Hoofdstuk 5

Donkere bladeren wuifden en ritselden in de avondbries; dansende silhouetten tegen een zich verduisterende hemel. Het was rustig in het kamp, men maakte zich gereed voor de nacht. Bij de zachte gloed van smeulende kooltjes bekeek Iza de inhoud van verscheidene kleine zakjes die in nette rijtjes op haar mantel lagen uitgestald, terwijl ze nu en dan een blik wierp in de richting waarin ze Creb had zien weggaan. Ze maakte zich ongerust nu hij alleen het onbekende bos was ingegaan, zonder wapens om zich te verdedigen. Het kind sliep al en de ongerustheid van de vrouw steeg naarmate het daglicht verder afnam. Eerder die dag had ze de begroeiing rond de grot geïnspecteerd om te zien of er planten bij waren waarmee ze haar voorraad geneeskundige kruiden kon aanvullen en uitbreiden. Bepaalde dingen had ze altijd in haar otterhuid bij zich, maar zij beschouwde de zakjes met gedroogde bladeren, bloemen, wortels, zaden en stukken bast in haar medicijnbuidel alleen als een voorraadje voor eerste hulp. In de nieuwe grot zou ze ruimte hebben voor grotere hoeveelheden en meer variëteit. Toch ging ze nooit ver weg zonder haar medicijnbuidel. Hij hoorde net zozeer bij haar als haar omslag. Méér zelfs. Zonder haar medicijnen zou ze zich naakt gevoeld hebben, zonder haar omslag niet.
Eindelijk zag ze de oude tovenaar terug komen hobbelen, en opgelucht sprong ze op om het voor hem bewaarde voedsel op het vuur te zetten en water aan de kook te brengen voor zijn geliefde kruidenthee. Hij schuifelde naar haar toe en ging voorzichtig naast haar zitten, terwijl ze haar kleine buideltjes in de grote deed.
'Hoe is het vanavond met het kind?' gebaarde hij.
'Slaapt rustiger. De pijn is bijna over. Ze vroeg nog naar je,'
antwoordde Iza.
Creb knorde wat, innerlijk gestreeld. 'Maak morgenochtend maar een amulet voor haar, Iza.'
De vrouw boog het hoofd ten antwoord en sprong toen weer op om naar het eten en het water te gaan kijken. Ze moest zich bewegen. Ze was zo blij, ze kon niet stilzitten. Ayla blijft. Creb moet met haar totem gesproken hebben, dacht Iza en haar hart bonsde van opwinding. De moeders van de twee baby's hadden die dag amuletten gemaakt. Ze waren er zeer opvallend mee bezig geweest, zodat iedereen zou weten dat hun kinderen tijdens de grotceremonie hun totem zouden leren kennen. Die omstandigheid zou hen geluk brengen en de beide vrouwen liepen dan ook bijna te dansen van trots en blijdschap. Was Creb daarom zo lang weggebleven? Het moest een moeilijke meditatie geweest zijn. Iza vroeg zich af wat Ayla's totem was, maar onderdrukte een impuls om ernaar te vragen. Hij zou het haar toch niet vertellen en bovendien zou ze het gauw genoeg te weten komen.
Ze bracht haar bloedverwant zijn eten, en thee voor hen beiden Zwijgend zaten ze bij elkaar, in een ontspannen sfeer van warme genegenheid. Toen Creb zijn maaltijd beëindigd had, waren zij de enigen die nog wakker waren.
'De jagers zullen morgenochtend op pad gaan,' zei Creb. 'Als ze een goede buit behalen, zal de ceremonie de dag daarop gehouden worden. Ben jij dan zover?'
'Ik heb de zak nagekeken en er zijn genoeg wortels. Ik zal gereed zijn,' gebaarde Iza, en hield een klein zakje omhoog. Het was anders dan de andere. Het leer was in een diep bruinrode kleur geverfd doordat het berevet waarmee de oorspronkelijke holebeerhuid geprepareerd was met fijngestampte rode oker was aangemengd. Geen enkele andere vrouw bezat enig voorwerp in de heilige rode kleur, hoewel alle leden van de Stam een stukje rode oker in hun amulet hadden. Het was de heiligste reliek die Iza bezat. 'Ik zal mijzelf in de ochtend reinigen.' Weer maakte Creb een knorrend geluid. Het was de gewone neutrale respons die mannen tegenover vrouwen bezigden, en die niets anders inhield dan dat ze haar verstaan hadden, zonder al te veel betekenis toe te kennen aan hetgeen ze gezegd had. Ze zaten nog een tijdje zwijgend bijeen, toen zette Creb zijn theekommetje neer en keek zijn bloedverwante aan. 'Mog-ur zal voor jou en het meisje zorgen, en voor je kind als hel een meisje is. In de nieuwe grot zul je mijn vuurplaats delen, Iza,' zei hij, reikte naar zijn staf om op te staan en hobbelde naar zijn slaapplaats.
Iza was half overeind gekomen maar ging weer zitten, door zijn aankondiging was ze als door de bliksem getroffen. Het was hel laatste wat ze verwacht had. Ze wist wel dat, nu haar partner dood was, een andere man voor haar zou moeten zorgen. Ze had getracht gedachten over haar toekomst van zich af te zetten haar mening deed er toch niet toe, Brun zou haar er niet naar vragen maar soms dacht ze er onwillekeurig over na. Van de diverse mogelijkheden trokken sommige haar niet aan en leken  andere onwaarschijnlijk.
