+

+++

+++

I

+++

De raad van Pagford was indrukwekkend in zijn omvang. De leden kwamen maandelijks bijeen in de luisterrijke victoriaanse parochiezaal, en ze verzetten zich al tientallen jaren fervent en met succes tegen iedere poging om te snijden in het budget of de bevoegdheden van de raad, en tegen initiatieven om de raad te laten opgaan in een nieuwerwetse, gecentraliseerde instantie. Van alle deelraden die vielen onder het hogere gezag van de gemeenteraad van Yarvil beriep Pagford zich erop de weerspannigste, mondigste en onafhankelijkste te zijn.

Tot die zondagavond had de raad bestaan uit zestien mannen en vrouwen uit de omgeving. Aangezien de kiezers in het dorp ervan uitgingen dat de wens om zitting te nemen in de raad impliceerde dat de betrokkene op die taak was berekend, hadden alle zestien raadsleden hun zetel zonder tegenstand verkregen.

Toch verkeerde de eens zo amicaal aangestelde raad momenteel in een staat van burgeroorlog. Een kwestie die in Pagford al meer dan zestig jaar tot woede en rancune leidde was in een beslissende fase beland, en de verschillende partijen schaarden zich achter twee charismatische leiders.

Om de oorzaak van het dispuut te kunnen doorgronden, moest men weten hoe diep de afkeer en het wantrouwen van Pagford jegens de noordelijker gelegen stad Yarvil waren geworteld.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in Pagford was te danken aan de winkels, bedrijven, fabrieken en het South West General-ziekenhuis in Yarvil. De jeugd uit Pagford bracht zijn zaterdagavonden hoofdzakelijk door in de bioscopen en nachtclubs van Yarvil. De stad had een kathedraal, diverse parken en twee enorme winkelcentra, plekken die aangenaam waren om te bezoeken wanneer je verzadigd was van de superieure charmes van Pagford. Desondanks was Yarvil voor de ware Pagforder niet meer dan een noodzakelijk kwaad. Die houding kreeg gestalte in de hoge heuvel, met op de top Pargetter Abbey, die Yarvil aan het zicht onttrok en de inwoners van Pagford de prettige illusie bood dat de grote stad vele kilometers verder weg lag dan in werkelijkheid.

+++

+++

II

+++

Het geval wilde dat de heuvel met de abdij nog iets anders aan het zicht onttrok, iets wat in de beleving van de Pagforders wel altijd bij hen had gehoord. Dat was Sweetlove House, een schitterend, honingkleurig zestiende-eeuws landhuis, omringd door vele hectaren park en akkers. Het viel binnen de grenzen van Pagford, halverwege het dorp en Yarvil.

Bijna tweehonderd jaar lang was het huis soepel van generatie op generatie overgegaan binnen de aristocratische familie Sweetlove, totdat begin twintigste eeuw uiteindelijk de laatste telg was gestorven. Het enige wat er in de gemeente zelf nog restte van de langdurige band tussen de Sweetloves en Pagford was de grootste en meest in het oog springende graftombe op het kerkhof van St Michael and All Saints, plus her en der een aantal wapens en monogrammen op plaatselijke documenten en gebouwen, als de pootafdrukken en drekstenen van uitgestorven schepsels.

Na de dood van de laatste Sweetlove was het huis meermaals met schrikbarende snelheid van eigenaar verwisseld. In Pagford heerste voortdurend de angst dat een projectontwikkelaar het geliefde historische landgoed zou kopen en verminken. Op een gegeven moment, in de jaren vijftig, werd het aangekocht door een zekere Aubrey Fawley. Weldra werd bekend dat Fawley een aanzienlijk privévermogen had, dat hij op mysterieuze wijze vermeerderde in de City, het zakenhart van Londen. Hij had vier kinderen en verlangde ernaar zich te settelen. De instemming in Pagford werd zo mogelijk nog groter dankzij de rap verspreide informatie dat Fawley, via een zijlijn, afstamde van de familie Sweetlove. Het was overduidelijk dat hij al half bij het dorp hoorde, dat zijn loyaliteit van nature bij Pagford moest liggen en niet bij Yarvil. Oud Pagford meende dat de komst van Aubrey Fawley wees op de terugkeer van betere tijden. Hij zou een weldoener zijn voor het dorp, net als zijn voorvaderen, en hij zou hun pittoreske straatjes overladen met zijn charme en goedgunstigheid.

