+

+++

+++

I

+++

Het regende op Barry Fairbrothers graf. De inkt op de kaartjes liep uit. Siobhans grote, sterke zonnebloem trotseerde de stortbui, maar Mary’s lelies en fresia’s verschrompelden en vielen uit elkaar. De roeispaan van bruine chrysanten werd steeds donkerder en rotte langzaam weg. De aanhoudende regen deed het waterpeil van de rivier stijgen, gutste door de goten en liet de steile wegen naar Pagford schrikbarend glimmen. De ramen van de schoolbus besloegen, de bloemen in de hangmanden op het plein hingen er verlept bij en Samantha Mollison veroorzaakte een kleine aanrijding toen ze, met de ruitenwissers op volle snelheid, vanuit de stad terug naar huis reed.

Bij mevrouw Catherine Weedon in Hope Street stak drie dagen lang de krant uit de brievenbus, tot hij doorweekt en onleesbaar was geworden. Uiteindelijk trok sociaal werkster Kay Bawden hem uit de gleuf en tuurde onder de roestige klep door naar binnen, waar ze de oude dame languit onder aan de trap zag liggen. Met hulp van een politieagent werd de voordeur geforceerd, en mevrouw Weedon werd per ambulance overgebracht naar het South West General.

En het bleef maar regenen, waardoor de beletteraar die was ingehuurd om de naam van de oude schoenenwinkel op de etalageruit te vervangen, de klus moest uitstellen. Het regende dagen en nachten achter elkaar, het plein was gevuld met gekromde ruggen in regenkleding en paraplu’s die tegen elkaar aan botsten op de smalle trottoirs.

Howard Mollison vond de druppels op het donkere raam rustgevend. Hij zat in de werkkamer die vroeger de slaapkamer van zijn dochter Patricia was geweest, en mijmerde over het mailtje dat hij had binnengekregen van de regionale krant. Daar had men besloten het stuk van raadslid Fairbrother, waarin hij beargumenteerde dat The Fields deel moesten blijven uitmaken van Pagford, alsnog te plaatsen, maar voor de balans hoopten ze dat een van de andere raadsleden in een vervolgstuk zou willen pleiten voor afstoting.

Dat was niet je bedoeling, hè Fairbrother? dacht Howard tevreden. Je dacht dat je het allemaal naar je hand had gezet…

Hij klikte de mail weg en richtte zich op het stapeltje papieren dat naast hem lag. Dat waren verzoeken om verkiezingen te houden nu Barry’s zetel vrij was gekomen. De brieven druppelden binnen. Volgens de grondwet waren openbare verkiezingen vereist bij meer dan negen aanvragen, en Howard had er nu tien ontvangen. Die las hij door terwijl in de keuken de stemmen klonken van zijn vrouw en zijn compagnon, die haarfijn het pittige schandaal fileerden van mevrouw Weedons val van de trap en de buitengewoon late ontdekking daarvan.

‘… loopt toch niet voor niks weg bij je dokter, hè? Ze is flink tekeergegaan, had Karen verteld…’ zei Maureen.

‘Ja, ze zei dat ze de verkeerde pillen had gekregen, ik weet het,’ zei Shirley, die meende het alleenrecht te hebben op medische speculaties, aangezien zij als vrijwilligster in het ziekenhuis werkte. ‘Dat zullen ze in het General nog wel onderzoeken, neem ik aan.’

‘Als ik dokter Jawanda was, zou ik me flink zorgen maken.’

‘Ze hoopt natuurlijk dat de Weedons te dom zijn om een klacht in te dienen, maar dat maakt niet meer uit als het ziekenhuis ontdekt dat ze de verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven.’

‘Dat mens wordt geschorst,’ zei Maureen gniffelend.

‘Nou en of,’ zei Shirley. ‘Ik denk dat een heleboel mensen blij zullen zijn als ze van haar af zijn. Opgeruimd staat netjes.’

Howard legde de brieven systematisch op stapeltjes. Het ingevulde aanmeldingsformulier van Miles hield hij apart. De overige correspondentie was afkomstig van mederaadsleden. Dat verbaasde hem niet: vanaf het moment dat Parminder hem had gemaild dat ze een kandidaat had voor Barry’s zetel, had hij erop gerekend dat ze dit zestal achter zich zou krijgen om verkiezingen te eisen. Samen met Ben-een-zeur zelf vormden dat groepje plus Barry Fairbrother ‘de recalcitrante bende’, zoals hij het noemde, en nu was hun leider hun ontvallen. Op hun stapeltje legde hij het ingevulde aanmeldingsformulier van Colin Wall, de kandidaat van hun keuze.

De derde stapel was voor vier andere brieven, die evenmin onverwacht waren: van de beroepsklagers uit Pagford die Howard kende als eeuwig ontevreden en wantrouwig, vaste briefschrijvers bij The Yarvil and District Gazette. Ze hadden ieder hun eigen obsessie met een zweverige lokale kwestie en beschouwden zichzelf als ‘onafhankelijk’. De kans was groot dat juist deze groep verontwaardigd zou gaan klagen als Miles binnen de raad als opvolger werd gekozen omdat er sprake zou zijn van nepotisme, maar ze behoorden wel tot de grootste tegenstanders van The Fields.

Howard pakte de laatste twee brieven en hield ze omhoog, elk in één hand. Een ervan was van een hem onbekende vrouw die beweerde (Howard nam nooit iets klakkeloos aan) dat ze bij afkickkliniek Bellchapel werkte. (Door het feit dat ze met ‘Mw’ ondertekende, was hij genegen haar te geloven.) Na enige aarzeling legde hij deze brief boven op het aanmeldingsformulier van Cubby Wall.

In de laatste brief, die niet was ondertekend en die was getypt op een tekstverwerker, werden zonder veel omhaal van woorden verkiezingen geëist. Het geheel leek haastig en slordig opgesteld en zat vol tikfouten. De auteur stak de loftrompet over Barry Fairbrother en noemde Miles met name ‘ongeshikt om hem op te voglen’. Howard vroeg zich af of Miles misschien een ontevreden klant had die voor meer gênante inmenging zou kunnen zorgen. Het was nuttig om op je hoede te zijn voor zo’n potentieel gevaar. Howard vroeg zich af of deze brief, gezien de anonieme afzender, het publieke belang diende. Daarom haalde hij hem door de papierversnipperaar die hij met Kerstmis van Shirley had gekregen.

+++

+++

II

+++

Edward Collins & co, het juridisch adviesbureau in Pagford, was gevestigd op de bovenverdieping van een dubbel pand, waar op de begane grond een opticien huisde. Edward Collins zelf was overleden en de firma bestond tegenwoordig uit twee medewerkers: Gavin Hughes in vast dienstverband, die zetelde in een kantoor met één raam, en Miles Mollison, de firmant die twee ramen tot zijn beschikking had. Ze deelden een secretaresse van achtentwintig met een onopvallend gezicht, maar met een goed figuur. Shona lachte te lang om ieder grapje dat Miles maakte en behandelde Gavin met een minzaamheid die bijna beledigend was.

De vrijdag na de begrafenis van Barry Fairbrother klopte Miles om één uur ’s middags op Gavins deur en liep naar binnen zonder een reactie af te wachten. Hij trof zijn collega aan voor het beregende raam, waar hij naar de grijze lucht stond te staren.

‘Ik ga even een hapje eten,’ zei Miles. ‘Mocht Lucy Bevan vroeg zijn, zeg dan maar dat ik om twee uur terug ben. Shona is er niet.’

‘Prima,’ zei Gavin.

‘Is er iets?’

‘Mary belde. Er zijn wat probleempjes met Barry’s levensverzekering waar ze mijn hulp bij nodig heeft.’

‘Dat zal wel lukken, toch? Afijn, ik ben dus om twee uur terug.’

Miles trok zijn jas aan, ging op een drafje de steile trap af en liep met stevige pas het natgeregende straatje door dat naar het plein voerde. Door een kleine opening in het wolkendek bescheen een baan zonlicht het glinsterende oorlogsmonument en de hangmanden met bloemen. Miles werd overweldigd door een golf van diepe voldoening toen hij het plein overstak naar Mollison & Lowe. Het was een instituut in Pagford, de stijlvolste aller ondernemingen, een bron van trots, die ondanks de vertrouwdheid nooit sleets was geraakt, integendeel.

Het belletje rinkelde toen Miles de deur openduwde. Het was tamelijk druk in de lunchspits. Voor de toonbank stonden acht klanten, en Howard, in vol ornaat, compleet met glanzende kunstvliegen op zijn jagerspet, voerde het hoogste woord.

‘… en een bakje zwarte olijven, voor jóú, Rosemary. Anders nog wat? Verder niets voor Rosemary… Dat is dan acht pond tweeënzestig, maar laten we het afronden naar acht, voor een goede klant als jij…’

Dankbaar gegiechel, en het gerammel en gepingel van de kassa.

‘En daar hebben we mijn juridisch adviseur, die komt me controleren,’ baste Howard, en hij knipoogde grinnikend over de hoofden van de wachtende klanten heen naar Miles. ‘Als u achter even op me wilt wachten, meneer, dan zal ik intussen proberen niets belastends tegen mevrouw Howson te zeggen…’

Miles glimlachte naar de dames van middelbare leeftijd, die stralend teruglachten. Rijzig als hij was, met zijn dikke, kortgeknipte grijzende haar, de ronde blauwe ogen en de donkere jas die zijn buik verhulde, vormde hij best een aantrekkelijke aanvulling op de zelfgebakken koekjes en de streekkazen. Hij wurmde zich voorzichtig tussen tafeltjes door waarop de lekkernijen hoog opgetast lagen, en bleef even staan bij de hoge boog tussen de delicatessenzaak en de voormalige schoenenwinkel, die voor het eerst ontdaan was van het bouwplastic. Maureen (Miles herkende haar handschrift) had in de doorgang een bord opgehangen met de tekst: VERBODEN TOEGANG. BINNENKORT OP DEZE LOCATIE: THE COPPER KETTLE. Miles keek naar de lege, kale ruimte waar over een paar weken Pagfords nieuwste en beste lunchroom zou worden gevestigd. Het pand was gestuukt en geschilderd, de houten vloer zwart gelakt.

Hij liep om de toonbank heen en schoof langs Maureen, die aan de snijmachine stond en haar kans greep om even gespeeld nors te lachen, waarna hij doorliep naar het donkere, rommelige achterkamertje. Op de formicatafel lag Maureens gevouwen Daily Mail, de jassen van Howard en Maureen hingen aan haakjes en er was een deur naar de wc, die een chemische lavendelgeur verspreidde. Miles hing zijn jas op en schoof een oude stoel bij aan het tafeltje.

Een paar minuten later verscheen Howard met twee borden vol heerlijkheden uit de zaak.

‘Het wordt dus toch “The Copper Kettle”?’ vroeg Miles.

‘Mo vindt het een mooie naam,’ antwoordde Howard, en hij zette zijn zoon een van de borden voor. Hij sjokte meteen weer weg, kwam terug met twee flesjes bier en duwde met zijn voet de deur dicht, waardoor het raamloze vertrek werd gehuld in een sombere duisternis, slechts vaag verlicht door een peertje. Howard kreunde diep toen hij ging zitten. Hij had die ochtend samenzweerderig geklonken aan de telefoon, en nu liet hij Miles nog even bungelen terwijl hij de kroonkurken van de flessen wipte.

‘Wall heeft zijn formulier ingestuurd,’ zei hij na een hele tijd en hij overhandigde Miles het bier.

‘Aha,’ zei Miles.

‘Ik ga een deadline stellen. Vanaf vandaag krijgt men twee weken de tijd om zich officieel aan te melden.’

‘Lijkt me redelijk,’ zei Miles.

‘Volgens ma is die Price nog steeds geïnteresseerd. Heb je al aan Sam gevraagd of ze hem kent?’

‘Nee,’ zei Miles.

Howard krabde aan de kwab van zijn buik die het dichtst bij zijn knie hing.

‘Gaat het wel goed tussen Sam en jou?’

Zoals altijd bewonderde Miles de bijna paranormale intuïtie van zijn vader.

‘Niet echt.’

Aan zijn moeder zou hij het niet hebben opgebiecht, want hij wilde de eeuwige koude oorlog tussen Shirley en Samantha, waarin hij zowel gijzelaar als buit was, niet voeden.

‘Ze heeft liever niet dat ik me kandidaat stel,’ legde Miles uit.

Howard trok zijn blonde wenkbrauwen op. Zijn wangen wiebelden heen en weer terwijl hij op zijn eten kauwde.

‘Ik snap er geen barst van. Ze zit weer in zo’n anti-Pagfordfase.’

Howard nam de tijd om zijn hap door te slikken. Hij veegde zijn mond af met een papieren servetje en liet een boer. ‘Ze trekt wel bij als je eenmaal in de raad zit,’ zei hij. ‘Het sociale aspect is leuk voor haar. Er is van alles te doen voor de vrouwtjes. Feestjes in Sweetlove House. Dan is ze in haar element.’ Hij nam nog een slok bier en krabde weer aan zijn buik.

‘Ik kan me die Price niet voor de geest halen,’ keerde Miles terug naar het gespreksonderwerp waar het hem om te doen was. ‘Maar ik heb zo’n gevoel dat hij op St Thomas een kind bij Lexie in de klas had zitten.’

‘Geboren in The Fields, daar gaat het om,’ zei Howard. ‘Dat kan in ons voordeel werken. Het verdeelt de pro-Fielders tussen hem en Wall.’

‘Ja,’ zei Miles. ‘Daar zit wat in.’ Zo had hij het nog niet bekeken. Goed gezien van zijn vader.

‘Ma heeft zijn vrouw al gebeld en gezegd dat ze het formulier voor hem moest downloaden. Misschien kan ze hem vanavond nog een keer bellen om door te geven dat hij twee weken de tijd heeft, de boel een beetje opstoken.’

‘Er zijn dus drie kandidaten?’ vroeg Miles. ‘Colin Wall meegerekend.’

‘Verder heb ik van niemand iets gehoord. Het zou kunnen dat er zich nog iemand meldt als het allemaal op de website staat. Maar ik heb alle vertrouwen in onze kansen. Alle vertrouwen. Aubrey belde nog,’ voegde Howard eraan toe. Zijn toon kreeg altijd iets extra gewichtigs wanneer hij Aubrey Fawley bij de voornaam noemde. ‘Die staat vierkant achter je, maar dat spreekt voor zich. Vanavond komt hij terug. Hij was in de stad.’

Wanneer iemand uit Pagford ‘de stad’ zei, bedoelde hij normaal gesproken Yarvil, maar Howard en Shirley gebruikten de term, in navolging van Aubrey Fawley, voor Londen.

‘Hij zei ook nog dat we maar eens bij elkaar moeten komen. Morgen misschien. Wie weet nodigt hij ons bij hem thuis uit. Dat zal Sam leuk vinden.’

Miles had net een grote hap ciabatta met boerenpaté genomen, en hij bracht zijn instemming over met een knikje. Het idee dat Aubrey Fawley ‘vierkant achter hem stond’ beviel hem wel. Samantha mocht dan cynisch doen over de dociele houding van zijn ouders ten opzichte van de Fawleys, de zeldzame keren dat ze persoonlijk met Aubrey of Julia te maken kreeg, veranderde haar accent subtiel en gedroeg ze zich aantoonbaar beschaafder.

‘Even iets anders,’ zei Howard, en hij krabde weer aan zijn buik. ‘Ik kreeg vanmorgen mail van The Yarvil and District Gazette. Ze wilden weten hoe ik tegenover The Fields sta, als voorzitter van de deelraad.’

‘Dat meen je niet. Ik dacht dat Fairbrother de krant…’

‘Die opzet is dus mooi mislukt,’ zei Howard innig tevreden. ‘Ze gaan zijn stuk plaatsen en dan willen ze volgende week iemand die juist tegen is. De andere kant van het verhaal. Ik zou daar wel wat hulp bij kunnen gebruiken. Voor het juridisch jargon en zo.’

‘Tuurlijk,’ zei Miles. ‘We zouden het over die verdomde afkickkliniek kunnen hebben. Dan is de hele zaak meteen duidelijk.’

‘Uitstekend idee. Uitstekend.’

In zijn enthousiasme had Howard een te grote hap genomen, en Miles moest hem op de rug meppen tot hij uitgehoest was. Nadat hij een hele tijd zijn tranende ogen had drooggedept met een servet, zei Howard buiten adem: ‘Aubrey gaat de gemeenteraad van Yarvil aanraden om de geldkraan dicht te draaien, en ik zal ze hier wel eens duidelijk maken dat het tijd wordt om dat zootje de huur op te zeggen. Het kan geen kwaad om de pers erbij te betrekken, te vertellen hoeveel tijd en geld die tent opslokt zonder dat het iets oplevert. Ik heb de cijfers.’ Hij liet een harde boer. ‘Het is verdomme een schande. Pardon.’

+++

+++

III

+++

Die avond kookte Gavin bij hem thuis voor Kay. Onwennig trok hij blikken open en kneusde hij teentjes knoflook.

Na een fikse ruzie moest je bepaalde dingen zeggen om een wapenstilstand te bereiken, zo luidden de regels, dat was algemeen bekend. Gavin had Kay na Barry’s begrafenis op weg naar huis vanuit de auto gebeld en gezegd dat hij had gewenst dat ze hem in de kerk had bijgestaan, dat het een afschuwelijke dag was geweest en dat hij hoopte haar die avond te zien. Die nederige bekentenissen waren voor hem niet meer dan de prijs die hij moest betalen voor een avondje gezelschap van iemand die geen eisen aan hem stelde.

Maar Kay leek het eerder te beschouwen als een inlossing van een contractueel vastgelegde afspraak. Je hebt me gemist. Je had me nodig op een moment dat je van streek was. Je hebt spijt dat we niet samen zijn gegaan, als stel. Laten we die fout niet nog eens maken. Sindsdien zou ze hem met een zekere zelfgenoegzaamheid behandelen, kordaat en vol nieuwe verwachtingen.

Hij maakte spaghetti bolognese, hij had expres geen toetje gekocht en de tafel niet vooraf gedekt, als een demonstratieve uiting van zijn onverschilligheid. Kay scheen het niet te merken, en ze leek zelfs van zins zijn nonchalante houding als compliment te beschouwen. Terwijl ze aan zijn keukentafeltje tegen hem aan zat te praten, boven het gekletter van de regen op het dakraam uit, liet ze haar blik over de apparatuur en de kastjes gaan. Ze was hier nog niet vaak geweest.

‘Dat geel heeft Lisa zeker uitgekozen?’

Nu deed ze het weer: taboes doorbreken, alsof hun band recentelijk intiemer was geworden. Gavin praatte liever niet over Lisa als het niet per se hoefde. Dat moest ze inmiddels toch weten? Hij strooide oregano over het gehakt in de pan en zei: ‘Nee, dit is allemaal het werk van de vorige eigenaar. Ik heb er nog niks aan gedaan.’

‘O,’ zei ze, en ze nam een slokje wijn. ‘Ach, het is best mooi. Hooguit een beetje saai.’

Dat stak Gavin, want in zijn ogen was het interieur van The Smithy in alle opzichten beter dan dat van Hope Street 10. Hij keek naar de pasta in het kokende water en bleef met zijn rug naar haar toe staan.

‘O ja,’ zei ze. ‘Ik heb Samantha Mollison vanmiddag gesproken.’

Gavin draaide zich met een ruk om. Hoe wist Kay zelfs maar hoe Samantha Mollison eruitzag?

‘Ik zag haar voor de delicatessenzaak op het plein, waar ik naartoe ging om deze te halen.’ Ze tikte met een nagel tegen de fles wijn die naast haar stond. ‘Ze vroeg of ik “Gavins verkering” was.’

Ze lachte het weg, maar Samantha’s woordkeus had haar goedgedaan. Het was een opluchting dat Gavin haar zo noemde tegenover zijn vrienden.

‘En wat heb je geantwoord?’

‘Dat ik… Ik heb ja gezegd.’ Haar gezicht betrok.

Het was niet Gavins bedoeling geweest om de vraag zo fel te stellen, maar hij zou er wat voor over gehad hebben om een ontmoeting tussen Kay en Samantha te voorkomen.

‘Maar wat ik wilde zeggen…’ vervolgde Kay met een lichte trilling in haar stem, ‘ze heeft ons uitgenodigd om volgende week te komen eten. Vrijdag.’

‘Alsjeblieft, zeg,’ zei Gavin geërgerd.

Kays opgewektheid verdween acuut. ‘Wat is er nou?’

‘Niks. Alleen… Nee, niks.’ Hij roerde in de borrelende spaghetti. ‘Ik zie Miles al genoeg onder werktijd, eerlijk gezegd.’

Hier was hij al die tijd bang voor geweest: dat ze zich overal tussen zou wringen en dat zij Gavin-en-Kay zouden worden, met een gezamenlijke kennissenkring, zodat het steeds moeilijker werd om haar uit zijn leven te verdrijven. Hoe had hij het zover kunnen laten komen? Hoe had hij het kunnen laten gebeuren dat ze hierheen verhuisde? Zijn zelfverwijt ging naadloos over in verwijten aan haar. Waarom had ze niet door dat hij niets in haar zag, waarom kon ze de eer niet gewoon aan zichzelf houden door op te stappen, waarom liet ze hem het vuile werk opknappen? Hij goot de spaghetti af en vloekte binnensmonds toen er kokend water op zijn overhemd spetterde.

‘Dan zul je Miles en Samantha moeten bellen om te zeggen dat we niet komen,’ zei Kay kil.

Volkomen karaktergetrouw deed Gavin er ook nu weer alles aan om ruzie te voorkomen, in de hoop dat het probleem zich mettertijd vanzelf zou oplossen. ‘Nee, nee,’ zei hij, terwijl hij zijn natte overhemd droogdepte met een theedoek. ‘We gaan gewoon. Geeft niet, we gaan wel.’

Maar in zijn onverholen gebrek aan enthousiasme zocht hij een punt waar hij achteraf op zou kunnen terugvallen. Je wist dat ik geen zin had om daar te gaan eten. Nee, ik vond er niks aan. Nee, dat doen we niet nog een keer.

Minutenlang aten ze zwijgend. Gavin was bang dat het weer op heibel zou uitdraaien en dat Kay hem zou dwingen de onderliggende kwestie te bespreken. Hij zocht vertwijfeld naar een gespreksonderwerp en begon maar over Mary Fairbrother en de maatschappij waar Barry zijn levensverzekering had afgesloten.

‘Het is een stelletje schoften,’ zei hij. ‘Hij had een heel dure verzekering, maar nu proberen ze onder de betaling uit te komen. Omdat hij zogenaamd informatie zou hebben achtergehouden.’

‘Hoezo dan?’

‘Een oom van hem is ook gestorven aan een aneurysma. Mary zweert dat Barry de verzekeringsagent daarover heeft ingelicht toen hij de polis afsloot, maar daar is niets van terug te vinden. Waarschijnlijk had die kerel er niet bij stilgestaan dat zoiets genetisch bepaald kan zijn. Ik weet trouwens niet of Barry dat zelf…’

Gavins stem brak. Vol afschuw en schaamte boog hij zijn vuurrode hoofd over zijn bord. Er zat een harde brok van verdriet in zijn keel die hij niet weggeslikt kreeg. De poten van Kays stoel schoven over de vloer. Hij hoopte dat ze naar de wc ging, maar toen voelde hij haar armen om zijn schouders en trok ze hem naar zich toe. In een reflex sloeg hij een arm om haar heen.

