Woensdag

I

+++

Krystal Weedon had die maandag- en dinsdagnacht na een hevige ruzie met haar moeder bij haar vriendin Nikki geslapen, op de grond. Die ruzie was begonnen toen Krystal na een middagje rondhangen met haar vriendinnen uit de buurt thuiskwam en Terri voor de deur met Obbo stond te praten. Iedereen in The Fields kende Obbo, met zijn pafferige gezicht en zijn bijna tandeloze grijns, de jampotbril en het ranzige leren jack.

‘Ik ken ze hiero toch wel un paar dage opslaan, Ter? Je verdientur nog wat an ook.’

‘Wammot ze hiero opslaan?’ had Krystal kwaad gevraagd. Robbie schoot tussen Terri’s benen vandaan en klampte zich vast aan Krystals knieën. Robbie had niet graag dat er mannen bij hen thuis kwamen. Daar had hij een goede reden voor.

‘Niks. Computers.’

‘Nie doen,’ had Krystal tegen Terri gezegd.

Ze wilde niet dat haar moeder een centje bijverdiende. Ze zag Obbo er wel voor aan om de tussenstap over te slaan en Terri uit te betalen in heroïne.

‘Doe ut nie.’

Maar Terri had ingestemd. Haar moeder had Krystals hele leven lang ja gezegd op alles en iedereen: ze stemde in, ze slikte alles en was altijd even toegeeflijk. Ja, goed, toe maar, hier, geen punt.

Krystal was vertrokken en had in de schemering met haar vriendinnen bij de schommels gezeten. Ze was gespannen en kribbig. Ze kon maar niet bevatten dat meneer Fairbrother dood was, en toch verwachtte ze dat de klap ieder moment kon komen, als een stomp in haar maag, waardoor ze het liefst iemand te lijf zou gaan. Het zat haar ook dwars dat ze het horloge van Tessa Wall had gejat. Maar waarom had die stomme trut dat ding dan ook pal voor Krystals neus neergelegd en haar ogen dichtgedaan? Wat verwachtte ze nou eigenlijk?

De aanwezigheid van de anderen hielp ook niet. Jemma zeurde maar door over Fats Wall, tot het Krystal uiteindelijk te veel was geworden en haar was aangevlogen. Nikki en Leanne hadden haar van haar af moeten trekken. Daarna was ze naar huis gehold, om daar tot de ontdekking te komen dat Obbo’s computers waren gebracht. Robbie probeerde in de huiskamer op de stapel dozen te klimmen terwijl Terri wazig voor zich uit staarde en haar spuit en toebehoren over de vloer verspreid lagen. Waar Krystal bang voor was geweest, was gebeurd: Obbo had Terri uitbetaald in heroïne.

‘Stomme bitch! Vuile junkie! Straks word je weer uit ut afkickprogramma gesodemieterd!’

Maar de heroïne had haar moeder naar een plek gevoerd waar ze niet te bereiken was. Ze reageerde wel, door Krystal een rotwijf en een hoer te noemen, maar het klonk onthecht en hol. Krystal gaf Terri een klap in het gezicht. Terri zei dat ze moest oprotten en kon doodvallen.

‘Zorg dan godverdomme zelf maar voorrum, fucking heroïnesnol die je dur ben!’ schreeuwde Krystal. Robbie kwam haar brullend achterna door de gang, maar ze gooide de voordeur voor zijn neus dicht.

Krystal vond het nergens zo fijn als bij Nikki thuis. Het was er niet zo opgeruimd en netjes als bij nana Cath, maar wel gemoedelijk, luidruchtig en levendig. Nikki had twee broers en een zusje, dus sliep Krystal op een dubbelgevouwen dekbed tussen de zusjes in. De muren waren volgehangen met plaatjes en foto’s uit tijdschriften, gerangschikt tot een collage van begeerlijke jongens en mooie meisjes. Het was nooit bij Krystal opgekomen om thuis de muren van haar slaapkamer te verfraaien.

Maar het schuldgevoel knaagde aan haar: ze moest steeds denken aan Robbies bange gezichtje op het moment dat ze de deur had dichtgesmeten, dus was ze woensdagochtend weer naar huis gegaan. Nikki’s ouders hadden ook liever niet dat ze langer dan twee nachten achter elkaar bleef logeren. Nikki had een keer, openhartig als ze was, gezegd dat haar moeder het goed vond mits het niet te vaak gebeurde, maar dat Krystal hun huis niet als een pension moest beschouwen en dat ze al helemaal niet na middernacht kon komen aanzetten.

Terri leek net zo blij te zijn als altijd dat Krystal terug was. Ze vertelde over het bezoek van de nieuwe sociaal werkster, en Krystal vroeg zich nerveus af wat die vreemde vrouw van hun huis had gevonden. Het was er de laatste tijd nog smeriger dan anders, en dat wilde wat zeggen. Het baarde haar vooral zorgen dat die vrouw Robbie thuis had aangetroffen terwijl hij op de opvang hoorde te zijn, want Terri’s belofte om hem op vaste dagen naar het kinderdagverblijf te brengen, waar hij al kwam sinds hij bij een pleegmoeder had gewoond, was een van de voorwaarden geweest waaronder hij een jaar geleden weer bij hen was teruggeplaatst. Het maakte Krystal ook woest dat de sociaal werkster Robbie met een luier om had aangetroffen, na alle moeite die ze had gedaan om hem zindelijk te krijgen.

‘Wazzei ze?’ vroeg Krystal streng aan Terri.

‘Ze kom nog terug.’

Krystal had er geen goed gevoel over. Hun vaste sociaal werkster leek het prima te vinden om de Weedons zonder al te veel bemoeienis hun gang te laten gaan. Ze ging nogal vaag en lukraak te werk, sprak de gezinsleden regelmatig aan met de verkeerde naam en verwarde hun situatie met die van andere cliënten. Ze kwam om de week langs en leek dan alleen maar te willen nagaan of Robbie nog wel leefde.

Deze nieuwe dreiging maakte Krystal nog chagrijniger. Toen ze weer nuchter was, reageerde Terri gedwee op haar dochters boosheid en liet ze zich door Krystal op de kop zitten. Krystal profiteerde optimaal van deze tijdelijke autoriteit door Terri op te dragen zich fatsoenlijk aan te kleden en Robbie in een schone broek te hijsen. Ze maakte het jochie duidelijk dat hij er niet in mocht plassen en bracht hem naar de opvang. Hij brulde toen ze wilde weggaan. Eerst werd ze kwaad op hem, maar nadat ze zich op haar hurken had laten zakken en had beloofd om hem om één uur te komen halen, liet hij haar gaan.

Daarna spijbelde Krystal, ook al vond ze woensdag de fijnste dag op school, want dan had ze gym en decaanbegeleiding. Thuis ruimde ze de troep op, boende de keuken met allesreiniger die naar dennen rook, en schraapte van de borden alle etensresten en peuken in een vuilniszak. Daarna verstopte ze het koekblik waarin Terri haar spuit met toebehoren bewaarde en sjouwde de computers die er nog stonden (er waren er al drie opgehaald) de gangkast in.

Tijdens het schoonmaken moest ze de hele tijd denken aan het roeiteam. Als meneer Fairbrother nog had geleefd, hadden ze de volgende avond training gehad. Ze mocht altijd met hem meerijden in zijn busje, heen en terug, en ze zou niet weten hoe ze anders bij het kanaal in Yarvil moest komen. Zijn dochters, de tweeling Niamh en Siobhan, reden ook mee, net als Sukhvinder Jawanda. Op school had Krystal weinig contact met de drie meisjes, maar sinds ze samen in het team zaten, zeiden ze altijd vluchtig ‘alles kits?’ wanneer ze elkaar op de gang passeerden. Krystal had vooraf gedacht dat ze op haar zouden neerkijken, maar nu ze hen eenmaal kende, vielen ze best mee. Ze lachten om haar grapjes. Ze hadden zelfs een paar van haar favoriete uitspraken overgenomen. Op een bepaalde manier was zij de leidster van het team.

