Hoofdstuk 7
Toen ze voor het eerst hun nieuwe woning binnengingen, raakten
de stamleden enigszins bevangen door de enorme, gewelfachtige
proporties van de grot, maar ze wenden er spoedig aan. De
herinnering aan de oude grot en aan hun ingespannen zoeken naar een
nieuwe verdween snel naar de achtergrond en hoe beter ze met de
omgeving van hun nieuwe behuizing bekend raakten, hoe meer ze ermee
in hun schik waren. Ze vielen terug in de gebruikelijke routine van
de korte hete zomers: het bejagen, verzamelen en opslaan van
voedsel om hen door de lange periode van felle koude heen te helpen
die, naar zij uit ervaring wisten, voor hen lag. Ze hadden trouwens
de keus uit een rijke verscheidenheid.
Zilveren forellen flitsten door de witte stuifnevel van de
wilde stroom en lieten zich met veel geduld en een vlugge
handbeweging uit het water grissen als ze, niet op hun hoede, onder
overhangende wortels en rotsige oevers rustten. Reuzensteur en zalm
hielden zich, dikwijls nog van een extra lekkernij als verse zwarte
kuit of helderrode hom voorzien, op bij de monding van de rivier,
terwijl monstrueuze zeewolven en zwarte kabeljauw over de bodem van
de binnenzee gleden. Sleepnetten, gemaakt van met de hand
ineengedraaid lang dierehaar, trokken de grote vissen uit het water
terwijl ze nog wegsprongen voor de waders die hen naar deze
versperring toedreven. De stamleden legden dikwijls de gemakkelijk
haalbare afstand van vijftien kilometer naar de zeekust af en
hadden al snel een flinke hoeveelheid boven rokerige vuren
gedroogde zoute vis in voorraad. Allerlei week-en schaaldieren
werden behalve om hun smakelijke vlees ook verzameld om als
opscheplepels, eetlepels, schaaltjes en nappen dienst te doen.
Steile kliffen werden beklommen om er de eieren te rapen van de
massa's zeevogels die op de rotsige uitsteeksels aan de zeezijde
nestelden en af en toe leverde een goedgemikte steen een extra
versnapering op in de vorm van een jan van gent, zeemeeuw of een
grote alk. Wortels en vlezige stengels, bladeren, peulen, bessen,
vruchten, noten en graansoorten werden ieder op hun beurt bij het
rijpen van de zomer verzameld. Bladeren, bloemen, kruiden werden
gedroogd om ze als thee of als kruiderij in het eten te gebruiken
en zanderige klompen zout, hoog en droog achtergebleven toen de
grote ijskap in het noorden er het vocht aan onttrok en de kustlijn
op deed schuiven, werden naar de grot gebracht om er de winterkost
mee te bereiden.
De jagers trokken er dikwijls op uit. De nabij gelegen, met
gras en kruiden en een enkel groepje dwergachtige boompjes
begroeide steppen wemelden van kudden grazende dieren. Er zwierven
reuzenherten rond, waarvan de geweldige handvormige geweien bij
sommige dieren een spanwijdte van drie meter hadden, samen met
enorme bizons met bijna even lange horens. Steppepaarden trokken
zelden zo ver naar het zuiden, maar er dwaalden wel ezels en
onagers de zich ergens tussen paard en ezel bewegende halfezel over
de open vlakten van het schiereiland, terwijl hun zwaargebouwde
neef, het bospaard, zich alleen of in kleine groepjes dichter bij
de grot ophield. Een enkele maal werden de steppen ook bezocht door
kleinere kudden van de in het laagland wonende verwanten van de
geit, de saiga-antilopen. Het lieflijke landschap tussen de steppe
en de heuvels aan de voet van de bergen bood onderdak aan de oeros,
het donkerbruine of zwarte wilde rund dat de voorvader was van
zachtmoediger tamme rassen. De bosneushoorn familie van latere, aan
struiken knabbelende tropische soorten, maar meer aan de koele
wouden van de gematigde zone aangepast bewoog zich slechts zelden
op het territorium van een andere neushoornvariëteit die aan het
gras van het glooiend landschap de voorkeur gaf. Met hun kortere,
rechtopstaande horen en horizontale kopdracht verschilden beide
soorten van de wolharige neushoorn die evenals de behaarde
toendramammoet slechts een seizoengast was. De wolharige neushoorns
hadden een lange naar voren hellende voorste horen en droegen de
kop laag, wat van pas kwam bij het wegvegen van de sneeuw op de
winterse velden. Hun dikke laag onderhuids vet, het dieprode lange
bovenhaar en zachte wollige onderhaar waren aanpassingen waardoor
ze aan koude streken gebonden waren. Hun natuurlijke leefgebieden
waren de noordelijke, door de vorst uitgedroogde steppen, de
lösssteppen. Alleen daar waar het land door gletsjers bedekt was,
konden lösssteppen ontstaan. De voortdurende lage luchtdruk boven
de uitgestrekte ijsvlakten zoog vocht uit de lucht, waardoor er
weinig sneeuw viel in de streek rond de gletsjer en er een
constante wind woei. Fijn kalkhoudend stof, löss, werd van de
vermalen rotsen aan de rand van de gletsjers opgenomen en over een
gebied van honderden kilometers verspreid. Een korte lente deed de
schaarse sneeuw smelten en de bovenlaag van het immer bevroren land
voldoende ontdooien om snelwortelende grassoorten en kruiden te
doen opschieten. Ze groeiden vlug en droogden uit tot rechtopstaand
hooi, duizenden en duizenden hectaren voer voor de miljoenen dieren
die zich aan de hevige koude van het vasteland hadden
aangepast.
De aan het vasteland grenzende steppen van het schiereiland
lokten de behaarde dieren alleen laat in de herfst naar zich toe.
De zomers waren er voor hen te heet en de zware sneeuwval in de
winters maakte wegvegen van de sneeuw onmogelijk. Ook vele andere
dieren werden in de winter noordwaarts gedreven, naar de
grensgebieden van de koudere maar drogere lösssteppen. De meeste
kwamen in de zomer weer terug. De wouddieren die kreupelhout of
schors of korstmossen konden knabbelen, bleven op de beboste
hellingen die hen beschutting boden en grote kudden buiten
hielden.