Wat was het fijn als iemand je vasthield. Was hun relatie maar terug te voeren tot eenvoudige, woordeloze, troostende gebaren. Waarom had de mens toch ooit leren praten?

Er was snot op haar truitje gedropen. ‘Sorry,’ zei hij met een snik in zijn stem, en hij veegde het weg met zijn servet.

Toen maakte hij zich van haar los en snoot zijn neus. Ze schoof haar stoel dichterbij om naast hem te komen zitten en legde een hand op zijn arm. Hij vond haar veel leuker als ze haar mond hield, als haar gezicht mild en bezorgd stond, zoals nu.

‘Ik kan het nog steeds niet… Het was zo’n fijne vent,’ zei hij. ‘Barry. Een prima kerel.’

‘Ja, dat zeggen ze allemaal.’

Kay had nooit kennis mogen maken met de beroemde Barry Fairbrother, maar ze vond Gavins emotionele uitbarsting intrigerend, net als de man die deze had veroorzaakt.

‘Kon je met hem lachen?’ vroeg ze, want ze zou zich kunnen voorstellen dat Gavin onder de indruk was van een grapjas, een drukke gangmaker die de hele kroeg vermaakte.

‘Ja, best wel. Of nee, niet speciaal. Gewoon. Hij lachte graag, maar hij was… een fijne kerel. Hij hield van mensen, weet je wel?’

Ze wachtte af, maar meer leek hij niet kwijt te willen over Barry.

‘En de kinderen… en Mary… arme Mary. God, je hebt geen idee wat ze doormaakt.’

Kay bleef zachtjes zijn arm strelen, maar haar medeleven was enigszins bekoeld. Geen idee? dacht ze, geen idee wat het is om alleen te zijn? Geen idee hoe zwaar het is om in je eentje een gezin te moeten runnen? Waarom had hij met háár geen medelijden?

‘Ze waren zo gelukkig,’ zei Gavin met gebroken stem. ‘Ze is volkomen ingestort.’

Zwijgend streelde Kay zijn arm en bedacht dat zij het zich nooit had kunnen veroorloven om in te storten.

‘Het gaat wel weer,’ zei hij. Hij snoot zijn neus in een servet en pakte zijn vork op. Met een subtiel gebaartje gaf hij aan dat ze haar hand moest weghalen.

+++

+++

IV

+++

Samantha’s uitnodiging aan Kay om te komen eten was ingegeven door een mengeling van wraakzucht en verveling. Ze beschouwde het als een vergeldingsactie tegen Miles, die altijd van alles regelde waarover zij niets had in te brengen, al werd haar medewerking wel verwacht. Bovendien zou ze met het etentje vliegen afvangen van Maureen en Shirley, die nieuwsgierige ouwe taarten die gefascineerd waren door Gavins privéleven, maar vrijwel niets wisten over zijn relatie met zijn vriendin uit Londen. En tot slot bood het haar weer eens de gelegenheid om haar nagels uit te slaan naar Gavin, die zich altijd zo laf en besluiteloos opstelde als het om de liefde ging: misschien kon ze over trouwen beginnen waar Kay bij was en zeggen dat het haar deugd deed dat Gavin eindelijk weer een serieuze verbintenis durfde aan te gaan.

Maar Samantha’s plannen om anderen in verlegenheid te brengen leverden haar minder plezier op dan ze had gehoopt. Toen ze Miles die zaterdagochtend vertelde dat ze het stel had uitgenodigd, reageerde hij verdacht enthousiast.

‘Wat leuk. Ja, Gavin is hier al heel lang niet meer geweest. En ook leuk dat jij Kay dan leert kennen.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Nou, met Lisa kon je het toch ook altijd goed vinden?’

‘Miles, ik kon Lisa wel schieten.’

‘O… nou ja, misschien klikt het met Kay beter!’

Ze wierp hem een vernietigende blik toe en vroeg zich af waar deze opgewekte bui vandaan kwam. Lexie en Libby, die het weekend thuis waren en de hele dag binnenbleven vanwege de regen, zaten in de huiskamer een muziek-dvd te kijken: een ballad met een overdaad aan gitaarriffs galmde door tot in de keuken, waar hun ouders stonden te praten.

‘O ja,’ zei Miles, zwaaiend met zijn mobiele telefoon. ‘Aubrey wil me spreken over de raad. Ik heb pa net gebeld, en we zijn door de Fawleys uitgenodigd om vanavond te komen eten in Sweetlove…’

‘Nee, dank je,’ onderbrak Samantha hem. Ze werd bevangen door een woede die ze nauwelijks kon verklaren, niet eens voor zichzelf. Ze liep de keuken uit.

De rest van de dag ruzieden ze overal in huis op gedempte toon, om het weekend van hun dochters niet te verpesten. Samantha liet zich niet ompraten en weigerde uit te leggen wat haar bezwaar was. Miles, die bang was dat hij tegen haar zou uitvallen, stelde zich afwisselend verzoenend en afstandelijk op.

‘Hoe denk je dat het overkomt als jij er niet bij bent?’ vroeg hij die avond om tien voor acht vanuit de deuropening van de huiskamer, klaar voor vertrek in zijn pak met stropdas.

‘Ik heb daar niks te zoeken,’ zei Samantha. ‘Jij bent degene die zich verkiesbaar stelt.’

Ze vond het fijn om hem te zien zweten. Hij was als de dood om te laat te komen, en toch vroeg hij zich af of hij haar nog kon overhalen om met hem mee te gaan.

‘Je weet best dat ze ons daar samen verwachten.’

‘O ja? Ik heb anders geen uitnodiging ontvangen.’

‘Doe niet zo flauw, Sam. Je weet heus wel dat ze het… Dat is toch vanzelfsprekend?’

‘Dat is dan heel dom van ze. Ik heb je al gezegd dat ik geen zin heb om mee te gaan. Schiet nou maar op, laat je pappie en mammie niet te lang wachten.’

Hij vertrok. Ze luisterde tot ze de auto achteruit de oprit af hoorde rijden, trok in de keuken een fles wijn open en liep met de fles en een glas naar de huiskamer. In gedachten zag ze Howard, Shirley en Miles samen aan tafel in Sweetlove House. Shirley zou vanavond ongetwijfeld haar eerste orgasme in jaren beleven.

Haar gedachten keerden onwillekeurig terug naar wat haar boekhouder afgelopen week tegen haar had gezegd. De winst was gedaald, in tegenstelling tot de uitspraak die ze daarover tegen Howard had gedaan. De boekhouder had zelfs geopperd om de winkel te sluiten en zich volledig op onlineverkoop te richten. Maar daarmee zou ze haar mislukking toegeven, en dat was Samantha niet van plan. Alleen al omdat Shirley ervan zou genieten als Samantha de winkel moest sluiten: ze had er van het begin af aan lullig over gedaan. Het spijt me, Sam, het is mijn smaak niet… ik vind het allemaal net een beetje té… Maar Samantha was dol op haar rood met zwarte zaakje in Yarvil, en ze vond het heerlijk om iedere dag weg te zijn uit Pagford, om een praatje te maken met de klanten en te roddelen met Carly, haar assistent. De wereld zou heel klein worden zonder de winkel die ze veertien jaar lang had gekoesterd, ze zou Pagford niet meer uit komen.

(Pagford, dat ellendige Pagford. Het was nooit Samantha’s bedoeling geweest om er te gaan wonen. Miles en zij zouden een wereldreis van een jaar gaan maken voordat ze gingen werken. Ze hadden de route uitgestippeld, de visa geregeld. Samantha had ervan gedroomd om op blote voeten hand in hand over de lange, witte Australische stranden te lopen. En toen had ze ontdekt dat ze zwanger was.

Ze was naar hem toe gegaan in Ambleside, een dag nadat ze de zwangerschapstest had gedaan, een week na hun diploma-uitreiking. Acht dagen later zouden ze naar Singapore vertrekken.

Samantha had Miles het nieuws niet bij zijn ouders thuis willen vertellen, ze was bang dat ze het zouden horen. Het leek wel of Shirley achter iedere deur stond die Samantha in de bungalow opendeed.

Dus had ze gewacht tot ze bij The Black Canon aan een tafeltje in een donker hoekje zaten. Ze kon nu nog voor zich zien hoe Miles’ kaak verstrakte toen ze het hem vertelde. Hij leek in één klap ouder te worden door het nieuws.

Vele verlammende seconden lang had hij gezwegen. Toen zei hij: ‘Goed. We gaan trouwen.’

Hij zei dat hij al een ring had gekocht, die hij had willen bewaren om haar op een gepaste plek ten huwelijk te vragen, op de top van Ayers Rock of iets dergelijks. En inderdaad, toen ze terugkwamen in de bungalow diepte hij het doosje op uit zijn rugzak, waar hij het al in had verstopt. Het was een kleine, solitaire diamant van een juwelier in Yarvil, en hij had de ring gekocht van een deel van het geld dat zijn oma hem had nagelaten. Samantha had op de rand van Miles’ bed tranen met tuiten gehuild. Drie maanden later waren ze getrouwd.)

Alleen met haar fles wijn zette Samantha de televisie aan. Daar verscheen de dvd die Lexie en Libby hadden gekeken: het stilgezette beeld van vier jongemannen in strakke T-shirts die haar toezongen. Zo te zien waren ze de puberteit amper ontstegen. Ze drukte op PLAY. Toen het nummer was afgelopen, kwam er een interview met de jongens. Samantha klokte de wijn naar binnen en keek naar de jongens die met elkaar dolden en daarna op serieuze toon vertelden dat ze gek waren op hun fans. Zelfs als de volumeknop uit zou hebben gestaan, had ze begrepen dat het Amerikanen waren. Ze hadden allemaal een perfect gebit.

Het was al laat. Ze zette de dvd op PAUZE, ging naar boven en droeg de meisjes op zich los te rukken van hun PlayStation en naar bed te gaan. Vervolgens ging ze terug naar de huiskamer, naar de fles wijn die ze inmiddels voor driekwart soldaat had gemaakt. Het licht liet ze uit. Ze drukte weer op PLAY en nam nog een glas wijn. Toen de dvd was afgelopen, zette ze hem nog een keer vanaf het begin op en bekeek het deel dat ze had gemist.

Een van de jongens kwam een stuk volwassener over dan de andere drie. Hij had bredere schouders, zijn biceps bolden op onder de korte mouwen van zijn T-shirt en hij had een dikke, sterke nek en vierkante kaken. Samantha keek naar het zacht heupwiegende lichaam en het knappe gezicht, hoekig en met lange, donkere wimpers, dat ernstig-afstandelijk de camera in keek.

Ze dacht aan de seks met Miles. De laatste keer was drie weken geleden. Zijn verrichtingen in bed waren even voorspelbaar als de handdruk van een vrijmetselaar. Een van zijn geliefde uitspraken was: ‘Het betere is de vijand van het goede.’

Samantha schonk het laatste restje wijn in haar glas en stelde zich voor dat ze de liefde bedreef met de jongen op het scherm. Haar borsten zagen er tegenwoordig beter uit in een beha. Als ze ging liggen, zakten ze naar opzij, waardoor ze zich kwabbig en lelijk voelde. Ze fantaseerde dat hij haar tegen een muur duwde, met één been omhoog, een jurkje tot aan haar middel opgeschort, en die sterke, donkere jongen die haar nam met zijn spijkerbroek op zijn knieën, met harde stoten…

Ze voelde een steek in haar buik als een vreugdedansje. Toen hoorde ze de auto weer de oprit op rijden, en het licht van de koplampen scheen door de donkere huiskamer.

Ze rommelde met de afstandsbediening om het nieuws op te zetten, wat haar onnodig veel tijd kostte, ze schoof de lege wijnfles onder de bank en hield het bijna lege glas in haar hand als een rekwisiet. De voordeur ging open en weer dicht. Miles kwam achter haar de kamer binnen.

‘Wat zit je hier in het donker?’

Hij deed een lamp aan en ze keek naar hem op. Hij zag er nog net zo gesoigneerd uit als toen hij vertrok, alleen zaten er regendruppels op de schouders van zijn jasje.

‘Hoe was het etentje?’

‘Prima,’ zei hij. ‘Je werd gemist. Aubrey en Julia vonden het jammer dat je er niet bij was.’

‘Ja, dat zal wel. En je moeder moest natuurlijk huilen van teleurstelling.’

Hij ging in een fauteuil tegenover haar zitten en staarde haar aan. Ze streek een pluk haar uit haar ogen.

‘Wat is er nou eigenlijk aan de hand, Sam?’

‘Als je dat niet eens weet…’

Maar ze wist het zelf niet goed, of eigenlijk wist ze niet hoe ze dit toenemende gevoel van onvrede kon verwoorden in een samenhangend verwijt.

‘Ik begrijp niet hoe mijn kandidatuur voor de raad…’

‘Schei toch uit, man!’ brulde ze, en ze schrok een beetje van haar eigen harde stemgeluid.

‘Leg me nou eens uit,’ zei hij, ‘wat het voor jou uitmaakt als ik me verkiesbaar stel?’

Ze wierp hem een boze blik toe en zocht naar de juiste woorden om zijn pedante juristenbrein mee te bestoken. Het was als gefriemel met een pincet: de ongelukkig gekozen woorden had je meteen te pakken, maar op het grotere geheel kreeg je geen grip. Wat kon ze zeggen om het hem duidelijk te maken? Dat ze het oeverloze geleuter van Howard en Shirley over de raad stomvervelend vond? Dat hij, met zijn eindeloos opgerakelde anekdotes over de goeie ouwe tijd bij de rugbyclub en de zelfgenoegzame verhalen over zijn werk, al saai genoeg was zonder dat hij ook nog eens ging orakelen over The Fields?

‘Nou, ik had de indruk,’ zei Samantha in de schemerig verlichte zitkamer, ‘dat wij andere plannen hadden.’

‘Zoals?’ vroeg Miles. ‘Waar heb je het over?’

‘We hadden afgesproken,’ Samantha articuleerde zorgvuldig, over de rand van haar trillende glas heen, ‘dat we zouden gaan reizen als de meisjes klaar waren met school. Dat hebben we elkaar toch beloofd?’

De onsamenhangende ergernis en somberheid die al aan haar knaagden vanaf het moment dat Miles had aangekondigd dat hij zich kandidaat wilde stellen voor de raad, hadden geen moment geleid tot treurnis over de wereldreis die ze had moeten missen, maar op dit moment leek dat het ware probleem te zijn. Het was in ieder geval een benadering van de boosheid en het verlangen die door haar heen raasden.

Miles leek de verbijstering nabij. ‘Waar heb jij het over?’

‘Toen ik zwanger werd van Lexie,’ zei Samantha luid, ‘en we niet op reis konden gaan, en toen die ellendige moeder van je het nodig vond dat we op stel en sprong gingen trouwen, en je vader meteen een baan voor je regelde bij Edward Collins… toen heb je beloofd… toen hebben we samen áfgesproken dat we alsnog zouden gaan reizen zodra de meisjes groot waren. Dan zouden we de schade inhalen.’

Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Dat hoor ik voor het eerst,’ zei hij. ‘Waar komt dit verdomme ineens vandaan?’

‘Miles, we zaten in The Black Canon. Ik vertelde je dat ik zwanger was en toen zei jij… Jezus, Miles! Ik vertelde je dat ik zwanger was en toen heb je me beloofd… belóófd…’

‘Wil je op vakantie? Is dat het? Je wilt op vakantie?’

‘Nee Miles, ik hoef geen fucking vakantie, ik wil… Weet je het dan echt niet meer? We zouden later alsnog een jaar gaan reizen, als de kinderen groot waren!’

‘Goed dan.’ Hij leek onaangedaan, vastbesloten haar bezwaren van tafel te vegen. ‘Goed, over vier jaar, als Libby achttien is, hebben we het er nog een keer over. Ik zie niet in wat dit met mijn aanstaande raadslidschap te maken heeft.’

‘Afgezien van het dodelijk vervelende gezeur van jou en je ouders over The Fields dat ik de rest van mijn leven hier op aarde zal moeten aanhoren…’

‘Je leven op áárde?’ vroeg hij met een grijns. ‘Naast je andere leven op…?’

‘Rot op. Hang niet altijd de wijsneus uit, Miles. Je moeder mag daar dan van onder de indruk zijn…’

‘Ik zie eerlijk gezegd niet in wat het probleem…’

‘Het probléém,’ gilde ze, ‘is dat dit om onze toekomst gaat, Miles. Onze toekomst. En ik wil het er godverdomme niet pas over vier jaar over hebben, ik wil het er nú over hebben!’

‘Ik geloof dat je beter wat kunt eten,’ zei Miles. Hij stond op. ‘Je hebt genoeg gedronken.’

‘Val dood, Miles!’

‘Sorry, maar als je zo gaat beginnen…’ Hij draaide zich om en liep de kamer uit. Ze kon zich nog net beheersen, maar had bijna het wijnglas naar zijn hoofd geslingerd.

De raad. Als hij er eenmaal in zat, zou hij er nooit meer uit gaan. Hij zou zijn zetel niet opgeven, de kans om een hoge pief te zijn in Pagford, net als Howard. Hij zou zich nog meer binden aan Pagford, zijn gelofte aan zijn geboorteplaats vernieuwen, zich vastpinnen op een toekomst die heel anders was dan wat hij zijn verdrietige verloofde had beloofd toen ze op zijn bed zat te snikken.

Wanneer hadden ze het voor het laatst over een wereldreis gehad? Ze wist het niet meer. Jaren geleden misschien, maar Samantha had besloten dat zij nooit van gedachten was veranderd. Ja, ze was er altijd van uitgegaan dat ze op een dag hun biezen zouden pakken en vertrekken, op zoek naar warmte en vrijheid, een halve wereldbol verwijderd van Pagford, Shirley, Mollison & Lowe, weg van de regen, de kleinburgerlijkheid en de eentonigheid. Ze had dan misschien jarenlang niet verlangd naar de witte stranden van Australië en Singapore, maar ze zou er wel degelijk willen zijn, zelfs met te dikke bovenbenen en zwangerschapsstriae. Alles liever dan hier zijn, opgesloten in Pagford, waar ze moest toezien hoe Miles langzaam in Howard veranderde.

Onderuitgezakt op de bank pakte ze de afstandsbediening en zette Libby’s dvd weer op. De band, nu in zwart-wit, slenterde al zingend over een verlaten strand. De jongen met de brede schouders droeg een openhangend overhemd dat wapperde in de wind. Vanaf zijn navel liep een baan donkere haartjes zijn spijkerbroek in.

+++

+++

V

+++

Alison Jenkins, journaliste van The Yarvil and District Gazette, had eindelijk uitgevogeld tot welk van de vele Weedon-huishoudens in Yarvil Krystal behoorde. Dat was niet eenvoudig geweest: op het bewuste adres stond niemand als kiesgerechtigde ingeschreven en het pand had geen vaste telefoonaansluiting. Die zondag ging Alison langs in Foley Road, maar Krystal was niet thuis en Terri, argwanend en strijdlustig, weigerde pertinent te vertellen wanneer ze terug zou komen of überhaupt te bevestigen dat ze daar woonde.

Nog geen twintig minuten nadat de journaliste in haar auto was vertrokken kwam Krystal thuis, en ze kreeg meteen weer ruzie met haar moeder.

‘Waarom hebbienie gezeg dazze moes wachte? Ik zou un interview geve over The Fields, mens!’

‘Jij? Un interview? Lazerop!’

De ruzie liep uit de hand en Krystal vertrok weer naar Nikki, met Terri’s mobiel in de zak van haar joggingbroek. Ze ging er vaak vandoor met de telefoon, en ook dat was aanleiding voor ruzie, wanneer haar moeder het toestel terugeiste en Krystal volhield dat ze niet wist waar het was. Ze hoopte dat de journaliste het nummer op de een of andere manier had achterhaald en haar rechtstreeks zou bellen.

Krystal was Nikki en Leanne in een druk, lawaaiig eettentje in het winkelcentrum aan het vertellen over de journaliste, toen de telefoon ging.

‘Ja? Ben jij van de krant, zeg maar?’

‘Hallo? Met wie…? Terri… jij dat?’

‘Nee, Krystal. Wie ben jij?’

‘… tante. De zus… moeder.’

‘Hè?’ brulde Krystal. Ze drukte met haar vinger één oor dicht tegen het lawaai en zigzagde tussen de opeengepakte tafeltjes naar een rustiger plekje.

‘Danielle,’ zei de vrouw luid en duidelijk aan de andere kant van de lijn. ‘De zus van je moeder.’

‘O ja,’ zei Krystal teleurgesteld. De verwaande trut, zei Terri altijd zodra Danielles naam viel. Krystal kon zich niet herinneren haar ooit te hebben gezien.

‘Ik bel over je overgrootmoeder.’

‘Hè?’

‘Nana Cath,’ zei Danielle ongeduldig. Krystal stond inmiddels buiten bij de balustrade die uitkeek over het centrale plein van het winkelcentrum. Het bereik was hier goed, dus ze bleef staan.

‘Wattis er mettur?’ Het was alsof haar maag een koprol maakte, zoals vroeger wanneer ze over een balustrade als deze had gebuiteld. Een meter of tien onder haar liepen mensen met plastic tasjes, wandelwagens en kleine kinderen aan de hand.

‘Ze leg innut South West General. Al un week. Ze heb un beroerte gehad.’

‘Leg nana Cath al un wéék innut ziekenhuis?’ vroeg Krystal. Haar maag draaide nog steeds. ‘Hoe kenne wij dat nou nie wete?’

‘Ze kannie goed prate, maar ze heb twee keer je naam genoemd.’

‘Eg?’ Krystal kneep de telefoon bijna fijn.

‘Ja. Ze wil je zien, denk ik. Tis heel errug. De dokters zegge dat ze misschien nie meer beter wordt.’

‘Waaro leg ze?’ Krystals hoofd bonkte.

‘Op de twaalfde. Medium care. Bezoek van twaalf tot vier en van zes tot acht. Oké?’

‘Is ze…?’

‘Ik moet hange. Ik wou ut alleen effe doorgeve, voor as je haar nog wou zien. Dag.’

De verbinding werd verbroken. Krystal liet de telefoon zakken en staarde naar het schermpje. Met haar duim drukte ze een paar toetsen in, tot er ‘nummer onbekend’ in beeld kwam. Haar tante had zeker liever niet dat ze haar telefoonnummer kende.

Krystal liep terug naar Nikki en Leanne. Die zagen meteen dat er iets mis was.

‘Ga naar dur toe,’ zei Nikki toen Krystal het had verteld, en ze keek op haar eigen telefoon hoe laat het was. ‘Dan ben je dur nog vóór tweeën. Pak de bus.’

‘Ja,’ zei Krystal toonloos.

Ze dacht erover om haar moeder te gaan halen, om haar en Robbie mee te nemen naar nana Cath, maar een jaar geleden hadden haar moeder en nana Cath een enorme ruzie gehad en sindsdien hadden ze geen contact meer met elkaar. Krystal wist dat het heel wat overredingskracht zou kosten om Terri mee te krijgen naar het ziekenhuis, en ze vroeg zich af of nana Cath haar wel zou willen zien.

Tis heel errug. De dokters zegge dat ze misschien nie meer beter wordt.

‘Hebbie genoeg geld?’ vroeg Leanne toen ze met z’n drieën naar de bushalte liepen, en ze graaide al in haar zakken.

‘Ja,’ zei Krystal. ‘Tis maar un pond naar ut ziekenhuis, toch?’