Neem bijvoorbeeld Droeg; aangezien Goovs moeder bij de aardbeving was omgekomen, was hij nu alleen. Iza had veel achting voor Droeg. Hij was de beste gereedschapmaker van de stam. Ze konden allemaal wel stukjes van een vuursteen slaan om er een ruwe vuistbijl of krabber van te maken, maar Droeg had er werkelijk talent voor. Hij kon de steen zó voorbewerken dat de schilfers die hij er af sloeg precies de gewenste vorm en grootte hadden. Zijn messen, krabbers, al zijn werktuigen, werden hooglijk gewaardeerd. Als de keuze aan haar was, zou Iza van al de mannen van de stam Droeg kiezen. Hij had de moeder van de tovenaarsleerling goed behandeld en ze hadden echt wat voor elkaar gevoeld.
Het was echter waarschijnlijker, wist Iza, dat hij Aga zou krijgen, Aga was jonger en al moeder van twee kinderen. Haar zoon, Vorn, zou spoedig bij een jager in de leer moeten en voor het meisje, Ona, moest er een man zijn die voor haar zou zorgen tot ze groot genoeg was om zelf een metgezel te krijgen. De gereedschapmaker zou vermoedelijk ook Aga's moeder Aba wel willen opnemen. Net als voor haar dochter moest ook voor de oude vrouw een plaats gevonden worden. Al die verantwoordelijkheden erbij zouden een hele verandering betekenen in het leven van de rustige, ordelijke gereedschapmaker. Aga kon wel eens wat moeilijk zijn en ze was niet zo begrijpend als Goovs moeder, maar Goov zou weldra toch zijn eigen vuurplaats willen bouwen, Droeg had een vrouw nodig.
Goov als partner voor Iza was geheel uitgesloten. Hij was te long, nog maar net een man, en had nog niet eens een vrouw i" had. Brun zou hem nooit een oude vrouw geven en Iza zou zich nu er zijn moeder dan zijn gezellin voelen, Iza had ook nagedacht over een eventueel samenwonen met Grod en Oeka en de man die de metgezel van Grods moeder was geweest, Zoug. Grod was een stijve, laconieke man, maar nooit wreed, en zijn trouw aan Brun was boven alle twijfel verheven. Ze zou het niet erg gevonden hebben om bij Grod in te trekken, al zou ze dan slechts tweede vrouw zijn. Maar Oeka was Ebra's moeder en ze had Iza nooit vergeven dat ze door haar status de plaats in de hiërarchie had ingenomen die eigenlijk haar bloedverwanten toekwam. En sinds de dood van haar zoon zelfs nog voordat hij zijn eigen vuurplaats had aangelegd was Oeka treurig en stil geworden. Zelfs Ovra, haar dochter, was niet in staat de smart van de vrouw te verzachten. Er is te veel verdriet rond dat vuur, had Iza gedacht.
Crugs vuurplaats had ze nauwelijks in overweging genomen. Ika, zijn gezellin en de moeder van Borg, was een openhartige, vriendelijke jonge vrouw. Dat was juist de moeilijkheid, ze waren beiden zo jong, en Iza had nooit goed overweg gekund met Dorv, de oude man die de metgezel van Ika's moeder was geweest en hun vuur deelde.
Zo bleef alleen Brun over, en bij zijn vuur kon ze niet eens tweede vrouw zijn; hij was haar bloedverwant. Niet dat het er veel toe deed, ze had status van zichzelf. Het was met haar tenminste niet zo als met de arme oude vrouw die bij de aardbeving tenslotte haar weg naar de geesten gevonden had. Zij was van een andere stam afkomstig geweest, haar gezel was al lang geleden gestorven, ze had nooit kinderen gehad, en ze was van het ene vuur naar het andere doorgeschoven, altijd iemand tot last, een vrouw zonder status, zonder waarde.
Maar de mogelijkheid om een vuurplaats met Creb te delen, de mogelijkheid dat hij voor haar zou zorgen, was zelfs nooit bij haar opgekomen. Er was niemand in de stam op wie ze meer gesteld was, man of vrouw. En hij mag Ayla ook graag, dacht ze, ik ben er zeker van. Het is een ideale regeling tenzij ik een jongen krijg. Een jongen moet wonen bij een man die hem tot jager op kan leiden, en Creb kan niet jagen. Ik zou de medicijn kunnen nemen waardoor ik het kind verlies, dacht ze een ogenblik. Dan weet ik tenminste zeker dat ik geen jongen krijg. Ze sloeg zachtjes op haar buik en schudde haar hoofd. Nee, 't is te laat, het zou problemen kunnen geven. Ze besefte dat ze de baby wilde hebben en ondanks haar leeftijd vorderde haar zwangerschap zonder moeilijkheden. Er waren goede kansen dat het kind normaal en gezond zou zijn en kinderen waren te kostbaar om lichtvaardig mee om te springen. Ik zal mijn totem nog eens vragen ervoor te zorgen dat het een meisje wordt. Hij weet dat ik altijd al een meisje heb willen hebben. Ik heb beloofd goed voor mezelf te zullen zorgen zodat de kleine die hij liet komen gezond zou zijn, als hij het maar een meisje wilde laten zijn.
