Hoofdstuk 7

Toen ze voor het eerst hun nieuwe woning binnengingen, raakten de stamleden enigszins bevangen door de enorme, gewelfachtige proporties van de grot, maar ze wenden er spoedig aan. De herinnering aan de oude grot en aan hun ingespannen zoeken naar een nieuwe verdween snel naar de achtergrond en hoe beter ze met de omgeving van hun nieuwe behuizing bekend raakten, hoe meer ze ermee in hun schik waren. Ze vielen terug in de gebruikelijke routine van de korte hete zomers: het bejagen, verzamelen en opslaan van voedsel om hen door de lange periode van felle koude heen te helpen die, naar zij uit ervaring wisten, voor hen lag. Ze hadden trouwens de keus uit een rijke verscheidenheid.
Zilveren forellen flitsten door de witte stuifnevel van de wilde stroom en lieten zich met veel geduld en een vlugge handbeweging uit het water grissen als ze, niet op hun hoede, onder overhangende wortels en rotsige oevers rustten. Reuzensteur en zalm hielden zich, dikwijls nog van een extra lekkernij als verse zwarte kuit of helderrode hom voorzien, op bij de monding van de rivier, terwijl monstrueuze zeewolven en zwarte kabeljauw over de bodem van de binnenzee gleden. Sleepnetten, gemaakt van met de hand ineengedraaid lang dierehaar, trokken de grote vissen uit het water terwijl ze nog wegsprongen voor de waders die hen naar deze versperring toedreven. De stamleden legden dikwijls de gemakkelijk haalbare afstand van vijftien kilometer naar de zeekust af en hadden al snel een flinke hoeveelheid boven rokerige vuren gedroogde zoute vis in voorraad. Allerlei week-en schaaldieren werden behalve om hun smakelijke vlees ook verzameld om als opscheplepels, eetlepels, schaaltjes en nappen dienst te doen. Steile kliffen werden beklommen om er de eieren te rapen van de massa's zeevogels die op de rotsige uitsteeksels aan de zeezijde nestelden en af en toe leverde een goedgemikte steen een extra versnapering op in de vorm van een jan van gent, zeemeeuw of een grote alk. Wortels en vlezige stengels, bladeren, peulen, bessen, vruchten, noten en graansoorten werden ieder op hun beurt bij het rijpen van de zomer verzameld. Bladeren, bloemen, kruiden werden gedroogd om ze als thee of als kruiderij in het eten te gebruiken en zanderige klompen zout, hoog en droog achtergebleven toen de grote ijskap in het noorden er het vocht aan onttrok en de kustlijn op deed schuiven, werden naar de grot gebracht om er de winterkost mee te bereiden.
De jagers trokken er dikwijls op uit. De nabij gelegen, met gras en kruiden en een enkel groepje dwergachtige boompjes begroeide steppen wemelden van kudden grazende dieren. Er zwierven reuzenherten rond, waarvan de geweldige handvormige geweien bij sommige dieren een spanwijdte van drie meter hadden, samen met enorme bizons met bijna even lange horens. Steppepaarden trokken zelden zo ver naar het zuiden, maar er dwaalden wel ezels en onagers de zich ergens tussen paard en ezel bewegende halfezel over de open vlakten van het schiereiland, terwijl hun zwaargebouwde neef, het bospaard, zich alleen of in kleine groepjes dichter bij de grot ophield. Een enkele maal werden de steppen ook bezocht door kleinere kudden van de in het laagland wonende verwanten van de geit, de saiga-antilopen. Het lieflijke landschap tussen de steppe en de heuvels aan de voet van de bergen bood onderdak aan de oeros, het donkerbruine of zwarte wilde rund dat de voorvader was van zachtmoediger tamme rassen. De bosneushoorn familie van latere, aan struiken knabbelende tropische soorten, maar meer aan de koele wouden van de gematigde zone aangepast bewoog zich slechts zelden op het territorium van een andere neushoornvariëteit die aan het gras van het glooiend landschap de voorkeur gaf. Met hun kortere, rechtopstaande horen en horizontale kopdracht verschilden beide soorten van de wolharige neushoorn die evenals de behaarde toendramammoet slechts een seizoengast was. De wolharige neushoorns hadden een lange naar voren hellende voorste horen en droegen de kop laag, wat van pas kwam bij het wegvegen van de sneeuw op de winterse velden. Hun dikke laag onderhuids vet, het dieprode lange bovenhaar en zachte wollige onderhaar waren aanpassingen waardoor ze aan koude streken gebonden waren. Hun natuurlijke leefgebieden waren de noordelijke, door de vorst uitgedroogde steppen, de lösssteppen. Alleen daar waar het land door gletsjers bedekt was, konden lösssteppen ontstaan. De voortdurende lage luchtdruk boven de uitgestrekte ijsvlakten zoog vocht uit de lucht, waardoor er weinig sneeuw viel in de streek rond de gletsjer en er een constante wind woei. Fijn kalkhoudend stof, löss, werd van de vermalen rotsen aan de rand van de gletsjers opgenomen en over een gebied van honderden kilometers verspreid. Een korte lente deed de schaarse sneeuw smelten en de bovenlaag van het immer bevroren land voldoende ontdooien om snelwortelende grassoorten en kruiden te doen opschieten. Ze groeiden vlug en droogden uit tot rechtopstaand hooi, duizenden en duizenden hectaren voer voor de miljoenen dieren die zich aan de hevige koude van het vasteland hadden aangepast.
De aan het vasteland grenzende steppen van het schiereiland lokten de behaarde dieren alleen laat in de herfst naar zich toe. De zomers waren er voor hen te heet en de zware sneeuwval in de winters maakte wegvegen van de sneeuw onmogelijk. Ook vele andere dieren werden in de winter noordwaarts gedreven, naar de grensgebieden van de koudere maar drogere lösssteppen. De meeste kwamen in de zomer weer terug. De wouddieren die kreupelhout of schors of korstmossen konden knabbelen, bleven op de beboste hellingen die hen beschutting boden en grote kudden buiten hielden.
Behalve bospaarden en bosneushoorns vonden ook wilde zwijnen en verscheidene hertesoorten in het met bomen bedekte deel van het landschap een onderkomen: kleine kudden edelherten, alleen of in kleine groepjes levende schuwe reeën met eenvoudige, van drie punten voorziene geweien, het iets grotere, geelbruin en wit gespikkelde damhert en enkele elanden; zij alle deelden hetzelfde beboste woongebied.