Ze hadden nog tijd om samen een sigaret te roken voordat lijn 27 kwam. Nikki en Leanne zwaaiden Krystal uit alsof ze iets leuks ging doen. Op het allerlaatste moment werd ze bang en had ze willen roepen: ‘Ga met me mee!’ Maar toen reed de bus weg, en bovendien waren Nikki en Leanne al doorgelopen en diep in gesprek.

De oude, stoffen zitting van haar stoel stonk en kriebelde. De bus reed traag de weg op die langs het politiebureau voerde, en daarna rechtsaf naar een van de hoofdstraten waar alle grote winkels zaten.

De angst roerde zich in Krystals buik als een foetus. Ze wist wel dat nana Cath oud en broos was geworden, maar ergens had ze gedacht dat ze weer zou opbloeien, zou terugkeren naar haar hoogtijdagen, die zo permanent hadden geleken. Dat haar haar weer zwart zou worden, haar rug recht en haar geheugen net zo scherp als haar tong. Krystal had er nooit bij stilgestaan dat nana Cath zou kunnen sterven, in haar ogen was ze onverwoestbaar. Als ze al over haar sterfelijkheid zou hebben nagedacht, had ze nana’s misvormde borstkas en de ontelbare rimpels die kriskras over haar gezicht liepen beschouwd als eervolle littekens, opgedaan in de overlevingsstrijd waar ze als winnaar uit was gekomen. In Krystals omgeving was nog nooit iemand van ouderdom gestorven.

(In haar moeders omgeving stierven mensen jong, soms nog voordat hun gezicht en hun lichaam uitgemergeld en verwoest konden raken. De dode die Krystal als kind van zes had aangetroffen in de badkamer van haar moeder, was een knappe jongeman geweest, wit en mooi als een wassen beeld. Zo herinnerde ze hem zich tenminste. Maar soms vond ze die herinnering verwarrend en ging ze eraan twijfelen. Ze wist niet meer wat ze moest geloven. De dingen die ze als kind had gehoord, werden door volwassenen later vaak tegengesproken en ontkend. Ze zou zweren dat Terri destijds had gezegd: ‘Hij was je pa.’ Maar veel later beweerde ze: ‘Doennie zo raar, je pa is nie dood. Die zit in Bristol, tog?’ Dus had Krystal geprobeerd Banger, zoals iedereen hem noemde, als haar vader te beschouwen.

Maar nana Cath was er altijd geweest, op de achtergrond. Krystal had aan een pleeggezin kunnen ontkomen dankzij nana Cath, die steeds op haar wachtte in Pagford, als een ijzersterk maar nukkig vangnet. Vloekend en tierend was ze toegesneld, tegen de welzijnswerkers niet minder in de contramine dan tegen Terri, teneinde haar al even opstandige achterkleindochter in huis te kunnen nemen.

Krystal wist niet of ze het huisje in Hope Street fantastisch of verschrikkelijk had gevonden. Het was er donker en het rook er naar bleekmiddel, ze voelde zich er opgesloten. Maar tegelijkertijd bood het geborgenheid, bescherming. Nana Cath liet alleen mensen binnen die bij haar door de ballotage waren gekomen. En aan het voeteneind van het bad stond een ouderwetse pot badzout.)

Stel je voor dat er andere mensen aan nana Caths bed zouden zitten wanneer ze daar aankwam. Ze zou haar eigen familie niet herkennen, en ze vond het een eng idee om vreemden tegen het lijf te lopen met wie ze misschien wel een bloedband had. Terri had een heleboel halfzussen, het resultaat van haar vaders vele verhoudingen. Terri kende hen zelf niet eens, maar nana Cath probeerde met iedereen contact te houden en volgde hardnekkig de grote, als los zand aan elkaar hangende familie die haar zoons hadden voortgebracht. In de loop der jaren waren er bij nana Cath zo nu en dan verwanten opgedoken die Krystal niet kende uit de tijd dat zij er was. Ze leken haar met achterdocht op te nemen, en maakten op gedempte toon opmerkingen tegen nana Cath die niet voor haar oren waren bestemd. Dan deed ze alsof ze hen niet zag en hoorde, en wachtte tot ze vertrokken en zij nana Cath weer voor zichzelf had. Vooral het idee dat er andere kinderen in nana Caths leven belangrijk waren beviel haar maar niets.

(‘Wie zijn dat?’ had Krystal aan nana Cath gevraagd toen ze negen was, jaloers wijzend op twee jongetjes in schooluniform op een ingelijste foto bij nana Cath op het prikbord.

‘Dat zijn me achterkleinzonen. Dittis Dan en dattis Ricky. Je achterneefjes.’

Krystal wilde die jongens niet als neefjes, en ze wilde niet dat ze bij nana Cath op het prikbord hingen.

‘En wie is dat?’ Ze wees op een meisje met goudblonde krullen.

‘Ut dochtertje van Michael, Rhiannon. Ze was toen vijf, wattun mooi meissie, hè? Maar later is ze getrouwd mettun bruinjoekel,’ zei nana Cath.

Van Robbie had er nooit een foto bij nana Cath op het prikbord gehangen.

Je weet nie eens wie de vader is, hè, hoer die je dur ben. Ik trek me hande van je af. Ik ben ut zat, Terri, schijtzat.)

De bus reed met een slakkengangetje de stad door, langs het winkelende zondagmiddagpubliek. Toen Krystal klein was, had Terri haar bijna ieder weekend meegenomen naar het centrum van Yarvil, vastgesnoerd in een wandelwagentje waar ze eigenlijk allang uitgegroeid was, omdat je gejatte spullen een stuk makkelijker kon verbergen in een wandelwagentje, onder de beentjes van het kind of onder de tassen in het mandje op het onderstel. Soms ging Terri op dievenpad met de zus met wie ze nog wel contact had, Cheryl, die was getrouwd met Shane Tully. Cheryl en Terri woonden vier straten van elkaar af in The Fields, en hun taal vervuilde de omgeving wanneer ze ruzie hadden, wat behoorlijk vaak voorkwam. Krystal wist nooit of ze nou contact mocht hebben met haar neven en nichten van de Tully-kant of niet. Ze deed geen moeite meer om het bij te houden, maar ze praatte wel met Dane wanneer ze hem tegenkwam. En ze hadden een keer geneukt, toen ze veertien waren, nadat ze samen een fles cider hadden leeggedronken in het parkje bij de speeltuin. Naderhand hadden ze er nooit meer over gesproken. Krystal wist niet precies of het strafbaar was, seks met je neef. Nikki had een keer iets gezegd waardoor ze vermoedde van wel.

De bus reed de straat door naar de hoofdingang van het South West General en hield halt op zo’n twintig meter afstand van een gigantisch rechthoekig grijs gebouw met veel glas, aan de voorkant keurig onderhouden stroken gras, een paar boompjes en een woud aan wegwijzers.

Krystal stapte uit de bus achter twee oude dames aan en bleef even met haar handen in de zakken van haar joggingbroek om zich heen staan kijken. Ze wist nu al niet meer hoe de afdeling ook alweer heette waar nana Cath volgens Danielle lag, ze herinnerde zich alleen dat het iets met twaalf was. Ze slenterde naar de dichtstbijzijnde wegwijzer en wierp er een terloopse blik op: rijen onleesbare lettertjes, met woorden zo lang als Krystals arm en pijlen naar links, naar rechts en diagonaal. Krystal kon niet al te best lezen, en zodra ze werd geconfronteerd met grote hoeveelheden woorden, voelde ze zich geïntimideerd en opstandig. Na een steelse bestudering van de pijlen stelde ze vast dat er nergens cijfers bij stonden, dus liep ze achter de oude dames aan naar de klapdeuren aan de voorkant van het hoofdgebouw.

De hal was overvol en nog verwarrender dan de wegwijzers. Er was een druk winkeltje, gescheiden van de centrale ruimte door ramen van de vloer tot het plafond, er stonden rijen plastic stoelen, waar alleen maar mensen leken te zitten die sandwiches aten. In een van de hoeken was een overvolle kantine, en in het midden van de hal was een zeshoekige balie waar medewerksters vragen beantwoordden en op hun computerscherm tuurden. Daar liep Krystal naartoe, met haar handen nog steeds in de zakken.

‘Waar is medium care?’ vroeg Krystal nors aan een van de vrouwen.

‘Derde verdieping,’ antwoordde de vrouw op dezelfde toon.

Uit trots wilde Krystal verder niets vragen, dus draaide ze zich om en liep door tot ze helemaal achteraan in de hal liften zag, waarvan ze er een naar boven nam.

Het kostte haar zeker een kwartier om de afdeling te vinden. Waarom hingen ze geen pijlen op met cijfers, in plaats van die stomme lange woorden? Maar toen ze door een lange lichtgroene gang liep waar haar gympen piepten op het zeil, riep iemand haar naam.

‘Krystal?’

Het was haar tante Cheryl, groot en breed in een spijkerrok en een strak wit vestje, haar haar bananengeel met zwarte uitgroei. Ze had tatoeages over de hele lengte van haar dikke bovenarmen, van haar vingers tot haar schouders, en droeg in beide oren meerdere gouden oorbellen, zo groot als gordijnringen. In haar hand hield ze een blikje cola.

‘Dus ze heb niet de moeite genome om te komme?’ zei Cheryl. Ze stond met haar blote benen uit elkaar, als een schildwacht.

‘Wie?’

‘Terri.’

‘Ze weet ut nog nie. Khebbut ook net pas gehoord. Danielle belde.’

Cheryl trok het lipje van het blikje en slurpte van haar cola, haar piepkleine oogjes verzonken in een breed, plat gezicht dat zo mottig was als cornedbeef. Over de rand van het blikje heen nam ze Krystal aandachtig op.

‘Meteen nadat ut was gebeurd, hebbik Danielle gezeg dat ze jullie mos belle. Drie dage heb dat mens daar verdomme gelege. Ze isser fucking beroerd an toe.’

Krystal vroeg Cheryl niet waarom ze zelf niet even naar Foley Road was gelopen om Terri te vertellen wat er was gebeurd. Kennelijk hadden de zussen weer eens ruzie. Het viel niet bij te houden.

‘Waar leg ze?’ vroeg Krystal.

Cheryl ging haar voor. Haar teenslippers maakten een zuigend geluid op de vloer.

‘O ja,’ zei ze onder het lopen. ‘Er heb een journaliste gebeld die jou mos hebbe.’

‘O?’

‘Ze hebbun nummer achtergelate.’

Krystal had nog van alles willen vragen, maar ze waren aangekomen op een stil zaaltje en ineens werd ze bang. Er hing een geur die haar niet beviel.

Nana Cath was vrijwel onherkenbaar. De ene helft van haar gezicht was helemaal verwrongen, alsof er van buitenaf aan de spieren werd getrokken. Haar mond hing aan één kant naar beneden en zelfs haar oog leek scheefgezakt te zijn. Er waren slangetjes aan haar vastgeplakt en ze had een naald in haar arm. Zoals ze erbij lag, werd de misvormdheid van haar borst nog meer benadrukt. Het lichaam onder het laken paste niet bij het hoofd, dat daardoor grotesk op het dunne nekje uit een grote ton tevoorschijn leek te komen.

Toen Krystal bij haar ging zitten, verroerde nana Cath zich niet. Ze staarde strak voor zich uit. Een handje trilde licht.

‘Ze zeg niks, maar gisteravond heb ze twee keer je naam gezeg,’ zei Cheryl, somber over haar blikje heen kijkend.

Krystal had een beklemd gevoel in haar borst. Ze vroeg zich af of het kwaad zou kunnen als ze nana Caths hand beetpakte. Voorzichtig schoof ze haar vingers naar de hare, maar ze liet ze op een paar centimeter afstand op de sprei rusten.

‘Rhiannon is al gewees,’ zei Cheryl. ‘En John en Sue. Sue probeert Anne-Marie te pakke te krijge.’

Krystal leefde op. ‘Waar woontie nu?’ vroeg ze aan Cheryl.

‘Ergens bij Frenchay Way. Wisje dat ze un baby heb?’

‘Ja, dat hebbik gehoord. Un jonge of un meissie?’

‘Geen idee.’ Cheryl nam nog een slok cola.

Ze had het op school gehoord. ‘Hé Krystal, je zus krijgt een kleine!’ Ze had het prachtig nieuws gevonden. Nu werd ze tante, ook al zou ze het kind nooit te zien krijgen. Haar hele leven lang was ze al gefascineerd door Anne-Marie, die was meegenomen voordat Krystal werd geboren, weggetoverd naar een andere dimensie, als een sprookjesfiguur, net zo mooi en mysterieus als de dode man in Terri’s badkamer.

Nana Caths lippen bewogen.

‘Tisser?’ vroeg Krystal, en ze boog zich naar haar toe, half benauwd, half opgelucht.

‘Wil je iets hebbe, nana Cath?’ vroeg Cheryl, zo hard dat het fluisterende bezoek rond de andere bedden hun kant op keek.

Krystal hoorde alleen een fluitend, rochelend geluid, maar nana Cath leek wel degelijk iets te willen zeggen. Cheryl boog zich van de andere kant van het bed over haar heen, met één hand om de metalen stang van het hoofdeind geklemd.

‘Oei… oeie…’ zei nana Cath.

‘Watte?’ vroegen Krystal en Cheryl tegelijk.

Nana Caths blik was een paar millimeter verplaatst. Vochtige, troebele ogen die naar Krystals gladde, jonge gezicht keken, naar haar open mond toen ze zich nieuwsgierig en angstig over haar overgrootmoeder heen boog.

‘… oeie…’ zei de schorre oude stem.

‘Ze weenie wat ze zeg,’ brulde Cheryl over haar schouder naar het timide stel dat aan het naastgelegen bed zat. ‘Het mens heb goddomme drie dage moederziel alleen op de vloer gelege, vin je ut gek?’

Maar Krystal zat met tranen in de ogen. De zaal met de hoge plafonds werd een wit waas met donkere schaduwen, en het was alsof ze een straal fel zonlicht zag op donkergroen water, dat door het gespetter van roeispanen werd verstrooid tot glinsterende scherfjes.

‘Ja,’ fluisterde ze tegen nana Cath. ‘Ja, ik ga roeie, nana.’

Maar dat was niet waar, niet meer, want meneer Fairbrother was dood.

+++

+++

VI

+++

‘Wat is er met je gezicht gebeurd, man? Weer van je fiets geflikkerd?’ vroeg Fats.

‘Nee,’ zei Andrew, ‘geslagen door Si-Pie. Ik probeerde die stomme zak duidelijk te maken dat zijn verhaal over Fairbrother niet klopt.’

Hij was samen met zijn vader in de schuur in de weer geweest met het haardhout, om de manden te vullen die altijd aan weerskanten van de kachel stonden. Simon had Andrew een van die blokken in het gezicht geramd, zo hard dat hij tegen een stapel hout aan viel en zijn puisterige wang had opengehaald.

Denk je soms dat je beter weet wat er speelt dan ik, miezerige puistenkop? Als ik hoor dat je ook maar met één woord hebt gerept over wat hier in huis is gezegd…

Dat heb ik niet…

… dan vil ik je levend, begrepen? Hoe weet jij nou of Fairbrother niet net zo goed smeergeld aannam? Misschien was die andere sukkel wel de enige die zo stom was om zich te laten betrappen.

Daarna, of het nu uit trots was of uit opstandigheid, of misschien omdat zijn fantasieën over snel geld zich hadden vastgezet in zijn hoofd en zich niet lieten verdrijven door de feiten, had Simon zijn aanmeldingsformulier ingestuurd. De grote vernedering was nu onontkoombaar, en ongetwijfeld zou het hele gezin ervoor moeten boeten.

Sabotage. Andrew peinsde over het woord. Hij wilde zijn vader keihard van zijn voetstuk zien vallen waarop zijn dromen van snel verdiend geld hem hadden geplaatst, en als het enigszins mogelijk was (hij wilde zijn glorieuze overwinning liever niet met de dood bekopen) moest dat op zo’n manier gebeuren dat Simon nooit te weten zou komen wie zijn ambities zo ruw had verstoord.

Andrew nam niemand in vertrouwen, zelfs Fats niet. Aan Fats vertelde hij bijna alles, maar de weinige dingen die hij wegliet waren de hoofdonderwerpen, de dingen die bijna zijn gehele denkwereld in beslag namen. Het was één ding om bij Fats op de kamer met een stijve ‘harde actie, twee vrouwen’ in te toetsen, maar het was heel wat anders om op te biechten hoe hij obsessief piekerde over manieren om een gesprek aan te knopen met Gaia Bawden. Het was makkelijk genoeg om zijn vader een klootzak te noemen wanneer ze samen in de Kluis zaten, maar hij zou Fats nooit vertellen dat hij ijskoude handen en een knoop in zijn maag kreeg van Simons woedeaanvallen.

Maar toen kwam het uur U, dat alles veranderde. Het begon met een eenvoudige behoefte aan nicotine en schoonheid. De regen was eindelijk opgehouden en er viel een bleek lentezonnetje over de geschubde modderlaag op de ruit van de schoolbus, die hortend en stotend door de smalle straten van Pagford reed. Andrew zat bijna helemaal achterin en had geen zicht op Gaia, die vooraan was ingesloten door Sukhvinder en de vaderloze meisjes van Fairbrother, die sinds kort weer naar school gingen. Hij had Gaia de hele dag nauwelijks gezien, en er wachtte hem een barre avond met niets dan oude Facebook-foto’s als troost.

Toen de bus Hope Street naderde, besefte Andrew ineens dat zijn ouders er geen van beiden waren, en dat niemand het dus zou merken als hij niet thuiskwam. De drie sigaretten die hij van Fats had gekregen zaten in zijn zak, en Gaia stond op en hield zich vast aan de stang achter de stoel, klaar om uit te stappen, babbelend met Sukhvinder Jawanda.

Waarom niet? Waarom niet?

Dus stond hij ook op. Hij zwaaide zijn tas over zijn schouder, en toen de bus stopte, liep hij met grote passen achter de twee meisjes aan het gangpad door en stapte uit.

‘Ik zie je thuis wel,’ riep hij in het voorbijgaan naar een verbaasde Paul.

Hij stapte op de zonovergoten stoep en de bus trok grommend op. Toen stak hij een sigaret aan en keek over zijn gebogen handen heen naar Gaia en Sukhvinder. Ze gingen niet naar Gaia’s huis in Hope Street, maar liepen op hun gemak in de richting van het plein. Al rokend en licht fronsend, onbewust een van de minst verlegen personen imiterend die hij kende – Fats – volgde Andrew hen, zich verlustigend in het zicht op Gaia’s koperbruine haar dat op haar schouders danste, het zwieren van haar rok en het wiegen van haar heupen.

De twee meisjes minderden vaart toen ze bij het plein kwamen en liepen naar Mollison & Lowe, de zaak met de indrukwekkendste gevel in de wijde omtrek: blauw met gouden letters en vier hangmanden met bloemen. Andrew hield afstand. De meisjes bleven even staan om een briefje op het raam van de toekomstige lunchroom te lezen en verdwenen toen de delicatessenzaak in.

Andrew liep nog een keer om het plein heen, langs The Black Canon en The George Hotel, en bleef toen bij het briefje staan. Het was een handgeschreven oproep voor weekendkrachten.

Zich overbewust van zijn acne, die op dat moment bijzonder hevig was, doofde hij zijn sigaret, stopte de nog lange peuk in zijn zak en betrad in navolging van Gaia en Sukhvinder de winkel.

Ze stonden bij een tafeltje waar haverkoeken en toastjes hoog lagen opgetast, en ze keken naar de reusachtige man met de jagerspet die achter de toonbank een praatje maakte met een oudere klant. Gaia keek om toen het deurbelletje rinkelde.

‘Hoi,’ zei Andrew met droge mond.

‘Hoi,’ antwoordde ze.

Verblind door zijn eigen moed liep hij hun kant op, waarbij de schooltas die over zijn schouder hing tegen de molen vol stadsgidsjes en kookboeken met streekrecepten stootte. Hij hield het rek tegen, zette het recht en liet snel zijn tas van zijn schouder glijden.

‘Kom je voor een baantje?’ vroeg Gaia zacht, met haar prachtige Londense accent.

‘Ja,’ zei hij. ‘Jij ook?’

Ze knikte.

‘Dat is er een voor de ideeënbus, Eddie,’ bulderde Howard tegen een klant. ‘Zet maar op de website, dan zorg ik ervoor dat het op de agenda komt. Gewoon de site van de raad, en dan bij “suggesties”. Of via de link…’ Hij dicteerde heel langzaam het e-mailadres voor de man, die met bevende handen pen en papier tevoorschijn had gehaald.

Howard liet zijn blik vluchtig over de drie tieners gaan die stilletjes stonden te wachten bij de crackers en hartige koekjes. Ze droegen halfslachtig het uniform van Winterdown, dat zo veel slordigheid en variatie toestond dat je het nauwelijks een uniform kon noemen (in tegenstelling tot dat van St Anne, dat bestond uit een nette geruite rok met een blazer). Maar afgezien daarvan was het blanke meisje oogverblindend: een loepzuivere diamant vergeleken met dat doorsneekind van Jawanda, van wie Howard de naam niet wist, en dat joch met het muiskleurige haar en een en al puisten.

De klant liep de winkel uit en het deurbelletje rinkelde.

‘Kan ik jullie helpen?’ vroeg Howard, waarbij hij alleen Gaia aankeek.

‘Ja,’ zei ze, en ze deed een stapje naar voren. ‘Eh… over die baantjes.’ Ze wees naar het briefje op het raam.

‘Aha,’ zei Howard stralend. Zijn nieuwe weekendkracht had hem een paar dagen geleden laten zitten voor een betrekking in Yarvil, waar hij een baan in een supermarkt had aangenomen. ‘Juist. In de bediening? We betalen het minimumloon, op zaterdag van negen tot half zes en op zondag van twaalf tot half zes. De zaak gaat over twee weken open en je wordt intern opgeleid. Hoe oud ben je, meisje?’

Zij was ideaal, helemaal goed, precies wat hij in gedachten had: een fris gezicht en mooie rondingen. Hij zag haar al helemaal voor zich in een nauwsluitend zwart jurkje met een wit kanten schortje. Hij zou haar leren hoe de kassa werkte en haar de weg wijzen in het magazijn, met een grapje op z’n tijd en misschien een kleine bonus als er een goede omzet was.

Howard schuifelde achter de toonbank vandaan, pakte Gaia bij haar bovenarm zonder zich iets aan Sukhvinder en Andrew gelegen te laten liggen en voerde haar mee door de boog in de tussenwand. In het nieuwe gedeelte stonden nog geen tafels en stoelen, maar de toonbank was geplaatst, met daarachter een zwart met crèmekleurig tegelmozaïek waarop het plein in vroeger tijden was afgebeeld. Het was een drukte van belang: vrouwen in hoepelrok en mannen met hoge hoed. Een koetsje met paarden stond voor de zaak, met grote letters MOLLISON & LOWE op de gevel. Daarnaast was de lunchroom afgebeeld, The Copper Kettle. De maker van het tableau had een fictieve dorpspomp afgebeeld op de plek van het oorlogsmonument.

Andrew en Sukhvinder bleven achter, opgelaten en enigszins argwanend ten opzichte van elkaar.

‘Ja? Kan ik jullie helpen?’

Een oudere vrouw met kromme rug en pikzwart, getoupeerd haar was het achterkamertje uit gekomen. Andrew en Sukhvinder mompelden dat ze stonden te wachten, en op dat moment verschenen Howard en Gaia weer in de doorgang. Zodra hij Maureen zag liet Howard Gaia’s arm los, die hij al die tijd verstrooid had vastgehouden terwijl hij haar uitlegde wat de taken van een serveerster inhielden.