In Krystals familie had nooit iemand een auto gehad. Als ze zich concentreerde kon ze het interieur van het busje ruiken, zelfs boven de stank van Terri’s keuken uit. Ze was dol op die warme plasticgeur. Nu zou ze nooit meer in zijn auto zitten. Ze waren ook wel eens met het hele team in een gehuurde bus op pad gegaan, met meneer Fairbrother achter het stuur, en wanneer ze moesten roeien tegen een school die ver van huis lag, hadden ze ergens overnacht. Dan zong het team achter in de bus ‘Umbrella’ van Rihanna, dat was hun geluksritueel geworden, hun wedstrijdnummer. Krystal deed de rap van Jay-Z aan het begin, solo. Meneer Fairbrother had de eerste keer dat hij het hoorde bijna in zijn broek gepist van het lachen.

+++

Uh huh uh huh, Rihanna…

Good girl gone bad –

Take three –

Action

No clouds in my storms…

Let it rain, I hydroplane into fame

Comin’ down with the Dow Jones…

+++

De tekst had Krystal nooit begrepen.

Ze hadden allemaal een brief gekregen van Cubby Wall, waarin stond dat het team niet bijeenkwam voordat er een nieuwe coach was gevonden, maar ze zouden nooit een andere coach vinden. Dat was dus gelul, dat wisten ze allemaal.

Het was meneer Fairbrothers team geweest, zijn dierbare project. Toen Krystal zich erbij aansloot, had ze een hoop beledigingen moeten slikken van Nikki en de anderen. De vele smalende opmerkingen hadden hun ongeloof moeten maskeren, en later hun bewondering, want de meisjes-acht had medailles gewonnen (Krystal bewaarde de hare in een doosje dat ze bij Nikki thuis had gepikt. Ze liet nogal eens spullen in haar zakken glijden die van mensen waren die ze graag mocht. Het was een plastic doosje bedrukt met rozen, eigenlijk bedoeld voor kindersieraden. Nu lag Tessa’s horloge er ook in).

De allermooiste roeiherinnering was de keer dat ze hadden gewonnen van die verwaande trutten van St Anne. Dat was de fijnste dag van Krystals leven geweest. Bij de daaropvolgende weekopening had de rectrix het team naar voren geroepen ten overstaan van de hele school (Krystal had zich behoorlijk opgelaten gevoeld, want Nikki en Leanne hadden haar uitgelachen) en iedereen had geklapt… Het was heel wat dat Winterdown St Anne had verslagen.

Maar dat was allemaal verleden tijd, afgelopen, de ritjes in zijn busje en het roeien en interviews in de krant. Ze had zich erop verheugd om weer in de krant te komen. Meneer Fairbrother had beloofd dat hij met haar mee zou gaan. Alleen zij tweeën.

‘Waar mottik ut dan over hebbe?’

‘Over je leven. Ze zijn geïnteresseerd in jouw leven.’

Ze leek wel een beroemdheid. Krystal had geen geld om tijdschriften te kopen, maar ze zag ze wel bij Nikki thuis, en bij de dokter als ze daar met Robbie kwam. Dit artikel zou nog mooier zijn geworden dan de vorige keer met het roeiteam. Ze had er erg naar uitgekeken, maar toch was ze erin geslaagd haar mond te houden. Ze had er zelfs niet over opgeschept tegen Nikki of Leanne. Het had een verrassing moeten zijn. Het was maar goed dat ze er niets over had gezegd, want nu zou ze nooit meer in de krant komen.

Krystal had een hol gevoel in haar maag. Ze probeerde niet meer aan meneer Fairbrother te denken terwijl ze onhandig maar fanatiek het hele huis schoonmaakte. Intussen zat haar moeder in de keuken te roken en door het achterraam naar buiten te staren.

Even voor de middag stopte er een oude blauwe Corsa voor de deur, waar een vrouw uitstapte. Krystal zag haar aankomen door het raam van Robbies kamer. De bezoekster had heel kort donker haar en droeg een zwarte broek en een exotische kralenketting, en er hing een grote tas om haar schouder waaruit dossiermappen staken.

Krystal holde naar beneden. ‘Daar zal je dur hebbe,’ riep ze naar Terri. ‘De sociaal werkster.’

De vrouw belde aan en Krystal deed open.

‘Hallo, ik ben Kay, de vervangster van Mattie. Jij bent zeker Krystal?’

‘Ja,’ zei Krystal, zonder Kays glimlach te beantwoorden. Ze ging haar voor naar de huiskamer en zag haar kijken naar het provisorisch opgeruimde interieur: de asbakken waren geleegd en ze had nagenoeg alle troep die had rondgeslingerd in de gammele kast gepropt. De vloerbedekking was nog smerig omdat de stofzuiger het niet deed, en op de grond lag een handdoek en een plastic potje zinkzalf, met daar bovenop een van Robbies speelgoedautootjes. Met dat autootje had Krystal hem geprobeerd af te leiden toen ze zijn billen schoonveegde.

‘Robbie is naar de opvang,’ zei Krystal tegen Kay. ‘Ik hebbum gebrach. En ik hebbum un gewone broek angetrokke. Zij doettum steeds weer die luierbroekies an. Ik heb gezeg dazze dannie moe doen. En ik heb zun bille ingesmeerd. Ut val bes mee, ut is maar luieruitslag.’

Kay glimlachte weer naar haar. Krystal gluurde door de deuropening en riep: ‘Ma!’

Terri voegde zich vanuit de keuken bij hen. Ze droeg een vuil oud sweatshirt en een spijkerbroek, maar met wat meer kleding zag ze er toch beter uit.

‘Hallo, Terri,’ zei Kay.

‘Alles kits?’ vroeg Terri, en ze nam een diepe haal van haar sigaret.

‘Zitte jij,’ droeg Krystal haar moeder op, die zich gehoorzaam in dezelfde stoel liet zakken als de vorige keer. ‘Willu thee of zo?’ vroeg Krystal aan Kay.

‘Heel graag,’ zei Kay, die ging zitten en het dossier opensloeg. ‘Lekker.’

Krystal snelde de kamer uit. Ze spitste haar oren om te kunnen horen wat Kay tegen haar moeder zei.

‘Je had waarschijnlijk niet verwacht me zo snel weer te zien, Terri,’ hoorde ze Kay zeggen (ze had een merkwaardig accent, zo te horen Londens, net als die bekakte nieuwe trut op school van wie de helft van de jongens een stijve kreeg), ‘maar ik maakte me gisteren nogal zorgen om Robbie. Hij is vandaag dus weer naar het kinderdagverblijf, hoorde ik van Krystal?’

‘Ja,’ antwoordde Terri. ‘Ze hebbum gebrach. Ze is vanmorge teruggekomme.’

‘Teruggekomen? Waar was ze dan?’

‘Nou gewoon… bij un vriendin,’ zei Krystal, die zich weer naar de huiskamer haastte om het woord te doen.

‘Ja, ze kwam vanochend thuis,’ zei Terri.

Krystal liep terug naar de waterkoker. Het water kwam met zo veel lawaai aan de kook dat ze niet kon horen wat haar moeder en de sociaal werkster tegen elkaar zeiden. Ze goot een plens melk in de mokken waar ze theezakjes in had gehangen, zo snel als ze kon, en liep toen met de drie gloeiend hete bekers naar de huiskamer, waar ze Kay nog net hoorde zeggen: ‘… mevrouw Harper van het kinderdagverblijf gisteren gesproken…’

‘Kutwijf,’ zei Terri.

‘Astublief,’ zei Krystal tegen Kay, en ze zette de thee op de grond en draaide het oor van een van de mokken haar kant op.

‘Dank je wel,’ zei Kay. ‘Terri, ik hoorde van mevrouw Harper dat Robbie de afgelopen drie maanden vaak afwezig is geweest. Hij is al een hele poos niet meer op al zijn vaste dagen naar het kinderdagverblijf gegaan, hè?’

‘Huh?’ zei Terri. ‘Nee, eg nie. Ja, jawel. Alleen gistere nie. En toennie last had van zun keel.’

‘Wanneer was dat?’

‘Huh? Een maand gelede… of twee. Of zo.’

Krystal ging op de armleuning van haar moeders stoel zitten. Vanaf haar verhoogde positie keek ze op Kay neer, hard kauwgom kauwend, haar armen net als die van haar moeder over elkaar geslagen. Kay had een dikke, opengeslagen dossiermap op schoot. Krystal had een hekel aan dossiers. Er werd maar van alles over je geschreven, en bewaard, en later werd het tegen je gebruikt.

‘Ik breng Robbie naar de opvang,’ zei ze. ‘Op weg naar school.’

