keek hij naar de zoom van het bos, alsof hij daarvandaan een of ander onheil verwachtte. Amelie huiverde. Ineens vielen de puzzelstukjes in haar hoofd als vanzelf in elkaar.

‘Je hebt gezien wat er is gebeurd, hè?’ fluisterde ze. Thies draaide zich abrupt om en trok haar achter zich aan, hij hield haar hand nog altijd stevig vast. Amelie volgde hem struikelend door een drassige greppel en dicht struikgewas. Toen ze het veilige bos hadden bereikt liep Thies wat langzamer, hoewel het nog veel te snel ging voor Amelie, die te veel rookte en te weinig aan sport deed. Hij hield haar hand in een ijzeren greep; wanneer ze struikelde en viel, trok hij haar direct weer omhoog. Het ging heuvelop. Droge takken kraakten onder haar voeten, in de toppen van de dennen schreeuwden eksters. Plotseling bleef hij staan. Amelie keek hijgend achterom en herkende tussen de bomen door een eindje lager op de helling de felrode dakpannen van de villa van de Terlindens. Het zweet stroomde over haar gezicht, ze hoestte. Waarom was Thies om het hele perceel heen gelopen? De route door het park was een stuk makkelijker geweest. Hij liet haar hand los en richtte zijn aandacht op een roestig smal hek, dat onder luid protest knarsend openging. Amelie volgde hem erdoorheen en zag dat ze direct achter de oranjerie stonden. Thies wilde haar hand weer pakken, maar ze trok hem terug.

‘Waarom ren je als een idioot rond?’

Ze probeerde het ongemakkelijke gevoel dat over haar was gekomen te verdringen, maar het was helemaal mis met Thies. De bijna lethargische rust die hij gewoonlijk aan de dag legde was verdwenen, en wanneer hij haar zo recht aankeek zonder haar blik te ontwijken, schrok ze van de uitdrukking in zijn ogen.

‘Als je niemand iets zegt,’ zei hij zacht, ‘dan laat ik je mijn geheim zien. Kom mee!’

Hij opende de deur van de oranjerie met de sleutel die onder de mat lag. Even overwoog ze of ze niet gewoon weg zou lopen. Maar Thies was haar vriend, hij vertrouwde haar. Dus besloot ze hem ook te vertrouwen, en volgde hem naar de ruimte die ze zo goed kende. Hij sloot de deur van binnenuit zorgvuldig af en keek om zich heen.

‘Kun je me vertellen wat er aan de hand is?’ vroeg Amelie. ‘Is er iets gebeurd?’

Thies antwoordde niet. Achter in de grote ruimte schoof hij een hoge potpalm aan de kant en zette de plank waarop de plant had gestaan tegen de muur. Nieuwsgierig kwam Amelie dichterbij, en tot haar verbazing zag ze een valluik in de vloer. Thies klapte het open en draaide zich om. ‘Kom,’ zei hij.

Amelie stapte op de smalle roestige trap, die steil naar beneden het donker in liep. Thies deed het luik boven zich dicht; even later ging er een zwakke gloeilamp aan. Hij schoof vlak langs haar heen en opende een massieve ijzeren deur. Droge warme lucht sloeg hun tegemoet. Amelie stond versteld toen ze het grote keldervertrek binnenkwam. Lichte vloerbedekking, de muren vrolijk oranje. Een kast vol boeken aan de ene, een gezellig uitziende bank aan de andere kant. De achterste helft van de ruimte was afgeschermd met een soort kamerscherm. Het hart klopte Amelie in de keel. Thies had nooit laten merken dat hij iets van haar wilde, en ook nu nog geloofde ze niet dat hij haar zou aanranden. Bovendien, in geval van nood was ze in een paar stappen bij de trap en in het park.

‘Kom,’ zei Thies weer. Hij schoof het kamerscherm opzij, en Amelie zag een ouderwets bed met een hoog houten hoofdeinde. Aan de muur hingen foto’s, keurig in het gelid opgehangen, zoals Thies’ gewoonte was.

‘Kom nou. Ik heb Sneeuwwitje al zoveel over je verteld.’

Ze kwam naderbij, en haar adem stokte. Met een mengeling van afschuw en fascinatie keek ze in het gezicht van een mummie.

*

‘Wat heb je toch?’ Nadja hurkte voor hem, legde haar handen voorzichtig op zijn bovenbenen, maar hij duwde ze ongeduldig weg en stond op. Hij strompelde een paar meter, bleef toen staan. Hij koesterde een sterke verdenking.