‘Ik geloof dat ik een nieuw hulpje heb gevonden voor de Kettle, Mo,’ zei hij.

‘O ja?’ Maureen verplaatste haar boze blik naar Gaia. ‘Heb je wel ervaring?’

Maar Howard negeerde Maureen verder en ging onverstoorbaar door. Hij vertelde Gaia alles over de delicatessenzaak, dat hij die beschouwde als een instituut in Pagford, een soort historisch monument. ‘We bestaan al vijfendertig jaar,’ ontzenuwde hij op gedragen toon de mythe van het wandmozaïek. ‘Deze jongedame is hier net komen wonen, Mo,’ lichtte hij toe.

‘Komen jullie ook voor werk?’ vroeg Maureen aan Sukhvinder en Andrew.

Sukhvinder schudde haar hoofd. Andrew maakte een vaag schoudergebaar, maar Gaia keek haar vriendin aan en zei: ‘Toe nou. Je zei dat je het misschien zou doen.’

Howard wierp een blik op Sukhvinder. Een strak zwart jurkje met een wit schortje zou haar beslist niet flatteren, maar zijn inventieve brein draaide op volle toeren. Een compliment voor haar vader, iets om haar moeder mee te chanteren, een ongevraagd verleende gunst: hij moest misschien nog andere motieven laten meewegen dan puur esthetische.

‘Als we de verwachte klandizie krijgen, kunnen we misschien wel twee serveersters gebruiken,’ zei hij, en hij krabde aan zijn kin terwijl hij naar Sukhvinder keek, die oncharmant bloosde.

‘Ik denk niet…’ stamelde ze, maar Gaia moedigde haar aan.

‘Toe nou. Wij samen.’

Sukhvinders wangen gloeiden en haar ogen werden vochtig. ‘Ik…’

‘Toe nou,’ fluisterde Gaia.

‘Ik… Goed dan.’

‘We beginnen met een proeftijd, jongedame Jawanda,’ zei Howard.

Van pure angst kreeg Sukhvinder bijna geen lucht meer. Wat zou haar moeder hiervan zeggen?

‘En jij wilt zeker sjouwer worden?’ zei Howard op barse toon tegen Andrew.

Sjouwer?

‘Er moeten hier zware spullen worden verplaatst, jongeman,’ zei Howard toen Andrew verbaasd met zijn ogen knipperde. Over een sjouwer werd niets gemeld op het briefje in de etalage. ‘Pallets naar de voorraadruimte, kratten melk vanuit de kelder naar boven en vuilniszakken naar achteren. Ouderwets de handen uit de mouwen steken. Zou dat lukken, denk je?’

‘Jawel,’ antwoordde Andrew. Werkte hij op dezelfde uren als Gaia? Dat was het enige wat telde.

‘Je zult vroeg moeten beginnen. Om acht uur, schat ik zo in. Laten we zeggen van acht tot drie, dan kijken we wel hoe het gaat. Een proeftijd van twee weken.’

‘Ja, prima,’ zei Andrew.

‘Hoe heet je?’

Toen Howard zijn naam hoorde, schoten zijn wenkbrauwen omhoog. ‘De zoon van Simon? Simon Price?’

‘Ja.’ Daar keek Andrew van op. Het kwam zelden of nooit voor dat iemand wist wie zijn vader was.

Howard droeg de twee meisjes op om zondagmiddag terug te komen, wanneer de kassa werd geleverd en hij alle tijd had om hun instructies te geven. Hij had Gaia het liefst nog even aan de praat gehouden, maar er kwam een klant de zaak binnen en de tieners grepen hun kans om naar buiten te glippen.

Toen ze aan de andere kant van de rinkelende glazen deur stonden, kon Andrew niets bedenken om te zeggen. Maar voordat hij zijn gedachten had kunnen ordenen, zei Gaia vluchtig ‘doei’ tegen hem en liep ze weg met Sukhvinder. Andrew stak de tweede van Fats’ drie sigaretten op (dit was niet het moment voor een half opgerookte peuk), wat hem een excuus bood om te blijven staan en te kijken hoe ze wegliep, de langer wordende schaduwen in.

‘Waarom noemen ze hem eigenlijk Peanut?’ vroeg Gaia aan Sukhvinder toen ze buiten gehoorsafstand van Andrew waren.

‘Hij is allergisch voor pinda’s,’ zei Sukhvinder. Ondertussen groeide haar angst om Parminder te vertellen wat ze zojuist had gedaan. Ze hoorde zichzelf zeggen: ‘Op de basisschool is hij een keer bijna doodgegaan toen iemand een pinda in een marshmallow had verstopt.’

‘O,’ zei Gaia. ‘Ik dacht dat hij Peanut werd genoemd omdat hij een heel klein piemeltje had.’

Ze lachte, en Sukhvinder dwong zichzelf om mee te lachen alsof ze de hele dag niets anders hoorde dan grappen over penissen.

Toen Andrew het tweetal lachend zag omkijken, wist hij dat ze het over hem hadden. Het gegiechel zou een goed teken kunnen zijn, zo veel begreep hij nog wel van meisjes. Grijnzend naar niets anders dan de koeler wordende lucht slofte hij weg, zijn schooltas over zijn schouder, sigaret in de hand, over het plein in de richting van Church Row, voor een klim van drie kwartier, de heuvel op naar Hilltop House.

De hagen zagen spookachtig bleek met hun witte bloesem in de schemer, aan beide kanten bloeiende sleedoorn en in de borders langs het laantje volop speenkruid, met piepkleine, glanzende, hartvormige blaadjes. De geur van de bloemen, de bedwelming van de sigaret en de belofte van de komende weekenden met Gaia: het viel allemaal samen en vormde een schitterende symfonie van vervoering en schoonheid onder de stevige tocht heuvelopwaarts. De eerstvolgende keer dat Simon vroeg: ‘Heb je nou al een baan, puistenkop?’ zou hij met ‘ja’ kunnen antwoorden. Hij werd Gaia’s weekendcollega.

En als klap op de vuurpijl viel hem eindelijk de volmaakte manier in om zijn vader anoniem een dolk in de rug te steken, recht tussen de schouderbladen.

+++

+++

VII

+++

Nadat de impulsieve malicieuze motieven aan kracht hadden ingeboet, kreeg Samantha hevige spijt van haar uitnodiging aan Gavin en Kay om te komen eten. Die vrijdagochtend maakte ze grapjes met haar assistent over de vreselijke avond die voor haar lag, maar haar stemming kelderde zodra ze haar winkel Over the Shoulder Boulder Holders (een naam waar Howard de eerste keer dat hij hem hoorde zo hard om moest lachen dat hij een astma-aanval kreeg, en die Shirley steevast een frons ontlokte wanneer hij in haar bijzijn werd gebruikt) had overgedragen aan Carly. Samantha reed vóór de spits terug naar Pagford, zodat ze de tijd had om boodschappen te doen en te koken, en ze probeerde zichzelf op te beuren door gemene vragen te bedenken die ze Gavin kon stellen. Misschien moest ze zich hardop afvragen waarom Kay nog niet bij hem was ingetrokken, dat zou een goeie zijn.

Toen ze vanaf het plein naar huis liep, met in iedere hand een overvolle draagtas van Mollison & Lowe, kwam ze Mary Fairbrother tegen bij de pinautomaat van Barry’s bankfiliaal.

‘Mary… hallo. Hoe gaat het met je?’

Mary was mager en zag bleek, met grijze wallen onder de ogen. Hun gesprek verliep stijfjes en onwennig. Ze hadden elkaar sinds de rit in de ambulance niet meer gesproken, op een korte, hortende condoleance bij de begrafenis na.

‘Ik had nog langs willen komen,’ zei Mary. ‘Jullie zijn zo lief voor me geweest en ik wilde Miles bedanken…’

‘Dat hoeft toch niet,’ zei Samantha onhandig.

‘Maar ik wil het graag…’

‘Nou, dan kom je toch langs?’

Toen Mary was doorgelopen, had Samantha het vreselijke gevoel dat ze de indruk had gewekt dat diezelfde avond het uitgelezen moment zou zijn voor Mary’s bezoek.

Thuis zette ze de tassen in de gang en belde Miles op zijn werk om te zeggen wat ze had gedaan, maar hij reageerde gekmakend laconiek op het vooruitzicht dat er een kersverse weduwe toegevoegd zou worden aan hun gezelschap van vier.

‘Ik zie niet in wat het probleem is,’ zei hij. ‘Fijn voor Mary dat ze er eens uit kan.’

‘Maar ik heb niet gezegd dat Gavin en Kay komen…’

‘Mary mag Gav graag,’ zei Miles. ‘Daar zou ik niet over inzitten.’

Hij deed expres alsof hij het niet begreep, dacht Samantha, ongetwijfeld als wraak voor haar weigering om mee te gaan naar Sweetlove House. Toen ze had opgehangen, vroeg ze zich af of ze Mary moest bellen om te zeggen dat ze die avond beter niet kon komen, maar ze was bang dat dat bot zou overkomen, en uiteindelijk besloot ze maar gewoon te hopen dat Mary het bij nader inzien niet zou kunnen opbrengen.

Samantha liep de huiskamer in en zette de dvd van Libby’s boyband op, met het geluid zo hard dat ze het tijdens het koken kon horen. Toen sleepte ze de boodschappen naar de keuken en trof voorbereidingen voor een ovenschotel en het toetje waar ze altijd op kon terugvallen: chocoladetaart. Het liefst had ze bij Mollison & Lowe een grote, chique taart gekocht om zichzelf een hoop werk te besparen, maar dat zou meteen worden doorgebriefd aan Shirley, die om de haverklap opmerkte dat Samantha naar haar smaak veel te vaak diepvries- en kant-en-klaarmaaltijden op tafel zette.

Samantha kende de dvd van de boyband inmiddels zo goed dat ze de beelden voor zich zag bij de muziek die door de keuken schalde. Ze had die week meermalen gekeken wanneer Miles boven in zijn werkkamer zat of met Howard telefoneerde. Zodra ze de eerste tonen hoorde van het nummer waarin de gespierde jongen met zijn openhangende, wapperende overhemd over het strand liep, liep ze met haar schort om de huiskamer in, afwezig haar chocoladevingers aflikkend.

Ze was van plan geweest om uitgebreid te douchen wanneer Miles de tafel zou dekken, maar ze was vergeten dat hij laat thuiskwam omdat hij nog naar Yarvil moest om de meisjes van het internaat te halen. Zodra het Samantha te binnen schoot waarom hij er nog niet was en ze bedacht dat hun dochters thuis zouden komen, moest ze als een gek zelf de boel in orde maken en nog iets te eten regelen voor Lexie en Libby voordat de gasten kwamen. Miles trof zijn vrouw om half acht aan in haar werkkleding, bezweet en in opperste staat van agitatie, maar al te graag bereid hem de schuld te geven van de situatie die ze zelf had veroorzaakt.

Libby van veertien liep zonder Samantha te begroeten naar de huiskamer en haalde de dvd uit de speler.

‘O gelukkig, ik vroeg me al af waar ik ’m had gelaten,’ zei ze. ‘Waarom staat de tv aan? Heb je die dvd gekéken?’

Soms meende Samantha bij haar jongste dochter dezelfde trekken te ontwaren als bij Shirley.

‘Ik had het nieuws opstaan, Libby. Ik heb echt geen tijd om dvd’s te kijken. Kom, jullie pizza’s zijn klaar. We krijgen vanavond eters.’

‘Alweer diepvriespizza?’

‘Miles! Ik moet me omkleden, kun jij de aardappels pureren? Miles?’

Maar hij was naar boven verdwenen, dus stampte Samantha de aardappels zelf fijn terwijl haar dochters zaten te eten aan het keukeneiland. Libby had de dvd-hoes schuin tegen haar colaglas gezet en staarde er verlekkerd naar.

‘Mikey is zooo’n lekker ding,’ zei ze, met een dierlijke kreun waar Samantha van schrok, maar de gespierde jongen heette Jake. Gelukkig vielen ze niet op hetzelfde bandlid.

Lexie zat luidruchtig en uitbundig te ratelen over school, een stortvloed aan informatie over meisjes die Samantha niet kende, over allerlei ruzies en herenigingen die ze niet kon bijhouden.

‘Goed, ik moet me omkleden. Ruim dadelijk zelf even af, oké?’

Ze zette de oven lager en snelde naar boven. Miles stond in de slaapkamer voor de spiegel van de inbouwkast zijn overhemd dicht te knopen. Het hele vertrek rook naar zeep en aftershave.

‘Alles onder controle, schat?’

‘Ja, dank je. Heel fijn dat je nog de tijd hebt kunnen vinden om te douchen,’ beet Samantha hem toe. Ze griste haar favoriete lange rok en truitje uit de kast en smeet de deur dicht.

‘Jij kunt nu toch douchen?’

‘Ze staan over tien minuten voor de deur, dan heb ik geen tijd meer om mijn haar te doen en me op te maken.’ Ze schopte haar schoenen uit. Een ervan belandde met een luide klap tegen de radiator. ‘Als je klaar bent met tutten, kun je dan alsjeblieft naar beneden gaan om de drank klaar te zetten?’

Toen Miles de kamer uit was, probeerde ze haar dikke haar te fatsoeneren en haar make-up bij te werken. Ze zag er niet uit. Pas toen ze zich had omgekleed, besefte ze dat ze de verkeerde beha aanhad voor het strakke truitje dat ze had uitgekozen. Na een koortsachtige zoektocht herinnerde ze zich dat het beoogde exemplaar te drogen hing in het washok. Gehaast liep ze de overloop op, maar de bel ging al. Vloekend schoot ze terug de slaapkamer in. De muziek van de boyband schalde Libby’s kamer uit.

Gavin en Kay waren er klokslag acht uur, omdat Gavin bang was voor de opmerkingen die Samantha zou maken als ze te laat kwamen: hij zag haar al vragen of ze nou de tijd waren vergeten omdat ze lagen te vrijen of omdat ze ruzie hadden gehad. Samantha leek het als een van de voorrechten van het huwelijk te beschouwen dat je je ongelimiteerd mocht bemoeien met het leven van mensen die níét waren getrouwd. Daarnaast meende ze dat haar botte, vrijpostige opmerkingen, vooral wanneer ze dronken was, spitsvondig en humoristisch waren.

‘Hallo, hallo luitjes!’ Miles deed een stap opzij om Gavin en Kay binnen te laten. ‘Kom erin. Welkom in Casa Mollison.’

Hij kuste Kay op beide wangen en nam de bonbons aan die ze had meegebracht. ‘Voor ons? Dank je wel. Leuk je eindelijk te ontmoeten. Gavin heeft je veel te lang voor iedereen verborgen gehouden.’

Miles trok de fles wijn uit Gavins hand en gaf hem een mep op de rug, een joviaal gebaar waar Gavin de schurft aan had.

‘Loop maar door. Sam komt er zo aan. Wat willen jullie drinken?’

Normaal gesproken zou Kay Miles nogal een gladjanus hebben gevonden, te familiair, maar ze had zich heilig voorgenomen om niet meteen een oordeel te vellen. Als stelletje moest je met andere stellen optrekken en ervoor zorgen dat je het goed met elkaar kon vinden. Deze avond betekende een reusachtige vooruitgang in haar streven om te infiltreren in de lagen van Gavins leven waarin hij haar nooit had toegelaten, en ze wilde hem laten zien dat ze zich thuisvoelde in dat grote protserige huis van de familie Mollison, dat er niet langer een reden was om haar buiten te sluiten. Dus glimlachte ze naar Miles, vroeg om een glas rode wijn en bewonderde de ruime kamer met de kaalgeschuurde grenen vloerplanken, de bank waar te veel kussens op lagen en de ingelijste kunstreproducties.

‘We wonen hier al… goh, ruim veertien jaar,’ zei Miles, druk in de weer met de kurkentrekker. ‘Jij woont toch in Hope Street? Leuke huisjes, prima opknappertjes.’

Samantha kwam binnen. Ze glimlachte zonder enige hartelijkheid. Kay, die haar alleen maar in een jas had gezien, zag hoe krap haar oranje truitje zat, waardoor ieder detail van haar kanten beha duidelijk zichtbaar was. Haar gezicht was nog donkerder dan haar gelooide decolleté, ze had haar ogen zwaar en ordinair opgemaakt en Kay vond haar bungelende gouden oorbellen en goudkleurige muiltjes met hoge hakken ronduit smakeloos. Samantha maakte op haar de indruk het type te zijn dat luidruchtige stapavonden hield met haar vriendinnen, een vrouw die mannelijke strippers om te gieren vond en op feestjes dronken flirtte met getrouwde mannen.

‘Hallo,’ zei Samantha. Ze kuste Gavin en glimlachte naar Kay. ‘Mooi, jullie hebben al wat te drinken. Doe mij maar hetzelfde als wat Kay heeft, Miles.’

Ze draaide zich om en ging zitten, nadat ze het uiterlijk van haar vrouwelijke gast aan een inspectie had onderworpen. Kay had kleine borsten en brede heupen, en de zwarte broek had ze ongetwijfeld uitgekozen om de omvang van haar achterwerk te maskeren. Naar Samantha’s smaak had ze beter hakken kunnen dragen, met haar korte beentjes. Ze had best een leuk gezicht, met een olijfkleurige huid zonder oneffenheden, grote donkere ogen en een volle mond. Maar haar korte, jongensachtige kapsel en haar degelijke platte schoenen verrieden dat ze hier van doen hadden met een geval ‘vrijgevochten vrouw’. Het was Gavin weer eens gelukt een humorloos, dominant mens te vinden dat hem doodongelukkig zou maken.

‘Daar zijn ze dan!’ zei Samantha opgewekt. ‘Gavin-en-Kay!’

Tot haar tevredenheid zag ze Gavin opgelaten grimassen, maar voordat ze hem nog verder in verlegenheid kon brengen of hun beiden informatie kon ontfutselen waarmee ze Shirley en Maureen de ogen kon uitsteken, ging de bel weer.

Mary zag er kwetsbaar uit, heel mager, vooral vergeleken met Miles, die haar binnenliet. Haar T-shirt slobberde om haar geprononceerde sleutelbeenderen.

‘O,’ zei ze, en ze bleef geschrokken in de deuropening staan. ‘Ik wist niet dat jullie be…’

‘Gavin en Kay komen net binnen,’ zei Samantha enigszins verwilderd. ‘Kom binnen, Mary, toe… neem wat te drinken…’

‘Mary, dit is Kay,’ zei Miles. ‘Kay, dit is Mary Fairbrother.’

‘O,’ zei Kay, van haar stuk gebracht omdat ze had gedacht dat ze met z’n vieren zouden zijn. ‘Ja, hallo.’

Gavin, die kon merken dat Mary geen etentje had verwacht en aanstalten maakte om rechtsomkeert te maken, gaf een klopje op de bank naast zich. Met een flets lachje ging Mary zitten. Hij was dolblij haar te zien. Nu had hij een reddingsboei. Zelfs Samantha moest toch begrijpen dat haar ziekelijke bemoeizucht ongepast was in het bijzijn van een rouwende weduwe, en bovendien was met haar komst de beladen symmetrie van het viertal doorbroken.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij zacht. ‘Ik had je nog willen bellen… over de verzekering, waar we inmiddels…’

‘Hebben we iets te knabbelen, Sam?’ vroeg Miles.

Samantha liep de kamer uit, nijdig op Miles. Toen ze de keukendeur opendeed, sloeg de walm van aangebrand eten haar tegemoet.

‘O, shit, shit, shit…’

Ze was de ovenschotel straal vergeten. Op de aangekoekte bodem van de schaal lagen uitgedroogde hoopjes vlees en groente, de onfortuinlijke slachtoffers van deze catastrofe. Samantha goot er een scheut wijn en een plens bouillon bij, schraapte de brokken van de bodem en roerde de boel driftig door met een lepel, zwaar transpirerend in de warme keuken. Uit de huiskamer klonk Miles’ hoge lach. Samantha zette een pan water op om broccoli te stomen, dronk in één teug haar glas wijn leeg, opende een zak tortillachips en een pot hummus en kieperde beide leeg in een schaal.

Toen ze terugkwam in de huiskamer zaten Mary en Gavin nog zachtjes te praten op de bank, en Miles stond met Kay bij een ingelijste luchtfoto van Pagford en gaf haar een lesje dorpsgeschiedenis. Samantha zette de schalen op de salontafel, schonk nog een glas wijn in voor haarzelf en liet zich in een fauteuil zakken zonder een poging te doen zich in een van de gesprekken te mengen. Het was akelig ongemakkelijk dat Mary er was. Het verdriet hing zo zwaar om haar heen dat ze net zo goed een zwarte sluier had kunnen dragen. Maar ze zou vast wel vóór het eten vertrekken.

Gavin hoopte vurig dat Mary zou blijven. Toen hij de laatste ontwikkelingen in hun strijd tegen de verzekeringsmaatschappij met haar doornam, voelde hij zich een stuk ontspannener en beheerster dan anders in het gezelschap van Miles en Samantha. Niemand die hem aanviel of minzaam toesprak, en Miles onthief hem tijdelijk van zijn verantwoordelijkheid voor Kay.

‘… en hier, net buiten beeld,’ zei Miles, wijzend op een plek zo’n vijf centimeter naast de lijst van de luchtfoto, ‘ligt Sweetlove House, waar de Fawleys wonen. Groot landhuis in Queen Anne-stijl met koekoekvensters en uitspringende hoekstenen… schitterend. Je zou het een keer moeten bezichtigen, in de zomer is het ’s zondags toegankelijk voor publiek. De familie Fawley is van grote betekenis voor de omgeving.’

Uitspringende hoekstenen? Van grote betekenis voor de omgeving? Jezus, Miles, wat ben je toch een lul.

Samantha hees zich overeind uit de fauteuil en ging terug naar de keuken. De ovenschotel was zompig en de smaak van verbrand voedsel overheerste. De broccoli was slap en smakeloos, de aardappelpuree lauw en droog. Het kon haar allang niet meer schelen, en ze stortte alles in schalen en smeet die op de ronde tafel in de eetkamer.

‘Aan tafel!’ riep ze naar de huiskamerdeur.

‘O, ik moet gaan.’ Mary sprong op. ‘Het was niet mijn bedoeling…’

‘Nee, nee!’ zei Gavin, op een toon die Kay niet van hem kende, vriendelijk en temerig. ‘Het zal je goed doen, een hapje eten. De kinderen kunnen best een uurtje zonder je.’

Miles deed ook een duit in het zakje en Mary keek onzeker naar Samantha, die zich genoodzaakt zag instemmend te reageren, waarna ze zich terughaastte naar de eetkamer om een extra bord en bestek op tafel te zetten.

Ze nodigde Mary uit om plaats te nemen tussen Gavin en Miles, want als ze haar naast een vrouw liet zitten, leek dat de afwezigheid van haar man nog eens te benadrukken. Kay en Miles hadden het intussen over welzijnswerk.

‘Ik benijd je niet,’ zei Miles, een grote lepel stoofvlees voor Kay opscheppend. Samantha zag de zwartgeblakerde brokjes in de saus op het witte bord drijven. ‘Een verdomd lastige baan.’

‘Ja, en we hebben ook nog voortdurend te kampen met onderbezetting,’ zei Kay, ‘maar het kan ook heel bevredigend zijn, vooral wanneer je het gevoel hebt dat je echt iets kunt betekenen.’

En ze dacht aan de Weedons. De uitslag van Terri’s urinemonster was gisteren negatief geweest – geen drugs – en Robbie was de hele week naar de kinderopvang gegaan. Die gedachte beurde haar op en bood een tegenwicht voor haar irritatie over het feit dat Gavins aandacht nog steeds volledig op Mary was gericht, en dat hij niets deed om de conversatie met zijn vrienden voor haar te vergemakkelijken.