Hoger de bergen in klampten groothoornige schapen, de moeflons, zich aan rotspunten en uitstekende aardlagen vast en voedden zich met het groen van alpenweitjes; en nog hoger dartelden steenbokken, wilde berggeiten en gemzen van afgrond naar afgrond. Heen en weer schietende kwikzilverachtige vogels verleenden het bos kleur en muziek, al leverden ze niet dikwijls een maaltijd op. Hun plaats op het menu werd gemakkelijker ingenomen door de vette, laagvliegende sneeuwhoenderen en wilgenkorhoenderen van de steppe, die met een snelle steen omlaaggehaald werden, en door de herfstbezoekjes van ganzen en eidereenden die bij het neerstrijken op de drassige bergpoelen in netten gevangen werden. Roofvogels en gieren dreven loom op opstijgende luchtstromingen rond en speurden de rijk voorziene vlakten en bosgebieden onder hen af.
Een menigte kleinere dieren bevolkte de bergen en steppen rond de grot en leverde voedsel en bont. Je had jagers: nertsen, otters, veelvraten, hermelijnen, marters, vossen, sabeldieren, wasberen, dassen, en de kleine wilde katten die ooit legioenen tamme muizenvangers voort zouden brengen; en bejaagden: boomeekhoorns, stekelvarkens, hazen, konijnen, mollen, muskusratten, beverratten, bevers, stinkdieren, muizen, spitsmuizen, lemmingen, grondeekhoorns, grote woestijnspringmuizen, reuzenhamsters, pika's, en nog enkele onbenoemd gebleven en later uitgestorven soorten.
Grotere vleeseters waren absoluut noodzakelijk om de enorme aantallen prooidieren binnen de perken te houden. Er waren wolven en hun woestere verwanten de wilde honden. En er waren grote katten: lynxen, jachtluipaarden, tijgers, luipaarden, het sneeuwluipaard, een bergbewoner en, tweemaal zo groot als alle andere, de holeleeuw. Allesetende bruine beren jaagden dicht bij de grot, maar hun uit de kluiten gewassen neven, de plantenetende holeberen, waren er nu niet meer. De alomtegenwoordige holehyena completeerde de groep tegenhangers van het jachtwild.
Het land was ongelooflijk rijk en de mens slechts een onbetekenend onderdeeltje van de grote verscheidenheid aan levensvormen die in dat koude, oeroude Eden leefden. Te onafgewerkt geboren, zonder een goede natuurlijke uitrusting voor de jacht zijn buitensporig grote brein daargelaten was hij de zwakste van de jagers. Maar niettegenstaande zijn ogenschijnlijke kwetsbaarheid door het ontbreken van slagtanden, scherpe klauwen, snelheid of springkracht, had de tweebenige jager zich het ontzag van zijn vierpotige concurrenten verworven. Zijn geur alleen was al voldoende om een veel krachtiger schepsel van een gekozen pad te doen afbuigen in gebieden waar de twee lang in elkaars nabijheid leefden. De ervaren jagers van de stam waren even behendig in de verdediging als in de aanval en wanneer de veiligheid of het zekere bestaan van hun stam bedreigd werd, of wanneer ze zich een door de natuur ontworpen warme winterjas verlangden, beslopen ze de nietsvermoedende besluiper.

Het was een heldere zonnige dag, warm, met de eerste gulheid van de zomer. De bomen waren helemaal uitgelopen, maar nog een nuance lichter dan ze later in het jaar zouden zijn. Lome vliegen zoemden rond her en der verspreid liggende afgekloven botten van eerdere maaltijden. Een frisse bries uit zee bracht een vleugje van het erin verblijvend leven mee en het fladderend gebladerte wierp dansende schaduwen over de zonnige glooiing voor de grot.
Nu de problemen rond het dakloos zijn voorbij waren, was Mog-urs taak licht. Het enige dat van hem verlangd werd, was af en toe een jachtceremonie of een ritueel om kwade geesten te verdrijven, of wanneer er iemand gewond of ziek was een ritueel om goede geesten te vragen Iza's genezende magie te ondersteunen. En vandaag waren de jagers weg en verscheidene vrouwen waren met hen mee. Ze zouden pas over vele dagen terugkeren. De vrouwen waren mee om het vlees van het gedode wild te bewerken; de jachtbuit was gemakkelijker naar huis te vervoeren wanneer ze al gedroogd was voor de winteropslag. De warme zon en altijd aanwezige wind op de steppen zorgden ervoor dat het in dunne repen gesneden vlees snel uitdroogde. Rokerige vuren van droog gras en mest dienden meer om de vleesvliegen weg te houden, die hun eitjes in vers vlees legden waardoor het ging rotten. De vrouwen zouden op de terugweg ook het grootste deel van de last dragen.
Creb had bijna elke dag sinds ze de grot betrokken enige tijd met Ayla door gebracht, waarin hij probeerde haar hun taal bij te brengen. De rudimentaire woordvormen, voor kinderen van de stam gewoonlijk het moeilijkste gedeelte, pikte ze gemakkelijk op, maar hun ingewikkeld systeem van gebaren en tekens ontging haar te enen male. Hij had geprobeerd haar de betekenis van gebaren duidelijk te maken, maar ze hadden geen van tweeën enig aanknopingspunt in de taal van de ander en er was niemand om te vertalen of uit te leggen. De oude man had zich de hersens gepijnigd om een manier te vinden de betekenis van de gebaren over te brengen, maar zonder succes. Ayla was al evenzeer teleurgesteld.
Ze wist dat er iets was dat haar ontsnapte en ze brandde van verlangen om zich wat beter te kunnen uitdrukken dan via de enkele woorden die ze kende. Het was haar duidelijk dat de mensen van de stam meer verstonden dan de simpele woorden alleen, maar ze wist gewoon niet hóe. Het probleem was dat ze de handbewegingen niet zag. Voor haar waren het niet meer dan toevallige bewegingen, geen betekenisvolle gebaren. Ze begreep eenvoudig niet dat mensen via tekens konden praten. De mogelijkheid was nooit bij haar opgekomen; het lag volkomen buiten haar ervaringsgebied.