‘Volgens mevrouw Harper is Robbies aanwezigheid een stuk teruggelopen,’ zei Kay, met een blik op de aantekeningen van haar gesprek met de leidster van het kinderdagverblijf. ‘Het punt is, Terri, dat je vorig jaar, toen Robbie bij je is teruggeplaatst, de toezegging hebt gedaan dat hij op vaste dagen naar de opvang zou gaan.’

‘Ik heb geen ene fucking…’ begon Terri.

‘Hou je bek, ja?’ zei Krystal luid tegen haar moeder. Tegen Kay zei ze: ‘Hij was ziek, ja? Ze amandele ware helemaal opgezwolle en ik heb antibiotica voorrum gehaald bij de dokter.’

‘Wanneer was dat?’

‘Een week of drie… Nou ja, in ieder geval…’

‘Toen ik hier gisteren was, Terri,’ vervolgde Kay tegen Robbies moeder (Krystal zat druk te kauwen, met haar armen als een dubbele barrière tegen haar ribbenkast gedrukt), ‘leek je er grote moeite mee te hebben om naar behoren voor Robbie te zorgen.’

Krystal gluurde naar haar moeder. Haar eigen bovenbenen waren twee keer zo breed als die van Terri.

‘Eg nie. Ik ken heus wel…’ Terri bedacht zich. ‘Hij doettut prima.’

Krystal werd bevangen door een naargeestig vermoeden, dat als een aasgier boven haar hoofd cirkelde.

Kay ging door: ‘Terri, toen ik hier gisteren was had je gebruikt, hè?’

‘Eg nie! Shit! Dattissun vuile… Jij ben un vuile… Ik had niks gebruik, oké?’

Krystals oren suisden. Deze wending was een klap in haar gezicht. Natuurlijk: Obbo moest haar moeder een hele voorraad heroïne hebben gegeven, in plaats van één shot. De sociaal werkster had haar gezien terwijl ze knetterstoned was. De volgende test bij Bellchapel zou positief zijn en dan werd ze weer uit het programma geknikkerd…

(… en zonder methadon zouden ze terugvallen in de oude nachtmerrie: Terri zou een wild beest worden, ze zou weer wildvreemde kerels pijpen met die bijna tandeloze mond van haar, alleen om haar aderen te kunnen volspuiten. En Robbie zou weer bij hen worden weggehaald, deze keer misschien wel voorgoed. Aan de sleutelbos in Krystals zak hing een rood plastic hartje met daarin een fotootje van Robbie toen hij één was. Krystals hart ging tekeer zoals het had gebonsd wanneer ze op volle kracht roeide, zoef, zoef, zoef door het water, terwijl ze naast hen de tegenstander langzaam achterop zag raken…)

‘Jij vuile…’ zei ze, maar niemand hoorde haar, want Terri zat nog steeds te tieren tegen Kay, die onbewogen met haar mok in haar handen zat.

‘Ik heb godverdomme nie gebruik, je heb geen enkel fucking bewijs…’

‘Stom wijf dat je dur ben,’ riep Krystal wat harder.

‘Ik had nie gebruik, je lult uit je nek,’ riep Terri. Ze reageerde als een beest in een vangnet: ze stribbelde zo hard tegen dat ze alleen maar verder verstrikt raakte. ‘Mooi nie, oké? Ik heb verdomme…’

‘Je wordt die fucking kliniek uit geschop, stomme idioot!’

‘Zet godverdomme nie zo’n grote bek tege me op, kutwijf!’

‘Juist,’ zei Kay boven het lawaai uit. Ze zette haar beker op de grond en stond op, geschrokken van de commotie die ze had ontketend. Toen riep ze paniekerig ‘Terri!’, want Terri had zich overeind gehesen en was op de andere armleuning van de stoel gaan zitten, met het gezicht naar haar dochter toe. Ze zaten als twee waterspuwers bijna neus aan neus tegen elkaar te schreeuwen.

‘Krystal!’ riep Kay toen Krystal een vuist hief.

Krystal slingerde zich woest van de stoel af, bij haar moeder vandaan. Tot haar verbazing voelde ze warme druppels over haar wangen stromen, en in haar verwarring dacht ze aan bloed, maar het waren tranen, alleen maar tranen, die helder glansden op haar vingertoppen toen ze ze wegstreek.

‘Juist,’ zei Kay nerveus. ‘Laten we rustig blijven.’

‘Blijf zelluf rustig,’ zei Krystal. Trillend veegde ze met haar onderarm over haar gezicht, en ze beende weer naar haar moeders stoel. Terri deinsde achteruit, maar Krystal griste alleen het pakje sigaretten weg, schudde de laatste sigaret en de aansteker eruit en liep bij haar moeder vandaan naar het raam, waar ze hun de rug toekeerde en probeerde de tranen terug te dringen.

‘Juist,’ zei Kay, die was blijven staan. ‘We kunnen dit in alle rust bespreken…’

‘Ach, rot tog op,’ zei Terri mat.

‘Het gaat me om Robbie,’ zei Kay. Ze was niet meer gaan zitten, durfde zich niet te ontspannen. ‘Daarvoor ben ik hier: om na te gaan of het goed gaat met Robbie.’

‘Oké, dan issie misschien un paar keer nie naar die klote-opvang gewees,’ zei Krystal. ‘Das heus geen fucking misdaad.’

‘Geen fucking misdaad,’ echode Terri, schoorvoetend instemmend.

‘Het is niet alleen de kinderopvang,’ zei Kay. ‘Robbie liep gisteren rond in een vieze luier en hij had schrale, kapotte billetjes. Daar is hij veel te oud voor.’

‘Ik hebbum verdomme allang zindelijk gemaak. Hij hoef geen luiers meer an, dat zeg ik toch!’ riep Krystal woest uit.

‘Het spijt me, Terri,’ zei Kay, ‘maar jij verkeerde gisteren in een toestand waarin ik je niet geschikt achtte om zelfstandig de zorg voor een jong kind te dragen.’

‘Ik had nie…’

‘Je zegt steeds dat je niet hebt gebruikt,’ zei Kay, en voor het eerst hoorde Krystal iets oprechts en menselijks in haar stem: wrevel, irritatie, ‘maar dat wordt straks getest in de kliniek. We weten allebei dat de uitslag positief zal zijn. Ze hebben me verteld dat dit je laatste kans was, dat je definitief uit het programma wordt gegooid.’

Terri veegde met de rug van haar hand over haar mond.

‘Ik weet dat jullie Robbie geen van beiden kwijt willen…’

‘Haalum dan verdomme nie weg!’ riep Krystal.

‘Zo simpel ligt dat niet,’ zei Kay. Ze ging weer zitten en raapte de zware dossiermap die was gevallen op en legde hem weer op schoot. ‘Toen Robbie vorig jaar werd teruggeplaatst, Terri, was je van de heroïne af. Je hebt een belangrijke toezegging gedaan: je zou clean blijven en het programma doorlopen. En je hebt ook ingestemd met andere zaken, zoals met het kinderdagverblijf waar Robbie…’

‘Hij isser gewoon heen gegaan.’

‘Een poosje, ja,’ zei Kay. ‘Een poosje wel, Terri, maar je moet het niet alleen voor de vorm doen. Dat is niet genoeg. En na mijn gesprek van gisteren met de mensen van de opvang, na overleg met je afkickbegeleider en met mevrouw Harper ben ik bang dat we toch nog eens moeten kijken of het wel haalbaar is.’

‘Hoe bedoelu?’ vroeg Krystal. ‘Toch niet weer zo’n herziening, zo’n beoordeling? Waarom mottat? Ut gaattog goed mettum? Ik zorg voor… Hou verdomme je bek!’ brulde ze tegen Terri, die iets wilde gaan roepen. ‘Zij niet, ík zorg voorum, oké?’ brulde ze met een verhit gezicht tegen Kay. Er glinsterden tranen van woede in haar zwaar opgemaakte ogen toen ze met een vinger op haar eigen borst priemde.

Krystal had Robbie regelmatig opgezocht bij zijn pleegouders in de maand dat hij uit huis was geplaatst. Hij had zich aan haar vastgeklampt en wilde dat ze bleef eten, hij huilde als ze wegging. Het was alsof haar ingewanden uit haar lijf werden gerukt en gegijzeld. Krystal had gewild dat Robbie naar nana Cath ging, waar ze zelf als kind zo vaak had gewoond wanneer Terri er weer een puinhoop van maakte. Maar nana Cath was nu oud en zwak en kon de zorg voor Robbie niet opbrengen.