‘Je hebt toch een dochter, Kay?’

‘Ja, dat klopt. Gaia. Ze is zestien.’

‘Net zo oud als Lexie. Ze moeten elkaar maar eens leren kennen,’ zei Miles.

‘Gescheiden?’ vroeg Samantha fijntjes.

‘Nee,’ antwoordde Kay, ‘we waren niet getrouwd. Hij was mijn studievriendje en we zijn kort na haar geboorte uit elkaar gegaan.’

‘Miles en ik kwamen ook nog maar net van de universiteit,’ zei Samantha.

Kay wist niet of Samantha zich daarmee van haar wilde onderscheiden: zij was getrouwd met de grote, dikke, deugdzame vader van haar kinderen terwijl Kay in de steek was gelaten… Niet dat Samantha wist dat Brendan bij haar was weggegaan.

‘Trouwens, Gaia heeft binnenkort een weekendbaantje bij je vader,’ zei Kay tegen Miles. ‘In de nieuwe lunchroom.’

Miles was razend enthousiast. Hij vond het prachtig dat Howard en hij zo’n belangrijke rol speelden in het dorp dat iedereen in Pagford wel met hen te maken kreeg, of het nu was als vriend, als klant of als werknemer.

Gavin, die moeizaam zat te kauwen op een stuk taai vlees dat zich niet gewonnen gaf, voelde de steen in zijn maag nog zwaarder worden. Hij hoorde voor het eerst dat Gaia een baan had aangenomen bij Miles’ vader. Het was hem even ontschoten dat Kay met Gaia een krachtig instrument in handen had om zich aan Pagford te binden. Wanneer hij zich niet in de onmiddellijke nabijheid van haar dichtslaande deuren, vuile blikken en snerende opmerkingen bevond, had Gavin de neiging te vergeten dat Gaia bestond, dat ze betreurenswaardig genoeg deel uitmaakte van het onbehaaglijke toneel van muffe lakens, slecht bereide maaltijden en knagende rancune waarop zijn relatie met Kay stuk dreigde te lopen.

‘Vindt Gaia het leuk in Pagford?’ vroeg Samantha.

‘Nou, het is wel een beetje stil hier, in vergelijking met Hackney,’ zei Kay, ‘maar ze begint al aardig te wennen.’

Ze nam een grote slok wijn om haar mond te spoelen na die enorme leugen. Vanavond hadden ze voordat Kay vertrokken was nog knallende ruzie gehad.

(‘Wat heb jij toch?’ had Kay gevraagd toen Gaia aan de keukentafel over haar laptop gebogen zat, met een ochtendjas over haar kleren. Op het scherm waren vier dialoogvensters geopend. Kay wist dat Gaia online contact had met de vrienden en vriendinnen die ze in Hackney had moeten achterlaten, van wie ze de meesten al kende sinds de lagere school.

‘Gaia?’

Gaia’s zwijgen was nieuw en voorspelde weinig goeds. Kay was gewend aan razernij en galspuwerij, gericht op haar en vooral op Gavin.

‘Gaia, ik praat tegen je.’

‘Dat weet ik, ik hoor je wel.’

‘Wees dan alsjeblieft zo beleefd om antwoord te geven.’

De zwarte tekstbalken op het scherm rukten schokkerig op naar boven, met grappige, knipperende, wiebelende icoontjes.

‘Gaia, kun je alsjeblieft iets terugzeggen?’

‘Wat dan? Wat wil je nou van me?’

‘Ik probeer te vragen of je een leuke dag hebt gehad.’

‘Ik heb een kutdag gehad. Vandaag en gisteren. En morgen wordt het weer een kutdag.’

‘Hoe laat was je thuis?’

‘Net zo laat als anders.’

Soms liet Gaia merken dat ze het, na al die jaren, nog steeds vervelend vond zichzelf te moeten binnenlaten, dat Kay haar niet thuis opwachtte als de ideale moeder uit een kinderboek.

‘Wil je me vertellen waarom je een kutdag hebt gehad?’

‘Omdat jij me hebt meegesleept naar dit kutgehucht.’

Kay dwong zichzelf om haar stem niet te verheffen. Ze hadden de laatste tijd regelmatig zo hard tegen elkaar geschreeuwd dat ze ervan overtuigd was dat de hele straat had meegenoten. ‘Je weet dat ik vanavond wegga met Gavin, hè?’

Gaia mompelde iets wat Kay niet verstond.

‘Wat zeg je?’

‘Ik zei: goh, dat hij je zomaar mee uit neemt.’

‘Wat wil je daar nou weer mee zeggen?’

Maar Gaia zweeg. Ze typte wat in een van de tekstbalken op het scherm. Kay bleef besluiteloos staan. Enerzijds wilde ze aandringen, maar anderzijds vermoedde ze dat ze het antwoord niet zou willen horen.

‘Ik verwacht dat we tegen twaalven terug zijn.’

Gaia had niets meer gezegd. Kay was de gang in gelopen om daar op Gavin te wachten.)

‘Gaia heeft al een vriendin hier,’ zei Kay tegen Miles. ‘Een meisje dat hier bij jullie in de straat woont. Hoe heet ze ook alweer? Narinder?’

‘Sukhvinder,’ zeiden Miles en Samantha tegelijk.

‘Een leuk meisje,’ zei Mary.

‘Heb je haar vader al ontmoet?’ vroeg Samantha aan Kay.

‘Nee.’

‘Hij is hartchirurg,’ zei Samantha, die aan haar vierde glas wijn bezig was. ‘Een stuitend lekker ding.’

‘O,’ zei Kay.

‘Net een Bollywood-filmster.’

Samantha bedacht dat niemand de moeite had genomen haar te complimenteren met het eten, wat ze uit pure beleefdheid toch geacht werden te doen, ook al was het niet weg te krijgen.

Als het haar niet was vergund Gavin te kwellen, moest ze toch op z’n minst Miles kunnen jennen. ‘Vikram is het enige lichtpuntje van dit ellendige oord, kan ik je vertellen,’ zei Samantha. ‘De seks druipt ervan af.’

‘Zijn vrouw is hier huisarts,’ zei Miles. ‘En lid van de deelraad. Jouw werk valt waarschijnlijk onder de gemeente Yarvil, of niet, Kay?’

‘Inderdaad,’ zei Kay. ‘Maar ik werk voornamelijk in The Fields. Die wijk valt toch officieel onder Pagford?’

Begin nou niet over The Fields, dacht Samantha. Alsjeblieft, we gaan het niet over The Fields hebben.

‘Aha,’ zei Miles, popelend om zijn stokpaardje te bestijgen. ‘Ja, strikt genomen horen The Fields bij Pagford. Strikt genomen wel. Pijnlijk onderwerp, Kay.’

‘O? Hoezo?’ vroeg Kay nadrukkelijk, in de hoop iedereen bij het gesprek te betrekken, want Gavin zat nog steeds op fluistertoon met de weduwe te praten.

‘Het zit zo… We gaan nu terug naar de jaren vijftig.’ Miles stak zijn verhaal af als een toespraak waar hij vaak op had geoefend. ‘Yarvil wilde de wijk Cantermill uitbreiden, en in plaats van aan de westkant te gaan bouwen, waar nu de rondweg ligt…’

‘Gavin? Mary? Nog een glaasje wijn?’ brak Samantha in.

‘… hebben ze het een beetje achterbaks gespeeld. Er werd grond aangekocht zonder dat duidelijk werd gemaakt waarvoor die bestemd was, en toen is de wijk uitgebreid over de grenzen van Pagford heen.’

‘Waarom noem je de ouwe Aubrey Fawley niet, Miles?’ vroeg Samantha. Ze had eindelijk dat heerlijke stadium van beneveling bereikt waarin haar tong giftig werd en ze alle vrees voor de gevolgen had verloren, erop gebrand te provoceren en te treiteren, met geen enkel ander oogmerk dan haar eigen vermaak. ‘De waarheid is dat de ouwe Aubrey Fawley, de oorspronkelijke eigenaar van die schitterende “uitspringende hoekstenen” waar Miles het net over had, achter ieders rug een deal heeft gesloten…’

‘Dat is niet eerlijk, Sam,’ zei Miles, maar ze snoerde hem weer de mond.

‘… en hij de grond heeft verpatst waar The Fields nu liggen, waardoor hij een slordige… wat zal het zijn, toch wel een kwart miljoen of zo…’

‘Dat slaat nergens op, Sam. In de jaren vijftig?’

‘Maar zodra hij doorkreeg dat iedereen pissig op hem was, deed hij alsof hij niet had geweten dat het problemen zou geven. De corrupte bal. En nog een zuiplap ook,’ voegde Samantha eraan toe.

‘Sorry, daar is níéts van waar,’ zei Miles ferm. ‘Om de problemen goed te begrijpen, Kay, moet je de plaatselijke geschiedenis een beetje kennen.’

Samantha, die met haar kin op haar hand geleund zat, deed alsof haar elleboog van tafel gleed omdat het verhaal slaapverwekkend was. En ook al lukte het haar niet om Samantha leuk te vinden, Kay lachte toch, en Gavin en Mary onderbraken hun gefluisterde conversatie.

‘We hebben het over The Fields,’ zei Kay, op een toon waarmee ze Gavin eraan wilde herinneren dat zij er ook nog was, dat hij haar diende te steunen.

Miles, Samantha en Gavin beseften op hetzelfde moment dat dit geen geschikt onderwerp was om te bespreken in Mary’s bijzijn, omdat The Fields tot grote meningsverschillen tussen Barry en Howard hadden geleid.

‘Kennelijk ligt het hier in de omgeving nogal gevoelig,’ zei Kay, die Gavin een mening wilde ontlokken en hem bij het gesprek wilde betrekken.

‘Hmm,’ antwoordde hij, waarna hij zich weer tot Mary wendde. ‘Hoe doet Declan het eigenlijk op voetbal?’

Er ging een scherpe steek van ergernis door Kay heen. Mary mocht dan kort geleden haar man hebben verloren, Gavin legde zijn aandacht en bezorgdheid er te dik bovenop. Ze had zich deze avond heel anders voorgesteld: een etentje met z’n vieren, Gavin zou moeten toegeven dat ze echt een stel waren. Maar nu zou niemand vermoeden dat ze meer waren dan oppervlakkige kennissen. En het eten was verschrikkelijk. Kay legde haar mes en vork op het bord, driekwart van haar portie onaangeroerd – een handeling die Samantha niet ontging – en richtte het woord weer tot Miles.

‘Ben jij in Pagford opgegroeid?’

‘Ik ben bang van wel,’ antwoordde Miles met een zelfgenoegzaam lachje. ‘Geboren in het oude Kelland-ziekenhuis hier verderop in de straat. Dat is in de jaren tachtig gesloten.’

‘En jij?’ vroeg Kay aan Samantha, die subiet antwoordde.

‘Nee, zeg. Ik ben hier per ongeluk gestrand.’

‘Sorry, ik weet eigenlijk niet wat voor werk je doet, Samantha,’ zei Kay.

‘Ik heb een eigen z…’

‘Ze verkoopt beha’s in grote maten,’ zei Miles.

Samantha stond abrupt op om nog een fles wijn te halen. Toen ze terugkwam aan tafel, zat Miles midden in de komische anekdote – ongetwijfeld bedoeld om voor Kay te illustreren dat het ons kent ons is in Pagford – over de keer dat hij op een avond was aangehouden door de politie, waarna de agent een vriend van hem bleek te zijn die hij al vanaf de lagere school kende. Het afgezaagde verhaal over het treffen tussen Miles en Steve Edwards kon Sam wel dromen. Terwijl ze om de tafel heen liep om alle glazen bij te vullen, keek ze naar Kays ernstige gezicht. Kay kon kennelijk niet lachen om mensen die met drank op achter het stuur zaten.

‘… dus Steve hield me dat blaaspijpje voor, en op het moment dat ik erin wilde blazen, kregen we allebei de slappe lach. Zijn collega had geen idee wat er aan de hand was, die stond zo te kijken’ – Miles deed een man na die verbijsterd het hoofd schudde – ‘en Steve lag in een deuk, hij deed het bijna in zijn broek, want we moesten allebei denken aan de laatste keer dat hij me iets had voorgehouden waar ik in moest blazen, bijna twintig jaar daarvoor, en…’

‘Dat was een opblaaspop,’ zei Samantha met een strak gezicht, en ze plofte neer op haar stoel naast Miles. ‘Die hadden Miles en Steve in het bed van de ouders van hun vriend Ian gelegd, op het feest voor Ians achttiende verjaardag. Maar goed, uiteindelijk kreeg Miles een megaboete en een aantekening op zijn rijbewijs, omdat het al de tweede keer was dat hij werd gepakt met drank op. Dus dat was echt lachen, gieren, brullen.’

Miles zat dwaas te grijnzen, als een half leeggelopen ballon die is achtergelaten op een feestje. Er leek een kille windvlaag door de stilgevallen eetkamer te trekken. Hoewel Miles haar een vervelende kerel leek, koos Kay partij voor hem: hij was de enige aan tafel die bereid leek haar toetreding tot het sociale leven van Pagford mogelijk te maken.

‘Ik moet zeggen dat The Fields geen makkelijke wijk is,’ zei ze, om terug te keren naar het onderwerp waarbij Miles zich het beste op zijn gemak leek te voelen, nog steeds onkundig van het feit dat dit geen tactvolle keuze was in Mary’s aanwezigheid. ‘Ik heb veel in de binnenstad gewerkt en ik had nooit gedacht dat er zo veel schrijnende situaties waren in de provincie, maar eigenlijk is er weinig verschil met Londen. Alleen zijn hier minder verschillende etnische groepen, natuurlijk.’

‘Ja, verslaafden en klaplopers hebben we hier genoeg,’ zei Miles. ‘Meer kan ik niet op, Sam,’ voegde hij eraan toe, en hij schoof zijn meer dan halfvolle bord eten van zich af.

Samantha ging de tafel afruimen. Mary stond op om haar te helpen.

‘Nee, nee, dat hoeft niet, Mary, blijf lekker zitten,’ zei Samantha. Tot Kays ergernis was Gavin ook opgesprongen, en hij nodigde Mary galant uit weer plaats te nemen, maar Mary liet zich door hem evenmin vermurwen.

‘Het was heerlijk, Sam,’ zei Mary in de keuken, waar ze samen het merendeel van het eten in de afvalemmer schraapten.

‘Welnee, het was niet te vreten,’ zei Samantha, die pas doorhad hoe dronken ze was nu ze stond. ‘Wat vind je van Kay?’

‘Ik weet niet. Heel anders dan ik dacht,’ antwoordde Mary.

‘Ze is juist precies zoals ik me haar had voorgesteld,’ zei Samantha en ze pakte de borden voor het dessert. ‘Een tweede Lisa, als je het mij vraagt.’

‘Ach, zeg dat nou niet. Hij verdient deze keer een leuke vrouw.’

Dat uitgangspunt was volslagen nieuw voor Samantha, die vond dat die flapdrol tot in het hiernamaals gestraft diende te worden.

Toen ze terugkwamen in de eetkamer, vielen ze midden in een stekelig gesprek tussen Kay en Miles. Gavin zat er zwijgend bij.

‘… verlost te zijn van de verantwoordelijkheid, wat me een behoorlijk egoïstische, zelfgenoegzame…’

‘Goh, interessant dat je het woord verantwoordelijkheid gebruikt,’ zei Miles, ‘want dat raakt nu juist de kern van het probleem, vind je niet? De vraag is waar we de grens moeten trekken.’

‘Ergens voorbij The Fields, kennelijk.’ Kay lachte laatdunkend. ‘Jij wilt een strakke grens trekken tussen de beter gesitueerde huiseigenaren en de minder…’

‘Er wonen genoeg eenvoudige arbeiders in Pagford, Kay, maar het verschil is dat die ook echt wérken. Weet je hoeveel procent van de Field-bewoners een uitkering trekt? Je hebt het over verantwoordelijkheid, maar er is toch ook zoiets als eigen verantwoordelijkheid? We hebben ze jarenlang hier op school gehad, de kinderen uit gezinnen van wie niemand werkt. Het concept “de kost verdienen” is ze volkomen vreemd, na generaties van steuntrekkers, en dan wordt er van ons verwacht…’

‘Dus jouw oplossing is om het probleem door te schuiven naar Yarvil,’ zei Kay, ‘in plaats van naar de onderliggende…’

‘Chocoladetaart?’ riep Samantha.

Gavin en Mary namen hun stuk aan met een bedankje, maar Kay hield tot Samantha’s grote irritatie zonder Samantha aan te kijken haar bord voor alsof ze een serveerster was, haar aandacht volledig op Miles gericht.

‘… de afkickkliniek, die onmisbaar is en die bepaalde mensen schijnen te willen sluiten…’

‘Als je het over Bellchapel hebt,’ zei Miles hoofdschuddend, met een sluwe grijns, ‘dan hoop ik wel dat je de slagingspercentages hebt bekeken, Kay. Triest, dieptriest. Ik heb de cijfers gezien, ik heb ze vanmorgen nog doorgenomen, en ik zal eerlijk tegen je zijn: hoe eerder die tent wordt opgedoekt…’

‘En over welke cijfers heb je het dan?’

‘De slagingspercentages, Kay, zoals ik al zei. Het aantal mensen dat voorgoed van de drugs af is, dat clean blijft na…’

‘Sorry hoor, maar dat is een nogal eenzijdig uitgangspunt, om het succes puur te beoordelen op…’

‘Hoe moeten we het succes van een afkickkliniek dán meten?’ vroeg Miles ongelovig. ‘Voor zover ik weet, doen ze daar bij Bellchapel niets anders dan methadon uitdelen, wat de helft van de cliënten doodleuk náást heroïne gebruikt.’

‘Het verslavingsprobleem als geheel is ontzettend ingewikkeld,’ zei Kay, ‘en het is naïef en simplistisch om alleen onderscheid te maken tussen gebruikers en niet-…’

Maar Miles schudde meewarig het hoofd. Kay, die tot nu toe had genoten van haar verbale duel met deze zelfingenomen jurist, werd opeens kwaad. ‘Ik kan je een concreet voorbeeld geven van het werk dat Bellchapel doet: een gezin dat ik begeleid. Moeder, tienerdochter en jong zoontje. Als de moeder geen methadon zou krijgen, zou ze gaan tippelen om haar verslaving te bekostigen. De kinderen zijn oneindig veel beter af nu…’

‘Ze zouden beter af zijn zonder hun moeder, als ik het zo hoor,’ zei Miles.

‘En waar had je ze naartoe willen sturen dan?’

‘Naar een fatsoenlijk pleeggezin, bijvoorbeeld.’

‘Weet je hoeveel pleeggezinnen er zijn, afgezet tegen het aantal kinderen en hoeveel er een nodig hebben?’

‘De beste oplossing zou zijn om ze bij de geboorte te laten adopteren…’

‘Goed idee. Ik spring even in de tijdmachine,’ bitste Kay.

‘Nou, wij kennen een stel dat dolgraag een kindje wil adopteren,’ zei Samantha, waarmee ze zich onverwachts achter Miles schaarde. Ze zou Kay dat botweg opgehouden bordje nooit vergeven. Dat mens was al net zo recalcitrant en neerbuigend als Lisa, die tijdens iedere bijeenkomst de boventoon had gevoerd met haar politieke opvattingen en haar werk als advocate, met grote minachting voor Samantha en haar beha’s. ‘Adam en Janice,’ bracht ze Miles in herinnering. ‘Wat ze ook probeerden, ze konden geen baby vinden, weet je nog?’

‘Ja, een báby,’ zei Kay met een geërgerd gezicht. ‘Iedereen wil een baby. Robbie is bijna vier. Hij is niet zindelijk, loopt in ontwikkeling achter op zijn leeftijdgenootjes en is vrijwel zeker blootgesteld aan seksueel gedrag. Zouden die vrienden van jullie hem ook willen adopteren?’

‘Waar het om gaat, is dat als hij meteen na de geboorte bij zijn moeder was weggehaald…’

‘Ze was van de drugs af toen hij werd geboren en maakte grote vorderingen,’ zei Kay. ‘Ze hield van hem en wilde hem houden, en destijds kon ze naar behoren voor hem zorgen. Ze had Krystal al grootgebracht, met wat hulp van…’

‘Krystal!’ krijste Samantha. ‘O mijn god, hebben we het hier over de familie Weedon?’

Kay besefte tot haar afschuw dat ze namen had genoemd. In Londen was dat nooit een probleem geweest, maar in Pagford kende iedereen elkaar natuurlijk.

‘Ik had niet…’

Maar Miles en Samantha zaten te lachen. Mary reageerde gespannen. Kay, die haar taart onaangeroerd had gelaten en heel weinig van het hoofdgerecht had gegeten, merkte dat ze te veel had gedronken. Ze had van de zenuwen voortdurend aan haar wijn zitten nippen, en nu was ze indiscreet geweest. Maar dat kon ze niet meer ongedaan maken, en de kwaadheid overheerste alle andere overwegingen.

‘Krystal Weedon is geen reclame voor het moederschap van dat mens,’ zei Miles.

‘Krystal vecht als een leeuw om dat gezin bij elkaar te houden,’ zei Kay. ‘Ze is gek op haar broertje en is als de dood dat hij daar zal worden weggehaald…’

‘Ik zou Krystal Weedon nog niet de zorg voor een gekookt ei toevertrouwen,’ zei Miles, en Samantha schoot weer in de lach. ‘Hou toch op. Het is mooi dat ze van haar broertje houdt, maar het is geen knuffeldier dat je…’

‘Dat weet ik wel,’ snauwde Kay, en ze dacht aan Robbies billetjes, vol korsten en aangekoekte poep, ‘maar hij heeft wel familie om zich heen die van hem houdt.’

‘Krystal pestte op school onze dochter Lexie,’ zei Samantha. ‘Wij hebben een andere kant van haar leren kennen, anders dan hoe ze zich ongetwijfeld aan jou voordoet.’

‘We weten allemaal dat Krystal het niet makkelijk heeft gehad,’ zei Miles. ‘Dat zal niemand ontkennen. Die drugsverslaafde moeder van haar, zij is degene met wie ik moeite heb.’

‘Toevallig doet ze het momenteel heel goed in het afkickprogramma van Bellchapel.’

‘Maar met haar achtergrond…’ zei Miles. ‘Je hoeft toch geen hogere wiskunde te hebben gestudeerd om te snappen dat het straks weer fout gaat?’

‘Als je die regel breder zou toepassen, zou jij geen rijbewijs mogen hebben, want met jouw achtergrond zit het er dik in dat je weer de fout in gaat, dat je weer achter het stuur gaat zitten met een borrel op.’

Miles was met stomheid geslagen, maar Samantha zei kil: ‘Dat lijkt me van een totaal andere orde.’

‘O ja?’ vroeg Kay. ‘Het is hetzelfde principe.’

‘Het probleem zit ’m juist vaak in de principes, als je het mij vraagt,’ zei Miles. ‘Meestal heb je meer aan gezond verstand.’

‘Zo noemen veel mensen hun vooroordelen, ja,’ wierp Kay tegen.

‘Volgens Nietzsche,’ klonk een andere, felle stem, waardoor ze allemaal opschrokken, ‘is filosofie de biografie van de filosoof.’

In de deuropening naar de gang stond een miniatuur-Samantha: een meisje van een jaar of zestien met grote borsten in een T-shirt en met een strakke spijkerbroek aan. Ze at een handje druiven en stond er tamelijk arrogant bij.