Howard Mollison herinnerde zich nog dat zijn moeder hun piepkleine keukentje in Hope Street binnen was gestormd met het nieuws dat Aubrey was gevraagd als jurylid voor de verkiezing van de mooiste tuin. Zelf had ze drie jaar op rij de eerste prijs gewonnen voor haar pronkbonen in de categorie groente, en ze snakte ernaar de verzilverde rozenschaal in ontvangst te nemen uit handen van een man die in haar ogen nu al ouderwetse romantiek uitstraalde.

+++

+++

III

+++

Maar toen, zo luidde de plaatselijke legende, verschenen plotseling de dreigende, donkere wolken waarmee de verschijning van de boze heks gepaard gaat.

Op hetzelfde moment dat Pagford zich erover verheugde dat Sweetlove House in zulke goede handen was gevallen, was Yarvil druk bezig met de bouw van een strook gemeentewoningen ten zuiden van het landgoed. De nieuwe straten, zo hadden de Pagforders tot hun verontrusting vernomen, slokten een deel van de grond tussen Yarvil en hun dorp op.

Het was algemeen bekend dat er sinds de oorlog steeds meer vraag was naar goedkope huisvesting, maar in Pagford, dat even afgeleid was geweest door de komst van Aubrey Fawley, begon het te gonzen van wantrouwen over de eigenlijke intenties van Yarvil. De rivier en de heuvel, de natuurlijke grenzen die ooit de soevereiniteit van Pagford hadden gewaarborgd, leken kleiner te worden door de snelheid waarmee het aantal rode bakstenen huizen toenam. De gemeente Yarvil bouwde iedere centimeter grond vol die haar ter beschikking stond, eindigend bij de noordelijke grens met Pagford.

Toen de bouw was voltooid slaakte het dorp een zucht van verlichting. Te vroeg, zou weldra blijken. De nieuwe wijk Cantermill werd onmiddellijk ontoereikend bevonden voor de behoeften van de inwoners, en de stad ging koortsachtig op zoek naar nog meer grond om te annexeren.

Dat was het moment waarop Aubrey Fawley (tot dan toe voor de inwoners van Pagford meer mythe dan mens) een beslissing nam die de aanleiding werd voor een wrok die zestig jaar later nog doorwoekerde.

Omdat hij geen bestemming had voor de miezerig begroeide akkers die achter de nieuwe wijk lagen, verkocht hij de grond voor een goede prijs aan de gemeente Yarvil en gebruikte de opbrengst om de kromgetrokken lambrisering in de hal van Sweetlove House te restaureren.

De woede van Pagford kende geen grenzen. De grond van Sweetlove had een belangrijk deel uitgemaakt van het bastion tegen de oprukkende stad. Nu zou de eeuwenoude gemeentegrens in gevaar komen door een overschot aan nooddruftige Yarvillers. Ordeloze bijeenkomsten in het raadhuis, woeste ingezonden brieven aan de krant en de gemeente Yarvil, persoonlijke protesten aan degenen die het voor het zeggen hadden – niets hielp om het tij te keren.

En weer rukten de gemeentewoningen op, maar met één verschil. In de korte leemte na de voltooiing van het eerste project had de gemeente ingezien dat de bouw goedkoper kon. De kersverse eruptie was er geen van rode baksteen, maar van beton en stalen constructies. De tweede wijk werd in de volksmond ‘The Fields’ genoemd, naar het land waarop het was gebouwd, en onderscheidde zich duidelijk van Cantermill door zijn inferieure materialen en architectuur.