Iza wist dat vrouwen van haar leeftijd problemen konden krijgen, en ze at voedselsoorten en nam medicijnen die goed waren voor zwangere vrouwen. Hoewel ze zelf nog nooit moeder was geworden, wist de medicijnvrouw meer over zwangerschap, bevalling en borstvoeding dan de meeste vrouwen. Ze had bij de geboorte van alle kleintjes in de stam geholpen en deelde, tegelijk met haar medicijnen, met ruime hand haar kennis onder de vrouwen uit. Maar er was één bepaald onderdeel van haar toverkunst, van moeder op dochter doorgegeven, dat zó geheim was dat Iza liever dood zou gaan dan het te openbaren, in het bijzonder ten overstaan van een man. Geen man die ervan wist zou de toepassing ervan dulden. Het geheim was bewaard gebleven omdat niemand, man of vrouw, een medicijnvrouw vragen stelde over haar magie. De gewoonte om rechtstreekse vragen te vermijden bestond al zo lang dat het een traditie was geworden, bijna een wet. Ze kon haar kennis delen als iemand van belangstelling blijk gaf, maar Iza had deze speciale toverkunst nooit ter sprake gebracht, omdat ze, als een man op het idee gekomen was haar ernaar te vragen, een antwoord niet had kunnen weigeren geen enkele vrouw kon een man iets weigeren en liegen was voor leden van de Stam een onmogelijkheid. Hun wijze van communiceren, waarbij subtiele nuances werden overgebracht door nauwelijks waarneembare veranderingen in gelaatsuitdrukking, gebaar en houding, maakte dat iedere poging tot liegen onmiddellijk werd doorzien. Ze hadden er niet eens een begrip voor; ze konden het dichtst bij liegen komen door in het geheel niet te spreken, en ook «lat werd gewoonlijk opgemerkt, hoewel dikwijls getolereerd.sprak nooit over de bijzondere magie die ze van haar moeder had geleerd, maar ze had er wel gebruik van gemaakt. De toverij voorkwam bevruchting, verhinderde dat de geest van de mannelijke totem haar mond binnenging om een kind in haar te laten groeien. De man die haar metgezel was geweest, was nooit op het idee gekomen haar te vragen waarom ze geen kind ontving. Hij vei onderstelde dat haar totem te sterk was voor een vrouwentotem. Dat zei hij haar ook dikwijls en hij beklaagde zich er bij de andere mannen over als de reden dat de geest van zijn totem de hare niet de baas kon. Iza gebruikte de planten die conceptie tegengingen omdat ze haar partner te schande wilde maken. Ze wilde dat de stam en hijzelf zouden denken dat het bevruchtend element van zijn totem te zwak was om door de verdediging van de hare heen te breken, zelfs al sloeg hij haar. De aframmelingen werden verondersteld te dienen om haar totem tot onderwerping te dwingen, maar Iza wist dat hij ervan genoot, Eerst hoopte ze nog dat haar partner haar aan een andere man zou geven als ze geen kinderen kreeg. Ze haatte de pedante snoever al voordat ze aan hem gegeven werd en toen ze ontdekte wie haar metgezel zou worden, kon ze zich alleen maar in vertwijfeling aan haar moeder vastklemmen. Haar moeder kon haar slechts wat troostende woorden bieden; ze had al even weinig zeggenschap in de kwestie als haar dochter. Maar Iza's partner gaf haar niet weg. Ze was de medicijnvrouw, de hoogstgeplaatste vrouw in de stam, en het streelde zijn gevoel van mannelijkheid dat hij gezag over haar had. Toen de kracht van zijn totem en zijn mannelijkheid in twijfel werden getrokken omdat zijn gezellin geen nageslacht voortbracht, moest zijn fysieke overmacht dat compenseren.
Hoewel de afranselingen werden geduld in de hoop dat ze een kind zouden opleveren, voelde Iza dat Brun ze afkeurde. Ze was er zeker van dat indien Brun destijds leider was geweest, ze nooit aan die man gegeven zou zijn. Naar Bruns oordeel bewees een man zijn mannelijkheid niet door vrouwen te tiranniseren. Vrouwen hadden geen andere mogelijkheid dan zich te onderwerpen. Het was een man onwaardig met een zwakkere tegenstander de strijd aan te binden of zich emotioneel door een vrouw uit de tent te laten lokken. Een man had de plicht vrouwen te commanderen, de discipline te handhaven, op jacht te gaan en voor voedsel te zorgen, zijn emoties te beheersen en niet te laten blijken wanneer hij pijn leed. Men mocht een vrouw wel eens een oorvijg geven als ze lui of brutaal was, maar niet uit boosheid en niet voor zijn genoegen; het mocht alleen om haar discipline bij te brengen. Hoewel sommige mannen vaker vrouwen sloegen dan anderen, maakten weinigen er een gewoonte van. Alleen Iza's partner gebruikte regelmatig geweld.