‘Ik begrijp dat je van je broertje houdt en dat je je best voor hem doet, Krystal,’ zei Kay, ‘maar jij bent niet Robbies officiële…’

‘Waarom nie? Ik ben tog verdomme ze zus!’

‘Juist,’ zei Kay vastberaden. ‘Terri, we moeten de feiten onder ogen zien. Bellchapel zet je beslist uit het programma als je daar gaat beweren dat je niet hebt gebruikt terwijl de uitslag van je drugstest positief is. Dat heeft je begeleidster me heel duidelijk gemaakt aan de telefoon.’

Terri zat klein en iel in de fauteuil, als een wonderlijke kruising tussen een oud vrouwtje en een klein kind. Met haar ontbrekende tanden en een holle blik staarde ze ontroostbaar voor zich uit.

‘Ik denk dat er maar één manier is om te voorkomen dat ze je uit het afkickprogramma gooien,’ vervolgde Kay verder, ‘en dat is door eerlijk op te biechten dat je hebt gebruikt. Je moet je verantwoordelijkheid nemen voor deze terugval en beloven met een schone lei te beginnen.’

Terri staarde alleen maar voor zich uit. Liegen was voor haar de enige vertrouwde reactie op alle beschuldigingen aan haar adres. Eerst was het: Oké, goed dan, geef maar, en daarna: Nee, niet waar, ik heb niks gebruikt.

‘Is er een speciale reden waarom je uitgerekend deze week heroïne hebt gebruikt, terwijl je al een hoge dosis methadon krijgt?’ vroeg Kay.

‘Ja,’ zei Krystal. ‘Dat kom door Obbo, die stond hier inene voor de deur, en die trut zeg nooit nee tegenum!’

‘Hou je bek,’ zei Terri, maar het klonk mat. Ze leek Kays woorden tot zich te willen laten doordringen, het bizarre, gevaarlijke advies om de waarheid te vertellen.

‘Obbo,’ herhaalde Kay. ‘Wie is Obbo?’

‘Een zakkewasser,’ zei Krystal.

‘Je dealer?’ vroeg Kay.

‘Hou je bek,’ beet Terri Krystal nogmaals toe.

‘Waarom hebbie dan ook nie gewoon geweigerd?’ brulde Krystal tegen haar moeder.

‘Juist,’ zei Kay nogmaals. ‘Terri, ik ga je begeleidster nog een keer bellen. Ik zal haar ervan proberen te overtuigen dat het hele gezin erbij gebaat is als je het programma blijft volgen.’

‘Doe je dat eg?’ vroeg Krystal ongelovig. Ze had Kay steeds beschouwd als een enorme bitch, erger dan die pleegmoeder destijds, met haar brandschone keuken en haar vriendelijke houding tegen Krystal, die zich daardoor waardeloos had gevoeld.

‘Ja,’ zei Kay, ‘dat doe ik echt. Maar denk erom, Terri, wij nemen dit hoog op. En met wij bedoel ik de Kinderbescherming. We zullen Robbies situatie nauwlettend in de gaten houden. Er moet zichtbaar iets veranderen, Terri.’

‘Ja, best,’ zei Terri, instemmend zoals ze altijd met alles en iedereen instemde.

Maar Krystal zei: ‘Je gaattut beter doen. Ze gaattut beter doen. Ik help dur wel. ’

+++

+++

II

+++

Shirley Mollison werkte op woensdag in het South West General-ziekenhuis in Yarvil. Samen met een stuk of tien andere vrijwilligers voerde ze niet-medische taken uit: ze reed met het bibliotheekwagentje langs de bedden, verzorgde bloemen van patiënten of deed inkopen in een van de winkeltjes in de hal voor mensen die aan het bed gekluisterd waren en geen bezoek kregen. Het liefst haalde Shirley bed voor bed de ingevulde maaltijdlijsten op. Eén keer was ze met haar klembord en haar geplastificeerde identiteitspasje door een langslopende arts aangezien voor een medewerkster van de ziekenhuisbalie.

Ze was op het idee gekomen om vrijwilligerswerk te gaan doen door het langste gesprek dat ze ooit had gevoerd met Julia Fawley, tijdens een van die fantastische kerstborrels in Sweetlove House. Toen was haar ter ore gekomen dat Julia geld aan het inzamelen was voor de nieuwe kinderafdeling van het plaatselijke ziekenhuis.

‘Wat echt zou helpen, is koninklijk bezoek,’ had Julia gezegd, terwijl haar blik over Shirleys schouder afdwaalde naar de deur. ‘Aubrey moet maar eens voorzichtig gaan praten met Norman Bailey. Neem me niet kwalijk, ik moet echt even Lawrence gaan begroeten…’

Shirley was alleen achtergebleven naast de vleugel en had in het luchtledige gemompeld: ‘Ja, natuurlijk, natuurlijk.’ Ze had geen idee wie Norman Bailey was, maar ze voelde zich licht in het hoofd. Meteen de volgende dag had ze, zonder zelfs aan Howard te vertellen wat ze van plan was, naar South West General gebeld en geïnformeerd naar de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk. Nadat ze zich ervan had verzekerd dat er geen andere vereisten waren dan een onberispelijke reputatie, gezond verstand en een paar sterke benen, had ze zich een aanmeldingsformulier laten toesturen.

Het vrijwilligerswerk had voor Shirley een gloednieuwe, schitterende wereld geopend. Het was de droom die Julia Fawley haar onbedoeld aan de hand had gedaan toen ze samen naast de vleugel stonden, een droom waarin ze, met de handen ingetogen voor haar buik gevouwen en haar identiteitspasje om de hals, stond opgesteld in een rij stralende medewerkers terwijl de koningin voorbijschreed. Ze zag zichzelf al een volmaakte reverence maken. De koningin liet haar blik op haar vallen en hield in om een praatje te maken: ze feliciteerde Shirley met het feit dat ze belangeloos haar vrije tijd opofferde… Een flits, een foto, en de volgende dag de kranten… Koningin in gesprek met ziekenhuisvrijwilligster Shirley Mollison… Soms, als Shirley zich op die denkbeeldige scène concentreerde, daalde er een bijna heilig gevoel op haar neer.

Het vrijwilligerswerk in het ziekenhuis had Shirley ook een prachtig wapen bezorgd om Maureen een toontje lager te laten zingen, met die pretenties van haar. Toen Kens weduwe als een soort Assepoester was getransformeerd van winkeljuffrouw in compagnon, had ze zich een air aangemeten waarmee ze Shirley het bloed onder de nagels vandaan haalde (al verbeet Shirley zich met een poeslieve glimlach). Maar Shirley was als winnaar uit de strijd gekomen: zij werkte niet voor het geld, maar omdat ze hart had voor de medemens. Vrijwilligerswerk had klasse, het privilege van vrouwen die niet om extra inkomen verlegen zaten, vrouwen zoals Julia Fawley en zij. Bovendien bood het ziekenhuis Shirley toegang tot een onuitputtelijke bron van roddels waarmee ze Maureens onbenullige geleuter over de nieuwe lunchroom kon overstemmen.

Vanochtend sprak Shirley tegen de vrijwilligerscoördinator vastberaden haar voorkeur uit voor afdeling 28, en ze werd ingedeeld op Oncologie. Op afdeling 28 werkte haar enige vriendin onder het verplegend personeel. Sommige verpleegkundigen deden kortaf en minzaam tegen de vrijwilligers, maar Ruth Price, die na een afwezigheid van zestien jaar sinds kort weer in het ziekenhuis werkte, was van het begin af aan heel aardig voor haar geweest. Ze waren allebei Pagforders in hart en nieren, zoals Shirley het graag formuleerde, en dat schiep een band.

(Terwijl Shirley niet eens in Pagford was geboren. Ze woonde als kind samen met haar jongere zusje en hun moeder in een krap, rommelig flatje in Yarvil. Shirleys moeder dronk veel. Ze was nooit gescheiden van de vader van de meisjes, die ze zelden zagen. Zo’n beetje alle mannen uit de omgeving leken Shirleys moeder bij naam te kennen, een naam die ze grijnzend uitspraken… Maar dat was lang geleden, en Shirley was van mening dat het verleden vanzelf verdween als je er niet over sprak. Ze weigerde de herinnering toe te laten.)