Behalve bospaarden en bosneushoorns vonden ook wilde zwijnen
en verscheidene hertesoorten in het met bomen bedekte deel van het
landschap een onderkomen: kleine kudden edelherten, alleen of in
kleine groepjes levende schuwe reeën met eenvoudige, van drie
punten voorziene geweien, het iets grotere, geelbruin en wit
gespikkelde damhert en enkele elanden; zij alle deelden hetzelfde
beboste woongebied.
Hoger de bergen in klampten groothoornige schapen, de
moeflons, zich aan rotspunten en uitstekende aardlagen vast en
voedden zich met het groen van alpenweitjes; en nog hoger dartelden
steenbokken, wilde berggeiten en gemzen van afgrond naar afgrond.
Heen en weer schietende kwikzilverachtige vogels verleenden het bos
kleur en muziek, al leverden ze niet dikwijls een maaltijd op. Hun
plaats op het menu werd gemakkelijker ingenomen door de vette,
laagvliegende sneeuwhoenderen en wilgenkorhoenderen van de steppe,
die met een snelle steen omlaaggehaald werden, en door de
herfstbezoekjes van ganzen en eidereenden die bij het neerstrijken
op de drassige bergpoelen in netten gevangen werden. Roofvogels en
gieren dreven loom op opstijgende luchtstromingen rond en speurden
de rijk voorziene vlakten en bosgebieden onder hen af.
Een menigte kleinere dieren bevolkte de bergen en steppen rond
de grot en leverde voedsel en bont. Je had jagers: nertsen, otters,
veelvraten, hermelijnen, marters, vossen, sabeldieren, wasberen,
dassen, en de kleine wilde katten die ooit legioenen tamme
muizenvangers voort zouden brengen; en bejaagden: boomeekhoorns,
stekelvarkens, hazen, konijnen, mollen, muskusratten, beverratten,
bevers, stinkdieren, muizen, spitsmuizen, lemmingen,
grondeekhoorns, grote woestijnspringmuizen, reuzenhamsters, pika's,
en nog enkele onbenoemd gebleven en later uitgestorven
soorten.
Grotere vleeseters waren absoluut noodzakelijk om de enorme
aantallen prooidieren binnen de perken te houden. Er waren wolven
en hun woestere verwanten de wilde honden. En er waren grote
katten: lynxen, jachtluipaarden, tijgers, luipaarden, het
sneeuwluipaard, een bergbewoner en, tweemaal zo groot als alle
andere, de holeleeuw. Allesetende bruine beren jaagden dicht bij de
grot, maar hun uit de kluiten gewassen neven, de plantenetende
holeberen, waren er nu niet meer. De alomtegenwoordige holehyena
completeerde de groep tegenhangers van het jachtwild.
Het land was ongelooflijk rijk en de mens slechts een
onbetekenend onderdeeltje van de grote verscheidenheid aan
levensvormen die in dat koude, oeroude Eden leefden. Te onafgewerkt
geboren, zonder een goede natuurlijke uitrusting voor de jacht zijn
buitensporig grote brein daargelaten was hij de zwakste van de
jagers. Maar niettegenstaande zijn ogenschijnlijke kwetsbaarheid
door het ontbreken van slagtanden, scherpe klauwen, snelheid of
springkracht, had de tweebenige jager zich het ontzag van zijn
vierpotige concurrenten verworven. Zijn geur alleen was al
voldoende om een veel krachtiger schepsel van een gekozen pad te
doen afbuigen in gebieden waar de twee lang in elkaars nabijheid
leefden. De ervaren jagers van de stam waren even behendig in de
verdediging als in de aanval en wanneer de veiligheid of het zekere
bestaan van hun stam bedreigd werd, of wanneer ze zich een door de
natuur ontworpen warme winterjas verlangden, beslopen ze de
nietsvermoedende besluiper.
Het was een heldere zonnige dag, warm, met de eerste gulheid
van de zomer. De bomen waren helemaal uitgelopen, maar nog een
nuance lichter dan ze later in het jaar zouden zijn. Lome vliegen
zoemden rond her en der verspreid liggende afgekloven botten van
eerdere maaltijden. Een frisse bries uit zee bracht een vleugje van
het erin verblijvend leven mee en het fladderend gebladerte wierp
dansende schaduwen over de zonnige glooiing voor de grot.
Nu de problemen rond het dakloos zijn voorbij waren, was
Mog-urs taak licht. Het enige dat van hem verlangd werd, was af en
toe een jachtceremonie of een ritueel om kwade geesten te
verdrijven, of wanneer er iemand gewond of ziek was een ritueel om
goede geesten te vragen Iza's genezende magie te ondersteunen. En
vandaag waren de jagers weg en verscheidene vrouwen waren met hen
mee. Ze zouden pas over vele dagen terugkeren. De vrouwen waren mee
om het vlees van het gedode wild te bewerken; de jachtbuit was
gemakkelijker naar huis te vervoeren wanneer ze al gedroogd was
voor de winteropslag. De warme zon en altijd aanwezige wind op de
steppen zorgden ervoor dat het in dunne repen gesneden vlees snel
uitdroogde. Rokerige vuren van droog gras en mest dienden meer om
de vleesvliegen weg te houden, die hun eitjes in vers vlees legden
waardoor het ging rotten. De vrouwen zouden op de terugweg ook het
grootste deel van de last dragen.
Creb had bijna elke dag sinds ze de grot betrokken enige tijd
met Ayla door gebracht, waarin hij probeerde haar hun taal bij te
brengen. De rudimentaire woordvormen, voor kinderen van de stam
gewoonlijk het moeilijkste gedeelte, pikte ze gemakkelijk op, maar
hun ingewikkeld systeem van gebaren en tekens ontging haar te enen
male. Hij had geprobeerd haar de betekenis van gebaren duidelijk te
maken, maar ze hadden geen van tweeën enig aanknopingspunt in de
taal van de ander en er was niemand om te vertalen of uit te
leggen. De oude man had zich de hersens gepijnigd om een manier te
vinden de betekenis van de gebaren over te brengen, maar zonder
succes. Ayla was al evenzeer teleurgesteld.
Ze wist dat er iets was dat haar ontsnapte en ze brandde van
verlangen om zich wat beter te kunnen uitdrukken dan via de enkele
woorden die ze kende. Het was haar duidelijk dat de mensen van de
stam meer verstonden dan de simpele woorden alleen, maar ze wist
gewoon niet hóe. Het probleem was dat ze de handbewegingen niet
zag. Voor haar waren het niet meer dan toevallige bewegingen, geen
betekenisvolle gebaren. Ze begreep eenvoudig niet dat mensen via
tekens konden praten. De mogelijkheid was nooit bij haar opgekomen;
het lag volkomen buiten haar ervaringsgebied.