In een van die huizen van beton en staal, die eind jaren zestig al scheuren vertoonden en aan alle kanten kromtrokken, was Barry Fairbrother geboren.

+++

+++

IV

+++

Ondanks de minzame belofte van de gemeente dat het onderhoud van de nieuwe wijk voor rekening van Yarvil zou komen, kreeg Pagford algauw – zoals de ziedende bewoners vanaf het allereerste begin hadden voorspeld – nieuwe rekeningen gepresenteerd. De dienstverlening aan The Fields en het onderhoud van de huizen mocht dan onder de gemeente Yarvil vallen, er bleven zaken over die de stad in al zijn hooghartigheid delegeerde aan Pagford: het onderhoud van het wegennet, de verlichting en openbare ruimte, van bushokjes en van gemeentegrond.

De graffiti tierde welig op de bruggen over de weg van Pagford naar Yarvil, bushokjes in The Fields werden vernield door vandalen, en tieners bezaaiden de speeltuin met bierflesjes en bekogelden de straatlantaarns met stenen. Een voetpad dat erg geliefd was bij toeristen en wandelaars werd een populaire plek bij de Fields-jeugd om rond te hangen ‘en erger’, zoals Howard Mollisons moeder het duister formuleerde. Het was aan de deelraad van Pagford om de boel te reinigen, te repareren en te vervangen, en het budget dat Yarvil daarvoor beschikbaar had gesteld werd bij voorbaat ontoereikend geacht voor de tijd en het geld die het dorp erin moest steken.

Geen enkel onderdeel van de ongewenste last die op Pagford neerkwam riep zo veel woede of verbittering op als het feit dat de kinderen uit The Fields binnen het rayon van St Thomas vielen, de basisschool in Pagford. Jonge inwonertjes van The Fields hadden het recht om het felbegeerde blauw-witte uniform te dragen, om te spelen op het pleintje bij de gedenkplaat van Lady Charlotte Sweetlove, die de eerste steen had gelegd, en om de piepkleine klaslokalen te overstemmen met hun schelle Yarvil-accent.

Algauw deed in Pagford het verhaal de ronde dat de huizen in The Fields een geliefde verblijfplaats werden voor alle uitkeringstrekkers in Yarvil met schoolgaande kinderen, dat ze er alles aan deden om de grens met Cantermill over te komen, zoals de Mexicanen Texas binnenstroomden. Hun mooie St Thomas – dat veel forenzen aantrok die in Yarvil werkten, vanwege de kleine klassen, de cilinderbureaus, het oude stenen gebouw en het weelderig groene speelterrein – zou worden overspoeld en overgenomen door het kroost van klaplopers, verslaafden en moeders wier kinderen allemaal een andere vader hadden.

Dat nachtmerrieachtige scenario was nooit helemaal uitgekomen, want al bood St Thomas beslist voordelen, het had ook nadelen: de verplichting een uniform aan te schaffen, of anders de vele formulieren in te vullen om daarvoor een toelage aan te vragen; de noodzaak om een busabonnement te kopen en vroeg op te staan, zodat de kinderen op tijd op school kwamen. Sommige huishoudens in The Fields beschouwden dat als onoverkomelijke obstakels, dus stuurden ze hun kinderen naar de grote basisschool die was opgericht om de komst van Cantermill op te vangen, en waar geen uniform werd gedragen. De meeste leerlingen van St Thomas die uit The Fields kwamen gingen prima op in de groep leeftijdgenootjes uit Pagford. Sterker nog: van sommigen moest men toegeven dat het leuke, aardige kinderen waren. En zo had Barry Fairbrother de school doorlopen. Hij was populair en pienter geweest, de clown van de klas, en slechts zo nu en dan verstarde de glimlach van een ouder uit Pagford wanneer hij liet vallen waar hij woonde.