Nadat Creb bij hun vuur was komen wonen, was Iza's metgezel er nog minder voor gaan voelen om haar weg te geven. Iza was niet alleen de medicijnvrouw, ze was ook de vrouw die voor Mog-ur kookte. Als Iza zijn vuur verliet, zou Mog-ur dat ook doen. En haar partner hield zichzelf voor dat de rest van de stam dacht dat de grote tovenaar hem allerlei geheimen vertelde. In werkelijkheid was Creb gedurende de periode dat zij hetzelfde vuur deelden nooit meer dan gepast beleefd geweest en had zich bij vele gelegenheden zelfs nauwelijks verwaardigd de man op te merken; vooral, daar was Iza van overtuigd, wanneer Creb een bijzonder kleurrijke kneuzing zag.
Ondanks alle slaag was Iza haar kruidenmagie blijven toepassen. Maar toen ze merkte dat ze zwanger was, schikte ze zich in haar lot. De een of andere geest had uiteindelijk toch zowel haar totem als haar toverij overwonnen. Misschien was het zijn totemgeest; maar, dacht Iza, als het wezen van zijn totem uiteindelijk gezegevierd had, waarom had de geest hem dan verlaten toen de grot instortte? Aan één laatste hoop klemde ze zich nog vast. Ze wilde een dochter, een meisje, om aan zijn pasverworven aanzien afbreuk te doen én om haar geslacht van medicijnvrouwen voort te zetten, hoewel ze bereid was geweest dat bij haarzelf te laten eindigen; dat liever dan een kind te krijgen zolang ze met haar partner samenleefde. Als ze een zoon baarde, zou haar metgezel volledig gerehabiliteerd zijn; met een meisje zou er nog steeds iets te wensen overblijven. Nu wilde Iza nóg liever dat het een meisje werd niet om haar dode partner een postume eer te ontnemen, maar om het haarzelf mogelijk te maken bij Creb te blijven.
Iza borg haar medicijnzak weg en kroop in haar bontvacht naast het vredig slapend kind. Ayla moet een gelukkig gesternte hebben, dacht ze. Eerst vonden we de grot en nu mag ze bij me blijven, en we gaan Crebs vuur delen. Misschien zal haar geluk mij ook nog wel een dochter brengen. Iza legde haar arm om Ayla heen en kroop dicht tegen haar warme lijfje aan.

De volgende morgen na het ontbijt wenkte Iza het kind om met haar mee te komen en ze gingen in stroomopwaartse richting op pad. Onder het lopen langs de rivier keek de medicijnvrouw naar bepaalde planten uit. Na enige tijd zag ze aan de overkant een open plek en stak de stroom over. Op het open stuk groeiden verscheidene planten van ongeveer dertig centimeter hoogte, met dofgroene bladeren aan lange stelen die in de top pluimen met kleine dichtopeenstaande groene bloempjes droegen. Iza groef de rode ganzevoet met zijn rode wortels op en ging toen naar een drassig gedeelte waar het water trager stroomde en waar ze heermoes vond en verder stroomopwaarts zeepkruid. Ayla die haar op de hielen volgde, keek belangstellend toe en wenste dat ze met de vrouw kon praten. Haar hoofd was vol vragen die ze niet kon stellen.
Ze liepen terug naar het kamp en Ayla keek weer toe hoe Iza een dicht gevlochten mand met water vulde en de langstelige varens en hete stenen uit het vuur erin deed. Ayla hurkte naast de vrouw neer terwijl Iza met een scherpe steenflinter een ronde lap sneed uit de mantel waarin ze het meisje had meegedragen. Hoewel zacht en soepel, was het met vet geprepareerde leer taai, maar het stenen mes sneed er gemakkelijk doorheen. Met een ander stenen stuk gereedschap, waar een scherpe punt aan was geslepen, boorde Iza verscheidene gaten langs de rand van de lap Daarop draaide ze taaie draderige schors van een lage struik tot een koord ineen, reeg dat door de gaten heen en trok het vervolgens aan om aldus een buideltje te vormen. Met een snelle haal van haar mes, door Droeg gemaakt en een geliefd werktuig van Iza, sneed ze een stuk af van de lange leren veter die haar omslag dichthield, nadat ze eerst de maat genomen had rond Ayla's hals. De hele handeling nam slechts enkele minuten in beslag. Toen het water in het kookmandje borrelde, nam Iza de andere planten die ze geplukt had bijeen, pakte het waterdichte tenen mandje op en ging terug naar de stroom. Ze liepen langs de waterkant tot ze aan een plek kwamen waar de oever glooiend afliep. Iza vond een ronde steen die goed in de hand lag en stampte het zeepkruid met wat water fijn in een holte van een bij de stroom liggende grote platte steen. De plant begon een dik sop vol zeepdeeltjes af te geven. Iza haalde allerlei stenen gereedschap en andere kleine voorwerpen uit de plooien van haar omslag, wond de gordel eromheen los en legde hem af. Ze trok haar amulet over haar hoofd en legde hem zorgvuldig bovenop haar omslag.