Creb had nu eindelijk een eerste vermoeden van haar probleem gekregen, hoewel hij het moeilijk kon geloven. Het moet komen doordat ze niet weet dat de bewegingen iets betekenen, dacht hij. 'Ayla!' riep Creb, het meisje meewenkend. Dat moet het zijn, dacht hij, toen ze over het pad langs de glinsterende rivier liepen. Dat, of ze is gewoon niet intelligent genoeg om een taal te begrijpen. Op grond van zijn waarnemingen kon hij echter niet geloven dat ze in intelligentie tekort zou schieten, ook al was ze 
anders. Maar ze begrijpt wél eenvoudige gebaren. Hij had aangenomen dat het er slechts om zou gaan daarop voort te borduren. De vele voeten die in hun richting op pad, strooptocht of vispartij waren gegaan, hadden gras en kreupelhout al platgelopen en via de weg van de minste weerstand een pad gevormd. Ze kwamen op een plek waar de oude man graag was, een open stuk bij een grote, rijkbebladerde eik waarvan de hoog uit de grond oprijzende wortels hem een beschaduwde zitplaats boden die hem beter beviel dan het op de grond zitten. Hij begon de les door met zijn staf op de boom te wijzen.
'Eik,' antwoordde Ayla snel. Creb knikte goedkeurend, dan richtte hij zijn staf op de rivier. 'Water,' zei het meisje.
De oude man knikte opnieuw. Toen maakte hij een beweging met zijn hand en herhaalde het woord. 'Stromend water, rivier,' zeiden hand en woord samen.
'Water?' zei het meisje aarzelend, in verwarring gebracht doordat hij had aangegeven dat haar antwoord juist was en het haar toch nogmaals vroeg. Diep onderin haar maag begon paniek te groeien. Het was weer hetzelfde liedje, ze wist dat hij haar nog iets anders wilde laten doen, maar ze begreep niet wat. Creb schudde van nee. Hij had al vele malen hetzelfde soort oefeningen met het kind gedaan. Hij probeerde het opnieuw en wees op haar voeten. 'Voeten,' zei Ayla.
'Ja,' knikte de tovenaar. Op de een of andere manier moet ik haar ook laten zien, niet alleen horen, dacht hij. Hij stond op, nam haar bij de hand en deed samen met haar enkele stappen, zijn staf achterlatend. Tegelijkertijd maakte hij een beweging en zei het woord 'voeten'. 'Bewegende voeten, lopen,' was de betekenis die hij over wilde brengen. Ze luisterde ingespannen of soms iets in zijn toon haar ontging.
'Voeten?' probeerde ze nogmaals, wetend dat het niet het antwoord was dat hij verlangde.
'Nee, nee, nee! Lopen! Voeten bewegen!' herhaalde hij nog eens, terwijl hij haar recht in het gezicht keek en op overdreven wijze het gebaar maakt. Hij leidde haar wat verder, weer op haar voeten wijzend en eraan twijfelend of ze het ooit zou leren. Ayla kon tranen in haar ogen voelen opkomen. Voeten! Voeten! Ze wist dat het het goede woord was, waarom schudde hij dan van nee? Ik wou dat hij ophield zo met zijn hand voor mijn bleef staan en keek hem aan. Opnieuw maakte hij het gebaar, het zo sterk overdrijvend dat het bijna iets anders ging betekenen, en zei het woord. Hij boog zich naar haar toe, keek haar si rak aan en maakte de beweging vlak voor haar ogen. Gebaar, woord. Gebaar, woord.
Wat wil hij toch? Wat wil hij dat ik doe? Ze wilde hem zo graag begrijpen. Ze wist dat hij haar iets probeerde te vertellen. Waarom blijft hij toch maar steeds zijn hand bewegen? Toen ging haar een lichtje op. Zijn hand! Hij beweegt steeds zijn hand. Aarzelend hief ze haar eigen handje op. 'Ja! Ja! Dat is het!' Crebs heftig bevestigende knikken was bijna een schreeuw. 'Maak het gebaar! Bewegen! Voeten bewegen!' herhaalde hij.
Met langzaam dagend begrip keek ze naar zijn handbeweging, probeerde die toen na te doen. Creb zei ja! Dat is wat hij wil! Die beweging! Hij wil dat ik die beweging maak. Ze maakte het gebaar opnieuw en zei het woord, niet begrijpend wat het betekende, maar ten minste beseffend dat hij wilde dat ze dat gebaar maakte wanneer ze het woord zei. Creb draaide haar rond en ging zwaar hinkend met haar terug naar de eik. Onder het lopen wees hij op haar voeten en herhaalde nogmaals de combinatie van gebaar en woord.
Plotseling, als met een ontploffing in haar brein, legde ze het verband. Je voeten bewegen! Lopen! Dat bedoelt hij! Niet alleen voeten. De handbeweging en het woord 'voeten' betekenen samen lopen! Haar hersens draaiden op volle toeren. Ze herinnerde zich dat ze de mensen van de stam altijd hun handen zag bewegen. In haar gedachten zag ze Iza en Creb staan, elkaar aankijkend en hun handen bewegend, weinig woorden gebruikend, maar hun handen bewegend. Spraken ze met elkaar? Is dat de manier waarop ze met elkaar spreken? Is dat de reden dat ze zo weinig zeggen? Spreken ze met hun handen? Creb ging zitten. Ayla stond voor hem en probeerde haar opwinding de baas te worden. 'Voeten,' zei ze, op haar voeten wijzend. 'Ja,' knikte hij, niet begrijpend waar ze heen wou. Ze wendde zich om en liep weg, en toen ze weer op hem toe kwam maakte ze het gebaar en zei het woord, 'voeten'. 'Ja, ja! Dat is het! Zo moet het!' zei hij. Ze heeft 't! Ik geloof dat 
adem.
'Rennen,' gebaarde hij, terwijl ze oplettend toekeek. Het was een andere beweging, wel ongeveer zoals de eerste, maar toch anders.
'Rennen,' zei haar aarzelend gebaar hem na. Ja ze heeft het!