‘Jongens, dit is Lexie,’ zei Miles trots. ‘Dank je wel, slimmerdje.’

‘Graag gedaan,’ zei Lexie bijdehand, en ze verdween weer naar boven.

Er daalde een doodse stilte neer aan tafel. Zonder precies te weten waarom, gluurden Samantha, Miles en Kay alle drie naar Mary, die zo te zien ieder moment in tranen kon uitbarsten.

‘Koffie!’ Samantha sprong overeind.

Mary trok zich terug op de wc.

‘Laten we in de huiskamer gaan zitten,’ zei Miles. Hij was zich ervan bewust dat de sfeer nogal gespannen was, maar had er het volste vertrouwen in dat hij met een paar grapjes en zijn gebruikelijke jovialiteit iedereen wel weer op één lijn zou kunnen krijgen. ‘Neem de glazen maar mee.’

Zijn innerlijke zekerheden hadden zich door Kays argumenten niet verder laten verschuiven dan een rotsblok zich laat verplaatsen door een briesje, en toch stond hij niet onwelwillend tegenover haar. Hij had eerder met haar te doen.

Zelf had hij minder last van de voortvarend bijgeschonken wijn dan de anderen, maar bij het betreden van de zitkamer drong het tot hem door dat hij nodig moest plassen. ‘Zet jij eens een muziekje op, Gav, dan ga ik die bonbonnetjes halen.’

Maar Gavin maakte geen aanstalten om naar de strakke plexiglazen rekken met cd’s te lopen. Hij leek te wachten tot Kay haar pijlen op hem zou richten. En inderdaad, zodra Miles het vertrek had verlaten, zei ze: ‘Je wordt bedankt, Gav. Hartelijk dank voor je steun.’

Gavin had tijdens het eten nog gulziger gedronken dan Kay, om in stilte te vieren dat hij toch niet ten prooi was gevallen aan Samantha’s twistzieke getreiter. Hij ging de confrontatie met Kay frontaal aan, met een moed die hij niet alleen dankte aan de wijn, maar ook aan het feit dat hij zich een uur lang een belangrijk, vakkundig en behulpzaam man had gevoeld. Door Mary.

‘Je leek je anders prima te redden,’ zei hij.

Dat was waar: het weinige dat hij had opgevangen van de discussie tussen Kay en Miles had hem een sterk gevoel van déjà vu bezorgd. Als Mary er niet was geweest als bliksemafleider, dan zou hij zich hebben teruggewaand op die beruchte avond lang geleden, in exact dezelfde eetkamer, toen Lisa Miles naar het hoofd had geslingerd dat hij stond voor alles wat er mankeerde aan de samenleving. Miles had haar in haar gezicht uitgelachen, en Lisa had woedend geweigerd om te blijven voor de koffie. Niet lang daarna had ze opgebiecht dat ze het bed deelde met een partner bij haar op het advocatenkantoor en had ze Gavin aangeraden zich te laten testen op chlamydia.

‘Ik ken die mensen geen van allen,’ zei Kay, ‘en jij hebt geen ene moer gedaan om het me een beetje makkelijker te maken. Of wel soms?’

‘Wat had ik moeten doen dan?’ Gavin voelde zich heerlijk rustig, dankzij de naderende terugkeer van de Mollisons en Mary, en dankzij de copieuze hoeveelheden chianti die hij tot zich had genomen. ‘Ik wilde geen discussie over The Fields. Die hele Fields zullen me aan mijn reet roesten. Bovendien,’ voegde hij eraan toe, ‘ligt het onderwerp erg gevoelig bij Mary, want Barry maakte zich er in de raad sterk voor om The Fields bij Pagford te houden.’

‘Waarom heb je dat dan niet tegen me gezegd? Al had je me maar een hint gegeven.’

Hij lachte, precies zoals Miles om haar had gelachen. Voordat ze hem van repliek kon dienen, kwamen de anderen weer binnen, als de Wijzen uit het Oosten met hun geschenken: Samantha droeg een dienblad met kopjes, gevolgd door Mary met de cafetière en ten slotte Miles met de bonbons die Kay had meegebracht. Toen Kay de feestelijke gouden strik om het doosje zag, herinnerde ze zich hoe optimistisch ze over deze avond was geweest toen ze ze kocht. Ze wendde haar gezicht af in een poging haar boosheid te verbergen. Ze voelde een onweerstaanbaar verlangen om tegen Gavin tekeer te gaan, maar ook een plotselinge, schrikbarende behoefte om te huilen.

‘Het was heel gezellig,’ hoorde ze Mary met verstikte stem zeggen, waardoor Kay de indruk kreeg dat zij daadwerkelijk had gehuild, ‘maar ik drink geen koffie meer, ik wil niet te laat thuis zijn. Declan is een beetje… van slag. Dank je wel, Sam, Miles, het was fijn om… om er even uit te zijn.’

‘Ik loop met je mee naar…’ begon Miles, maar Gavin snoerde hem de mond.

‘Laat maar, Miles, ik breng Mary wel naar huis. Ik loop met je mee, Mary. Het is maar vijf minuutjes, en daarboven is het donker.’

Kay hield haar adem in. Haar hele wezen werd opgeslokt door de haat voor die zelfingenomen Miles, de ordinaire Samantha en de broze, intrieste Mary, maar vooral voor Gavin.

‘Welja,’ hoorde Kay zichzelf zeggen, die alle blikken op haar zag gericht alsof ze op haar toestemming wachtten, ‘ja joh, breng jij Mary maar naar huis, Gav.’

Ze hoorde de voordeur dichtvallen, en weg was Gavin. Miles schonk koffie voor haar in. Terwijl ze keek naar de hete, zwarte vloeistof die haar kopje in stroomde, werd ze zich er plotseling pijnlijk van bewust wat ze op het spel had gezet door haar hele leven overhoop te halen voor een man die nu in het donker verdween met een andere vrouw.

+++

+++

VIII

+++

Colin Wall zag Gavin en Mary onder het raam van zijn werkkamer door lopen. Mary’s silhouet herkende hij meteen, maar hij moest ingespannen turen voordat hij de lange, dunne man die naast haar liep kon duiden, vlak voordat ze uit de lichtkring van de lantaarnpaal verdwenen. Gebukt, half overeind gekomen uit zijn bureaustoel gaapte Colin de gestalten na die in het donker verdwenen.

Hij was tot in het diepst van zijn wezen geschokt, want hij had aangenomen dat Mary zich had afgezonderd, alsof ze zich achter een purdah verschool en alleen vrouwen ontving in de veilige omgeving van haar eigen huis, onder wie Tessa, die nog om de dag bij haar langsging. Het was geen moment bij hem opgekomen dat Mary zomaar ’s avonds in het donker de deur uit ging, en dan nog wel met een ongetrouwde man. Hij voelde zich persoonlijk verraden, alsof Mary hem op een zeker spiritueel niveau ontrouw was.

Had Gavin wél mogen kijken toen Barry lag opgebaard? Zat hij ’s avonds in Barry’s stoel bij de haard? Hadden Gavin en Mary… Was het denkbaar dat ze…? Die dingen gebeurden dagelijks. Misschien… misschien zelfs al vóór Barry’s dood…?

Colin ergerde zich voortdurend aan de erbarmelijke normen en waarden van andere mensen. Hij probeerde zich te beschermen tegen al te grote schokken door zich steeds op het ergste voor te bereiden en de vreselijkste beelden op te roepen van verdorvenheid en bedrog, in plaats van te wachten tot de waarheid zijn van oorsprong goedgelovige waanbeelden als een granaat aan flarden reet. Zijn leven lang zette Colin zich al schrap tegen pijn en teleurstelling, en iedereen behalve zijn vrouw was een vijand totdat het tegendeel was bewezen.

Het liefst was hij de trap af gevlogen om Tessa te vertellen wat hij zojuist had gezien, want misschien zou zij hem een onschuldige verklaring kunnen geven voor Mary’s avondwandelingetje, zou ze hem kunnen geruststellen dat de weduwe van zijn beste vriend haar man trouw was geweest – en nog steeds trouw was. Maar die behoefte onderdrukte hij, want hij was kwaad op Tessa.

Waarom weigerde ze zo hardnekkig om enige belangstelling te tonen voor zijn voorgenomen kandidatuur voor de raad? Besefte ze dan niet dat er een enorme angst bezit van hem had genomen sinds het moment dat hij zijn aanmeldingsformulier had ingestuurd? En ook al had hij de pijn verwacht, die werd er toch niet minder door, net zoals het niet minder erg is om aangereden te worden door een trein als je hem in de verte al hebt zien aankomen. Nee, Colin leed juist dubbel: eerst onder het vooruitzicht en daarna nog een keer onder de gebeurtenissen zelf.

Zijn spookbeelden draaiden om de Mollisons en alle manieren waarop ze hem zouden kunnen aanvallen. Er raasden voortdurend tegenargumenten, verklaringen en rechtvaardigingen door zijn hoofd. Hij zag zichzelf al bestormd worden en vechten voor zijn goede naam. De paranoïa werd groter, en intussen deed Tessa alsof er niets aan de hand was en hielp ze hem op geen enkele manier bij het verlichten van die afschuwelijke, verpletterende spanning.

Hij wist dat ze het geen goed idee vond dat hij zich verkiesbaar stelde. Misschien was zij ook bang dat Howard Mollison die enorme, uitpuilende pens van hun verleden zou opensnijden en dat alle gruwelijke geheimen eruit zouden rollen, zodat de aasgieren van Pagford zich eraan te goed konden doen.

Colin had al een paar mensen gebeld op wier steun Barry had gerekend. Het had hem verbaasd en hem moed gegeven dat geen van hen zijn referenties in twijfel had getrokken of hem daar specifieke vragen over had gesteld. Ze hadden hem zonder uitzondering hun oprechte deelneming betuigd om het verlies van Barry en hun hevige afkeer van Howard Mollison uitgesproken, ofwel ‘die dikke, zelfvoldane eikel’, zoals een vrij eloquente kiezer hem had genoemd. ‘Probeert zijn zoon naar voren te schuiven. Hij kon met moeite zijn tevreden grijns onderdrukken toen hij hoorde dat Barry dood was.’ Colin, die een lijst had opgesteld met argumenten pro The Fields, had niet één keer op zijn papier hoeven kijken. Tot dusverre leek zijn belangrijkste aantrekkingskracht als kandidaat eruit te bestaan dat hij Barry’s vriend was en dat hij niet Mollison heette.

De miniversie van zijn gezicht in zwart-wit glimlachte naar hem vanaf het beeldscherm. Hij was de hele avond al bezig zijn verkiezingsfolder in elkaar te zetten en had besloten om daarvoor dezelfde foto te gebruiken die op de website van Winterdown stond: en face, een enigszins geruststellend lachje, een hoog en glimmend voorhoofd. Deze afbeelding had als voordeel dat er proefondervindelijk geen aanstoot aan was genomen: hij had niet geleid tot smaad of zijn ondergang. Dat was een sterke aanbeveling. Maar onder de foto, waar de persoonlijke informatie moest komen, stonden nog maar twee aarzelende zinnetjes. Colin was al bijna twee uur bezig met het opstellen en weer schrappen van teksten. Op zeker moment was hij erin geslaagd een volledige alinea te schrijven, om die vervolgens weer te wissen, met de backspacetoets, met een nerveuze, vinnige wijsvinger.

Toen hij de besluiteloosheid en de afzondering niet langer kon verdragen, sprong hij op en liep naar beneden. Tessa lag op de bank in de huiskamer en leek te slapen. Op de achtergrond stond de televisie aan.

‘Lukt het?’ vroeg ze slaperig en ze deed haar ogen open.

‘Mary liep net langs. Hier in de straat, met Gavin Hughes.’

‘O,’ zei Tessa. ‘Ze zei daarstraks dat ze naar Miles en Samantha zou gaan. Gavin zal daar ook wel zijn geweest. Waarschijnlijk brengt hij haar even naar huis.’

Colin was ontsteld. Mary die op bezoek ging bij Miles, de man die de positie van haar echtgenoot wilde innemen, wat indruiste tegen alles waar Barry voor had gestaan? ‘Wat moest ze in godsnaam bij de Mollisons?’

‘Ze zijn laatst met haar meegegaan naar het ziekenhuis, dat weet je,’ zei Tessa, die met een zachte kreun overeind ging zitten en haar korte benen strekte. ‘Sindsdien had ze hen niet meer gesproken. Ze wilde hen bedanken. Heb je je pamflet afgekregen?’

‘Bijna. Zeg, over die informatie… Moet die ook persoonlijk zijn, of zal ik me beperken tot Winterdown?’

‘Volgens mij kun je volstaan met de vermelding van je werkgever. Maar waarom vraag je het niet aan Minda?’ Tessa geeuwde. ‘Die heeft daar ervaring mee.’

‘Ja,’ zei Colin. Hij wachtte af, staand naast de bank, maar ze bood niet aan hem te helpen of zelfs maar te lezen wat hij tot dusver had geschreven. ‘Ja, dat is een goed idee,’ zei hij iets luider. ‘Ik zal Minda er eens naar laten kijken.’

Ze kreunde weer en masseerde haar enkels. Gekrenkt in zijn trots liep hij de kamer uit. Zijn vrouw had er geen benul van hoe hij eraan toe was, dat hij nauwelijks sliep en zijn maag zichzelf van binnenuit aanvrat.

Tessa had alleen maar gedaan alsof ze sliep toen hij binnenkwam. Ze was tien minuten daarvoor wakker geworden van de voetstappen buiten van Mary en Gavin.

Tessa kende Gavin amper, hij was vijftien jaar jonger dan Colin en zij, maar de belangrijkste hindernis voor enige familiariteit was Colins jaloezie geweest op Barry’s andere vrienden.

‘Gavin heeft me fantastisch geholpen met de verzekering,’ had Mary Tessa verteld toen ze haar eerder die dag aan de telefoon had. ‘Hij belt de maatschappij iedere dag, heb ik begrepen, en zegt steeds dat ik me geen zorgen moet maken om zijn honorarium. O, Tessa, als ze toch niet uitkeren…’

‘Gavin regelt het wel voor je,’ zei Tessa. ‘Daar ben ik van overtuigd.’

Het zou fijn zijn geweest, dacht Tessa, die stijf was geworden en dorst had gekregen van haar dutje op de bank, als Mary bij Colin en haar was langsgekomen. Dan had ze een verzetje en zou ze weer eens fatsoenlijk eten. Maar er was een onoverkomelijk obstakel: Mary vond Colin lastig, vermoeiend. Dat ongemakkelijke en tot dan toe altijd verhulde gegeven was langzaam aan het licht gekomen in de nasleep van Barry’s dood, als wrakhout dat opduikt bij afnemend tij. Het was klip en klaar dat Mary alleen met Tessa wilde omgaan. Ze sloeg ieder aanbod van Colin om te helpen af en zorgde ervoor dat ze hem nooit lang aan de telefoon hoefde te hebben. Vele jaren lang hadden ze met hun vieren opgetrokken zonder dat Mary’s antipathie ooit aan de oppervlakte was gekomen. Waarschijnlijk werd die altijd versluierd door Barry’s opgeruimde humeur.

Tessa moest zeer behoedzaam omgaan met de nieuwe situatie. Ze had Colin ervan weten te overtuigen dat Mary het liefst in het gezelschap van andere vrouwen verkeerde. Alleen tijdens de begrafenis had ze gefaald: toen had Colin Mary belaagd bij het verlaten van de kerk en haar snikkend verteld dat hij zich kandidaat stelde voor Barry’s zetel in de raad, om Barry’s werk voort te zetten en ervoor te zorgen dat hij postuum zou zegevieren. Toen Tessa Mary’s geschokte en beledigde gezicht zag, had ze hem bij haar vandaan getrokken.

Een paar keer had Colin aangegeven naar Mary’s huis te willen gaan om haar zijn verkiezingsmateriaal te laten zien en te vragen of Barry er zijn goedkeuring aan zou hebben verleend. Hij had zelfs de intentie geuit om Mary te vragen hoe Barry het werven van stemmen zou hebben aangepakt. Uiteindelijk had Tessa hem ferm laten weten dat hij Mary niet langer mocht lastigvallen met vragen over de deelraad. Hij had verongelijkt gereageerd, maar Tessa had liever dat hij kwaad op haar was dan dat hij bijdroeg aan Mary’s leed of haar een botte afwijzing ontlokte, zoals die keer dat hij had willen gaan kijken toen Barry lag opgebaard.

‘Maar de Mollisons!’ zei Colin toen hij weer binnenkwam met een kop thee. Hij had Tessa niets aangeboden. Als het om kleinigheden ging, kon hij heel zelfzuchtig zijn, te druk met andere zaken. ‘Dat ze uitgerekend bij hen gaat eten! Ze zijn tegen alles waar Barry voor stond!’

‘Dat is een beetje overdreven,’ zei Tessa. ‘Bovendien is Mary nooit zo geïnteresseerd geweest in The Fields als Barry.’

Maar de enige vorm van huwelijkse liefde die Colin van een vrouw kende was onvoorwaardelijke loyaliteit, onbegrensde tolerantie. Mary was onherstelbaar in zijn achting gedaald.

+++

+++

IX

+++

‘En waar ga jij naartoe?’ vroeg Simon, die zich pontificaal in de smalle gang plantte.

De voordeur stond open, en het glazen portaaltje achter hem, propvol schoenen en jassen, was verblindend in de zaterdagochtendzon en veranderde Simon in een silhouet. Zijn schaduw liep golvend de trap op, net tot de tree waar Andrew stond.

‘Ik ga het winkelcentrum in met Fats.’

‘Huiswerk af, neem ik aan?’

‘Ja.’ Dat was gelogen. Simon zou het toch niet controleren.

‘Ruth? Ruth!’

Ze verscheen met een schort voor in de keukendeur, verhit en met bloem aan de handen. ‘Ja?’

‘Hebben we iets nodig uit het centrum?’

‘Hoezo? Nee, ik denk het niet.’

‘Neem je mijn fiets weer mee?’ vroeg Simon streng aan Andrew.

‘Ja, ik wilde…’

‘Laat je hem bij Fats staan?’

‘Ja.’

‘Hoe laat moet hij thuis zijn?’ vroeg Simon aan Ruth.

‘Goh, dat weet ik niet, Si,’ zei Ruth ongeduldig. Haar irritatie om haar echtgenoot was het grootst wanneer Simon juist een prima humeur had maar voor de lol streng deed. Andrew en Fats gingen vaak genoeg samen het winkelcentrum in, en de stilzwijgende afspraak was dat Andrew vóór donker thuiskwam.

‘Vijf uur,’ zei Simon lukraak. ‘Vijf minuten later en je hebt huisarrest.’

‘Best,’ zei Andrew. Hij hield zijn rechterhand in zijn jaszak voor het opgevouwen briefje waar hij zich overbewust van was, als ware het een tikkende tijdbom. De angst om dat papiertje kwijt te raken, het briefje met een rij nauwkeurige codenoteringen en een aantal doorgehaalde, herschreven en zwaar geredigeerde zinnen, plaagde hem al een week. Hij had het geen moment uit het oog verloren en het ’s nachts in zijn kussensloop bewaard.

Simon ging nauwelijks opzij, zodat Andrew zich zijwaarts langs hem moest wurmen naar het portaaltje, met zijn vingers om het briefje geklemd. Hij was als de dood dat Simon zou eisen dat hij zijn zakken binnenstebuiten keerde, zogenaamd op zoek naar sigaretten.

‘Nou, doei.’

Simon zei niets terug. Andrew liep de garage in, waar hij het briefje uit zijn zak haalde, openvouwde en las. Hij wist dat het onzin was, dat Simons nabijheid niet op magische wijze het briefje kon hebben verwisseld, maar toch moest hij het controleren. Gerustgesteld dat alles klopte en hij uit de gevarenzone was, vouwde hij het weer dicht, stopte het dieper weg in zijn zak, klikte die dicht met de druksluiting en reed toen de racefiets de garage uit, door de poort naar het laantje. Hij voelde dat zijn vader naar hem keek door het glas van het portaal, ongetwijfeld in de hoop hem te zien vallen of iets verkeerd te zien doen met de fiets.

Pagford lag aan Andrews voeten, een beetje nevelig in de koele lentezon, en de lucht was fris en scherp. Andrew wist vanaf welk punt Simon hem niet meer met zijn ogen kon volgen, en daar voelde het alsof hij werd bevrijd van een zware last die op zijn schouders drukte.

Hij vloog bergafwaarts in de richting van Pagford zonder de remmen aan te raken. Toen sloeg hij af naar Church Row. Ongeveer halverwege de straat minderde hij vaart en reed rustig en beschaafd de oprit van de familie Wall op, voorzichtig om Cubby’s auto heen om die niet te schampen.

‘Hallo, Andy,’ zei Tessa, die de voordeur voor hem opendeed.

‘Dag, mevrouw Wall.’

Andrew aanvaardde het voldongen feit dat Fats’ ouders lachwekkend waren. Tessa was mollig en weinig aantrekkelijk, met raar haar en een gênante kledingsmaak, en Cubby was hilarisch stijf. Toch vermoedde Andrew dat als de Walls zijn ouders waren geweest, het niet ondenkbaar was dat hij ze leuke mensen had gevonden. Ze waren beschaafd en hoffelijk. Bij hen had je nooit het gevoel dat de grond plotseling onder je voeten kon wegzakken, waarna je in een enorme chaos zou belanden.

Fats zat op de onderste tree van de trap zijn gympen aan te trekken. Er stak duidelijk zichtbaar een pakje shag uit zijn borstzak.

‘Arf.’

‘Fats.’

‘Wil je je vaders fiets soms in de garage zetten, Andy?’

‘Graag, mevrouw Wall.’

(Ze sprak ‘je vader’ altijd nogal kil uit. Andrew wist dat Tessa een bloedhekel aan Simon had. Het was een van de gewoontes waardoor hij haar met alle plezier de afzichtelijke hobbezakken en die onflatteuze, bot geknipte pony vergaf.

Haar antipathie stamde van een afschuwelijke gebeurtenis vele jaren geleden, toen Fats als jochie van zes op een zaterdagmiddag voor het eerst in Hilltop House was komen spelen. De twee kinderen hadden samen, halsbrekend balancerend op een doos in de garage, geprobeerd een paar oude badmintonrackets te pakken waar ze niet bij konden, en daarbij per ongeluk een gammele plank vol spullen van de muur getrokken.

Andrew herinnerde zich nog als de dag van gisteren dat er een blik zwarte verf op het dak van de auto was gevallen en opengebarsten. Hij was overweldigd geweest door angst en het onvermogen om zijn giechelende vriendje duidelijk te maken wat ze over zichzelf hadden afgeroepen.

Simon had de klap gehoord. Hij was de garage in gestoven en met trillende neusvleugels op hem af gevlogen, dat lage, dierlijke gegrom van hem uitstotend, om vervolgens brullend te dreigen met zware lijfstraffen, zijn gebalde vuisten voor hun geschrokken gezichtjes.

Fats had in zijn broek geplast van angst. Een straal urine kletterde langs de binnenkant van zijn korte broek op de garagevloer. Ruth, die vanuit de keuken het geschreeuw had gehoord, was aan komen hollen en kwam ertussen: ‘Niet doen, Si, niet doen. Het was een ongelukje!’ Fats, spierwit en trillend, had meteen naar huis gewild, naar zijn moeder.