Ayla was verrukt toen Iza haar bij de hand nam en de stroom in leidde. Ze vond het water heerlijk. Maar toen ze helemaal nat was, nam de vrouw haar op, zette haar op de steen en sopte haar van hoofd tot voeten in, met inbegrip van haar sliertige en verwarde haar. Na haar in het koele water te hebben ondergedompeld, gebaarde de vrouw iets tegen haar en kneep haar ogen dicht. Ayla begreep het gebaar niet, maar toen ze de vrouw nadeed, knikte Iza en Ayla begreep dat ze haar ogen moest sluiten. Het kind voelde dat haar hoofd voorover gebogen werd, toen liep de warme vloeistof uit de schaal met varens over haar heen. Ze had jeuk op haar hoofd gehad en Iza had er klein kruipend ongedierte op ontdekt. De vrouw masseerde Ayla het luizendodend extract van de heermoes in de hoofdhuid. Na de tweede keer spoelen in de koude stroom stampte Iza de rode ganzevoetwortel samen met de bladeren fijn en sopte Ayla's haar er opnieuw mee in. Een laatste onderdompeling, toen voerde Iza dezelfde handelingen bij zichzelf uit terwijl het kind in het water speelde.
Toen ze zich op de oever in de zon lieten drogen, trok Iza met haar tanden de bast van een twijgje af en gebruikte het om er hun haar mee te ontwarren terwijl het droogde. Ze was verbluft over de fijne, zijdeachtige zachtheid van Ayla's bijna witte haar.
Erg ongewoon, dacht Iza, maar wel mooi. 't Is eigenlijk haar enige sterke punt. Ze bekeek het kind onopvallend. Hoewel door de zon gebruind was ze nog steeds lichter dan zij, en Iza vond het magere, bleke kleine meisje met haar lichte ogen verbazend onaantrekkelijk. Eigenaardig uitziende mensen toch; 't lijdt geen twijfel dat het mensen zijn, maar zo lelijk. Arm kind. Hoe zal ze ooit een metgezel vinden?
En als ze géén metgezel vindt, hoe zal ze dan ooit enig aanzien krijgen? Ze zou waarschijnlijk net zoiets worden als de oude vrouw die bij de aardbeving omgekomen was, dacht Iza. Als ze mijn echte dochter was, zou ze ook aanzien van zichzelf hebben. Ik vraag me af of ik haar wat genezende magie kan leren? Dat zou haar enig aanzien verschaffen. Als ik een meisje krijg, zou ik hen samen kunnen opleiden en als ik een jongen krijg, zal er geen andere vrouw zijn om mijn geslacht voort te zetten. De stam zal ooit een nieuwe medicijnvrouw nodig hebben. Als Ayla de toverkunst machtig was, zouden ze haar misschien accepteren misschien zou een of andere man haar zelfs wel tot gezellin willen nemen. Ze zal nu in de stam opgenomen worden; waarom kan ze dan niet ook mijn dochter zijn? Iza beschouwde het meisje al helemaal als haar eigen kind; en haar overpeinzingen deden een idee wortel schieten.
Ze keek op, zag dat de zon al veel hoger stond en besefte dat het al laat werd. Ik moet haar amulet nog afmaken en de worteldrank bereiden, zei Iza tot zichzelf, zich plotseling haar verplichtingen herinnerend.'Ayla,' riep ze naar het kind dat weer naar de rivier was afgedwaald. Het meisje kwam dadelijk aanrennen. Iza keek naar haar been en zag dat de korsten zacht geworden waren door het water, maar het genas goed. Ze schoot in haar omslag en ging met het kind naar de rotsrichel voor de grot, nadat ze eerst haar graafstok en het buideltje dat ze gemaakt had, opgehaald had. Ze had pal achter de richel, dicht bij de plek waar ze hadden staan wachten voor Ayla hen de grot had gewezen, een greppel met rode aarde ontdekt. Toen ze die bereikt hadden, prikte ze met haar stok enkele brokjes rode oker los. Ze raapte wat kleine stukjes op en hield ze Ayla voor. Het meisje keek er onzeker naar, niet begrijpend wat er van haar verwacht werd, en raakte er toen voorzichtig een aan. Iza pakte het brokje op, deed het in hel buideltje en stopte dat weg in een plooi van haar omslag. Voor ze rechtsomkeert maakten, keek Iza nog even naar het wijde panorama en zag kleine figuurtjes over de vlakte beneden haar bewegen. De jagers waren vroeg die morgen op pad gegaan.

Vele eeuwen eerder hadden mannen en vrouwen die veel primitiever waren dan Brun en zijn vijf jagers, vierpotige rovers bij het jagen leren beconcurreren door hun methoden te bestuderen en na te volgen. Ze zagen bijvoorbeeld hoe wolven door nauwe samenwerking prooidieren neer konden halen die vele malen groter en sterker waren dan zijzelf. Door de tijden heen leerden ze dat ook zij, door samen te werken en inplaats van klauwen en tanden werktuigen en wapens te gebruiken, de grote dieren konden bejagen die hun biotoop met hen deelden. Het betekende een schrede voorwaarts op hun reis door de evolutie. Omdat zwijgen geboden was, teneinde het wild dat zij beslopen niet op te schrikken, ontwikkelden ze jachtsignalen die uitgroeiden tot de ingewikkelde handgebaren en tekens waarmee ook andere behoeften en wensen werden overgebracht. Waarschuwingskreten veranderden in toonhoogte en klank om meer informatie te kunnen overbrengen. Hoewel de tak van de stamboom van de mens die tot het volk van de Stam voerde geen voldoende ontwikkelde spraakorganen bezat om een volledig verbale taal te doen ontstaan, hinderde dat hen niet bij het jagen. De zes mannen gingen bij het eerste licht op pad. Vanuit hun uitkijkpost bij de richel zagen ze de zon eerst zijn stralen als verspieders vooruit zenden, dan omzichtig over de rand van de aarde omhoogkruipen om zich tenslotte in volle glorie tot heer en meester van de dag uit te roepen. Naar het noordoosten omhulde een enorme stofwolk van zachte fijne löss een deinende massa ruige bruine vormen met sterk afstekende kromme zwarte horens; een breed spoor van omgewoelde en kaalgevreten aarde volgde de zich langzaam voortbewegende kudde bizons die de goudgroene vlakte van haar begroeiing ontdeed. Nu ze niet meer door vrouwen en kinderen werden opgehouden, legden de jagers de afstand naar de steppe in korte tijd af. Toen ze de uitlopers van de bergen achter zich hadden gelaten, vervielen ze in een snelle draf waarbij ze de kudde tegen de wind in naderden. Dichtbij gekomen doken ze in het lange gras neer om de enorme dieren te bespieden. Reusachtige, tot een bult oprijzende schoften die in smalle flanken overgingen, droegen de zware wollige koppen met hun geweldige zwarte horens, die bij volwassen dieren ruim een meter spanwijdte haalden. De ranzige zweetlucht van de dicht opeengepakte massa drong scherp de neusgaten van de jagers binnen en de aarde trilde van het stampen van duizenden hoeven.