Creb was zeer opgewonden. Het gebaar was lomp en bezat niet de verfijning waarmee zelfs kleine kinderen van de stam het maakten, maar ze begreep de bedoeling. Hij knikte heftig en viel bijna van zijn plaats toen Ayla zich op hem stortte om hem in verrukt begrijpen te omhelzen.
De oude tovenaar keek om zich heen. Het ging bijna instinctief. Genegenheid werd alleen binnen de grenzen van de vuurplaats geuit. Maar hij wist dat ze alleen waren. De gebrekkige beantwoordde de omhelzing door het kind even zachtjes tegen zich aan te drukken en voelde een warme gloed van voldoening die hij nooit eerder had ervaren.

Een hele nieuwe wereld van wederzijds begrip ging voor Ayla open. Ze bezat een aangeboren talent voor acteren en imiteren, dat ze in dodelijke ernst aanwendde bij het nadoen van Crebs bewegingen. Maar Crebs eenhandige gebaren waren noodzakelijkerwijs aanpassingen van normale tekens en het was Iza die haar de fijnere kneepjes bijbracht. Ze leerde zoals een baby dat zou doen, beginnend bij het uitdrukken van eenvoudige behoeften, maar ze leerde veel sneller. Te lang was ze geremd in haar pogingen tot contact maken; ze was vastbesloten het tekort zo snel mogelijk in te halen.
Toen ze meer begon te verstaan, kreeg het dagelijks bestaan van de stam opeens veel meer reliëf. Ze begon de mensen om haar heen bij hun gesprekken gade te slaan, staarde in verrukte aandacht naar hun gebaren en probeerde te begrijpen wat ze tegen elkaar zeiden. Eerst tolereerde de stam haar visuele inbreuk op hun privacy en beschouwde haar maar als een baby. Maar na enige tijd maakten afkeurende blikken in haar richting duidelijk dat dergelijk ongemanierd gedrag niet veel langer geduld zou worden. Staren was onbeleefd, net zoals gesprekken afluisteren; naar oude zede dienden de ogen te worden afgewend wanneer er tegen de laatste zwakke gloed zag men in silhouet de bladeren van donker loof, die ritselden in de zachte avondbries. Het vuur bij de grotingang, daar aangelegd om boze geesten, nieuwsgierige roofdieren en de vochtige avondlucht buiten te houden, zond dunne sliertjes rook en trillende golfjes warme lucht omhoog die de donker beschaduwde bomen en struiken erachter op het stille ritme van de flakkerende vlammen op en neer deden deinen. Het licht wierp dansende schaduwen op de ruwe, rotsige wanden van de grot.
Ayla zat binnen de kring van stenen die Crebs territorium afbakende naar Bruns huishouding te staren. Broud was uit zijn humeur en reageerde dat af op zijn moeder en Oga door zijn rechten als volwassen man uit te buiten. De dag was voor Broud slecht begonnen en er verder alleen maar slechter op geworden. Lange uren van opsporen en besluipen waren verspild toen hij miste en de vos wiens rode pels hij met een groots gebaar aan Oga had beloofd in de bosjes verdween, door de te snel geslingerde steen alleen maar gewaarschuwd. Oga's blikken vol begrijpende vergevensgezindheid kwetsten zijn trots alleen nog meer; hij was degene die vergevensgezind ten opzichte van haar tekortkomingen hoorde te zijn, niet andersom. De vrouwen, vermoeid na een drukke dag, probeerden hun laatste werkjes af te krijgen en door zijn voortdurende interrupties geprikkeld, maakte Ebra een licht gebaar naar Brun. De leider had het aanmatigende, veeleisende gedrag van de jonge man al een tijdje gevolgd. Broud stond in zijn recht, maar Brun vond dat hij wel wat meer begrip voor de vrouwen kon hebben. Het was niet nodig hen voor alles te laten rennen terwijl ze al zo druk en moe waren.
'Broud, laat de vrouwen met rust. Ze hebben al genoeg te doen,' seinde hij in een zwijgende terechtwijzing. De correctie was te veel, vooral in Oga's bijzijn, en dan van Brun. Broud stampte weg naar het verste gedeelte van Bruns vuurplaats om bij de grensstenen te gaan zitten mokken en zag toen dat Ayla hem recht in het gezicht keek. Het deed er niet toe dat Ayla nauwelijks de subtiele huishoudelijke problemen binnen de grenzen van het naburig huishouden had kunnen volgen; wat Broud betrof had de lelijke kleine indringster hem als een kind een 
standje zien krijgen. Het was de laatste verpletterende slag voor zijn kwetsbaar ego. Ze heeft niet eens het fatsoen om de andere kant op te kijken, dacht hij. Maar als ze denkt dat ze de enige is die de eenvoudige beleefdheid met voeten kan treden, heeft ze het mis. De beker van zijn frustratie vloeide over en opzettelijk de goede gewoonte schendend, richtte Broud een kwaadaardige woeste blik over de grenzen heen, op het meisje dat hij verafschuwde.
Creb was zich van de milde onenigheid bij Bruns vuurplaats bewust, zoals hij zich van al de mensen in de grot bewust was. Meestal zakte dat allemaal weer uit zijn bewustzijn weg, ongeveer zoals achtergrondmuziek, maar alles waar Ayla bij betrokken was, hield zijn aandacht vast. Hij wist dat er een opzettelijke inspanning en buitengewoon boze opzet van Brouds kant voor nodig was geweest om zijn levenslange training op dit punt opzij te zetten en recht in de omsloten ruimte rond andermans vuurplaats te kijken. Broud voelt te veel vijandigheid jegens het kind, dacht Creb. Het is tijd om haar voor haar eigen bestwil wat manieren te leren.
'Ayla!' zei hij scherp bevelend. Ze schrok van de klank in zijn stem. 'Niet kijken andere mensen!' seinde hij. Ze begreep het niet helemaal.
'Waarom niet kijken?' informeerde ze.
'Niet kijken, niet staren; mensen niet prettig vinden,' probeerde hij uit te leggen, wetend dat Broud uit een ooghoek toekeek en zelfs niet de moeite nam zijn leedvermaak te verbergen over het standje dat het meisje van Mog-ur kreeg. De tovenaar neemt toch al veel te veel van haar, dacht Broud. Als ze bij ons woonde, zou ik haar gauw genoeg leren hoe een meisje zich hoort te gedragen.