Shirley en Ruth begroetten elkaar opgetogen, maar het was een drukke ochtend en er was geen tijd voor meer dan een rudimentaire uitwisseling over de plotselinge dood van Barry Fairbrother. Ze spraken af om half één samen te lunchen, en Shirley vertrok om het bibliotheekkarretje te gaan halen.

Ze was in een uitstekend humeur. Ze zag de toekomst al helemaal voor zich, glashelder alsof die al werkelijkheid was. Howard, Miles en Aubrey zouden hun krachten bundelen om The Fields voorgoed af te stoten, en die overwinning zou aanleiding zijn voor een etentje op Sweetlove House om het te vieren…

Shirley keek er haar ogen uit: de enorme tuin met de zonnewijzer, de in strakke vormen gesnoeide hagen, de weelderige vijvers, de hal met de hoge lambrisering, en op de vleugel het zilveren lijstje met een foto van de heer des huizes die een onderonsje heeft met de jonge Elizabeth. Shirley kon nooit iets aanmatigends ontdekken in de houding van de Fawleys ten opzichte van haar of haar echtgenoot, al waren er erg veel anderen met wie ze om hun aandacht moesten strijden zodra ze in hun nabijheid kwamen. Shirley zag al helemaal voor zich hoe ze met hun vijven aanschoven voor een dinertje in een van die verrukkelijke zijkamertjes, Howard naast Julia, zij aan Aubreys rechterzijde en Miles tussen hen in. (In Shirleys fantasie had Samantha die dag andere verplichtingen, waar ze beslist niet onderuit kon.)

Shirley en Ruth troffen elkaar om half één bij de yoghurt. Het was nog niet zo druk in de rumoerige ziekenhuiskantine – om één uur zou dat heel anders zijn – en de verpleegkundige en de vrijwilligster vonden zonder al te veel moeite een kleverig tweepersoonstafeltje langs de wand, bezaaid met kruimels.

‘Hoe is het met Simon? En met de jongens?’ vroeg Shirley toen ze tegenover elkaar zaten, nadat Ruth het tafeltje had schoongeveegd en ze de lunch van hun dienbladen hadden overgeheveld.

‘Met Si gaat het prima, dank je. Vandaag brengt hij de nieuwe computer mee. De jongens kunnen niet wachten, zoals je wel zult begrijpen.’

Dat strookte geenszins met de werkelijkheid. Andrew en Paul hadden allebei een goedkope laptop. Ze raakten de pc in een hoekje van de piepkleine woonkamer geen van beiden aan. Ze ondernamen niets waardoor ze ook maar enigszins in de buurt van hun vader zouden komen. Ruth sprak tegen Shirley vaak over haar zoons alsof ze een stuk jonger waren: meegaand, plooibaar en snel tevreden. Misschien wilde ze op die manier zelf jonger lijken, om het leeftijdsverschil tussen haar en Shirley – dat bijna twee decennia bedroeg – te benadrukken, zodat ze een moeder-dochterband leken te hebben. Ruths moeder was tien jaar geleden gestorven, en ze miste de aanwezigheid van een oudere vrouw in haar leven. Shirleys relatie met haar eigen dochter, zo had ze aan Ruth laten doorschemeren, was niet optimaal.

‘Miles en ik hebben altijd een heel hechte band gehad. Maar Patricia was van jongs af aan nogal lastig. Ze woont nu in Londen.’

Ruth wilde er dolgraag meer over weten, maar een van de eigenschappen die Shirley en zij gemeen hadden en in de ander bewonderden was een lichte terughoudendheid: ze toonden de buitenwereld graag een perfect plaatje. Dus zette Ruth haar nieuwsgierigheid opzij, al hoopte ze stiekem dat ze er in de loop van de tijd nog wel achter zou komen wat Patricia zo lastig maakte.

Dat Shirley en Ruth elkaar meteen hadden gemogen, kwam doordat ze allebei begrepen dat de ander een vrouw als zijzelf was, met als grootste wapenfeit dat ze de liefde van haar man had weten te veroveren en te behouden. Net als vrijmetselaars hadden ze gezamenlijke gedragscodes, en daardoor voelden ze zich in elkaars gezelschap veel veiliger dan bij andere vrouwen. Hun saamhorigheid werd nog eens veraangenaamd door een zeker superioriteitsgevoel, omdat beiden stiekem medelijden hadden met de ander vanwege de keuze van haar echtgenoot. Ruth vond Howard fysiek afstotelijk, en het was haar een raadsel dat haar vriendin – die nog altijd een aantrekkelijke vrouw was, al was ze wat aan de stevige kant – ooit met hem had kunnen trouwen. En in de ogen van Shirley, die zich niet kon herinneren Simon ooit te hebben gezien of zijn naam ooit te hebben gehoord in de hogere kringen van Pagford, was Ruths echtgenoot een onaangepaste kluizenaar. Ze had begrepen dat Ruth totaal geen sociaal leven had.

‘Miles en Samantha waren er dus bij toen Barry werd binnengebracht, zag ik,’ begon Ruth, waarmee ze zonder verdere inleiding het hoofdonderwerp aansneed. Haar conversatievaardigheden waren een stuk minder verfijnd dan die van Shirley en ze kon haar honger naar roddels uit Pagford maar moeilijk verhullen, roddels waarvan ze verstoken was hoog op die heuvel boven het dorp, afgezonderd door Simons eenzelvigheid. ‘Hebben ze het zien gebeuren?’

‘Nou en of,’ antwoordde Shirley. ‘Ze hadden een etentje op de golfclub. Zondagavond, je kent dat wel, de meisjes waren terug naar kostschool en Sam gaat het liefst uit eten, die houdt niet zo van koken…’

Ruth was stukje bij beetje, in hun gezamenlijke pauzes, meer te weten gekomen over het huwelijk van Miles en Samantha. Shirley had haar verteld dat haar zoon destijds met Samantha had moeten trouwen omdat Samantha zwanger was van Lexie.

‘Ze hebben er het beste van gemaakt,’ verzuchtte Shirley opgewekt dapper. ‘Miles heeft de juiste keuze gemaakt, ik had niet anders gewild. De meisjes zijn schatten. Het is jammer dat Miles geen zoon heeft, hij zou een fantastische vader zijn voor een jongen. Maar Sam wilde geen derde kind.’

Ruth koesterde iedere verholen kritische opmerking die Shirley over haar schoondochter maakte. Al bij hun eerste kennismaking had ze direct een hartgrondige hekel gehad aan Samantha, toen ze Andrew als jochie van vier naar het kleuterklasje op St Thomas had gebracht en ze daar Samantha had getroffen met haar dochter Lexie. Met haar luide lach en haar duizelingwekkende decolleté was ze op Ruth overgekomen als een gevaarlijk roofdier. Ruth had jarenlang afkeurend toegekeken hoe Samantha haar verbluffende voorgevel in de strijd wierp wanneer ze op ouderavonden met Vikram Jawanda praatte, en ze had Simon zorgvuldig langs het lokaal gedirigeerd om haar te ontlopen.

Shirley zat nog steeds uit de tweede hand het verhaal van Barry’s laatste reis te vertellen, waarbij ze de grootst mogelijke nadruk legde op de rol die Miles daarin had gespeeld: hij had de tegenwoordigheid van geest gehad om onmiddellijk een ambulance te bellen, hij was Mary Fairbrother tot steun geweest en hij had erop gestaan bij haar in het ziekenhuis te blijven tot Colin en Tessa Wall waren gearriveerd. Ruth luisterde aandachtig, zij het enigszins ongeduldig, want Shirley was een stuk onderhoudender wanneer ze Samantha’s tekortkomingen opsomde dan wanneer ze Miles’ deugden aanprees. Bovendien had Ruth zelf groot nieuws, en ze popelde om het Shirley te vertellen.

‘Dus nu is er een lege zetel in de raad,’ zei Ruth zodra Shirley was aanbeland bij het gedeelte van het verhaal waarin Miles en Samantha hun rol hadden moeten overdragen aan Colin en Tessa Wall.

‘Dat noemt men een onverhoopte vacature,’ zei Shirley vriendelijk.

Ruth haalde diep adem. ‘Simon,’ zei ze opgewonden, ‘denkt erover om zich kandidaat te stellen!’