‘Laura’s lijk lag in een ondergrondse tank op het terrein van de oude vliegbasis in Eschborn,’ zei Tobias met doffe stem. ‘Je kunt je vast nog wel herinneren dat we daar vroeger geregeld feestjes hebben gehouden. Jörgs vader had de sleutel van de poort nog.’

‘Wat bedoel je?’ Nadja kwam naar hem toe en keek hem vol onbegrip aan.

‘Ik heb Laura niet in die tank gegooid,’ zei Tobias heftig en hij klemde zijn tanden zo hard op elkaar dat het knarste. ‘Verdomme, verdomme, verdomme.’ Hij balde zijn vuisten. ‘Ik wil weten wat er echt is gebeurd! Mijn ouders zijn geruïneerd, ik heb tien jaar in de bak gezeten en dan gooit Laura’s vader ook nog mijn moeder van de brug! Ik kan er niet meer tegen!’ schreeuwde hij, terwijl Nadja zwijgend voor hem stond.

‘Ga met me mee, Tobi. Alsjeblieft.’

‘Nee!’ riep hij fel. ‘Begrijp je het dan niet? Dat is toch precies wat ze willen bereiken, die klootzakken!’

‘Gisteren hebben ze je alleen in elkaar geslagen. En als ze terugkomen en het menens wordt?’

‘Me vermoorden, bedoel je?’ Tobias keek Nadja aan. Haar onderlip trilde een beetje, haar grote groene ogen vulden zich met tranen. Nadja had het echt niet verdiend dat hij tegen haar schreeuwde. Ze was de enige die hem door dik en dun had gesteund. Ja, ze wilde hem zelfs in de gevangenis opzoeken, maar dat had hij geweigerd. Opeens was zijn woede verdwenen, hij werd alleen nog geplaagd door zijn slechte geweten.

‘Sorry,’ zei hij zacht en hij strekte zijn armen uit. ‘Ik wilde niet tegen je schreeuwen. Kom bij me.’

Ze drukte zich tegen hem aan, vlijde haar gezicht tegen zijn borst, en hij omhelsde haar innig.

‘Waarschijnlijk heb je gelijk,’ fluisterde hij in haar haar. ‘Je kunt de klok toch niet terugdraaien.’

Ze hief haar hoofd op en keek hem aan. In haar ogen stond grote bezorgdheid te lezen. ‘Ik ben bang voor je, Tobi.’ Haar stem trilde licht. ‘Ik wil je niet nog eens kwijtraken, niet nu ik je eindelijk terug heb!’

Tobias vertrok zijn gezicht. Hij sloot zijn ogen en legde zijn wang tegen de hare. Wist hij maar of het goed zou gaan tussen hen! Hij wilde geen nieuwe teleurstelling. Hij bleef nog liever zijn leven lang alleen.

*

Manfred Wagner zat als een hoopje ellende achter de tafel in de verhoorkamer en keek moeizaam op toen Pia en Bodenstein binnenkwamen. Hij staarde ze aan met roodomrande, waterige dronkemansogen.

‘U hebt zich aan diverse zware vergrijpen schuldig gemaakt,’ begon Bodenstein ernstig, nadat hij de bandrecorder had aangezet en de voor het protocol vereiste aantekeningen had gemaakt. ‘Mishandeling, ernstig in gevaar brengen van het verkeer en, al naargelang de zienswijze van de officier van justitie, dood door schuld of doodslag.’

Manfred Wagner werd nog bleker dan hij al was. Zijn blik ging naar Pia en weer naar Bodenstein. Hij slikte.

‘Maar... maar... Rita leeft toch nog,’ stamelde hij.

‘Dat klopt,’ zei Bodenstein. ‘Maar de man op wiens voorruit ze is gevallen, is ter plekke aan een hartaanval bezweken. En dan heb ik het nog niet eens over de schade aan de auto’s die bij het ongeval betrokken waren. Deze zaak zal ernstige gevolgen voor u hebben, en het is niet goed dat u zichzelf niet bij de politie hebt aangegeven.’

‘Ik wilde het echt doen,’ verzekerde Wagner hem met huilerige stem. ‘Maar... maar ze hebben het me allemaal afgeraden.’

‘Wie bedoelt u?’ vroeg Pia. Ze voelde geen enkele compassie meer met de man. Hij had een groot verlies geleden, maar dat was geen excuus voor de aanval op Tobias’ moeder.

Wagner haalde zijn schouders op en keek hen niet aan.