Creb had nu eindelijk een eerste vermoeden van haar probleem
gekregen, hoewel hij het moeilijk kon geloven. Het moet komen
doordat ze niet weet dat de bewegingen iets betekenen, dacht hij.
'Ayla!' riep Creb, het meisje meewenkend. Dat moet het zijn, dacht
hij, toen ze over het pad langs de glinsterende rivier liepen. Dat,
of ze is gewoon niet intelligent genoeg om een taal te begrijpen.
Op grond van zijn waarnemingen kon hij echter niet geloven dat ze
in intelligentie tekort zou schieten, ook al was ze
anders. Maar ze begrijpt wél eenvoudige gebaren. Hij had
aangenomen dat het er slechts om zou gaan daarop voort te borduren.
De vele voeten die in hun richting op pad, strooptocht of vispartij
waren gegaan, hadden gras en kreupelhout al platgelopen en via de
weg van de minste weerstand een pad gevormd. Ze kwamen op een plek
waar de oude man graag was, een open stuk bij een grote,
rijkbebladerde eik waarvan de hoog uit de grond oprijzende wortels
hem een beschaduwde zitplaats boden die hem beter beviel dan het op
de grond zitten. Hij begon de les door met zijn staf op de boom te
wijzen.
'Eik,' antwoordde Ayla snel. Creb knikte goedkeurend, dan
richtte hij zijn staf op de rivier. 'Water,' zei het meisje.
De oude man knikte opnieuw. Toen maakte hij een beweging met
zijn hand en herhaalde het woord. 'Stromend water, rivier,' zeiden
hand en woord samen.
'Water?' zei het meisje aarzelend, in verwarring gebracht
doordat hij had aangegeven dat haar antwoord juist was en het haar
toch nogmaals vroeg. Diep onderin haar maag begon paniek te
groeien. Het was weer hetzelfde liedje, ze wist dat hij haar nog
iets anders wilde laten doen, maar ze begreep niet wat. Creb
schudde van nee. Hij had al vele malen hetzelfde soort oefeningen
met het kind gedaan. Hij probeerde het opnieuw en wees op haar
voeten. 'Voeten,' zei Ayla.
'Ja,' knikte de tovenaar. Op de een of andere manier moet ik
haar ook laten zien, niet alleen horen, dacht hij. Hij stond op,
nam haar bij de hand en deed samen met haar enkele stappen, zijn
staf achterlatend. Tegelijkertijd maakte hij een beweging en zei
het woord 'voeten'. 'Bewegende voeten, lopen,' was de betekenis die
hij over wilde brengen. Ze luisterde ingespannen of soms iets in
zijn toon haar ontging.
'Voeten?' probeerde ze nogmaals, wetend dat het niet het
antwoord was dat hij verlangde.
'Nee, nee, nee! Lopen! Voeten bewegen!' herhaalde hij nog
eens, terwijl hij haar recht in het gezicht keek en op overdreven
wijze het gebaar maakt. Hij leidde haar wat verder, weer op haar
voeten wijzend en eraan twijfelend of ze het ooit zou leren. Ayla
kon tranen in haar ogen voelen opkomen. Voeten! Voeten! Ze wist dat
het het goede woord was, waarom schudde hij dan van nee? Ik wou dat
hij ophield zo met zijn hand voor mijn bleef staan en keek hem aan.
Opnieuw maakte hij het gebaar, het zo sterk overdrijvend dat het
bijna iets anders ging betekenen, en zei het woord. Hij boog zich
naar haar toe, keek haar si rak aan en maakte de beweging vlak voor
haar ogen. Gebaar, woord. Gebaar, woord.
Wat wil hij toch? Wat wil hij dat ik doe? Ze wilde hem zo
graag begrijpen. Ze wist dat hij haar iets probeerde te vertellen.
Waarom blijft hij toch maar steeds zijn hand bewegen? Toen ging
haar een lichtje op. Zijn hand! Hij beweegt steeds zijn hand.
Aarzelend hief ze haar eigen handje op. 'Ja! Ja! Dat is het!' Crebs
heftig bevestigende knikken was bijna een schreeuw. 'Maak het
gebaar! Bewegen! Voeten bewegen!' herhaalde hij.
Met langzaam dagend begrip keek ze naar zijn handbeweging,
probeerde die toen na te doen. Creb zei ja! Dat is wat hij wil! Die
beweging! Hij wil dat ik die beweging maak. Ze maakte het gebaar
opnieuw en zei het woord, niet begrijpend wat het betekende, maar
ten minste beseffend dat hij wilde dat ze dat gebaar maakte wanneer
ze het woord zei. Creb draaide haar rond en ging zwaar hinkend met
haar terug naar de eik. Onder het lopen wees hij op haar voeten en
herhaalde nogmaals de combinatie van gebaar en woord.
Plotseling, als met een ontploffing in haar brein, legde ze
het verband. Je voeten bewegen! Lopen! Dat bedoelt hij! Niet alleen
voeten. De handbeweging en het woord 'voeten' betekenen samen
lopen! Haar hersens draaiden op volle toeren. Ze herinnerde zich
dat ze de mensen van de stam altijd hun handen zag bewegen. In haar
gedachten zag ze Iza en Creb staan, elkaar aankijkend en hun handen
bewegend, weinig woorden gebruikend, maar hun handen bewegend.
Spraken ze met elkaar? Is dat de manier waarop ze met elkaar
spreken? Is dat de reden dat ze zo weinig zeggen? Spreken ze met
hun handen? Creb ging zitten. Ayla stond voor hem en probeerde haar
opwinding de baas te worden. 'Voeten,' zei ze, op haar voeten
wijzend. 'Ja,' knikte hij, niet begrijpend waar ze heen wou. Ze
wendde zich om en liep weg, en toen ze weer op hem toe kwam maakte
ze het gebaar en zei het woord, 'voeten'. 'Ja, ja! Dat is het! Zo
moet het!' zei hij. Ze heeft 't! Ik geloof dat
adem.
'Rennen,' gebaarde hij, terwijl ze oplettend toekeek. Het was
een andere beweging, wel ongeveer zoals de eerste, maar toch
anders.
'Rennen,' zei haar aarzelend gebaar hem na. Ja ze heeft
het!