Toch moest St Thomas incidenteel ook een leerling uit The Fields toelaten die onmiskenbaar de boel verstoorde. Krystal Weedon woonde bij haar overgrootmoeder in Hope Street toen het voor haar tijd werd om naar school te gaan, dus hadden ze haar niet kunnen weigeren, al had men in de buurt goede hoop gehad dat ze St Thomas voorgoed de rug zou toekeren toen ze op achtjarige leeftijd weer bij haar moeder in The Fields ging wonen.

Krystals trage vorderingen op school verliepen als de vertering van een geit in de ingewanden van een boa constrictor: uitermate zichtbaar en voor beide partijen onaangenaam. Niet dat Krystal altijd in de klas zat, want een groot deel van haar loopbaan op St Thomas had ze individueel les gehad van een remedial teacher.

Door een boosaardige speling van het lot had Krystal in dezelfde klas gezeten als de oudste kleindochter van Howard en Shirley, Lexie. Krystal had Lexie een keer zo’n harde klap in het gezicht gegeven dat ze twee tanden uit haar mond sloeg. Dat die al behoorlijk losgezeten hadden, gold in de ogen van Lexies ouders en grootouders nauwelijks als een verzachtende omstandigheid.

De overtuiging dat hun dochters op scholengemeenschap Winterdown complete klassen vol met Krystals te wachten zouden staan, had Miles en Samantha Mollison uiteindelijk doen besluiten om Lexie en haar zus over te plaatsen naar St Anne, de particuliere meisjesschool in Yarvil, waar ze doordeweeks intern verbleven. Het feit dat zijn kleindochters van hun rechtmatige positie waren verdreven door Krystal Weedon werd in gesprekken al snel Howards favoriete voorbeeld van de schandelijke invloed die The Fields hadden op het leven in Pagford.

+++

+++

V

+++

De eerste golf van verontwaardiging in Pagford was langzaam getemperd tot een wat minder luidruchtig maar niet minder hevig misnoegen. The Fields vervuilden en besmetten een mooie, rustige plek, en de nasmeulende inwoners van het dorp bleven vastbesloten om zich van de wijk te distantiëren. Toch waren er al meerdere grensherzieningen geweest, en wisselingen van de wacht bij het plaatselijke bestuur, die niets hadden opgeleverd: The Fields bleven deel uitmaken van Pagford. Nieuwkomers leerden algauw dat het afkeuren van de wijk een noodzakelijke sleutel was om te worden toegelaten tot het bolwerk van Pagforders die het voor het zeggen hadden.

Maar nu, eindelijk – ruim zestig jaar nadat de oude Aubrey Fawley dat fatale stuk grond had overgedaan aan Yarvil – na tientallen jaren koppig volharden, strategieën uitstippelen en petities indienen, nauwgezet informatie verzamelen en subcommissies toespreken – bevonden de tegenstanders van The Fields in Pagford zich eindelijk op de drempel van de overwinning.

Door de recessie waren lokale overheden gedwongen om te stroomlijnen, te snijden en te reorganiseren. Er waren leden van de gemeenteraad van Yarvil – een hoger gezag dan de deelraad van Pagford – die voorzagen dat hun kansen bij de verkiezingen fors zouden toenemen als de stad dat armoedige woonwijkje zou binnenhalen. Het zou beslist niet gedijen onder de door de landelijke overheid opgelegde bezuinigingsmaatregelen, waardoor de ontevreden Fielders zich bij hun kiezers zouden voegen.