Brun beschutte met zijn hand zijn ogen en bekeek ieder dier dat voorbijkwam, wachtend op een geschikte prooi onder de juiste omstandigheden. Er viel aan hem niet af te lezen onder welk een ondraaglijke spanning hij stond. Alleen de kloppende slapen boven zijn opeengeklemde kaken verrieden het nerveus bonzen van zijn hart en het trillen van zijn zenuwen. Dit was de belangrijkste jacht van zijn leven. Zelfs de jacht waarbij hij voor het eerst een prooi had moeten doden om tot volwassen man te worden verheven, haalde het niet bij deze, want dit was de beslissende laatste voorwaarde voor het betrekken van de nieuwe grot. I en geslaagde jacht zou niet alleen vlees leveren voor het feestmaal dat onderdeel zou uitmaken van de grotceremonie, maar zou hun ook de zekerheid geven dat hun totems inderdaad over hun nieuwe behuizing tevreden waren. Als de jagers met lege handen van hun eerste jacht terugkeerden, zou de stam genoodzaakt zijn verder te zoeken, naar een voor hun beschermgeesten beter aanvaardbare grot. Het was de wijze waarop hun totems hen waarschuwden dat de grot hun geen geluk zou brengen. Toen Brun de grote kudde bizons zag, had hij daar moed uit geput. Bizons waren de belichaming van zijn eigen totem. Brun keek even naar zijn jagers, die gespannen op zijn teken wachtten. Het wachten was altijd het moeilijkst, maar voortijdig lot actie overgaan zou rampzalige gevolgen kunnen hebben en voor zover dat menselijkerwijs mogelijk was zou Brun ervoor zorgen dat er niets mis ging bij deze jacht. Hij ving de bezorgde uitdrukking op Brouds gezicht op en had een kort ogenblik bijna pijl van zijn besluit de zoon van zijn gezellin met het doden van de prooi te belasten. Toen herinnerde hij zich weer hoe de ogen van de knaap schitterden toen de leider hem zei zich op zijn initiatiejacht voor te bereiden. Het is heel normaal dat de jongen nerveus is, dacht Brun. Het is niet alleen zijn inwijdingsjacht, de nieuwe woning van de stam hangt misschien af van de kracht van Zijn rechterarm.
Broud voelde Bruns blik op zich en bracht snel zijn gelaatsuitdrukking onder controle, zodat niets zijn innerlijke verwarring vei ried. Hij had zich niet gerealiseerd hoe enorm groot een levende bizon was zelfs als hij rechtop stond, bevond de bult op de schouders van het log voortsjokkende dier zich nog bijna een halve meter boven zijn hoofd of wat een overweldigende indruk een hele kudde bizons maakte. Hij zou op zijn minst de eerste belangrijke wond moeten toebrengen om de eer van de vangst te krijgen. En als ik nu eens misstoot? Of hem niet goed raak en hij gaat er vandoor? De gedachten maalden door Brouds hoofd. Verdwenen was het gevoel van superioriteit waarmee hij onder het oefenen met zijn speer voor Oga heen en weer had geparadeerd, terwijl zij vol aanbidding toekeek. Hij had net gedaan of hij het niet zag, ze was nog maar een kind, een vrouwelijk kind bovendien. Maar het zou niet zo lang meer duren voor ze vrouw zou worden. Oga zou misschien niet zo'n slechte gezellin zijn, dacht Broud. Ze zal een sterke jager nodig hebben om haar te beschermen nu zowel haar moeder als diens metgezel dood zijn. Broud vond het wel prettig zoals ze zich inspande om het hem naar de zin te maken sinds ze bij hen was komen wonen, en vol dienstbetoon rondrende om aan al zijn wensen te voldoen, terwijl hij nog niet eens een man was. Maar wat zal ze van me denken als ik het beest niet doden kan? Stel dat ik geen man kan worden bij de grotceremonie? Wat zou Brun wel denken? Wat zou de hele stam denken? Stel dat we de prachtige nieuwe grot moeten achterlaten, terwijl hij al door Ursus gezegend is? Broud omklemde zijn speer nog steviger en greep in een smekend gebaar naar zijn amulet om de Wolharige Neushoorn moed en een sterke arm te vragen.