Creb was zeer opgewonden. Het gebaar was lomp en bezat niet de
verfijning waarmee zelfs kleine kinderen van de stam het maakten,
maar ze begreep de bedoeling. Hij knikte heftig en viel bijna van
zijn plaats toen Ayla zich op hem stortte om hem in verrukt
begrijpen te omhelzen.
De oude tovenaar keek om zich heen. Het ging bijna
instinctief. Genegenheid werd alleen binnen de grenzen van de
vuurplaats geuit. Maar hij wist dat ze alleen waren. De gebrekkige
beantwoordde de omhelzing door het kind even zachtjes tegen zich
aan te drukken en voelde een warme gloed van voldoening die hij
nooit eerder had ervaren.
Een hele nieuwe wereld van wederzijds begrip ging voor Ayla
open. Ze bezat een aangeboren talent voor acteren en imiteren, dat
ze in dodelijke ernst aanwendde bij het nadoen van Crebs
bewegingen. Maar Crebs eenhandige gebaren waren noodzakelijkerwijs
aanpassingen van normale tekens en het was Iza die haar de fijnere
kneepjes bijbracht. Ze leerde zoals een baby dat zou doen,
beginnend bij het uitdrukken van eenvoudige behoeften, maar ze
leerde veel sneller. Te lang was ze geremd in haar pogingen tot
contact maken; ze was vastbesloten het tekort zo snel mogelijk in
te halen.
Toen ze meer begon te verstaan, kreeg het dagelijks bestaan
van de stam opeens veel meer reliëf. Ze begon de mensen om haar
heen bij hun gesprekken gade te slaan, staarde in verrukte aandacht
naar hun gebaren en probeerde te begrijpen wat ze tegen elkaar
zeiden. Eerst tolereerde de stam haar visuele inbreuk op hun
privacy en beschouwde haar maar als een baby. Maar na enige tijd
maakten afkeurende blikken in haar richting duidelijk dat dergelijk
ongemanierd gedrag niet veel langer geduld zou worden. Staren was
onbeleefd, net zoals gesprekken afluisteren; naar oude zede dienden
de ogen te worden afgewend wanneer er tegen de laatste zwakke gloed
zag men in silhouet de bladeren van donker loof, die ritselden in
de zachte avondbries. Het vuur bij de grotingang, daar aangelegd om
boze geesten, nieuwsgierige roofdieren en de vochtige avondlucht
buiten te houden, zond dunne sliertjes rook en trillende golfjes
warme lucht omhoog die de donker beschaduwde bomen en struiken
erachter op het stille ritme van de flakkerende vlammen op en neer
deden deinen. Het licht wierp dansende schaduwen op de ruwe,
rotsige wanden van de grot.
Ayla zat binnen de kring van stenen die Crebs territorium
afbakende naar Bruns huishouding te staren. Broud was uit zijn
humeur en reageerde dat af op zijn moeder en Oga door zijn rechten
als volwassen man uit te buiten. De dag was voor Broud slecht
begonnen en er verder alleen maar slechter op geworden. Lange uren
van opsporen en besluipen waren verspild toen hij miste en de vos
wiens rode pels hij met een groots gebaar aan Oga had beloofd in de
bosjes verdween, door de te snel geslingerde steen alleen maar
gewaarschuwd. Oga's blikken vol begrijpende vergevensgezindheid
kwetsten zijn trots alleen nog meer; hij was degene die
vergevensgezind ten opzichte van haar tekortkomingen hoorde te
zijn, niet andersom. De vrouwen, vermoeid na een drukke dag,
probeerden hun laatste werkjes af te krijgen en door zijn
voortdurende interrupties geprikkeld, maakte Ebra een licht gebaar
naar Brun. De leider had het aanmatigende, veeleisende gedrag van
de jonge man al een tijdje gevolgd. Broud stond in zijn recht, maar
Brun vond dat hij wel wat meer begrip voor de vrouwen kon hebben.
Het was niet nodig hen voor alles te laten rennen terwijl ze al zo
druk en moe waren.
'Broud, laat de vrouwen met rust. Ze hebben al genoeg te
doen,' seinde hij in een zwijgende terechtwijzing. De correctie was
te veel, vooral in Oga's bijzijn, en dan van Brun. Broud stampte
weg naar het verste gedeelte van Bruns vuurplaats om bij de
grensstenen te gaan zitten mokken en zag toen dat Ayla hem recht in
het gezicht keek. Het deed er niet toe dat Ayla nauwelijks de
subtiele huishoudelijke problemen binnen de grenzen van het naburig
huishouden had kunnen volgen; wat Broud betrof had de lelijke
kleine indringster hem als een kind een
standje zien krijgen. Het was de laatste verpletterende slag
voor zijn kwetsbaar ego. Ze heeft niet eens het fatsoen om de
andere kant op te kijken, dacht hij. Maar als ze denkt dat ze de
enige is die de eenvoudige beleefdheid met voeten kan treden, heeft
ze het mis. De beker van zijn frustratie vloeide over en
opzettelijk de goede gewoonte schendend, richtte Broud een
kwaadaardige woeste blik over de grenzen heen, op het meisje dat
hij verafschuwde.
Creb was zich van de milde onenigheid bij Bruns vuurplaats
bewust, zoals hij zich van al de mensen in de grot bewust was.
Meestal zakte dat allemaal weer uit zijn bewustzijn weg, ongeveer
zoals achtergrondmuziek, maar alles waar Ayla bij betrokken was,
hield zijn aandacht vast. Hij wist dat er een opzettelijke
inspanning en buitengewoon boze opzet van Brouds kant voor nodig
was geweest om zijn levenslange training op dit punt opzij te
zetten en recht in de omsloten ruimte rond andermans vuurplaats te
kijken. Broud voelt te veel vijandigheid jegens het kind, dacht
Creb. Het is tijd om haar voor haar eigen bestwil wat manieren te
leren.
'Ayla!' zei hij scherp bevelend. Ze schrok van de klank in
zijn stem. 'Niet kijken andere mensen!' seinde hij. Ze begreep het
niet helemaal.
'Waarom niet kijken?' informeerde ze.
'Niet kijken, niet staren; mensen niet prettig vinden,'
probeerde hij uit te leggen, wetend dat Broud uit een ooghoek
toekeek en zelfs niet de moeite nam zijn leedvermaak te verbergen
over het standje dat het meisje van Mog-ur kreeg. De tovenaar neemt
toch al veel te veel van haar, dacht Broud. Als ze bij ons woonde,
zou ik haar gauw genoeg leren hoe een meisje zich hoort te
gedragen.