'Wil leren praten,' gebaarde Ayla, nog steeds niet begrijpend en een beetje gekwetst.
Creb wist heel goed waarom ze had zitten kijken, maar ze moest het toch eens leren. Misschien zou het Brouds haat jegens haar verminderen als hij zag dat ze voor haar staren terechtgewezen werd.
'Ayla niet staren,' gebaarde Creb met een ernstige blik. 'Stout. Ayla niet tegenspreken wanneer man spreekt. Stout. Ayla niet kijken naar mensen bij hun vuur. Stout, stout. Begrijpen?' Creb was streng. Hij wilde duidelijk zijn. Hij zag Broud opstaan en op Bruns roepen naar de vuurplaats teruggaan, zichtbaar in een betere stemming.
Ayla was verpletterd. Creb was nog nooit streng tegen haar geweest. Ze dacht dat hij het prettig vond dat ze hun taal leerde en nu zei hij dat ze stout was omdat ze naar anderen keek en meer probeerde te leren. Verward en gekwetst als ze was welden de tranen op, vulden haar ogen en liepen over haar wangen omlaag.
'Iza!' riep Creb, ongerust. 'Kom hier! Er is iets met Ayla's ogen aan de hand.' De ogen van Stamleden traanden alleen als er iets ingekomen was of als ze een verkoudheid of oogziekte hadden opgelopen. Creb had nog nooit ogen zien overstromen met tranen van verdriet. Iza kwam aanrennen.
'Kijk nu eens! Haar ogen lekken. Misschien is er een vonk in terechtgekomen. Je kunt er beter even naar kijken,' drong hij aan.
Ook Iza was ongerust. Ze trok Ayla's oogleden op en tuurde ingespannen in de ogen van het kind. 'Oog pijn?' vroeg ze. De medicijnvrouw kon geen tekenen van infectie ontdekken. Er leek niets met haar ogen aan de hand, ze traanden alleen maar. 'Nee, niet pijn,' snufte Ayla. Ze begreep hun bezorgdheid om haar ogen niet, maar het deed haar wel beseffen dat ze om haar gaven, zelfs al zei Creb dat ze stout was. 'Waarom Creb boos, Iza?' snikte ze.
'Moet leren, Ayla,' legde Iza uit, het meisje ernstig aankijkend. 'Niet beleefd te staren. Niet beleefd naar vuur van iemand anders te kijken om te zien wat andere mensen bij het vuur zeggen. Ayla moet leren, wanneer man spreken, vrouw kijken omlaag, zo,' en Iza deed het voor. 'Wanneer man spreken, vrouw doen zo. Niet vragen. Alleen kleine kinderen staren. Zuigelingen. Ayla groot. Maakt mensen boos op Ayla.' 'Creb boos? Niet om mij geven?' vroeg ze, opnieuw in tranen uitbarstend.
Iza stond nog steeds voor een raadsel met betrekking tot de tranende ogen van het kind, maar ze voelde de verwarring van het meisje aan. 'Creb wel om Ayla geven. Iza ook. Creb Ayla leren. Meer leren dan alleen spreken. Moet Stam-manieren leren,' zei de vrouw en nam het meisje in haar armen. Ze hield haar teder vast terwijl Ayla uithuilde, veegde toen de gezwollen oogleden van het meisje af met een zachte dierehuid en keek er nogmaals in om zich ervan te vergewissen dat ze in orde waren. 'Wat is er met haar ogen?' vroeg Creb. 'Is ze ziek?' 'Ze dacht dat je niet om haar gaf. Ze dacht dat je boos op haar was. Het moet haar een ziekte bezorgd hebben. Misschien zijn lichte ogen zoals die van haar zwak, maar ik kan niets verkeerds vinden en ze zegt dat ze geen pijn heeft. Ik denk dat haar ogen lekken van verdriet, Creb,' legde Iza uit. "Verdriet? Was ze zo verdrietig bij de gedachte dat ik niet om haar gaf dat het haar ziek maakte? Haar ogen deed lekken?' De verblufte man kon het nauwelijks geloven en het vervulde hem met gemengde gevoelens. Was ze ziekelijk? Ze leek gezond, maar niemand was ooit ziek geworden bij de gedachte dat Creb niet om hem gaf. Niemand, behalve Iza, had ooit zo voor hem gevoeld. Mensen vreesden hem, hadden ontzag voor hem, respecteerden hem, maar niemand had ooit zo graag gewild dat hij hem of haar aardig vond dat zijn of haar ogen ervan traanden. Misschien heeft Iza gelijk, misschien zijn haar ogen zwak, maar haar gezichtsvermogen is uitstekend. Op de een of andere manier moet ik haar duidelijk maken dat het voor haar eigen bestwil is dat ze zich behoorlijk leert gedragen. Als ze de gewoonten van de Stam niet leert, zal Brun haar wegsturen. Dat kan hij nog steeds. Maar dat houdt niet in dat ik niet om haar geef. Ik geef juist wel om haar, gaf hij zichzelf toe, veel zelfs, hoe vreemd ze ook is.
Ayla kwam schoorvoetend op de manke oude man toe, nerveus naar haar voeten kijkend. Ze bleef voor hem staan, keek dan op met verdrietige ronde oogjes die nog nat waren van de tranen. 'Ik niet meer staren,' gebaarde ze. 'Creb niet boos?' 'Nee,' seinde hij terug, 'ik ben niet boos, Ayla. Maar je hoort nu bij de stam, je hoort bij mij. Je moet de taal leren, maar je moet ook de gewoonten van de Stam leren. Begrijp je?' 'Ik horen bij Creb? Creb om mij geven?' vroeg ze. 'Ja, ik vind jou heel lief, Ayla.'
Het meisje glimlachte stralend, stak haar armpjes uit en omhelsde hem. Daarop kroop ze bij de mismaakte op schoot en nestelde zich tegen hem aan.
Creb had altijd belangstelling voor kinderen gehad. In zijn functie als Mog-ur had hij zelden een totem van een kind geopenbaard dat door de moeder niet onmiddellijk als bij het kind passend werd ervaren. De stam schreef Mog-urs vaardigheid hierin toe aan zijn magische krachten, maar in werkelijkheid wortelde deze in zijn vermogen tot goed observeren en waarnemen. Hij volgde kinderen vanaf de dag dat ze geboren werden en zag dat de mannen hen evengoed knuffelden en troostten als de vrouwen. Maar de kreupele oude man had zelf nooit de vreugde van het in zijn armen wiegen van een kind gekend.