Als het aan Brun lag, zou het dier weinig kans krijgen om te ontsnappen. Hij liet de knaap maar in de waan dat het al of niet betrekken van de nieuwe grot van hem afhing. Als hij ooit leider zou moeten worden, kon hij net zo goed nu alvast ondervinden hoe zwaar de verantwoordelijkheid van die functie drukte. Hij zou de jongen zijn kans geven, maar Brun was wel van plan dicht in zijn buurt te blijven om het dier eventueel zelf te kunnen doden. Terwille van de jongen hoopte hij dat dat niet nodig zou zijn. De knaap was trots en het zou een grote vernedering voor hem zijn, maar de leider was niet van zins de grot op te offeren aan Brouds trots.
Brun richtte zijn blik weer op de kudde. Even later kreeg hij een jonge stier in het oog die wat van de dichte meute afdwaalde. Het dier was bijna volgroeid, maar nog jong en onervaren. Brun wachtte tot de bizon zich nog wat verder van de andere dieren verwijderd had, wachtte op het moment dat hij een eenling zou zijn, los van de beschermende kudde. Toen gaf hij het teken. De mannen sprongen dadelijk in verschillende richtingen weg, het veld in, Broud voorop. Brun keek toe hoe ze zich op regelmatige afstand van elkaar opstelden en hield tegelijkertijd gespannen de afgedwaalde jonge bizon in het oog. Weer gaf hij een teken en de mannen renden joelend en schreeuwend en met hun armen zwaaiend op de kudde af. De dieren aan de buitenkant begonnen zich geschrokken verder de kudde in te dringen, waarbij de open plekken dichtvielen en ze de anderen vóór hen verder naar het centrum dreven. Op hetzelfde moment sprong Brun lussen de kudde en de jonge stier in, zodat die ervan wegliep. Terwijl de angstige dieren aan de buitenkant van de kudde zich verder de woelende massa in werkten, zwoegde Brun achter de afgezonderde bizon aan. Hij stak iedere gram energie die hij bezat in de jacht en dreef de stier voort zo snel als zijn stevige gespierde benen hem wilden dragen. Door de opschudding in de kudde hardhoevige bizons woei de droge aarde van de steppe op en vulde de lucht met een wolk fijn stof. Brun kneep zijn ogen toe en hoestte, verblind door het rondstuivend stof dat zijn neusgaten verstopte en hem de adem afsneed. Hijgend, bijna uitgeput, zag hij Grod de jacht overnemen.
De stier boog weer af toen hij de nog frisse Grod op zich af zag rennen. De mannen bewogen zich in een grote kring naar elkaar toe, waardoor het dier weer bij Brun terecht zou komen, die nog nahijgend aan kwam draven om de cirkel te sluiten. De enorme kudde denderde nu in volle vaart over de steppe de onberedeneerde angst van de dieren werd door het rennen zelf nog aangewakkerd. Alleen de jonge stier was achtergebleven en vluchtte in paniek voor een wezen dat slechts een fractie van zijn kracht bezat, maar meer dan genoeg intelligentie en vasthoudendheid om het verschil te compenseren. Grod stampte achter hem aan. Hij weigerde op te geven, hoewel zijn beukend hart uit elkaar dreigde te springen. Het zweet liep in stromen door de laag stof die zijn lichaam bedekte en zijn baard met een grauwe korst omgaf. Tenslotte kwam hij strompelend tot stilstand, juist toen Droeg zijn plaats innam.
De jagers hadden een groot uithoudingsvermogen, maar de sterkt jonge stier bleef met onverminderde energie voortrennen. Droeg was de langste van de stam, en had iets langere benen. M el een snelle run liep hij op het beest in en joeg het voort, het de pas afsnijdend wanneer het probeerde de zich verwijderende kudde achterna te gaan. Tegen de tijd dat Crug het van de uitgeput te Droeg overnam, was het jonge dier zichtbaar buiten adem. Crug was nog fris en hij dreef de bizon opnieuw voor zich uit, zette hem met een prikje van zijn scherpe speer in de flank tot t en nieuwe uitbarsting van energie aan. Toen Goov de estafette overnam, bewoog het grote ruige dier zich al langzamer. De stier rende blindelings en koppig voort, op de hielen gevolgd door Goov, die hem voortdurend met zijn speer bleef prikken om het jonge dier zijn laatste restjes kracht te ontnemen. Broud zag Brun naderbij komen toen hij met een wilde kreet op zijn beurt de drijfjacht op het geweldige dier overnam. Hij hoefde niet lang te lopen. De bizon had er genoeg van. Hij liep langzamer en bleef toen helemaal staan, weigerend nog een stap te doen, met hangende kop en schuim rond de bek en op zijn vacht. Met zijn speer in gereedheid naderde de jonge man de uitgeputte stier.