'Wil leren praten,' gebaarde Ayla, nog steeds niet begrijpend
en een beetje gekwetst.
Creb wist heel goed waarom ze had zitten kijken, maar ze moest
het toch eens leren. Misschien zou het Brouds haat jegens haar
verminderen als hij zag dat ze voor haar staren terechtgewezen
werd.
'Ayla niet staren,' gebaarde Creb met een ernstige blik.
'Stout. Ayla niet tegenspreken wanneer man spreekt. Stout. Ayla
niet kijken naar mensen bij hun vuur. Stout, stout. Begrijpen?'
Creb was streng. Hij wilde duidelijk zijn. Hij zag Broud opstaan en
op Bruns roepen naar de vuurplaats teruggaan, zichtbaar in een
betere stemming.
Ayla was verpletterd. Creb was nog nooit streng tegen haar
geweest. Ze dacht dat hij het prettig vond dat ze hun taal leerde
en nu zei hij dat ze stout was omdat ze naar anderen keek en meer
probeerde te leren. Verward en gekwetst als ze was welden de tranen
op, vulden haar ogen en liepen over haar wangen omlaag.
'Iza!' riep Creb, ongerust. 'Kom hier! Er is iets met Ayla's
ogen aan de hand.' De ogen van Stamleden traanden alleen als er
iets ingekomen was of als ze een verkoudheid of oogziekte hadden
opgelopen. Creb had nog nooit ogen zien overstromen met tranen van
verdriet. Iza kwam aanrennen.
'Kijk nu eens! Haar ogen lekken. Misschien is er een vonk in
terechtgekomen. Je kunt er beter even naar kijken,' drong hij
aan.
Ook Iza was ongerust. Ze trok Ayla's oogleden op en tuurde
ingespannen in de ogen van het kind. 'Oog pijn?' vroeg ze. De
medicijnvrouw kon geen tekenen van infectie ontdekken. Er leek
niets met haar ogen aan de hand, ze traanden alleen maar. 'Nee,
niet pijn,' snufte Ayla. Ze begreep hun bezorgdheid om haar ogen
niet, maar het deed haar wel beseffen dat ze om haar gaven, zelfs
al zei Creb dat ze stout was. 'Waarom Creb boos, Iza?' snikte
ze.
'Moet leren, Ayla,' legde Iza uit, het meisje ernstig
aankijkend. 'Niet beleefd te staren. Niet beleefd naar vuur van
iemand anders te kijken om te zien wat andere mensen bij het vuur
zeggen. Ayla moet leren, wanneer man spreken, vrouw kijken omlaag,
zo,' en Iza deed het voor. 'Wanneer man spreken, vrouw doen zo.
Niet vragen. Alleen kleine kinderen staren. Zuigelingen. Ayla
groot. Maakt mensen boos op Ayla.' 'Creb boos? Niet om mij geven?'
vroeg ze, opnieuw in tranen uitbarstend.
Iza stond nog steeds voor een raadsel met betrekking tot de
tranende ogen van het kind, maar ze voelde de verwarring van het
meisje aan. 'Creb wel om Ayla geven. Iza ook. Creb Ayla leren. Meer
leren dan alleen spreken. Moet Stam-manieren leren,' zei de vrouw
en nam het meisje in haar armen. Ze hield haar teder vast terwijl
Ayla uithuilde, veegde toen de gezwollen oogleden van het meisje af
met een zachte dierehuid en keek er nogmaals in om zich ervan te
vergewissen dat ze in orde waren. 'Wat is er met haar ogen?' vroeg
Creb. 'Is ze ziek?' 'Ze dacht dat je niet om haar gaf. Ze dacht dat
je boos op haar was. Het moet haar een ziekte bezorgd hebben.
Misschien zijn lichte ogen zoals die van haar zwak, maar ik kan
niets verkeerds vinden en ze zegt dat ze geen pijn heeft. Ik denk
dat haar ogen lekken van verdriet, Creb,' legde Iza uit. "Verdriet?
Was ze zo verdrietig bij de gedachte dat ik niet om haar gaf dat
het haar ziek maakte? Haar ogen deed lekken?' De verblufte man kon
het nauwelijks geloven en het vervulde hem met gemengde gevoelens.
Was ze ziekelijk? Ze leek gezond, maar niemand was ooit ziek
geworden bij de gedachte dat Creb niet om hem gaf. Niemand, behalve
Iza, had ooit zo voor hem gevoeld. Mensen vreesden hem, hadden
ontzag voor hem, respecteerden hem, maar niemand had ooit zo graag
gewild dat hij hem of haar aardig vond dat zijn of haar ogen ervan
traanden. Misschien heeft Iza gelijk, misschien zijn haar ogen
zwak, maar haar gezichtsvermogen is uitstekend. Op de een of andere
manier moet ik haar duidelijk maken dat het voor haar eigen bestwil
is dat ze zich behoorlijk leert gedragen. Als ze de gewoonten van
de Stam niet leert, zal Brun haar wegsturen. Dat kan hij nog
steeds. Maar dat houdt niet in dat ik niet om haar geef. Ik geef
juist wel om haar, gaf hij zichzelf toe, veel zelfs, hoe vreemd ze
ook is.
Ayla kwam schoorvoetend op de manke oude man toe, nerveus naar
haar voeten kijkend. Ze bleef voor hem staan, keek dan op met
verdrietige ronde oogjes die nog nat waren van de tranen. 'Ik niet
meer staren,' gebaarde ze. 'Creb niet boos?' 'Nee,' seinde hij
terug, 'ik ben niet boos, Ayla. Maar je hoort nu bij de stam, je
hoort bij mij. Je moet de taal leren, maar je moet ook de gewoonten
van de Stam leren. Begrijp je?' 'Ik horen bij Creb? Creb om mij
geven?' vroeg ze. 'Ja, ik vind jou heel lief, Ayla.'
Het meisje glimlachte stralend, stak haar armpjes uit en
omhelsde hem. Daarop kroop ze bij de mismaakte op schoot en
nestelde zich tegen hem aan.
Creb had altijd belangstelling voor kinderen gehad. In zijn
functie als Mog-ur had hij zelden een totem van een kind
geopenbaard dat door de moeder niet onmiddellijk als bij het kind
passend werd ervaren. De stam schreef Mog-urs vaardigheid hierin
toe aan zijn magische krachten, maar in werkelijkheid wortelde deze
in zijn vermogen tot goed observeren en waarnemen. Hij volgde
kinderen vanaf de dag dat ze geboren werden en zag dat de mannen
hen evengoed knuffelden en troostten als de vrouwen. Maar de
kreupele oude man had zelf nooit de vreugde van het in zijn armen
wiegen van een kind gekend.