Het kleine meisje was uitgeput door haar emoties in slaap gevallen. Bij de angstwekkende tovenaar voelde ze zich veilig en geborgen. Hij had in haar hart de plaats ingenomen van een man die ze zich alleen nog maar ergens diep in haar onderbewustzijn herinnerde. Terwijl Creb op het vredige, ontspannen gezichtje van het vreemde meisje in zijn schoot neerkeek, voelde hij een diepe liefde voor haar opkomen. Hij had haar niet méér kunnen liefhebben wanneer ze zijn eigen kind was geweest. 'Iza,' riep de man zachtjes. De vrouw nam het slapende kind van Creb over, maar niet voordat hij haar nog even tegen zich aangedrukt had.
'Haar ziekte heeft haar vermoeid,' zei hij toen de vrouw haar in bed gelegd had. 'Zorg ervoor dat ze morgen rust, en kijk toch haar ogen morgenochtend nog maar eens na.' 'Ja, Creb,' knikte ze. Iza hield veel van haar kreupele verwant; beter dan wie ook kende zij de gevoelige ziel die onder het grimmig uiterlijk schuilging. Het maakte haar blij dat hij iemand had gevonden om van te houden, iemand die ook van hem hield, en het verinnigde haar gevoelens voor het meisje. Iza kon zich niet herinneren sinds haar kindertijd ooit zo gelukkig geweest te zijn. Alleen haar knagende angst dat het kind dat ze droeg een jongen zou zijn, overschaduwde haar vreugde. Als ze een zoon kreeg, zou hij door een jager grootgebracht moeten worden. Ze was Bruns bloedverwante; haar moeder was de gezellin van de leider vóór hem geweest. Als Broud iets overkwam of als de vrouw die hij tot gezellin zou nemen geen mannelijk nageslacht voortbracht, zou het leiderschap over de stam haar zoon toevallen, als ze er een had. Brun zou genoodzaakt zijn haar en de baby aan een van de jagers te geven of haar zelf op te nemen. Elke dag vroeg ze haar totem haar ongeboren kind een meisje te laten zijn, maar ze kon haar angst niet van zich afzetten.

Met het vorderen van de zomer begon Ayla dankzij Crebs enorme geduld en haar eigen gretige ijver niet alleen de taal, maar ook de gewoonten van haar nieuwe volk te begrijpen. Leren haar ogen af te wenden om de stamleden de enige privacy die hen beschoren was te gunnen, was nog maar de eerste van de vele harde lessen. Ze vond het veel moeilijker haar natuurlijke nieuwsgierigheid en onstuimig enthousiasme in te leren tomen en zich aan te passen aan de door oud gebruik voorgeschreven onderdanigheid van de vrouwen. 
niet dat ze vijandig gestemd was. Ze overwonnen nooit geheel hun bezorgdheid over de vreemde gevoeligheid van haar ogen, waardoor ze gingen tranen als ze verdrietig was. Iza besloot dat die gevoeligheid typisch moest zijn voor lichte ogen en vroeg zich af of die eigenschap normaal was voor de Anderen of dat alleen Ayla's ogen traanden. Voor alle zekerheid waste ze Ayla's ogen uit met de heldere vloeistof uit de blauwwitte plant die diep in de schaduwrijke bossen groeide. De lijkkleurige plant onttrok haar voedsel aan rottend hout en plantaardig materiaal omdat ze geen bladgroen bevatte en haar wasachtig oppervlak werd bij aanraking zwart. Maar Iza kende geen betere remedie voor pijnlijke of ontstoken ogen dan het koele vocht dat uit de afgebroken stengel vloeide en paste die behandeling elke keer dat het kind huilde toe.
Ze huilde niet vaak. Hoewel ze met haar tranen prompt ieders aandacht ving, deed Ayla haar best ze binnen te houden. Niet alleen waren ze verontrustend voor de twee mensen van wie ze hield, voor de rest van de stam waren ze een blijk van haar anders zijn en ze wilde in hun wereld passen en opgenomen worden. De stam leerde haar aanwezigheid wel aanvaarden, maar men was nog wat huiverig en nog niet met haar eigenaardigheden vertrouwd.
Ayla begon nu de stamleden te kennen en ook van haar kant te accepteren. Hoewel de mannen wel nieuwsgierig naar haar waren, was het beneden hun waardigheid te veel belangstelling voor een vrouwelijk kind aan de dag te leggen, hoe ongewoon ze ook was, en Ayla negeerde hen al net zo als zij haar negeerden. Alleen Brun toonde meer belangstelling dan de anderen, maar voor hem was ze bang. Hij was streng en niet ontvankelijk voor haar toenadering, zoals Creb. Ze kon niet weten dat Mog-ur bij de rest van de stam veel gereserveerder en onvriendelijker overkwam dan Brun, en dat men hoogst verbaasd was over de vertrouwelijkheid die zich tussen de angstaanjagende tovenaar en het vreemde kleine meisje had ontwikkeld. Degene aan wie ze vooral een hekel had, was de jonge man die Bruns vuurplaats deelde. Broud keek altijd heel gemeen naar haar. Met de vrouwen raakte ze het eerst vertrouwd. Met hen bracht ze ook de meeste tijd door. Behalve wanneer ze binnen de alleen maar overal achter Iza aan en keek ze toe terwijl de vrouwen dieren vilden, huiden prepareerden, leren riemen oprekten die ze in een lange spiraal uit één enkele huid gesneden hadden, manden, matten of netten vlochten, kommen sneden uit stukken hout, in het wild groeiend voedsel verzamelden, maaltijden bereidden, vlees en plantaardig voedsel voor de winter conserveerden en gehoor gaven aan de wensen van iedere willekeurige man die hen voor een of ander karweitje riep. Maar toen de vrouwen zagen hoe graag het meisje wilde leren, hielpen ze haar niet alleen met de taal, maar begonnen haar ook al deze nuttige vaardigheden bij te brengen.