Pagford had zijn eigen afgevaardigde in Yarvil: Aubrey Fawley. Dit was niet de man die de bouw van The Fields mogelijk had gemaakt, maar zijn zoon, ‘de jonge Aubrey’, die Sweetlove had geërfd en doordeweeks bij een handelsbank in Londen werkte. Aubreys betrokkenheid bij de plaatselijke politiek had ook iets van boetedoening: hij had het gevoel dat hij moest goedmaken wat zijn vader het dorp zo lichtvaardig had aangedaan. Fawley en zijn vrouw Julia doneerden prijzen voor de tuinenwedstrijd en reikten die uit, ze hadden zitting in een aantal lokale comités en gaven jaarlijks een kerstborrel, waarvoor de uitnodigingen zeer gewild waren.

Howard was zeer trots en verguld bij de gedachte dat Aubrey en hij zulke naaste bondgenoten waren in de voortdurende strijd om The Fields ingedeeld te krijgen bij Yarvil, want Aubrey begaf zich op handelsgebied in hogere kringen, waarmee hij Howards onverdeelde ontzag afdwong. Iedere avond na het sluiten van de delicatessenzaak haalde Howard de geldlade uit zijn ouderwetse kassa en telde de munten en smoezelige bankbiljetten voordat hij ze in de kluis opborg. Aubrey daarentegen raakte nooit geld aan tijdens kantooruren, en toch verplaatste hij onvoorstelbare bedragen over complete continenten. Hij beheerde geld en vermeerderde het, en wanneer de voortekenen minder gunstig waren, keek hij gezaghebbend toe hoe het verdween. Aubrey had op Howard een bijzondere aantrekkingskracht waaraan zelfs een wereldwijde financiële crisis niets afdeed. De eigenaar van de delicatessenzaak had geen geduld met figuren die mensen zoals Aubrey de schuld gaven van de chaos waarin het land verkeerde. Toen het allemaal goed ging, hoorde je niemand klagen, luidde Howards weerwoord dan. Hij schonk Aubrey het respect dat een generaal toekomt die gewond is geraakt in een impopulaire oorlog.

Intussen had Aubrey als lid van Yarvils gemeenteraad toegang tot allerlei interessante cijfers en verkeerde hij in een positie waarin hij Howard veel informatie kon verstrekken over Pagfords zorgwekkende buurstad. De twee mannen wisten precies hoeveel gemeentegeld er in de vervallen straten van The Fields werd gestoken, zonder dat het enig rendement of enige zichtbare verbeteringen opleverde. Ze wisten dat er in The Fields geen koophuizen stonden (in tegenstelling tot Cantermill, waar de rode bakstenen huizen tegenwoordig bijna allemaal in particuliere handen waren; ze waren bijna onherkenbaar opgeknapt, met bloembakken voor de ramen en veranda’s en nette voortuintjes); dat bijna twee derde van de Fielders van een uitkering leefde en dat een aanzienlijk deel van hen bij afkickkliniek Bellchapel de deur platliep.

+++

+++

VI

+++

Howard droeg het beeld van The Fields met zich mee als de herinnering aan een nachtmerrie: dichtgespijkerde ramen volgekladderd met schuttingwoorden; rokende tieners die rondhingen bij de immer beschadigde bushokjes; overal satellietschotels, naar de hemel gericht als metalen bloemen. Hij vroeg zich vaak retorisch af waarom ze de boel niet opknapten – wat de bewoners ervan weerhield om hun schamele middelen bijeen te leggen en gezamenlijk een grasmaaier aan te schaffen. Maar dat gebeurde niet: in The Fields wachtten de mensen tot de gemeente- en de deelraad de boel kwamen schoonmaken, repareren en onderhouden. Het was een bodemloze put.