Tessa was hem komen, halen en Fats was in zijn drijfnatte broekje snikkend naar haar toe gehold. Het was de enige keer in zijn leven dat Andrew zijn vader met de mond vol tanden had zien staan, dat hij hem had zien inbinden. Op de een of andere manier had Tessa haar kwaadheid weten over te brengen zonder stemverheffing, zonder dreigementen, zonder te slaan. Ze had een cheque uitgeschreven en Simon gedwongen die aan te nemen, onder protest van Ruth: ‘Nee, nee, dat hoeft echt niet.’ Simon was haar achternagelopen naar de auto en had geprobeerd het voorval weg te lachen, maar Tessa had hem een neerbuigende blik toegeworpen, de nog altijd snikkende Fats op de passagiersstoel gezet en het portier aan haar eigen kant pal voor Simons lachende gezicht dichtgetrokken. Toen Andrew de blikken van zijn ouders zag, besefte hij dat Tessa iets had meegenomen naar beneden, naar het dorp, wat normaal gesproken verborgen bleef in hun huis op de heuvel.)

Tegenwoordig probeerde Fats bij Simon in de gunst te komen. Als hij naar Hilltop House kwam, deed hij er alles aan om Simon aan het lachen te maken. In ruil daarvoor was Fats welkom bij hen thuis, lachte Simon om zijn grofste grappen en luisterde hij graag naar verhalen over de fratsen die hij uithaalde. Maar als hij alleen was met Andrew, gaf Fats volmondig toe dat Simon een eersteklas, 24-karaats klootzak was.

‘Volgens mij is ze een lesbo,’ zei Fats toen ze langs de voormalige pastorie liepen, die donker in de schaduw van de grote dennenboom lag, de gevel bedekt met klimop.

‘Je moeder?’ vroeg Andrew, die zo in zijn eigen gedachten was verzonken dat hij amper luisterde.

‘Wát!’ brulde Fats, en Andrew kon zien dat hij echt kwaad was. ‘Rot op, man! Sukhvinder Jawanda.’

‘O ja. Juist.’

Andrew schoot in de lach, en Fats lachte vrijwel meteen mee.

Het was druk in de bus naar Yarvil. Andrew en Fats moesten naast elkaar zitten, in plaats van op twee aparte bankjes, zoals ze het liefst zaten. Toen ze langs Hope Street reden, gluurde Andrew de straat in, maar hij kon niemand ontwaren. Hij had Gaia buiten school niet meer gezien sinds die middag dat ze allebei een baantje in de wacht hadden gesleept bij The Copper Kettle. De lunchroom zou volgend weekend opengaan, en telkens wanneer hij daaraan dacht, werd hij overspoeld door euforie.

‘Gaat het lekker met Si-Pies verkiezingscampagne?’ vroeg Fats, die druk doende was shagjes te draaien. Hij had een been dwars in het gangpad van de bus gestoken. De medepassagiers stapten eroverheen in plaats van hem te verzoeken zijn been in te trekken. ‘Cubby draait nu al door, en hij is alleen nog maar in de weer met zijn pamflet.’

‘Ja, hij is druk bezig,’ antwoordde Andrew, waarbij hij zonder een spier te vertrekken de stille paniekuitbarsting in zijn maag doorstond. Hij dacht aan zijn ouders, zoals ze de afgelopen week elke avond aan de keukentafel hadden gezeten, aan de doos met stomme folders die Simon op zijn werk had gedrukt, aan de lijst programmapunten die Ruth hem had helpen opstellen en die hij gebruikte wanneer hij mensen ging bellen, avond aan avond. Hij belde iedereen die hij maar kende binnen het kiesdistrict. En dat alles deed Simon alsof het een loodzware taak was. Thuis was hij gespannen als een veer en bejegende hij zijn zoons nog nijdiger dan anders, alsof hij door hun schuld een zware last moest torsen. Het enige gespreksonderwerp aan tafel was de verkiezingen, waarbij Simon en Ruth speculeerden over Simons tegenstanders. Ze vatten het uiterst persoonlijk op dat er andere kandidaten waren die Barry Fairbrothers zetel wilden innemen en ze leken ervan uit te gaan dat Colin Wall en Miles Mollison het grootste deel van hun tijd doorbrachten met samenspannen: alsof ze samen naar Hilltop House tuurden en zich volledig richtten op de vraag hoe ze de man die daar woonde konden verslaan.

Andrew tastte nog een keer naar het dichtgevouwen papiertje in zijn zak. Hij had Fats niet verteld wat hij van plan was, uit angst dat Fats het aan de grote klok zou hangen. Andrew wist niet goed hoe hij zijn vriend duidelijk zou moeten maken dat absolute geheimhouding van levensbelang was, dat de maniak door wiens toedoen hij als klein jochie in zijn broek had geplast nog altijd springlevend rondliep en bij Andrew in huis woonde.

‘Cubby maakt zich geen zorgen om Si-Pie,’ zei Fats. ‘Hij beschouwt Miles Mollison als zijn grootste concurrent.’

‘Ja,’ zei Andrew. Hij had zijn ouders erover horen praten. Ze leken allebei van mening te zijn dat Shirley hen had verraden, dat ze haar zoon had moeten verbieden de strijd met Simon aan te gaan.

‘Voor Cubby is dit gewoon een fucking kruistocht, weet je?’ zei Fats, onderwijl met zijn duimen en wijsvingers een shagje draaiend. ‘Hij neemt het regimentsvaandel van zijn gesneuvelde kameraad over. De ouwe Barry Fairbrother.’ Hij stopte de plukjes tabak die uit het vloeitje piepten met een lucifer naar binnen. ‘De vrouw van Miles Mollison heeft gigantische tieten,’ zei Fats.

Een oudere vrouw die voor hen zat draaide zich om en wierp hem een vernietigende blik toe. Andrew schoot weer in de lach.

‘Dikke bungelende joekels,’ zei Fats luid, recht in haar verontwaardigde rimpelgezicht. ‘Grote, sappige memmen, maatje dubbel F.’

Ze wendde haar vuurrode hoofd langzaam van hen af en keek weer voor zich uit. Andrew had het niet meer.

In het centrum van Yarvil stapten ze uit bij het politiebureau en het drukke voetgangersgebied, waar ze tussen het winkelende publiek slenterden en Fats’ shagjes rookten. Andrews geld was zo goed als op, dus het geld dat hij bij Howard Mollison zou verdienen was zeer welkom.

De feloranje belettering van het internetcafé leek Andrew al van grote afstand te wenken. Hij kon zich niet concentreren op Fats’ verhaal en kon alleen maar denken: ga je het doen? Ga je het echt doen?

Hij wist het niet. Zijn voeten bleven in beweging en de letters werden steeds groter, lokten hem, riepen hem.

Als ik hoor dat je ook maar met één woord hebt gerept over wat hier in huis is gezegd, dan vil ik je levend.

Maar het alternatief… de vernedering als Simon de hele wereld zou laten zien hoe hij in elkaar zat, de tol die het zou eisen binnen het gezin wanneer hij na weken van voorbereidingen en bespottelijk gedoe zou verliezen… Want hij moest wel verliezen. Dat zou uitmonden in ongeremde woede en wrok, en het voornemen om iedereen te laten boeten voor zijn eigen krankzinnige besluit. De vorige avond nog had Ruth opgewekt gezegd: ‘De jongens kunnen mooi pamfletten voor je ophangen in Pagford.’ Andrew had vanuit zijn ooghoeken gezien dat Paul met afschuw reageerde en probeerde zijn broers blik te vangen.

‘Ik wil hier even naar binnen,’ mompelde Andrew, en hij sloeg af naar rechts.

Ze kochten van Fats’ geld kaartjes met een inlogcode erop en gingen zitten, elk achter een aparte computer, met twee bezette stoelen ertussen. De man van middelbare leeftijd rechts van Andrew stonk naar oud zweet en sigaretten en haalde voortdurend zijn neus op.

Andrew logde in en opende de site van de deelraad van Pagford.

Op de homepage was het blauw-witte gemeentewapen afgebeeld, en een foto van Pagford die ergens vlak bij Hilltop House was genomen, met het silhouet van de abdij. De site deed erg gedateerd en amateuristisch aan, zoals Andrew al op een van de schoolcomputers had gezien. Op zijn eigen laptop durfde hij er niet naar te kijken, want zijn vader mocht dan een enorme nitwit zijn op internetgebied, Andrew sloot niet uit dat Simon op zijn werk iemand zou inschakelen die hem kon helpen speuren, als de daad eenmaal was verricht…

Zelfs in dit drukke, anonieme café ontkwam hij er niet aan dat de datum zou worden vermeld bij zijn bericht. Hij zou niet kunnen ontkennen dat hij vandaag in Yarvil was geweest, maar Simon had nog nooit een internetcafé vanbinnen gezien, en misschien wist hij zelfs niet eens dat ze bestonden.

Andrews hart ging zo erg tekeer dat het pijn deed. Hij scrolde snel langs het prikbord van de site, waar zo te zien weinig gebruik van werd gemaakt. Er waren onderwerpen met als titel ‘VRAAGJE’ en ‘SCHOOLINDELING CRAMPTON EN LITTLE MANNING’. Grofweg ieder tiende bericht was afkomstig van de webbeheerder, met als aanhangsel de notulen van de laatste raadsvergadering. Helemaal onderaan op de pagina begon een bericht met de titel: DE DOOD VAN RAADSLID BARRY FAIRBROTHER. Dat was 152 keer bekeken en er waren 43 reacties. Toen, op de tweede pagina van het prikbord, vond Andrew wat hij had gehoopt te vinden: een bericht dat was geplaatst door de man die nu dood was.

Een paar maanden eerder had Andrew bij computervaardigheden een jonge invaller gehad, die cool wilde overkomen en er alles aan deed om de klas bij de les te houden. Hij had nooit over SQL-injectie mogen beginnen, en Andrew was er tamelijk zeker van dat hij niet de enige was die het thuis meteen had opgezocht. Nu haalde hij het papiertje tevoorschijn waarop hij de code had genoteerd die hij op school in de tussenuren had opgezocht, en hij riep de inlogpagina van de deelraad op. Alles hing nu af van één premisse: dat de site lang geleden was opgezet door een amateur en nooit was beschermd tegen de eenvoudigste klassieke hacks.

Voorzichtig, met alleen zijn rechterwijsvinger, voerde hij de magische getallenreeks in en controleerde die twee keer, om zich ervan te verzekeren dat alles tot op iedere spatie op de juiste plaats stond. Na een korte aarzeling op het allerlaatste moment, oppervlakkig ademhalend, drukte hij op ENTER.

Hij slaakte een kreetje, blij als een klein kind, en het liefst had hij triomfantelijk juichend zijn vuist in de lucht gestoken. Het was hem in één keer gelukt de armetierige site te kraken. Daar, op het scherm voor hem, stonden de gebruikersgegevens van Barry Fairbrother: naam, wachtwoord en zijn complete profiel.

Andrew streek het papier glad dat hij de hele week zo angstvallig had bewaard, en ging aan de slag. Het overtypen van de tekst, met de vele doorhalingen en aanpassingen, was het meeste werk.

Hij had gezocht naar een zo onpersoonlijk mogelijke, ondoorgrondelijke schrijfstijl: de emotieloze toon van een dagbladjournalist.

+++

Aspirant raadslid Simon Price hoopt te worden gekozen op basis van de belofte dat hij verspilling binnen de deelraad zal tegengaan. Bezuinigen is de heer Price bepaald niet vreemd, dus de raad zou moeten kunnen profiteren van zijn vele nuttige contacten. Thuis bespaart hij geld door zijn woning in te richten met gestolen goederen – recentelijk nog een pc – en hij is degene bij wie je moet zijn voor goedkoop drukwerk tegen contante betaling, na werktijd, als de baas naar huis is, bij drukkerij Harcourt-Walsh.

+++

Andrew las de tekst twee keer over. In gedachten had hij hem al oneindig vaak doorgenomen. Hij had Simon van alles in de schoenen kunnen schuiven, maar er was geen rechtbank waar Andrew terecht zou kunnen met de ware aantijgingen tegen zijn vader, met als bewijslast de herinneringen aan fysieke terreur en rituele vernederingen. Het enige waar hij wat mee kon, waren de kleine wetsovertredingen waarover hij Simon had horen pochen, en hij had deze twee voorbeelden – de gestolen computer en het ‘zwarte’ drukwerk na werktijd – gekozen omdat ze allebei sterk aan Simons werk waren gerelateerd. Bij de drukkerij waren genoeg mensen die wisten wat Simon uitvrat, en zijn collega’s hadden het gemakkelijk aan vrienden of familie kunnen doorvertellen.

Andrew trilde vanbinnen, net zoals die keren dat Simon door het lint ging en uithaalde naar iedereen binnen zijn bereik. Het was angstaanjagend om zijn eigen verraad zwart op wit op het computerscherm te zien.

‘Wat doe jij nou?’ vroeg Fats vlak bij zijn oor.

De stinkende middelbare man was weg. Fats had zijn stoel ingenomen en las wat Andrew had geschreven. ‘Fucking hell,’ zei Fats.

Andrew had een droge mond. Zijn hand lag slap op de muis.

‘Hoe ben je daar binnengekomen?’ fluisterde Fats.

SQL-injectie. Gewoon te vinden op internet. De beveiliging van de site is waardeloos.’

Fats was uitgelaten, zwaar onder de indruk. Aan de ene kant was Andrew blij met die reactie, maar hij werd er ook nerveus van. ‘Dit moet echt onder ons…’

‘Laat mij er een doen over Cubby!’

‘Nee!’

Andrew schoof de muis buiten het bereik van Fats’ uitgestoken vingers. Deze verfoeilijke daad van kinderlijke ongehoorzaamheid was voortgekomen uit de oersoep van woede, frustratie en angst die al zijn hele rationele leven in hem kolkte, maar dat wist hij niet anders op Fats over te brengen dan met de woorden: ‘Gewoon een geintje, man.’

Nadat hij het bericht voor de derde keer had doorgelezen, zette hij er een titel boven. Hij voelde Fats’ opwinding naast zich, alsof ze samen porno zaten te kijken. Andrew werd overmand door het verlangen om nog meer indruk op hem te maken.

‘Kun je lachen,’ zei hij, en hij veranderde de gebruikersnaam in ‘de Geest van Barry Fairbrother’.

Fats lachte hardop. Andrews vingers klikten verkrampt op de muis, die hij vervolgens opzijschoof. Hij zou nooit weten of hij zou hebben doorgezet als Fats er niet bij was geweest. Met die ene muisklik was er een nieuw onderwerp verschenen, bovenaan op de pagina van het prikbord: SIMON PRICE ONGESCHIKT ALS RAADSLID.

Buiten op de stoep keken ze elkaar aan, stikkend van de lach, enigszins geïmponeerd door wat er zojuist was gebeurd. Toen vroeg Andrew Fats’ lucifers, stak het velletje papier met de code en het uitgewerkte bericht aan en keek toe hoe het opbrandde en uit elkaar viel tot tere zwarte vlokjes, die op het smerige wegdek dwarrelden en onder de voet werden gelopen.

+++

+++

X

+++

Andrew vertrok om half vier uit Yarvil, om er zeker van te zijn dat hij voor vijf uur terug zou zijn bij Hilltop House. Fats liep met hem mee naar de bushalte en zei toen, alsof het hem ter plekke inviel, dat hij toch nog even in het centrum wilde blijven.

Fats had min of meer met Krystal afgesproken in het winkelcentrum. Terwijl hij terugkuierde, dacht hij na over wat Andrew had gedaan in het internetcafé en probeerde zijn eigen emoties te ontwarren.

Hij moest toegeven dat hij onder de indruk was. Sterker nog, hij voelde zich een beetje in de schaduw gesteld. Andrew had het hele plan zorgvuldig uitgedacht en voor zich gehouden, en de uitvoer was doeltreffend. Allemaal bewonderenswaardig. Fats voelde een lichte steek van verbolgenheid omdat Andrew het allemaal had uitgewerkt zonder er één woord aan vuil te maken, en hij vroeg zich af of het niet te betreuren viel dat Andrew de aanval op zijn vader zo stiekem had ondernomen. Had het niet iets onbetrouwbaars, iets ál te geraffineerds? Zou het niet authentieker zijn geweest om Simon recht in zijn gezicht te bedreigen of aan te vallen?

Goed, Simon was een eikel, maar hij was wel zonder twijfel een authentieke eikel: hij deed waar hij zin in had, wanneer hij maar wilde, zonder zich iets aan te trekken van maatschappelijke beperkingen of fatsoensnormen. Fats vroeg zich af of zijn sympathie niet bij Simon hoorde te liggen, die hij graag vermaakte met botte grappen, voornamelijk gericht op mensen die zichzelf belachelijk maakten of op slapstickachtige wijze verwondingen opliepen. Fats dacht vaak dat hij de voorkeur gaf aan Simon, met zijn opvliegendheid en de onvoorspelbaarheid waarmee hij ruzies uitlokte – een waardige, betrokken tegenstander – boven Cubby.

Maar Fats was het incident met het blik verf ook nooit vergeten: Simons brute gezicht en zijn vuisten, het angstaanjagende geluid dat hij had voortgebracht, het gevoel van de warme pis die langs Fats’ benen liep en (misschien wel het beschamendst van alles) zijn eigen intense, wanhopige verlangen naar Tessa, die hem kwam halen en in bescherming nam. Fats was ook weer niet zo ongevoelig dat hij geen begrip had voor Andrews verlangen naar vergelding.

Fats was weer terug bij af. Andrew had iets gewaagds en vernuftigs gedaan, iets wat explosieve gevolgen kon hebben. Fats ervoer nogmaals een steek van teleurstelling dat hij het zelf niet had bedacht. Hij probeerde al een tijdje los te komen van zijn burgerlijke afhankelijkheid van woorden, maar het viel niet mee om een tak van sport op te geven waarin hij uitblonk. Terwijl hij de glimmende tegels van het plein voor het winkelcentrum overstak, betrapte hij zichzelf erop dat hij op formuleringen zon waarmee hij in één klap korte metten kon maken met Cubby’s gewichtigdoenerij, om hem tot op het bot uit te kleden ten overstaan van een menigte joelende toeschouwers…

Hij zag Krystal staan tussen een groepje leeftijdgenoten uit The Fields, bij de bankjes halverwege de doorgang tussen de winkels. Nikki, Leanne en Dane Tully waren er ook bij. Fats aarzelde niet en leek zich op geen enkele manier voor te bereiden: hij liep in hetzelfde tempo door, met zijn handen in zijn zakken, recht op die batterij nieuwsgierige, kritische blikken af waarmee hij van kruin tot gympen werd opgenomen.

‘Alles kits, Fatboy?’ riep Leanne.

‘Alles kits,’ antwoordde Fats. Leanne mompelde iets tegen Nikki, die kakelend lachte. Krystal kauwde energiek op haar kauwgom, met rode wangen, ze streek haar haar naar achteren zodat haar oorbellen dansten, en hees haar joggingbroek op.

‘Alles kits?’ vroeg Fats haar.

‘Ja,’ antwoordde ze.

‘Maggie wel op stap van je mammie, Fats?’ zei Nikki.

‘Ja hoor, ze heeft me weggebracht,’ verbrak Fats kalm de gretige stilte die erop volgde. ‘Ze wacht op me in de auto. Ik mag hier een snelle wip maken, zei ze, als we maar op tijd terug zijn voor het eten.’

Ze barstten allemaal in lachen uit, op Krystal na, die gilde: ‘Flikker op met je grote bek!’ maar ze keek er stralend bij.

‘Rook jij shag?’ bromde Dane Tully, met zijn blik op Fats’ borstzak gericht. Hij had een grote zwarte korst op zijn lip.

‘Ja,’ zei Fats.

‘Me oom ook. Ze longen zijn naar de klote,’ zei Dane, pulkend aan de korst.

‘Wat gaan jullie doen?’ vroeg Leanne. Ze keek met half dichtgeknepen ogen eerst naar Fats en toen naar Krystal.

‘Kweenie,’ zei Krystal kauwend, met een schuinse blik op Fats.

Hij liet hen beiden in het ongewisse en wees alleen met zijn duim naar de uitgang van het winkelcentrum.

‘Laters!’ riep Krystal tegen de anderen.

Fats hief nonchalant zijn hand en liep weg, op de voet gevolgd door Krystal. Hij hoorde hen achter zijn rug lachen, maar het kon hem niet schelen. Hij wist dat hij een goede indruk had gemaakt.

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Krystal.

‘Ik weet niet,’ zei Fats. ‘Waar ga je meestal naartoe?’

Ze haalde haar schouders op en liep al kauwend verder. Toen ze het winkelcentrum uit waren, gingen ze de hoofdstraat in. Ze waren tamelijk ver van het speeltuintje waar ze de vorige keer de afzondering hadden opgezocht.

‘Heb je ma je eg gebrach?’ vroeg Krystal.

‘Natuurlijk niet, idioot. Ik ben gewoon met de bus gekomen.’

Krystal liet de belediging zonder enige reactie over zich heen komen en wierp een blik op hun gezamenlijke spiegelbeeld in de etalageruit naast hen. Fats, slungelig en mal, was een beroemdheid op school. Zelfs Dane vond hem grappig.

‘Hij gebruik je gewoon, stomme trut,’ had Ashlee Mellor haar drie dagen geleden op de hoek van Foley Road toegebeten. ‘Omdat je een vuile hoer ben, net as je ma.’

Ashlee hoorde vroeger bij Krystals groepje, tot ze ruzie kregen over een jongen. Ashlee stond erom bekend dat ze niet helemaal goed bij haar hoofd was: ze had een kort lontje en barstte gemakkelijk in tranen uit, en op school had ze voortdurend bijles of zat ze bij de decaan. En mocht dat nog niet genoeg bewijs zijn van haar onvermogen om de consequenties van haar handelingen te overzien: ze had Krystal uitgedaagd op haar eigen terrein, waar Krystal supporters had en zij niet. Nikki, Jemma en Leanne hielpen mee om Ashlee in een hoek te drijven en hielden haar vast terwijl Krystal haar raakte waar ze maar kon, tot haar knokkels onder het bloed zaten, afkomstig uit de mond van haar tegenstandster.

Krystal was niet bang voor wraak.

‘Ze schijte bagger,’ zei ze over Ashlee en haar familie. Maar toch hadden Ashlees woorden een zeer gevoelige snaar geraakt, dus was Krystal blij geweest toen Fats haar de vorige dag op school opzocht en haar voor het eerst vroeg om in het weekend af te spreken. Ze had meteen tegen Nikki en Leanne gezegd dat ze zaterdag uitging met Fats Wall, en hun verbaasde blikken hadden haar goedgedaan. En als klap op de vuurpijl was hij ook nog eens op de afgesproken tijd komen opdagen (of in ieder geval nog geen half uur te laat) waar al haar vriendinnen bij waren, en samen met haar weggelopen. Het was alsof ze echt samen uitgingen.

‘Heb je nog wat leuks gedaan?’ vroeg Fats toen ze vijftig meter zwijgend hadden afgelegd, terug langs het internetcafé. Hij voelde de burgerlijke behoefte om nog enige conversatie op gang te houden, ook al vroeg hij zich intussen af of er niet een rustig plekje te vinden zou zijn vóór het speeltuintje, dat nog een half uur lopen was.

Hij wilde haar neuken als ze allebei stoned waren, hij was benieuwd hoe dat zou zijn.

‘Nee, ik was vammorge innut ziekehuis. Me overgrootmoeder hebbun beroerte gehad.’