Shirley glimlachte werktuiglijk, trok beleefd verrast haar wenkbrauwen op en nam een slok thee om haar emoties te verbergen. Ruth was zich er totaal niet van bewust dat ze iets had gezegd dat haar vriendin van haar stuk bracht. Ze was ervan uitgegaan dat Shirley het een fantastisch idee zou vinden dat hun echtgenoten samen in de raad zouden zitten, en ze had ergens gehoopt dat Shirley haar zou kunnen helpen om dat doel te bereiken.

‘Hij heeft het me gisteravond verteld,’ vervolgde Ruth gewichtig. ‘Hij liep er al even over te denken.’

Bepaalde details van Simons overweging, over de gelegenheid om het smeergeld over te nemen dat Grays betaalde om opdrachten toegespeeld te krijgen, zette ze uit haar hoofd, zoals ze alle duistere zaakjes en slinksheden van Simon uit haar hoofd zette.

‘Ik wist helemaal niet dat Simon belangstelling had voor de plaatselijke politiek,’ zei Shirley. Ze hield haar toon luchtig en gemoedelijk.

‘O jawel,’ zei Ruth, die daar ook niets van had geweten. ‘Juist wel.’

‘Heeft hij dokter Jawanda gesproken?’ vroeg Shirley, en ze nam nog een slokje van haar thee. ‘Heeft zij hem op het idee gebracht om zich kandidaat te stellen?’

Ruth begreep er niets van. De oprechte verbazing was van haar gezicht te lezen. ‘Nee, ik… Simon is al jaren niet bij de dokter geweest. Ik bedoel, hij is kerngezond.’

Shirley glimlachte. Als hij zelfstandig opereerde, zonder steun van het kamp-Jawanda, dan was de dreiging die Simon vormde waarschijnlijk verwaarloosbaar. Ze had zelfs te doen met Ruth, die nog wel eens onaangenaam verrast zou kunnen worden. Zij, Shirley, die in Pagford iedereen kende die ertoe deed, zou Ruths echtgenoot niet eens herkennen als ze hem in de delicatessenzaak zag. Wie dacht Ruth in vredesnaam dat er op hem zouden stemmen? Tegelijkertijd besefte Shirley dat er één vraag was waarvan Howard en Aubrey zouden willen dat ze hem stelde, bij wijze van routine.

‘Heeft Simon altijd in Pagford gewoond?’

‘Nee, hij is geboren in The Fields.’

‘Aha,’ zei Shirley. Ze pulkte de folie van haar yoghurtje, pakte haar lepel en nam peinzend een hap. Voor het inschatten van zijn kansen was het goed om te weten dat Simon hoogstwaarschijnlijk vóór The Fields was.

‘Komt dat op de website te staan, als je je kandidaat stelt?’ vroeg Ruth, die nog steeds hoopte op een behulpzame en enthousiaste reactie.

‘Ja, hoor,’ antwoordde Shirley vaag. ‘Ik denk het wel.’

+++

+++

III

+++

Andrew, Fats en zevenentwintig anderen hadden die woensdagmiddag het laatste lesuur ‘wis-onkunde’, zoals Fats het noemde. Dat was wiskunde op niveau 2 – net niet het laagste – in een klas die les kreeg van de meest incompetente docent van de sectie: mevrouw Harvey, een jonge vrouw met een vlekkerig gezicht, vers van de docentenopleiding, die geen orde kon houden en er vaak uitzag alsof ze ieder moment in tranen kon uitbarsten. Fats, die het jaar daarvoor vastberaden zijn nieuwe koers van onderpresteren had ingezet, was vanaf het hoogste niveau teruggeplaatst naar wis-onkunde. Andrew had zijn hele leven al moeite met cijfers en was bang dat hij zou worden gedegradeerd naar het allerlaagste niveau, bij Krystal Weedon en haar neef Dane Tully.

Andrew en Fats zaten samen achter in het lokaal. Zo nu en dan, wanneer hij er genoeg van had om de klas te vermaken of de boel nog verder te verstoren, legde Fats Andrew een som uit. Het lawaai was oorverdovend. Harvey probeerde boven het rumoer uit te komen en de klas om stilte te smeken. Kladblaadjes werden volgeschreven met schuttingwoorden, te pas en te onpas stonden er leerlingen op, met veel geschuur van stoelpoten, om naar elkaars tafeltje te lopen, en zodra mevrouw Harvey haar blik afwendde, werd er met kleine projectielen gegooid. Soms verzon Fats een smoesje om door het lokaal te lopen en Cubby’s loopje te imiteren, overdreven deinend en met houterig maaiende armen. Fats’ humor bereikte bij wis-onkunde een hoogtepunt. Bij Engels, waar Andrew en hij allebei in het hoogste niveau zaten, nam hij nooit de moeite om Cubby na te doen.

Sukhvinder Jawanda zat pal voor Andrew. Lang geleden, op de lagere school, hadden Fats en de andere jongens aan haar lange, blauwzwarte vlecht getrokken. Die vormde een makkelijke prooi wanneer ze tikkertje deden en was vroeger onweerstaanbaar geweest wanneer hij zoals nu uit het zicht van de leraar op haar rug bungelde. Maar Andrew had niet meer het verlangen om eraan te trekken, zoals hij geen enkel verlangen voelde om Sukhvinder waar dan ook aan te raken. Ze was een van de weinige meisjes over wie hij zonder de minste belangstelling zijn blik liet glijden. Sinds Fats hem erop had gewezen, werd zijn aandacht steeds naar het donkerbruine dons op haar bovenlip getrokken. Sukhvinders oudere zusje Jaswant had een goed figuur, met de juiste vrouwelijke rondingen en een smalle taille, en haar gezicht had Andrew vóór de komst van Gaia heel mooi gevonden: hoge jukbeenderen, een egale, goudbruine huid en amandelvormige, glanzend bruine ogen. Uiteraard was Jaswant altijd volkomen onbereikbaar voor hem geweest. Ze was twee jaar ouder, ze was het slimste meisje van het zesde jaar en ze had de uitstraling van iemand die zich bewust is van haar eigen aantrekkingskracht, met alle onvermijdelijke erectiele gevolgen van dien.

Sukhvinder was de enige in het lokaal die geen enkel geluid maakte. Ze zat met gekromde rug over haar werk gebogen, ogenschijnlijk in een cocon van concentratie. De linkermouw van haar trui was tot over haar hand getrokken en vormde een wollen vuist. Haar roerloze houding had bijna iets demonstratiefs.

‘De ongenaakbare hermafrodiet houdt zich muisstil,’ mompelde Fats, zijn blik strak op Sukhvinders achterhoofd gericht. ‘Voorzien van een snor, doch tevens van een borstpartij, stelt dit harige man-vrouwwezen de wetenschap voor grote raadselen.’

Andrew grinnikte, al voelde hij zich niet helemaal op zijn gemak. Hij zou harder hebben gelachen als hij had geweten dat Sukhvinder Fats’ opmerkingen niet kon horen. De vorige keer dat hij bij Fats thuis was geweest, had die hem de berichten laten zien die hij regelmatig op Sukhvinders Facebook-pagina plaatste. Hij had op internet gezocht naar informatie en afbeeldingen van hirsutisme – overmatige beharing – en stuurde haar dagelijks een citaat of een plaatje toe.

Het was wel geinig, maar Andrew voelde zich er ook ongemakkelijk bij. Strikt genomen vroeg Sukhvinder er niet om. Ze leek hem wel een erg gemakkelijk doelwit. Het liefst zag Andrew dat Fats zijn vlijmscherpe tong bewaarde voor autoritaire, verwaande of zelfingenomen types.

‘Afgezonderd van de rest van de baard-dan-wel-behadragende kudde zit het wezen daar te peinzen,’ zei Fats, ‘en het buigt zich over het vraagstuk of het een sikje zal laten staan.’

Andrew schoot in de lach en voelde zich daar direct schuldig over, maar Fats’ aandacht was alweer gericht op het veranderen van elke nul op zijn papier in een gerimpelde anus. Andrew probeerde in te schatten waar de komma in zijn berekening moest komen en mijmerde over de schoolbus naar huis, en over Gaia. Op de terugweg was het altijd veel lastiger om een plek te vinden waar zij in zijn blikveld zat, want vaak was ze al ingesloten voordat hij instapte of zat ze te ver weg. Hun gedeelde moment tijdens de weekopening afgelopen maandag had nergens toe geleid. Ze had sindsdien niet één keer oogcontact gemaakt ’s morgens in de bus of op wat voor manier dan ook laten merken dat ze wist van zijn bestaan. In de vier weken dat Andrew verliefd was op Gaia, had hij haar nooit gesproken. Hij probeerde openingszinnen te bedenken in het geroezemoes van de wis-onkundeles. ‘Dat was lachen, maandag bij de weekopening…’

‘Sukhvinder, is er iets?’ Mevrouw Harvey, die over Sukhvinders wiskundeopgave gebogen stond om haar te helpen met de sommen, keek haar strak in het gezicht. Andrew zag Sukhvinder knikken en ze wendde zich af, zodat hij haar gezicht niet meer kon zien. Ze zat weer over haar opgaven gebogen.