‘Iedereen,’ antwoordde hij, even vaag als Hartmut Sartorius een paar uur eerder toen Pia hem had gevraagd wie er achter de anonieme dreigbrieven en de aanval op zijn zoon zat.

‘Aha. Doet u altijd wat iedereen zegt?’ Het klonk scherper dan bedoeld, maar miste zijn uitwerking niet.

‘U hebt geen flauw benul!’ vloog Wagner op. ‘Mijn Laura was iets heel bijzonders. Ze had iets bereikt. En ze was mooi. Soms kon ik niet geloven dat dat mijn kind was. En toen moest ze dood. Ze werd gewoon weggegooid als oud vuil. We waren een gelukkig gezin, we hadden net een nieuw gebouw neergezet op het industrieterrein buiten het dorp, en de meubelmakerij liep goed. Er was een hechte dorpsgemeenschap, iedereen was bevriend met iedereen. En toen... verdwenen Laura en haar vriendin. Tobias had ze vermoord, die ijskoude klootzak! Ik heb hem gesmeekt te zeggen waarom hij haar had vermoord en wat hij met het lijk had gedaan. Maar hij heeft het me nooit verteld.’

Hij kromp ineen en snikte geluidloos. Bodenstein wilde de bandrecorder al uitzetten, maar Pia hield hem tegen. Huilde Wagner werkelijk om zijn verloren dochter of puur uit zelfmedelijden?

‘Hou maar op met die komedie,’ zei ze.

Manfred Wagners hoofd kwam omhoog. Hij keek haar verbluft aan, alsof ze hem net een schop onder zijn achterwerk had gegeven. ‘Ik heb mijn kind verloren,’ zei hij met bevende stem.

‘Dat weet ik,’ onderbrak Pia hem. ‘En wat dat betreft voel ik oprecht met u mee. Maar u hebt nog twee andere kinderen en een vrouw, en die hebben u nodig. Hebt u er helemaal niet aan gedacht wat het voor uw gezin zou betekenen als u Rita Cramer iets zou aandoen?’

Wagner zweeg, maar opeens vertrok zijn gezicht.

‘U weet niet wat ik de afgelopen elf jaar heb moeten doormaken!’ schreeuwde hij kwaad.

‘Maar ik weet wel wat uw vrouw heeft doorgemaakt,’ zei Pia koel. ‘Niet alleen heeft ze een kind verloren, maar ook haar man, die zich uit louter zelfmedelijden avond aan avond bedrinkt en haar laat stikken! Uw vrouw vecht om te overleven. En wat doet u?’

Wagners ogen fonkelden. Blijkbaar had Pia een open zenuw geraakt.

‘Wat gaat u dat aan, verdomme?’

‘Wie hebben u aangeraden u niet aan te geven?’

‘Mijn vrienden.’

‘Zeker dezelfde vrienden die werkeloos toezien hoe u zich elke avond in Het Zwarte Ros laat vollopen en uw bestaan op het spel zet?’

Wagner opende zijn mond om haar tegen te spreken, maar zei niets. Zijn vijandige blik kreeg iets onzekers, en hij keek naar Bodenstein.

‘Ik laat me hier niet aan het kruis nagelen,’ zei hij met onvaste stem. ‘Zonder advocaat zeg ik geen woord meer.’

Hij sloeg zijn armen over elkaar en drukte zijn kin tegen zijn borst, als een koppig kind. Pia keek haar chef aan en trok haar wenkbrauwen op. Bodenstein drukte de stoptoets van de bandrecorder in.

‘U mag naar huis,’ zei hij.

‘Ben ik... ben ik niet... gearresteerd?’ vroeg de verbaasde Wagner schor.

‘Nee.’ Bodenstein stond op. ‘We weten u te vinden. De officier van justitie zal aangifte tegen u doen. In elk geval zult u een advocaat nodig hebben.’

Hij opende de deur; Wagner liep wankelend langs hem heen, begeleid door de agent die tijdens het verhoor aanwezig was. Bodenstein keek hem na.

‘Je zou het bijna met zo’n jammerlijke figuur te doen krijgen,’ zei Pia, die naast hem stond. ‘Bijna.’

‘Waarom heb je hem zo hard aangepakt?’ wilde Bodenstein weten.

‘Omdat ik het gevoel heb dat er heel wat meer achter deze zaak zit dan we nu kunnen zien,’ antwoordde Pia. ‘In dat gat is iets gaande. En wel sinds die tijd. Daar ben ik van overtuigd.’