Ze was niet zo sterk als de vrouwen of kinderen van de Stam haar tengere skelet kon de krachtige spieren van de Stamleden met hun zware botten niet dragen maar ze was verrassend handig en lenig. De zwaardere werkjes vielen haar moeilijk, maar voor een kind leverde ze goede prestaties bij het vlechten van een mandje of het snijden van overal even brede riemen. Ze ontwikkelde snel een warme vriendschap met Ika, die door haar vriendelijke aard toenadering erg gemakkelijk maakte. De vrouw liet Ayla vaak Borg ronddragen toen ze de belangstelling van het meisje voor de baby zag. Hoewel gereserveerd van aard, waren Ovra, en ook Oeka extra vriendelijk voor het meisje. Door hun eigen verdriet over het verlies van de jonge man uit hun gezin bij de grotinstorting, konden zuster en moeder zich goed inleven in Ayla's grote verlies. Maar Ayla had geen speelgenootjes.
De eerst zo blij begonnen vriendschap met Oga was na de ceremonie bekoeld. Oga werd heen en weer getrokken tussen Ayla en Broud. De nieuw aangekomene was, hoewel jonger, iemand met wie ze haar meisjesgedachten had kunnen delen, en ook voelde ze met het weesje mee omdat haar hetzelfde lot had getroffen, maar Brouds gevoelens ten opzichte van het vreemde kind waren duidelijk. Oga besloot met tegenzin Ayla te mijden uit solidariteit met de man die ze tot partner hoopte te krijgen. Behalve wanneer ze samen aan het werk waren, zochten ze elkaar zelden op en nadat Ayla's pogingen vriendschap te sluiten diverse malen waren afgewimpeld, trok het meisje zich terug en probeerde het niet meer. 
moeilijk kon accepteren. Wanneer ze zich verzette, haalde ze zich de woede van zowel mannen als vrouwen op de hals, vooral die van Aga, Vorns moeder. Deze was er trots op dat haar zoon zich al 'net als een man' ging gedragen en ze was zich net als de anderen heel goed van Brouds afkeer jegens Ayla bewust. Eens zou Broud leider zijn en als haar zoon bij hem in de gunst bleef, zou hij misschien tot tweede man verkozen worden. Aga maakte van iedere gelegenheid gebruik om haar zoons positie te verbeteren. Ze ging zelfs zover dat ze op het meisje begon te vitten wanneer ze binnen Brouds gezichtsveld waren. Als ze Ayla en Vorn samen zag en Broud was in de buurt, riep ze haar zoontje vlug bij zich.
Ayla's vermogen tot 'praten' ging snel vooruit, vooral door de omgang met de vrouwen, maar één bepaald symbool leerde ze door eigen observatie. Ze sloeg nog steeds anderen gade ze had niet kunnen leren haar geest af te sluiten voor de mensen om haar heen hoewel ze het minder opvallend deed. Op een middag zag ze Ika met Borg spelen. Ika maakte een gebaar tegen haar zoon dat ze verscheidene malen herhaalde. Toen de toevallige handbewegingen van de baby het gebaar schenen te imiteren, riep ze de andere vrouwen erbij en prees haar zoon. Later zag Ayla Vorn op Aga toe rennen en haar met hetzelfde gebaar begroeten. Zelfs Ovra maakte het teken wanneer ze met Oeka een gesprek begon.
Die avond kwam ze verlegen bij Iza staan en toen de vrouw opkeek, maakte Ayla het handgebaar. Iza zette grote ogen op. 'Creb,' zei ze. 'Wanneer heb je haar geleerd mij moeder te noemen?'
'Dat heb ik haar niet geleerd, Iza,' antwoordde Creb. 'Ze moet het zichzelf geleerd hebben.'
Iza wendde zich weer tot het meisje. 'Heb je dat zelf geleerd?' vroeg ze.
'Ja, moeder,' gebaarde Ayla, opnieuw het teken makend. Ze wist niet zeker wat het handgebaar betekende, maar ze had wel een vermoeden. Ze wist dat kinderen het maakten tegen de vrouw die voor hen zorgde. Hoewel ze de herinnering aan haar eigen moeder buitengesloten had, had haar hart niet vergeten. Iza had de plaats ingenomen van de vrouw die Ayla liefgehad en verloren had. De vrouw die zo lang kinderloos was geweest, voelde een golf van emotie door zich heengaan. 'Mijn dochter,' zei Iza met een zeldzaam spontane omhelzing. 'Mijn kind. Ik wist al meteen dat ze mijn dochter was, Creb. Heb ik 't je niet gezegd? Ze is mij ten geschenke gegeven; de geesten wilden dat ze van mij zou zijn, ik weet 't zeker.'
Creb sprak haar niet tegen. Misschien had ze gelijk. Na die avond namen de nachtmerries van het kind af, hoewel ze ze nog wel eens had. Twee dromen keerden het vaakst terug. In de ene verborg ze zich in een kleine benauwde holte en probeerde buiten bereik van een enorme scherpe klauw te komen. De tweede was vager en beangstigender. Ze onderging weer het gevoel van een schuddende aarde, een diep resonerend gerommel en een oneindig pijnlijk gevoel van verlies. Ze schreeuwde het uit in haar steeds minder gebruikte, eigenaardige taal, en dan werd ze wakker en drukte zich tegen Iza aan. Toen ze pas bij hen was, verviel ze soms zonder het te beseffen in haar eigen taal, maar toen ze beter de taal van de Stam leerde gebruiken, dook haar oorspronkelijke taal alleen nog maar in haar dromen op, en na een tijdje gebeurde zelfs dat niet meer. Maar nooit werd ze uit de spookachtige nachtmerrie van verkruimelende aarde wakker zonder een gevoel van intense verlatenheid.