‘Wallah!’ zei Kevin Cooper twee rijen voor hem op indringende fluistertoon. ‘Wallah! Peanut!’

Hij probeerde hun aandacht te richten op iets wat ze al wisten: Sukhvinder huilde, te oordelen naar het lichte schokken van haar schouders, en mevrouw Harvey deed wanhopige, vergeefse pogingen om erachter te komen wat er scheelde. De klas, die voelde dat de waakzaamheid van hun docente verder verslapte, werd nog luidruchtiger.

‘Peanut! Wallah!’

Andrew wist nooit of Kevin Cooper opzettelijk of ongewild irritant was, maar hij had hoe dan ook een feilloze gave om mensen op de zenuwen te werken. De bijnaam ‘Peanut’ dateerde al van de lagere school en was sindsdien aan Andrew blijven kleven. Hij had er altijd een bloedhekel aan gehad. Fats had ervoor gezorgd dat de naam uit de gratie raakte door hem nooit te gebruiken. Fats was altijd de trendsetter in dat soort dingen. Cooper gebruikte zelfs voor Fats de verkeerde naam: ‘Wallah’ had slechts een zeer kortstondige populariteit gekend, een jaar geleden.

‘Peanut! Wallah!’

‘Rot op, Cooper, domme eikel die je d’r bent,’ zei Fats net hoorbaar. Cooper hing over de rugleuning van zijn stoel en staarde naar Sukhvinder, die nu helemaal ineengedoken zat, met haar gezicht bijna op het tafelblad. Mevrouw Harvey was naast haar neergehurkt en wapperde onbedoeld komisch met haar handen. Ze mocht haar volgens de wet niet aanraken en kon haar daardoor niet troosten of een verklaring voor haar leed uit haar loskrijgen. Een paar leerlingen hadden deze ongebruikelijke onderbreking van de les ook opgemerkt en staarden naar Sukhvinder, maar vooraan in het lokaal gingen diverse jongens door met rotzooi trappen, doof en blind voor alles wat hun eigen vermaak niet betrof. Een van hen griste de houten bordenwisser voor het schoolbord van het verlaten bureau van mevrouw Harvey en gooide ermee. De wisser vloog dwars door het lokaal en belandde tegen de klok aan de achterwand, die op de grond aan diggelen viel. De stukken plastic en het metalen binnenwerk vlogen alle kanten op, en verschillende meisjes, inclusief mevrouw Harvey, gilden het uit van schrik.

De deur van het lokaal zwaaide open en sloeg met een klap tegen de muur. De klas viel stil. Daar stond Cubby, ziedend van woede. ‘Wat is hier aan de hand? Wat is dit voor lawaai?’

Mevrouw Harvey vloog naast Sukhvinders bureau omhoog als een duiveltje uit een doosje, met een schuldbewust en angstig gezicht.

‘Mevrouw Harvey! Uw klas maakt een enorm kabaal! Wat is er aan de hand?’

Mevrouw Harvey leek met stomheid geslagen. Kevin Cooper hing grijnzend over de rugleuning van zijn stoel en keek van mevrouw Harvey naar Cubby en terug.

Fats nam het woord. ‘Nou, om heel eerlijk te zijn, vader, hebben we het deze arme vrouw niet gemakkelijk gemaakt.’

Bulderend gelach. Mevrouw Harveys hals werd ontsierd door donkerrode, omhoogtrekkende vlekken. Fats balanceerde nonchalant op de achterpoten van zijn stoel, met een uitgestreken gezicht, en keek Cubby met een uitdagende afstandelijkheid aan.

‘Zo is het wel genoeg,’ zei Cubby. ‘Als ik nog meer lawaai uit dit lokaal hoor, laat ik jullie allemaal nablijven. Begrepen? De hele klas.’

Hij distantieerde zich van hun gelach door de deur dicht te doen.

‘Jullie hebben de conrector gehoord!’ riep mevrouw Harvey, en ze liep op een drafje naar het schoolbord. ‘Stilte! Stilte, graag! Jij, Andrew, en jij, Stuart: ruim die troep op. Die klok wordt tot het allerlaatste stukje opgeraapt.’

De jongens reageerden met een obligate kreet van verontwaardiging, bekrachtigd door een paar schrille meisjesstemmen. De eigenlijke raddraaiers, van wie iedereen wist dat mevrouw Harvey bang voor hen was, zaten met een grijns aan hun tafeltje. Aangezien ze slechts vijf minuten verwijderd waren van het einde van de schooldag, ruimden Andrew en Fats heel langzaam op, zodat ze hun taak dadelijk onafgemaakt in de steek zouden kunnen laten. Terwijl Fats de lachers op zijn hand kreeg door met stijve armen zijn deinende Cubby-loopje te doen, op en neer door het lokaal, streek Sukhvinder heimelijk met een wollen hand langs haar ogen en maakte zich weer onzichtbaar.

Toen de bel ging deed mevrouw Harvey geen poging om het oorverdovende lawaai of de stormloop naar de deur in te dammen of tegen te houden. Andrew en Fats schopten de brokstukken klok onder een kast achter in het lokaal en slingerden hun schooltas over de schouders.

‘Wallah! Wallah!’ riep Kevin Cooper terwijl hij achter Andrew en Fats aan de gang in stoof. ‘Noem je Cubby thuis “vader”? Seriéús?’

Hij meende hiermee informatie in handen te hebben die hij tegen Fats kon gebruiken.

‘Je bent een eikel, Cooper,’ zei Fats vermoeid, en Andrew lachte.

+++

+++

IV

+++

‘Dokter Jawanda loopt een kwartiertje achter op schema,’ liet de receptioniste Tessa weten.

‘O, dat geeft niet. Ik heb geen haast.’

Het was vroeg in de avond, de ramen van de wachtkamer wierpen helderblauwe vlakken op de muren. Er waren maar drie andere wachtenden: een misvormde, kortademige oude vrouw op pantoffels, een jonge moeder, die een tijdschrift zat te lezen, en haar peuter die in de kist met speelgoed in de hoek rommelde. Tessa pakte een beduimeld nummer van het blad Heat van de leestafel in het midden van het vertrek, ging zitten en ging erin bladeren. Het uitstel gaf haar de tijd om te bedenken wat ze tegen Parminder zou zeggen.

Ze hadden elkaar die ochtend kort gesproken aan de telefoon, Tessa vol wroeging omdat ze Parminder niet meteen had gebeld om haar over Barry te vertellen. Parminder zei dat het niet erg was, dat Tessa zich niet schuldig moest voelen, dat ze helemaal niet boos op haar was. Maar Tessa, die bedreven was in het signaleren van leed en verdriet, merkte dat Parminder onder haar luchthartige pantser wel degelijk gekrenkt was. Tessa had uitgelegd dat ze de afgelopen dagen doodop was geweest, dat ze zich had moeten ontfermen over Mary, Colin, Fats en Krystal Weedon, en dat ze overmand was geweest door de gebeurtenissen en haar gedachten zich beperkt hadden tot de acute problemen die haar van alle kanten hadden bestormd. Maar Parminder had haar reutelende stroom excuses onderbroken met de kalme mededeling dat ze haar straks wel in de praktijk zou zien.

Dokter Crawford, een beer van een man met spierwit haar, kwam zijn spreekkamer uit, zwaaide opgewekt naar Tessa en zei: ‘Maisie Lawford?’ Het kostte de jonge moeder moeite om haar dochtertje zover te krijgen dat ze zich losrukte van de oude speelgoedtelefoon op wieltjes die ze uit de speelgoedkist had gehaald. Terwijl ze met zachte dwang aan de hand van haar moeder achter dokter Crawford aan werd meegesleurd, bleef het meisje verlangend over haar schouder naar de telefoon kijken, alsof ze bang was dat die zijn geheimen nooit meer zou prijsgeven.