Het kleine meisje was uitgeput door haar emoties in slaap
gevallen. Bij de angstwekkende tovenaar voelde ze zich veilig en
geborgen. Hij had in haar hart de plaats ingenomen van een man die
ze zich alleen nog maar ergens diep in haar onderbewustzijn
herinnerde. Terwijl Creb op het vredige, ontspannen gezichtje van
het vreemde meisje in zijn schoot neerkeek, voelde hij een diepe
liefde voor haar opkomen. Hij had haar niet méér kunnen liefhebben
wanneer ze zijn eigen kind was geweest. 'Iza,' riep de man
zachtjes. De vrouw nam het slapende kind van Creb over, maar niet
voordat hij haar nog even tegen zich aangedrukt had.
'Haar ziekte heeft haar vermoeid,' zei hij toen de vrouw haar
in bed gelegd had. 'Zorg ervoor dat ze morgen rust, en kijk toch
haar ogen morgenochtend nog maar eens na.' 'Ja, Creb,' knikte ze.
Iza hield veel van haar kreupele verwant; beter dan wie ook kende
zij de gevoelige ziel die onder het grimmig uiterlijk schuilging.
Het maakte haar blij dat hij iemand had gevonden om van te houden,
iemand die ook van hem hield, en het verinnigde haar gevoelens voor
het meisje. Iza kon zich niet herinneren sinds haar kindertijd ooit
zo gelukkig geweest te zijn. Alleen haar knagende angst dat het
kind dat ze droeg een jongen zou zijn, overschaduwde haar vreugde.
Als ze een zoon kreeg, zou hij door een jager grootgebracht moeten
worden. Ze was Bruns bloedverwante; haar moeder was de gezellin van
de leider vóór hem geweest. Als Broud iets overkwam of als de vrouw
die hij tot gezellin zou nemen geen mannelijk nageslacht
voortbracht, zou het leiderschap over de stam haar zoon toevallen,
als ze er een had. Brun zou genoodzaakt zijn haar en de baby aan
een van de jagers te geven of haar zelf op te nemen. Elke dag vroeg
ze haar totem haar ongeboren kind een meisje te laten zijn, maar ze
kon haar angst niet van zich afzetten.
Met het vorderen van de zomer begon Ayla dankzij Crebs enorme
geduld en haar eigen gretige ijver niet alleen de taal, maar ook de
gewoonten van haar nieuwe volk te begrijpen. Leren haar ogen af te
wenden om de stamleden de enige privacy die hen beschoren was te
gunnen, was nog maar de eerste van de vele harde lessen. Ze vond
het veel moeilijker haar natuurlijke nieuwsgierigheid en onstuimig
enthousiasme in te leren tomen en zich aan te passen aan de door
oud gebruik voorgeschreven onderdanigheid van de
vrouwen.
niet dat ze vijandig gestemd was. Ze overwonnen nooit geheel
hun bezorgdheid over de vreemde gevoeligheid van haar ogen,
waardoor ze gingen tranen als ze verdrietig was. Iza besloot dat
die gevoeligheid typisch moest zijn voor lichte ogen en vroeg zich
af of die eigenschap normaal was voor de Anderen of dat alleen
Ayla's ogen traanden. Voor alle zekerheid waste ze Ayla's ogen uit
met de heldere vloeistof uit de blauwwitte plant die diep in de
schaduwrijke bossen groeide. De lijkkleurige plant onttrok haar
voedsel aan rottend hout en plantaardig materiaal omdat ze geen
bladgroen bevatte en haar wasachtig oppervlak werd bij aanraking
zwart. Maar Iza kende geen betere remedie voor pijnlijke of
ontstoken ogen dan het koele vocht dat uit de afgebroken stengel
vloeide en paste die behandeling elke keer dat het kind huilde
toe.
Ze huilde niet vaak. Hoewel ze met haar tranen prompt ieders
aandacht ving, deed Ayla haar best ze binnen te houden. Niet alleen
waren ze verontrustend voor de twee mensen van wie ze hield, voor
de rest van de stam waren ze een blijk van haar anders zijn en ze
wilde in hun wereld passen en opgenomen worden. De stam leerde haar
aanwezigheid wel aanvaarden, maar men was nog wat huiverig en nog
niet met haar eigenaardigheden vertrouwd.
Ayla begon nu de stamleden te kennen en ook van haar kant te
accepteren. Hoewel de mannen wel nieuwsgierig naar haar waren, was
het beneden hun waardigheid te veel belangstelling voor een
vrouwelijk kind aan de dag te leggen, hoe ongewoon ze ook was, en
Ayla negeerde hen al net zo als zij haar negeerden. Alleen Brun
toonde meer belangstelling dan de anderen, maar voor hem was ze
bang. Hij was streng en niet ontvankelijk voor haar toenadering,
zoals Creb. Ze kon niet weten dat Mog-ur bij de rest van de stam
veel gereserveerder en onvriendelijker overkwam dan Brun, en dat
men hoogst verbaasd was over de vertrouwelijkheid die zich tussen
de angstaanjagende tovenaar en het vreemde kleine meisje had
ontwikkeld. Degene aan wie ze vooral een hekel had, was de jonge
man die Bruns vuurplaats deelde. Broud keek altijd heel gemeen naar
haar. Met de vrouwen raakte ze het eerst vertrouwd. Met hen bracht
ze ook de meeste tijd door. Behalve wanneer ze binnen de alleen
maar overal achter Iza aan en keek ze toe terwijl de vrouwen dieren
vilden, huiden prepareerden, leren riemen oprekten die ze in een
lange spiraal uit één enkele huid gesneden hadden, manden, matten
of netten vlochten, kommen sneden uit stukken hout, in het wild
groeiend voedsel verzamelden, maaltijden bereidden, vlees en
plantaardig voedsel voor de winter conserveerden en gehoor gaven
aan de wensen van iedere willekeurige man die hen voor een of ander
karweitje riep. Maar toen de vrouwen zagen hoe graag het meisje
wilde leren, hielpen ze haar niet alleen met de taal, maar begonnen
haar ook al deze nuttige vaardigheden bij te brengen.