Dan dacht Howard terug aan Hope Street in zijn jeugd, met de kleine achtertuintjes, elk nauwelijks meer dan een lapje grond zo groot als een tafellaken, maar wel bijna allemaal, zoals de tuin van zijn moeder, gevuld met sperziebonen en aardappelen. Wat Howard betrof was er niets wat de Fielders ervan weerhield om verse groenten te verbouwen, niets wat hen ervan weerhield om hun ongure kroost, met hun donkere hoodies en spuitbussen met verf, onder de duim te houden, niets wat hen ervan weerhield om als wijk de schouders eronder te zetten en het vuil en het verval te lijf te gaan, om iets aan zichzelf te doen en een baan te zoeken – helemaal niets. Dus moest Howard wel concluderen dat ze ervoor kozen, uit eigen vrije wil, om te leven zoals ze leefden, en dat het enigszins dreigend aandoende verval van de wijk niets anders was dan een uiterlijke manifestatie van hun onwetendheid en luiheid.

Pagford daarentegen had in Howards beleving een soort glans van deugdzaamheid, alsof de collectieve ziel van de inwoners tot uiting kwam in de straten met kinderkopjes, de heuvels en de beeldige huizen. Voor Howard was zijn geboorteplaats veel meer dan een verzameling oude gebouwen en de snelstromende, met bomen omzoomde rivier, het majestueuze silhouet van de abdij op de heuvel of de hangmanden met bloemen op het plein. Voor hem was het dorp een ideaal, een manier van leven, een microbeschaving die zich dapper verzette tegen de landelijke neergang.

‘Ik ben een echte Pagforder,’ zei hij vaak tegen de zomertoeristen. ‘Geboren en getogen.’ Met die woorden gaf hij zichzelf een groot compliment, vermomd als terloopse opmerking. Hij was geboren in Pagford en zou er ook sterven, en hij had er nooit over gepeinsd om te vertrekken, nooit behoefte gehad aan meer verandering van omgeving dan hij ervoer met het wisselen van de seizoenen, waardoor het bos en de rivier een ander aanzien kregen. Hij had genoeg aan de bloesems op het plein in de lente en de lichtjes in de bomen met Kerstmis.

Barry Fairbrother had dat geweten. Sterker nog: hij had het uitgesproken. Hij had erom gelachen aan de vergadertafel in de parochiezaal, recht in Howards gezicht. ‘Weet je, Howard, voor mij bén jij Pagford.’ En Howard, niet in het minst van zijn stuk gebracht (hij had Barry altijd van repliek gediend, grap voor grap), had gezegd: ‘Dat vat ik op als een groot compliment, Barry, hoe je het ook hebt bedoeld.’

Hij kon het zich veroorloven te lachen. De enige ambitie die Howard nog had in zijn leven lag binnen bereik: de terugkeer van The Fields naar Yarvil leek nabij en onafwendbaar.

En toen, twee dagen nadat Barry Fairbrother dood was neergevallen op een parkeerplaats, had Howard van een onbetwiste bron gehoord dat zijn opponent alle ongeschreven regels had overtreden door naar de plaatselijke krant te stappen en een of ander verhaal op te hangen over Krystal Weedon, over dat het een zegen was geweest dat ze op St Thomas had gezeten.

Het idee dat Krystal Weedon aan de lezers werd opgevoerd als voorbeeld van de geslaagde integratie van The Fields in Pagford zou nog grappig kunnen zijn (in Howards ogen), ware het niet dat het zo’n serieuze zaak was. Fairbrother zou haar ongetwijfeld hebben geholpen bij dat interview, waardoor de waarheid over haar smerige taalgebruik en haar grote mond, de eindeloos onderbroken lessen, de tranen van de andere kinderen en het feit dat ze voortdurend werd geschorst en uit huis geplaatst, zou worden bedolven onder de leugens.

Howard had wel vertrouwen in het gezonde verstand van zijn dorpsgenoten, maar hij was bang voor de invalshoek van de journalist en de bemoeienis van onnozele wereldverbeteraars. Zijn bezwaar was zowel principieel als persoonlijk: hij was nog niet vergeten hoe zijn kleindochter snikkend in zijn armen had gelegen, met bloederige gaten waar haar tanden hadden gezeten, terwijl hij haar probeerde te troosten met een driedubbele beloning van de tandenfee.