De korte hete zomer verstreek en de lichte ochtendvorst van de herfst gaf de lucht iets prikkelends en overgoot het groene woud met een schitterend kleurengamma van scharlaken en barnsteen. Enkele vroege sneeuwbuien, weer weggespoeld door zware seizoenregens die de takken van hun kleurige tooi ontdeden, gaven een voorproefje van de komende koude. Later, toen nog slechts enkele bladeren zich koppig aan de kale takken van bomen en struiken vastklemden, bracht een kort intermezzo van helder zonnig weer een laatste herinnering aan de zomerse hitte voordat de snijdende wind en bittere koude aan de meeste openluchtactiviteiten een einde zouden maken. De stam was buiten om van het zonnetje te genieten. Op de brede onbegroeide strook voor de grot waren de vrouwen graan aan het wannen dat ze op de grasrijke steppe beneden geoogst hadden. I en straffe wind woei de dorre bladeren op, daarmee de dwarrelende overblijfselen van de gulle zomer een schijn van leven gevend. De vrouwen profiteerden van de stevige bries, gooiden het graan op grote platte manden omhoog en lieten de wind het 
tegelijk met het kaf en de losse stukjes stro weg te gooien. Ayla was zich bewust van Iza's harde puilende buik tegen haar rug en voelde de krachtige wee waardoor de vrouw plotseling haar bezigheid moest onderbreken. Kort daarop verliet Iza de groep en ging de grot binnen, gevolgd door Ebra en Oeka. Het meisje wierp een ongeruste blik op de groep mannen, die hun gesprek hadden onderbroken en de vrouwen met hun ogen volgden, in de verwachting dat ze de vrouwen zouden berispen omdat ze weggingen terwijl er nog werk te doen was. Maar de mannen waren onverklaarbaar tolerant. Ayla besloot hun misnoegen te riskeren en ging de vrouwen achterna. •> In de grot lag Iza op haar slaapvacht te rusten en Ebra en Oeka zaten ieder aan een kant van haar. Waarom gaat Iza midden op de dag op bed liggen? dacht Ayla. Is ze ziek? Iza zag de angstige blik van het meisje en maakte een geruststellend gebaar, maar dat nam Ayla's ongerustheid niet weg. Deze nam zelfs nog toe toen ze het gezicht van haar adoptief moeder bij de volgende wee zag vertrekken.
Ebra en Oeka praatten met Iza over gewone dingen, het vele voedsel dat ze hadden opgeslagen, de veranderingen in het weer. Maar Ayla had genoeg geleerd om aan de gelaatsuitdrukking en lichaamshouding van de vrouwen hun bezorgdheid af te lezen. Er was iets mis, ze was er zeker van. Ayla besloot dat niets haar ertoe zou kunnen bewegen Iza te verlaten tot ze ontdekt had wat het was en ze ging aan haar voeten zitten wachten. Tegen de avond kwam Ika met Borg op haar heup aanlopen, daarop kwam Aga met haar dochtertje Ona binnen en de beide vrouwen gingen zitten voor een bezoekje terwijl ze hun baby's voedden, aldus wat morele steun verlenend. Ook Ovra en Oga kwamen zich vol nieuwsgierige bezorgdheid om Iza's bed verdringen. Hoewel Oeka's dochter nog geen metgezel had, was ze al een vrouw en ze wist dat ze nu nieuw leven kon voortbrengen. Oga zou weldra een vrouw worden en beiden waren intens geïnteresseerd in wat Iza nu doormaakte. Toen Vorn Aba naar haar dochter zag lopen en naast haar gaan zitten, wilde hij weten waarom alle vrouwen bij Mog-urs vuur zaten. Hij ging er ook maar eens heen en kroop bij Aga op schoot, naast zijn zusje, om te zien wat er aan de hand was. Maar Ona was nog aan het drinken, dus nam de oude vrouw het jongetje bij zich op schoot. Hij kon niets interessants ontdekken, alleen maar de medicijnvrouw die lag te rusten, dus slenterde hij weer weg weg om net avondmaal klaar te maken. Oeka bleef bij Iza, hoewel ook Ebra en Oga onder het koken telkens even onopvallend keken. Ebra bediende Creb zowel als Brun en bracht daarna eten voor Oeka, Iza en Ayla. Ovra kookte voor haar moeders metgezel, maar zij en Oga kwamen snel terug toen Grod naar Bruns vuurplaats ging om bij de leider en Creb te gaan zitten. Ze wilden niets missen en gingen naast Ayla zitten die zich niet van haar plaats verroerd had.
I/a dronk alleen maar een paar teugjes thee en ook Ayla had niet veel trek. Ze plukte wat aan haar voedsel, niet in staat te eten door de prop in haar keel. Wat heeft Iza toch? Waarom staat ze niet op om Crebs avondeten te maken? Waarom is Creb niet hier om de geesten te vragen haar beter te maken? Waarom blijft hij met al die andere mannen bij Bruns vuurplaats zitten? lza kreeg het nu zwaarder. Om de paar minuten ademde ze snel enkele malen in en perste hard, terwijl de beide vrouwen haar handen vasthielden. De hele stam hield een wake terwijl de avond vorderde. De mannen zaten rond het vuur van de leider geschaard, ogenschijnlijk diep in gesprek, maar de steelse blikken af en toe, verrieden waar hun belangstelling werkelijk naar uitging. De vrouwen kwamen met tussenpozen langs om Iza's vorderingen te zien en bleven soms even. Allen wachtten, één in hun gezamenlijke bemoediging en hoop, terwijl hun medicijnvrouw zwoegde in barensnood.
I let was ver na donker. Opeens een golf van nerveuze activiteit. Ebra spreidde haastig een huid uit terwijl Oeka Iza in een hurkende positie hielp. Iza ademde zwaar, perste hard, schreeuwde van pijn. Ayla zat bevend tussen Ovra en Oga in, die uit medeleven met Iza meekreunden en persten. Toen haalde de vrouw diep adem en met een lange, tandenknarsende, spieren rekkende perswee verscheen de ronde kruin van een babyhoofdje in een golf vruchtwater. Met een tweede geweldige inspanning gleed hel hoofdje te voorschijn. De rest ging gemakkelijker, toen Iza het natte spartelende lichaampje van een heel klein kindje naar buiten werkte.
Een laatste wee bracht een bloederige weefselmassa te voorschijn. Iza ging weer liggen, totaal uitgeput door de bevalling, terwijl Ebra de baby opnam, met haar vinger een slijmprop uit 
navelstreng, beet het gedeelte dat nog aan de placenta vastzat af en tilde toen het kind even op om het aan Iza te laten zien. Daarop stond ze op en ging naar haar eigen haardstede terug om de geslaagde baring en het geslacht van het kind aan haar metgezel te gaan melden. Ze ging voor Brun op de grond zitten, boog haar hoofd en keek op bij de tik op haar schouder.