Ze was niet zo sterk als de vrouwen of kinderen van de Stam
haar tengere skelet kon de krachtige spieren van de Stamleden met
hun zware botten niet dragen maar ze was verrassend handig en
lenig. De zwaardere werkjes vielen haar moeilijk, maar voor een
kind leverde ze goede prestaties bij het vlechten van een mandje of
het snijden van overal even brede riemen. Ze ontwikkelde snel een
warme vriendschap met Ika, die door haar vriendelijke aard
toenadering erg gemakkelijk maakte. De vrouw liet Ayla vaak Borg
ronddragen toen ze de belangstelling van het meisje voor de baby
zag. Hoewel gereserveerd van aard, waren Ovra, en ook Oeka extra
vriendelijk voor het meisje. Door hun eigen verdriet over het
verlies van de jonge man uit hun gezin bij de grotinstorting,
konden zuster en moeder zich goed inleven in Ayla's grote verlies.
Maar Ayla had geen speelgenootjes.
De eerst zo blij begonnen vriendschap met Oga was na de
ceremonie bekoeld. Oga werd heen en weer getrokken tussen Ayla en
Broud. De nieuw aangekomene was, hoewel jonger, iemand met wie ze
haar meisjesgedachten had kunnen delen, en ook voelde ze met het
weesje mee omdat haar hetzelfde lot had getroffen, maar Brouds
gevoelens ten opzichte van het vreemde kind waren duidelijk. Oga
besloot met tegenzin Ayla te mijden uit solidariteit met de man die
ze tot partner hoopte te krijgen. Behalve wanneer ze samen aan het
werk waren, zochten ze elkaar zelden op en nadat Ayla's pogingen
vriendschap te sluiten diverse malen waren afgewimpeld, trok het
meisje zich terug en probeerde het niet meer.
moeilijk kon accepteren. Wanneer ze zich verzette, haalde ze
zich de woede van zowel mannen als vrouwen op de hals, vooral die
van Aga, Vorns moeder. Deze was er trots op dat haar zoon zich al
'net als een man' ging gedragen en ze was zich net als de anderen
heel goed van Brouds afkeer jegens Ayla bewust. Eens zou Broud
leider zijn en als haar zoon bij hem in de gunst bleef, zou hij
misschien tot tweede man verkozen worden. Aga maakte van iedere
gelegenheid gebruik om haar zoons positie te verbeteren. Ze ging
zelfs zover dat ze op het meisje begon te vitten wanneer ze binnen
Brouds gezichtsveld waren. Als ze Ayla en Vorn samen zag en Broud
was in de buurt, riep ze haar zoontje vlug bij zich.
Ayla's vermogen tot 'praten' ging snel vooruit, vooral door de
omgang met de vrouwen, maar één bepaald symbool leerde ze door
eigen observatie. Ze sloeg nog steeds anderen gade ze had niet
kunnen leren haar geest af te sluiten voor de mensen om haar heen
hoewel ze het minder opvallend deed. Op een middag zag ze Ika met
Borg spelen. Ika maakte een gebaar tegen haar zoon dat ze
verscheidene malen herhaalde. Toen de toevallige handbewegingen van
de baby het gebaar schenen te imiteren, riep ze de andere vrouwen
erbij en prees haar zoon. Later zag Ayla Vorn op Aga toe rennen en
haar met hetzelfde gebaar begroeten. Zelfs Ovra maakte het teken
wanneer ze met Oeka een gesprek begon.
Die avond kwam ze verlegen bij Iza staan en toen de vrouw
opkeek, maakte Ayla het handgebaar. Iza zette grote ogen op.
'Creb,' zei ze. 'Wanneer heb je haar geleerd mij moeder te
noemen?'
'Dat heb ik haar niet geleerd, Iza,' antwoordde Creb. 'Ze moet
het zichzelf geleerd hebben.'
Iza wendde zich weer tot het meisje. 'Heb je dat zelf
geleerd?' vroeg ze.
'Ja, moeder,' gebaarde Ayla, opnieuw het teken makend. Ze wist
niet zeker wat het handgebaar betekende, maar ze had wel een
vermoeden. Ze wist dat kinderen het maakten tegen de vrouw die voor
hen zorgde. Hoewel ze de herinnering aan haar eigen moeder
buitengesloten had, had haar hart niet vergeten. Iza had de plaats
ingenomen van de vrouw die Ayla liefgehad en verloren had. De vrouw
die zo lang kinderloos was geweest, voelde een golf van emotie door
zich heengaan. 'Mijn dochter,' zei Iza met een zeldzaam spontane
omhelzing. 'Mijn kind. Ik wist al meteen dat ze mijn dochter was,
Creb. Heb ik 't je niet gezegd? Ze is mij ten geschenke gegeven; de
geesten wilden dat ze van mij zou zijn, ik weet 't zeker.'
Creb sprak haar niet tegen. Misschien had ze gelijk. Na die
avond namen de nachtmerries van het kind af, hoewel ze ze nog wel
eens had. Twee dromen keerden het vaakst terug. In de ene verborg
ze zich in een kleine benauwde holte en probeerde buiten bereik van
een enorme scherpe klauw te komen. De tweede was vager en
beangstigender. Ze onderging weer het gevoel van een schuddende
aarde, een diep resonerend gerommel en een oneindig pijnlijk gevoel
van verlies. Ze schreeuwde het uit in haar steeds minder gebruikte,
eigenaardige taal, en dan werd ze wakker en drukte zich tegen Iza
aan. Toen ze pas bij hen was, verviel ze soms zonder het te
beseffen in haar eigen taal, maar toen ze beter de taal van de Stam
leerde gebruiken, dook haar oorspronkelijke taal alleen nog maar in
haar dromen op, en na een tijdje gebeurde zelfs dat niet meer. Maar
nooit werd ze uit de spookachtige nachtmerrie van verkruimelende
aarde wakker zonder een gevoel van intense verlatenheid.
De korte hete zomer verstreek en de lichte ochtendvorst van de
herfst gaf de lucht iets prikkelends en overgoot het groene woud
met een schitterend kleurengamma van scharlaken en barnsteen.