Deze keer had nana Cath niet geprobeerd iets te zeggen, maar Krystal had het gevoel dat ze wel wist dat ze er was. Zoals ze al had verwacht, had Terri niet mee willen gaan, dus had Krystal een uur lang in haar eentje aan het bed gezeten, tot ze naar het winkelcentrum vertrok.

Fats was nieuwsgierig naar de details van Krystals leven, maar alleen vanwege de dagelijkse praktijk in The Fields. Dingen als ziekenhuisbezoek interesseerden hem niet.

‘O ja,’ voegde Krystal er met onverholen trots aan toe, ‘ik hebbun interview gegeve ande krant.’

‘Hè? Hoezo?’ vroeg Fats verbaasd.

‘Over The Fields. Hoe ut is ommur te wone.’

(De journaliste had haar eindelijk thuis getroffen, en nadat Terri tandenknarsend toestemming had gegeven, waren ze naar een pub gegaan voor het gesprek. De journaliste vroeg herhaaldelijk of Krystal er wat aan had gehad dat ze op St Thomas had gezeten, of het haar leven had veranderd. Ze had een beetje ongeduldig en geïrriteerd naar Krystals antwoorden geluisterd.

‘Wat voor cijfers haal je op school?’ vroeg ze, wat Krystal ontwijkend beantwoordde. ‘Meneer Fairbrother meende dat de school je horizon heeft verbreed.’

Krystal had niets te melden over de horizon. Als ze terugdacht aan St Thomas, dacht ze aan die fijne speelplaats met de grote kastanjeboom waaruit het ieder jaar grote, glanzende wilde kastanjes had geregend. Voordat ze naar St Thomas ging, had ze nog nooit wilde kastanjes gezien. Aanvankelijk had ze het uniform ook fijn gevonden, het was prettig om er hetzelfde uit te zien als alle anderen. En het was spannend geweest om de naam van haar overgrootvader te zien op het oorlogsmonument midden op het plein: SAMUEL WEEDON, SOLDAAT. Er was maar één ander kind wiens achternaam op het monument stond, en dat was een boerenzoon die op zijn negende al tractor mocht rijden en een keer een lammetje had meegebracht naar school toen hij een spreekbeurt moest geven. Krystal zou het gevoel van de lammetjesvacht nooit vergeten. Toen ze nana Cath erover vertelde, had die gezegd dat haar voorouders ook landarbeiders waren geweest.

En Krystal hield veel van het gebied aan de rivier, groen en weelderig, waar ze vroeger gingen wandelen. Maar het fijnst van alles had ze de gymles gevonden. Ze werd altijd als eerste gekozen, door elk team, en ze had genoten van het gekreun dat opging bij de tegenstanders wanneer ze werd aangewezen. En soms dacht ze terug aan de leraren die ze had gehad, in het bijzonder aan juf Jameson, jong en hip, met lang blond haar. Krystal stelde zich altijd voor dat Anne-Marie een beetje op juf Jameson leek.

Verder waren er kruimels informatie die ze tot in de kleinste details had onthouden. Vulkanen: ze ontstonden door verschuivende platen in de aardkorst. Ze hadden op school schaalmodellen gemaakt en die gevuld met natriumbicarbonaat en afwasmiddel, en ze laten uitbarsten op een plastic dienblad. Prachtig had Krystal dat gevonden. En ze wist ook veel over de Vikingen. Ze voeren in speciale schepen en droegen helmen met hoorns, al wist ze niet meer wanneer ze naar Engeland waren gekomen, of waarom.

Maar andere herinneringen aan St Thomas betroffen ook het gefluisterde commentaar van kleine meisjes in haar klas, van wie ze er een paar had geslagen. Toen ze van de Kinderbescherming weer bij haar moeder mocht wonen, was haar uniform zo krap, kort en smoezelig geworden dat de school brieven had gestuurd, en daardoor hadden nana Cath en Terri heel erge ruzie gekregen. De andere meisjes op school hadden haar niet in hun groepje gewild, behalve op het sportveld. Ze wist nog goed dat Lexie Mollison iedereen een roze envelopje had gegeven met de uitnodiging voor een feestje, en dat ze Krystal met haar neus in de lucht voorbijgelopen was – zo herinnerde Krystal het zich althans.

Er waren maar weinig kinderen die haar hadden uitgenodigd voor hun verjaardagspartijtje. Ze vroeg zich af of Fats en zijn moeder nog wisten dat ze een keer op een feestje bij hen thuis was geweest. De hele klas was uitgenodigd, en nana Cath had een feestjurk voor Krystal gekocht. Ze wist dus dat Fats een heel grote tuin had, met een vijver en een schommel en een appelboom. Ze hadden puddinkjes gegeten en een zakloopwedstrijd gehouden. Krystal had van Tessa op haar kop gekregen omdat ze in haar fanatieke strijd om een plastic medaille te winnen andere kinderen opzij had geduwd. Een van hen had daarbij een bloedneus opgelopen.

‘Dus je vond het wel fijn op St Thomas?’ vatte de journaliste samen.

‘Ja,’ zei Krystal, maar ze wist dat ze niet had kunnen overbrengen wat meneer Fairbrother duidelijk had willen maken, en ze wou dat hij erbij was geweest om haar te helpen. ‘Ja, fijn.’)

‘Waarom wilden ze je interviewen over The Fields?’ vroeg Fats.

‘Dat had meneer Fairbrother bedag.’

Na weer een paar minuten stilte vroeg Fats: ‘Rook je?’

‘Stikkies en zo? Ja, soms met Dane.’

‘Ik heb wat bij me.’

‘Hebbie zeker bij Skye Kirby gescoord, hè?’ vroeg Krystal. Hij meende iets geamuseerds in haar stem te horen omdat Skye de softe, veilige keuze was, de dealer van de nette jeugd. Fats kon haar authentieke hoon wel waarderen.

‘Waar haal jij je spul dan?’ vroeg hij. Zijn belangstelling was gewekt.

‘Kweenie, Dane hattut gekocht.’

‘Bij Obbo?’

‘Das een stomme loser.’

‘Wat is er mis met hem dan?’

Maar Krystal had geen woorden voor wat er mis was met Obbo, en al had ze die gehad, dan zou ze nog niet over hem willen praten. Ze kreeg de kriebels van Obbo. Soms kwam hij langs om samen met Terri te gebruiken, andere keren neukte hij haar alleen en dan kwam Krystal hem tegen op de trap, waar hij zijn gore gulp dichtdeed en haar door zijn jampotglazen grijnzend aankeek. Obbo had vaak kleine klusjes voor Terri, zoals computers voor hem in bewaring nemen of wildvreemden een nachtje onderdak bieden, en soms moest ze dingen doen waarvan Krystal het fijne niet wist, maar waarvoor haar moeder urenlang van huis was.

Nog niet zo lang geleden had Krystal een nachtmerrie gehad waarin haar moeder wijdbeens op een frame was vastgebonden, als een soort groot, gapend gat, als een reusachtige, geplukte kip, en in de droom liep Obbo een grote, hoge ruimte in en uit waar allerlei spullen stonden, terwijl Terri met haar minuscule hoofdje angstig en grimmig toekeek. Toen Krystal wakker werd, was ze misselijk en kwaad en vervuld van walging.

‘Das een klootzak,’ zei ze.

‘Is het een lange kerel met een kaalgeschoren kop en tatoeages in zijn nek?’ vroeg Fats, die die week voor de tweede keer had gespijbeld en een uur lang in The Fields op een muurtje om zich heen had zitten kijken. Die vent had zijn aandacht getrokken met zijn gerommel achter in een oud wit busje.

‘Nee, das Pikey Pritchard,’ zei Krystal. ‘Die hebbie zeker gezien op Tarpen Road?’

‘Wat voor werk doet die?’

‘Weet ik veel. Dat moe je an Dane vrage, das un vriend van Pikeys broer.’ Ze genoot van zijn belangstelling. Hij had nog nooit zo lang met haar gepraat. ‘Pikey heb voorwaardelijk.’

‘Waarvoor?’

‘Hij heb in de Cross Keys un kerel un kapot glas in ze gezicht gedouwd.’

‘Waarom?’

‘Hoe kennik dat nou wete? Ik wasser nie bij.’ Als Krystal zich goed voelde, werd ze brutaler. Afgezien van de zorgen om nana Cath (ze leefde nog, dus misschien werd ze toch weer beter) had ze een paar fijne weken achter de rug. Terri hield zich weer aan het programma van Bellchapel en Krystal zorgde ervoor dat Robbie naar de opvang ging. Zijn billetjes waren bijna genezen. De sociaal werkster leek tevreden te zijn, voor zover zulke types ooit tevreden waren. Krystal was zelf iedere dag naar school gegaan, ook al had ze haar decaanbesprekingen met Tessa van maandag en woensdag overgeslagen. Ze wist ook niet waarom. Soms was je de routine even kwijt of zo.

Ze keek weer met een schuine blik naar Fats. Ze viel helemaal niet op hem. Ze had pas iets van aantrekkingskracht gevoeld toen hij haar had uitgekozen op de disco in de toneelzaal. Iedereen kende Fats, sommige van zijn grappen werden op school doorverteld als komische sketches die op tv waren geweest. (Krystal deed alsof ze thuis televisie hadden. Ze keek vaak genoeg bij vriendinnen thuis, en bij nana Cath, om zich er doorheen te kunnen bluffen. ‘Wattun shitzooi, hè?’ zei ze dan als de anderen bepaalde programma’s bespraken, of: ‘Hou op, ik piste bijna in me broek vannut lache.’)

Fats probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn om een kapotgeslagen glas in je gezicht geduwd te krijgen, de scherpe punten die door de dunne huid heen sneden, en hij voelde de doordringende pijn in de zenuwen, de bijtende lucht op zijn opengesneden huid, het warme, gutsende bloed op zijn wangen. De huid rond zijn mond kriebelde en trok alsof er al een litteken zat.

‘Loopt Dane nog met een mes op zak?’ vroeg hij.

‘Hoezo?’

‘Hij heeft Kevin Cooper met een mes bedreigd.’

‘O, die. Maar das tog ook un lul?’

‘Ja, dat is waar,’ zei Fats.

‘Dat mes hebtie nodig voor de Riordon-broers,’ zei Krystal.

Fats vond het mooi dat ze het zo nuchter zei, dat ze het vanzelfsprekend leek te vinden dat iemand een mes ‘nodig’ had omdat er ruzie was en de kans bestond dat het op geweld uitdraaide. Dit was de rauwe realiteit van het leven, dit waren dingen die er daadwerkelijk toe deden… Daarstraks, voordat Arf hem kwam halen, had Cubby Tessa aan het hoofd lopen zeuren over de vraag of hij zijn campagnefolder op geel of wit papier moest printen…

‘Is dit niks?’ zei Fats na een tijdje.

Rechts van hen was een lange muur met een geopende poort, waarachter een glimp groen en steen te zien was.

‘Ja, best,’ zei Krystal. Ze was al een keer eerder op het kerkhof geweest, met Nikki en Leanne. Toen hadden ze op een graf gezeten en een paar blikjes fris gedronken, nogal opgelaten, tot er een vrouw tegen hen was gaan schreeuwen en schelden. Bij hun aftocht had Leanne dat mens een leeg blikje naar het hoofd geslingerd.

Maar hier waren ze te zichtbaar, dacht Fats toen hij met Krystal over het brede betonnen pad tussen de graven door liep. Het was een groene, open vlakte en de grafstenen boden nauwelijks dekking. Hij zag dat er achterin tegen de muur berberisstruiken groeiden. Hij stak het kerkhof dwars over en Krystal liep achter hem aan, met haar handen in de zakken, tussen de symmetrische grindperkjes door. De grafstenen zaten vol barsten en de inscripties waren onleesbaar. Het was een grote begraafplaats, uitgestrekt en goed onderhouden. Langzamerhand kwamen ze bij nieuwere graven, van glimmend zwart marmer met gouden letters, en op veel plaatsen lagen verse bloemen voor pasgestorvenen.

+++

LYNDSEY KYLE, 15 SEPTEMBER 1960 – 26 MAART 2008

RUST ZACHT, MAM

+++

‘Ja, dat is een goed plekje,’ zei Fats met een blik op de doornige struiken met gele bloemen en de kerkhofmuur.

Ze kropen de schaduwen in en gingen in het zand zitten, met hun rug tegen de koude muur. Door de onderkant van de struiken kon hij de graven nog zien, maar er waren gelukkig geen bezoekers. Fats draaide behendig een joint en hoopte dat Krystal het zag, dat ze onder de indruk was.

Maar ze staarde omhoog vanonder het donkere, glanzende bladerdak en dacht aan Anne-Marie die (zo had ze van tante Cheryl gehoord) donderdag bij nana Cath op bezoek was geweest. Als ze had gespijbeld en om dezelfde tijd was gegaan, dan had ze haar eindelijk kunnen ontmoeten. Ze had er vaak over gefantaseerd dat ze Anne-Marie tegenkwam, en dan zei ze tegen haar: ‘Ik ben ju zusje.’ In die fantasieën was Anne-Marie altijd dolblij, en na die tijd zagen ze elkaar heel vaak, en uiteindelijk vroeg Anne-Marie aan Krystal of ze bij haar kwam wonen. De denkbeeldige Anne-Marie had net zo’n huis als nana Cath, netjes en schoon, alleen veel moderner. De laatste tijd had Krystal er in haar fantasie nog een lief roze baby’tje in een met kant afgezet wiegje aan toegevoegd.

‘Alsjeblieft,’ zei Fats, en hij gaf haar de aangestoken joint aan. Ze nam een trek en hield de rook een paar tellen vast in haar longen. Haar gezichtsuitdrukking kreeg iets dromerigs toen de cannabis zijn magische werk deed.

‘Jij heb tog geen broers of zusse?’ vroeg ze. ‘Of wel?’

‘Nee,’ zei Fats, en hij tastte in zijn zak naar de condooms die hij had meegenomen.

Toen Krystal hem de joint teruggaf, voelde ze zich lekker draaierig. Fats nam een lange haal en blies rookkringen uit.

‘Ik ben geadopteerd,’ zei hij na een poos.

Krystal zette grote ogen op. ‘Rottop!’

Wanneer de zintuigen enigszins werden verdoofd, kwamen de vertrouwelijkheden en bekentenissen gemakkelijker los. Eigenlijk ging alles dan gemakkelijker.

‘Me zussie is ook geadopteerd,’ zei Krystal, verwonderd over het toeval en verrukt omdat ze over Anne-Marie kon praten.

‘Ja, waarschijnlijk kom ik uit een gezin zoals dat van jou,’ zei Fats.

Maar Krystal luisterde niet, ze wilde praten.

‘Ik hebbun ouwere zus en un ouwere broer, Liam, maar die zijn weggehaald voordat ikker was.’

‘Waarom?’ Opeens was hij een en al aandacht.

‘Me ma had toen wat met Ritchie Adams,’ zei Krystal. Ze nam een diepe trek van de joint en blies een lange sliert rook uit. ‘Die spoort nie. Zit de rest van ze leve in de bak voor moord. Hij gebruikte ook geweld tege me moeder en de kindere, en toen hebbe John en Sue ze meegenome en de Kinderbescherming kwam durbij en daarna hebbe John en Sue ze gehouwe.’

Ze nam nog een trek en dacht na over haar pre-leven, een periode van bloed, razernij en duisternis. Ze had veel gehoord over Ritchie Adams, voornamelijk van haar tante Cheryl. Hij drukte sigaretten uit op Anne-Maries armpjes toen ze een jaar oud was en schopte haar zo hard dat haar ribben braken. En hij had Terri’s jukbeen gebroken. Haar gezicht was links nog altijd een beetje ingevallen. Terri’s verslaving was in die tijd gruwelijk uit de hand gelopen. Tante Cheryl vertelde altijd heel zakelijk over het besluit om de twee mishandelde, verwaarloosde kinderen bij hun ouders weg te halen. ‘Het mos gewoon.’

John en Sue waren verre familieleden zonder kinderen. Krystal had nooit geweten welke positie ze innamen in hun ingewikkelde familiestamboom, en ze vroeg zich af hoe de ontvoering, zoals Terri het noemde, precies in zijn werk was gegaan. Na lang onderhandelen met diverse instellingen hadden ze toestemming gekregen om de kinderen te adopteren. Terri, die tot zijn arrestatie bij Ritchie was gebleven, zag Anne-Marie en Liam nooit meer, om redenen die Krystal niet helemaal begreep. Het hele verhaal was vergeven van haat en onvergeeflijke uitspraken en dreigementen, met een straatverbod en veel welzijnswerkers.

‘Wie is jouw vader dan?’ vroeg Fats.

‘Banger,’ zei Krystal, en ze zocht koortsachtig naar zijn echte naam. ‘Barry,’ mompelde ze toen, al vermoedde ze dat het niet klopte. ‘Barry Coates. Maar ik heb me moeders naam, Weedon.’

De herinnering aan de jonge, dode man die in Terri’s badkamer was gestorven aan een overdosis kwam dwars door de zoete zware rook heen. Ze gaf de joint weer aan Fats en keek met haar hoofd tegen de stenen muur geleund naar het reepje hemel waar de blaadjes donker tegen afstaken.

Fats dacht aan Ritchie Adams die iemand had vermoord, en hij vroeg zich af of het mogelijk was dat zijn eigen biologische vader ook ergens in de gevangenis zat, vol tatoeages, net als Pikey, mager en gespierd. In gedachten vergeleek hij Cubby met die sterke, harde, authentieke man. Fats wist dat hij als pasgeboren baby bij zijn biologische moeder was weggehaald. Er waren foto’s waarop Tessa hem in haar armen hield, als een breekbaar vogeltje, met een wit mutsje op zijn hoofd. Hij was te vroeg geboren. Tessa had hem een paar dingen verteld, al had hij er nooit naar gevraagd. Zijn echte moeder was heel jong geweest toen ze hem kreeg, dat wist hij. Misschien was ze net zo’n type als Krystal: de fiets waarop de hele school het leerde…

Hij was nu echt stoned. Hij legde een hand in Krystals nek en trok haar naar zich toe, zoende haar, stak zijn tong in haar mond. Met zijn andere hand graaide hij naar haar borsten. Zijn hoofd was wazig en zijn armen en benen voelden zwaar. Zelfs zijn tastzin leek anders te werken. Moeizaam stak hij een hand onder haar T-shirt en wurmde hem in haar beha. Haar mond was warm en smaakte naar shag en wiet, haar lippen waren droog en gesprongen. Zijn opwinding werd enigszins afgeremd, alsof hij alle zintuiglijke informatie binnenkreeg door een onzichtbare deken. Het kostte hem meer tijd dan de vorige keer om haar kleren van haar af te pellen, en het condoom was ook lastig, omdat zijn vingers stijf en traag waren geworden. Toen zette hij per ongeluk zijn elleboog op haar zachte onderarm en leunde er met zijn hele gewicht op, en ze gilde het uit van de pijn.

Ze was droger dan de vorige keer. Moeizaam stootte hij bij haar naar binnen, vastbesloten om te krijgen waar hij voor was gekomen. De tijd was als lijm, traag, maar hij hoorde zijn eigen snelle ademhaling en hij raakte opgefokt omdat hij zich voorstelde dat er iemand achter hen aan de bosjes in was geslopen, iemand die nu toekeek en in zijn oor hijgde. Krystal kreunde een beetje. Als ze haar hoofd in haar nek legde, was haar neus breed, net een snuit. Hij schoof haar T-shirt omhoog om naar de gladde witte borsten te kijken, die een beetje bungelden onder de losgemaakte beha. Onverwacht kwam hij klaar, en zijn eigen orgastische kreun leek afkomstig te zijn van de denkbeeldige gluurder die gehurkt naast hem zat.

Hij rolde van haar af, stroopte het condoom af en gooide het opzij. Opgejaagd maakte hij zijn gulp dicht, schichtig om zich heen kijkend om zich ervan te verzekeren dat ze alleen waren. Krystal hees met één hand haar broek op en trok met de andere haar T-shirt omlaag, waarna ze met twee handen op de rug haar beha vastmaakte.

De lucht was betrokken terwijl ze in de bosjes hadden gelegen en het werd al donker. Fats’ oren suisden, hij rammelde van de honger en zijn hersenen werkten traag terwijl zijn oren overgevoelig waren. De angst dat iemand hen had gezien, misschien over het muurtje heen, liet hem niet los. Hij wilde daar weg.

‘Zullen we…’ mompelde hij, en zonder op haar te wachten kroop hij tussen de struiken vandaan, kwam overeind en klopte het zand van zich af. Zo’n honderd meter verderop zat een ouder echtpaar gehurkt bij een graf. Fats wilde weg van de spookogen die hem misschien wel met Krystal Weedon hadden zien neuken, maar tegelijkertijd moest hij er niet aan denken om op zoek te moeten gaan naar de juiste bushalte en de bus naar Pagford te nemen. Hij wou dat hij thuis op zijn zolderkamer was, nu meteen, zonder inspanning.

Krystal was achter hem uit de bosjes tevoorschijn gekropen. Ze trok haar T-shirt weer omlaag en staarde naar het gras aan haar voeten. ‘Fuck,’ mompelde ze.

‘Wat is er? Kom, we gaan.’

‘Meneer Fairbrother,’ zei ze zonder zich te verroeren.

‘Wat?’

Ze wees naar het onlangs met zand dichtgegooide graf dat voor hen lag. Er stond nog geen grafsteen op, maar overal lagen verse bloemen.

‘Mot je kijke.’ Ze ging op haar hurken zitten en wees op de kaartjes die aan het cellofaan waren geniet. ‘Daar staat Fairbrother.’ Die naam kon ze moeiteloos lezen: ze herkende hem van alle brieven van school waarin haar moeder toestemming had moeten geven voor de ritjes met het busje naar hun uitwedstrijden. ‘“Voor Barry”,’ las ze moeizaam. ‘En hier staat “Voor papa”…’ Ze las de woorden prevelend voor. ‘… “liefs van”…’

Maar de namen Niamh en Siobhan waren te moeilijk voor haar.

‘Nou en?’ zei Fats, maar eigenlijk bezorgde deze ontdekking hem de kriebels. Een meter of wat onder hen lag rottend in de aarde die rieten doodskist, met daarin het korte lijk met het opgewekte gezicht van Cubby’s beste vriend, die hij zo vaak bij hen thuis had gezien. De Geest van Barry Fairbrother… Hij voelde zich ongemakkelijk. Het leek wel een soort wraak.

‘Kom mee,’ zei hij, maar Krystal bleef staan. ‘Wat is er nou?’

‘Ik heb mettum geroeid, tog?’

‘O, ja.’

Fats stond te trappelen als een ongedurig paard en deinsde achteruit.

Krystal staarde naar het verse graf en sloeg haar armen om zichzelf heen. Ze voelde zich leeg, triest en vies. Ze zou willen dat ze het niet hier hadden gedaan, zo dicht bij meneer Fairbrother. Ze had het koud. Anders dan Fats droeg ze geen jas.

‘Kom mee,’ zei Fats nog een keer.

Toen ze met hem mee het kerkhof af liep, spraken ze geen woord met elkaar. Krystal dacht aan meneer Fairbrother. Hij had haar altijd ‘Krys’ genoemd, zo noemde verder niemand haar. Ze vond het fijn om Krys te zijn. Je kon met hem lachen. Nu kon ze wel janken.

Fats liep te bedenken hoe hij hier een komisch verhaal van kon maken voor Andrew: dat hij stoned was geweest, dat hij Krystal had geneukt en de hele tijd had gedacht dat er iemand toekeek, om vervolgens pal tegen het graf van Barry Fairbrother aan te lopen. Maar hij kon er niet om lachen – nog steeds niet.