Met uit ervaring geboren inzicht schatte Brun snel de situatie. Was de jongen niet ongewoon nerveus voor een eerste doodsteek, of al te enthousiast? Was het dier wel volledig aan het eind van zijn krachten? Een listige oude bizon bleef soms vlak vóór de totale uitputting staan en kon dan in één aanval op het laatste ogenblik een jager, vooral een onervaren jager, doden of ernstig verwonden. Zou hij eigenlijk maar niet zijn bola gebruiken om het dier neer te halen? De kop van het beest hing bijna op de grond, zijn zwoegende flanken lieten er geen twijfel over bestaan, de bizon was op. Als hij zijn bola gebruikte zou de eerste doodsteek van de jongen minder waarde hebben. Brun besloot Broud de hele eer te gunnen.
Snel, voordat de bizon weer op adem kwam, stapte Broud op het enorme wollig behaarde dier toe en hief zijn speer. Met nog een laatste korte gedachte aan zijn totem haalde hij uit en stootte toe. De lange zware speer drong diep in de flank van de jonge stier, de in het vuur geharde punt doorboorde de taaie huid en kraakte een rib in die snelle, fatale stoot. De bizon loeide van pijn en draaide zich om om zijn aanvaller op de horens te nemen terwijl hij al bijna door zijn poten zakte. Brun zag de beweging, sprong naast de jonge man en liet met alle kracht van zijn machtige spieren zijn knots op de grote kop neerdalen. Zijn slag versnelde de val van het dier. De bizon rolde op zijn zij, zijn scherpe hoeven klauwden in een laatste doodsstrijd door de lucht, toen lag hij stil.
Broud was eerst verbluft en een beetje overdonderd, toen rees de doordringende kreet omhoog waarmee de jonge man zijn triomf uitschreeuwde. Hij had het volbracht! Hij had zijn eerste prooi gedood! Hij was een man!
Broud was in vervoering. Hij reikte naar zijn diep naar binnen gedrongen speer die recht uit de flank van het dier omhoogstak.
Hij rukte hem los, voelde een warme straal bloed in zijn gezicht spuiten en proefde de zoutige smaak. Brun sloeg hem op de schouder met trots in zijn blik.
'Goed gedaan,' zei het gebaar, o zo duidelijk. Brun was blij een sterke jager aan zijn gelederen toe te kunnen voegen, een sterke jager die zijn grote trots was, de zoon van zijn gezellin, de zoon van zijn hart.
De grot was van hen. De rituele ceremonie zou dat nog bevestigen, maar Brouds succes had het zekergesteld. De totems waren tevreden. Broud hield de bloederige punt van zijn speer omhoog terwijl de rest van de jagers op hen toe kwam rennen, vreugde in hun schreden bij het zien van het verslagen dier. Brun had zijn mes al in de hand, klaar om de buik open te snijden en de bizon van zijn ingewanden te ontdoen voor ze hem naar de grot droegen. Hij haalde de lever te voorschijn, sneed deze in plakken en gaf iedere jager een plak. Het was het meest uitgelezen deel van het dier en alleen voor mannen bestemd; het verleende spieren en ogen de voor de jacht noodzakelijke kracht en scherpte. Brun sneed het grote ruige dier ook het hart uit en begroef dat dicht bij de bizon, een offergave die hij zijn totem had beloofd. Broud kauwde op de warme rauwe lever, zijn eerste kennismaking met de volwassenheid, en dacht dat zijn hart zou barsten van geluk. Hij zou bij de grotceremonie een man worden, hij zou de jachtdans leiden, hij zou in de kleine grot de geheime rituelen niet de mannen meebeleven en hij zou met liefde zijn leven gegeven hebben om die trotse blik in Bruns ogen te zien. Dit was Brouds grote dag. Hij verheugde zich op de aandacht die hem na zijn inwijding tot man ten deel zou vallen. Hij zou de bewondering en de achting van de hele stam genieten. Uitsluitend over hem en zijn grote jachtprestatie zouden de gesprekken gaan. I let zou zijn grote nacht zijn en Oga's ogen zouden stralen van onuitgesproken aanbidding en devote eerbied. De mannen bonden de poten van de bizon ruim boven de kniegewrichten bijeen. Grod en Droeg bonden hun speren aan elkaar vast en Crug en Goov deden hetzelfde, om van hun vier speren (wee dubbel zo sterke draagstokken te maken. Eén staken ze lussen de voorpoten door, de andere tussen de achterpoten, dwars over het grote beest heen. Brun en Broud stelden zich ieder aan een kant van de ruige kop op en grepen elk een horen beet, één hand vrijlatend om hun speren vast te houden. Grod en Droeg pakten ieder een uiteinde van de stok aan weerszijde van de voorpoten, terwijl Crug links en Goov rechts van de achterpoten ging staan. Op een teken van hun leider strompelden de zes mannen voorwaarts, en zeulden het enorme dier half dragend en half slepend over de grasvlakte. De tocht terug naar de grot duurde veel langer dan de heenweg. Ondanks hun grote kracht zuchtten de mannen onder de last terwijl ze de bizon over de steppe en omhoog de heuvels in sleepten. Oga stond naar hen uit te kijken en zag de terugkerende jagers ver beneden zich op de vlakte. Toen ze de richel bereikten, werden ze daar opgewacht door de hele stam, die uitgelopen was om de jagers het laatste stuk naar de grot te begeleiden, en die nu in zwijgende bewondering met hen meeliep. Brouds positie voorop maakte duidelijk dat hij de buit gedood had. Zelfs Ayla, die niet kon verstaan wat er aan de hand was, raakte aangestoken door de opwinding die voelbaar in de lucht hing.