Enkele vroege sneeuwbuien, weer weggespoeld door zware
seizoenregens die de takken van hun kleurige tooi ontdeden, gaven
een voorproefje van de komende koude. Later, toen nog slechts
enkele bladeren zich koppig aan de kale takken van bomen en
struiken vastklemden, bracht een kort intermezzo van helder zonnig
weer een laatste herinnering aan de zomerse hitte voordat de
snijdende wind en bittere koude aan de meeste openluchtactiviteiten
een einde zouden maken. De stam was buiten om van het zonnetje te
genieten. Op de brede onbegroeide strook voor de grot waren de
vrouwen graan aan het wannen dat ze op de grasrijke steppe beneden
geoogst hadden. I en straffe wind woei de dorre bladeren op,
daarmee de dwarrelende overblijfselen van de gulle zomer een schijn
van leven gevend. De vrouwen profiteerden van de stevige bries,
gooiden het graan op grote platte manden omhoog en lieten de wind
het
tegelijk met het kaf en de losse stukjes stro weg te gooien.
Ayla was zich bewust van Iza's harde puilende buik tegen haar rug
en voelde de krachtige wee waardoor de vrouw plotseling haar
bezigheid moest onderbreken. Kort daarop verliet Iza de groep en
ging de grot binnen, gevolgd door Ebra en Oeka. Het meisje wierp
een ongeruste blik op de groep mannen, die hun gesprek hadden
onderbroken en de vrouwen met hun ogen volgden, in de verwachting
dat ze de vrouwen zouden berispen omdat ze weggingen terwijl er nog
werk te doen was. Maar de mannen waren onverklaarbaar tolerant.
Ayla besloot hun misnoegen te riskeren en ging de vrouwen achterna.
•> In de grot lag Iza op haar slaapvacht te rusten en Ebra en
Oeka zaten ieder aan een kant van haar. Waarom gaat Iza midden op
de dag op bed liggen? dacht Ayla. Is ze ziek? Iza zag de angstige
blik van het meisje en maakte een geruststellend gebaar, maar dat
nam Ayla's ongerustheid niet weg. Deze nam zelfs nog toe toen ze
het gezicht van haar adoptief moeder bij de volgende wee zag
vertrekken.
Ebra en Oeka praatten met Iza over gewone dingen, het vele
voedsel dat ze hadden opgeslagen, de veranderingen in het weer.
Maar Ayla had genoeg geleerd om aan de gelaatsuitdrukking en
lichaamshouding van de vrouwen hun bezorgdheid af te lezen. Er was
iets mis, ze was er zeker van. Ayla besloot dat niets haar ertoe
zou kunnen bewegen Iza te verlaten tot ze ontdekt had wat het was
en ze ging aan haar voeten zitten wachten. Tegen de avond kwam Ika
met Borg op haar heup aanlopen, daarop kwam Aga met haar dochtertje
Ona binnen en de beide vrouwen gingen zitten voor een bezoekje
terwijl ze hun baby's voedden, aldus wat morele steun verlenend.
Ook Ovra en Oga kwamen zich vol nieuwsgierige bezorgdheid om Iza's
bed verdringen. Hoewel Oeka's dochter nog geen metgezel had, was ze
al een vrouw en ze wist dat ze nu nieuw leven kon voortbrengen. Oga
zou weldra een vrouw worden en beiden waren intens geïnteresseerd
in wat Iza nu doormaakte. Toen Vorn Aba naar haar dochter zag lopen
en naast haar gaan zitten, wilde hij weten waarom alle vrouwen bij
Mog-urs vuur zaten. Hij ging er ook maar eens heen en kroop bij Aga
op schoot, naast zijn zusje, om te zien wat er aan de hand was.
Maar Ona was nog aan het drinken, dus nam de oude vrouw het
jongetje bij zich op schoot. Hij kon niets interessants ontdekken,
alleen maar de medicijnvrouw die lag te rusten, dus slenterde hij
weer weg weg om net avondmaal klaar te maken. Oeka bleef bij Iza,
hoewel ook Ebra en Oga onder het koken telkens even onopvallend
keken. Ebra bediende Creb zowel als Brun en bracht daarna eten voor
Oeka, Iza en Ayla. Ovra kookte voor haar moeders metgezel, maar zij
en Oga kwamen snel terug toen Grod naar Bruns vuurplaats ging om
bij de leider en Creb te gaan zitten. Ze wilden niets missen en
gingen naast Ayla zitten die zich niet van haar plaats verroerd
had.
I/a dronk alleen maar een paar teugjes thee en ook Ayla had
niet veel trek. Ze plukte wat aan haar voedsel, niet in staat te
eten door de prop in haar keel. Wat heeft Iza toch? Waarom staat ze
niet op om Crebs avondeten te maken? Waarom is Creb niet hier om de
geesten te vragen haar beter te maken? Waarom blijft hij met al die
andere mannen bij Bruns vuurplaats zitten? lza kreeg het nu
zwaarder. Om de paar minuten ademde ze snel enkele malen in en
perste hard, terwijl de beide vrouwen haar handen vasthielden. De
hele stam hield een wake terwijl de avond vorderde. De mannen zaten
rond het vuur van de leider geschaard, ogenschijnlijk diep in
gesprek, maar de steelse blikken af en toe, verrieden waar hun
belangstelling werkelijk naar uitging. De vrouwen kwamen met
tussenpozen langs om Iza's vorderingen te zien en bleven soms even.
Allen wachtten, één in hun gezamenlijke bemoediging en hoop,
terwijl hun medicijnvrouw zwoegde in barensnood.
I let was ver na donker. Opeens een golf van nerveuze
activiteit. Ebra spreidde haastig een huid uit terwijl Oeka Iza in
een hurkende positie hielp. Iza ademde zwaar, perste hard,
schreeuwde van pijn. Ayla zat bevend tussen Ovra en Oga in, die uit
medeleven met Iza meekreunden en persten. Toen haalde de vrouw diep
adem en met een lange, tandenknarsende, spieren rekkende perswee
verscheen de ronde kruin van een babyhoofdje in een golf
vruchtwater. Met een tweede geweldige inspanning gleed hel hoofdje
te voorschijn. De rest ging gemakkelijker, toen Iza het natte
spartelende lichaampje van een heel klein kindje naar buiten
werkte.
Een laatste wee bracht een bloederige weefselmassa te
voorschijn. Iza ging weer liggen, totaal uitgeput door de
bevalling, terwijl Ebra de baby opnam, met haar vinger een
slijmprop uit
navelstreng, beet het gedeelte dat nog aan de placenta vastzat
af en tilde toen het kind even op om het aan Iza te laten zien.
Daarop stond ze op en ging naar haar eigen haardstede terug om de
geslaagde baring en het geslacht van het kind aan haar metgezel te
gaan melden. Ze ging voor Brun op de grond zitten, boog haar hoofd
en keek op bij de tik op haar schouder.