Toen de deur achter het drietal dichtviel, besefte Tessa dat ze dwaas zat te glimlachen, en ze zette snel een ander gezicht op. Straks werd ze nog zo’n akelig oud vrouwtje dat in het wilde weg naar kleine kinderen kirde en hen bang maakte. Wat was het eigenlijk vreselijk, bedacht Tessa bij de herinnering aan Stuart als peuter, dat de kinderlijke geestverschijning van je opgroeiende – springlevende – kind in je hart kwam spoken. Kinderen konden niet weten – en zouden het vreselijk vinden als ze het wel wisten – dat ze je door op te groeien een aaneenschakeling van verlies bezorgden.

Er ging een deur open en even later stond Parminder in de wachtkamer. Tessa keek op.

‘Mevrouw Weedon,’ zei Parminder. Toen ze Tessa aankeek, schonk ze haar een lachje dat in feite geen lachje was, maar niet meer dan een verbreding van haar mond. Het oude vrouwtje op pantoffels kwam moeizaam overeind en hobbelde achter Parminder aan. Tessa hoorde de deur van de spreekkamer dichtvallen.

Ze las de bijschriften van een serie foto’s waarop een voetbalvrouw was afgebeeld in alle verschillende outfits die ze vijf achtereenvolgende dagen had gedragen. Terwijl Tessa naar de lange, dunne benen van de jonge vrouw keek, vroeg ze zich af hoe haar leven zou zijn geweest als zij zulke benen had gehad. Ze kon het vermoeden niet weerleggen dat alles dan anders was geweest. Tessa had dikke, vormeloze, korte benen die ze het liefst eeuwig zou verbergen in laarzen, ware het niet dat er nauwelijks laarzen te vinden waren die ze over haar kuiten kon krijgen. Ze moest opeens denken aan het kleine, mollige meisje tegen wie ze in haar functie van decaan had beweerd dat uiterlijk niet belangrijk was, als je innerlijk maar deugde. Wat maken we die kinderen een hoop onzin wijs, dacht ze terwijl ze de bladzijde van het tijdschrift omsloeg.

Ergens uit het zicht vloog een deur met een klap open. Een schorre stem riep: ‘Jij maak ut alleen maar erger, mens. Dit pikkik nie. Jij mot me verdomme gewoon helpe…’

Tessa en de receptioniste wisselden een blik en keken toen in de richting waar het geschreeuw vandaan kwam. Tessa hoorde Parminders stem. Haar Birminghamse accent klonk er na al die jaren Pagford nog steeds in door.

‘Mevrouw Weedon, u rookt nog steeds, en dat beïnvloedt de dosis die ik u moet voorschrijven. Als u zou stoppen… Theofylline wordt door rokers sneller afgebroken in het lichaam, zodat de sigaretten niet alleen uw emfyseem verergeren, maar ook invloed hebben op de werking van het medicijn op uw…’

‘Schreeuw niet zo tege me! Ik heb ut helemaal gehad met jou! Ik ga een klacht tege je indiene! Je heb me verdomme de verkeerde pille gegeve! Ik wil un andere dokter! Ik wil geholpe worde door dokter Crawford!’

Het oude vrouwtje kwam de wachtkamer binnen, hobbelend en hijgend, met een vuurrood hoofd.

‘Die Pakistaanse trut wordt nog es me dood! Blijf maar uit dur buurt!’ riep ze tegen Tessa. ‘Dat wijf vermoordt je met die pille van dur, dat Paki-kreng.’

Ze liep op haar spillebeentjes wankelend naar de uitgang, onvast op haar pantoffels, reutelend en zo luid vloekend als haar gehavende longen toelieten. De deur viel achter haar dicht. De receptioniste wisselde weer een blik met Tessa. Ze hoorden de deur van Parminders spreekkamer dichtgaan.

Het duurde vijf minuten voordat Parminder weer naar buiten kwam. De receptioniste staarde nadrukkelijk naar haar monitor.

‘Mevrouw Wall,’ zei Parminder, opnieuw met een onbezield lachje.

‘Wat was dat nou?’ vroeg Tessa toen ze tegenover Parminder had plaatsgenomen aan haar bureau.

‘Mevrouw Weedon heeft een nieuw medicijn gekregen en nu heeft ze last van haar maag,’ zei Parminder kalm. ‘Je kwam bloed laten prikken, klopt dat?’

‘Ja,’ zei Tessa, geïntimideerd maar ook beledigd door Parminders kille, professionele houding. ‘Hoe gaat het met je, Minda?’

‘Met mij? Prima, hoezo?’

‘Nou ja… Barry… Ik weet wat hij voor je betekende, en jij voor hem.’

Parminder kreeg tranen in haar ogen en probeerde ze weg te knipperen, maar het was al te laat, Tessa had ze gezien.

‘Minda…’ Ze legde haar mollige vingers op Parminders slanke hand, maar Parminder trok hem terug als door een wesp gestoken. Toen, verraden door haar eigen reflex, begon ze pas echt te huilen. Ze kon zich niet verbergen in haar eigen spreekkamer, ook al keerde ze Tessa in haar draaistoel zo ver mogelijk de rug toe.

‘Ik voelde me zo rot toen ik bedacht dat ik jou niet had gebeld,’ zei Tessa. Parminder deed verwoede pogingen om haar eigen gesnik de kop in te drukken. ‘Ik schaamde me dood. Ik was echt van plan om je te bellen,’ loog ze, ‘maar we hadden niet geslapen, we zijn bijna de hele nacht in het ziekenhuis gebleven, en daarna moesten we meteen door naar ons werk. Colin is voor de ogen van de complete school in tranen uitgebarsten toen hij het moest vertellen bij de weekopening, en daarna heeft hij verdorie een scène geschopt met Krystal Weedon waar iedereen bij was. En vervolgens vond Stuart het nodig om te spijbelen. En Mary kan het niet aan… Het spijt me echt, Minda, ik had je moeten bellen.’

‘… onzin,’ bracht Parminder moeizaam uit, haar gezicht verscholen achter een papieren zakdoekje dat ze uit haar mouw tevoorschijn had gehaald. ‘… gaat nu om Mary…’

‘Jij bent een van de allereersten die Barry zou hebben gebeld,’ zei Tessa treurig, en tot haar afschuw barstte ze zelf ook in tranen uit. ‘Minda, ik vind het zo erg voor je, maar ik zat ook met Colin en al die anderen.’

‘Doe niet zo gek,’ zei Parminder, en ze ademde diep in terwijl ze haar smalle gezicht bette met het zakdoekje. ‘We stellen ons allebei aan.’

Nee, dat doen we niet. Laat je toch een keer gaan, Parminder…

Maar de arts rechtte haar smalle schouders, snoot haar neus en ging weer kranig overeind zitten.

‘Heb je het van Vikram gehoord?’ vroeg Tessa timide, en ze pakte een handvol tissues uit de doos die op Parminders bureau stond.

‘Nee,’ zei Parminder, ‘van Howard Mollison. In de delicatessenzaak.’

‘O god, Minda. Het spijt me zo.’

‘Doe niet zo gek. Het geeft niet.’

Door het huilen voelde Parminder zich iets beter, aardiger ten opzichte van Tessa, die nu haar eigen, alledaagse en vriendelijke gezicht droogdepte. Het was een opluchting, want nu Barry er niet meer was, had ze behalve Tessa geen vrienden meer in Pagford. (Dat laatste, ‘in Pagford’, dacht ze er altijd bij, alsof ze buiten het dorp wel honderd trouwe vrienden en vriendinnen had. Ze wilde nooit voor zichzelf toegeven dat ze het moest doen met de herinneringen aan haar oude schoolkliekje in Birmingham, waarvan het getij van het leven haar lang geleden had gescheiden, en met de medestudenten en collega’s uit de tijd van haar studie medicijnen en haar coschappen, die nog wel kerstkaarten stuurden maar nooit langskwamen, en zelf zocht ze hen ook nooit op.)

‘Hoe is het met Colin?’

Tessa kreunde. ‘O, Minda… o god. Hij gaat zich kandidaat stellen voor Barry’s zetel in de raad.’

De verticale groef tussen Parminders diepe, donkere wenkbrauwen werd nog geprononceerder.

‘Kun je het je voorstellen, Colin in de politiek?’ vroeg Tessa, en ze kneep de doorweekte tissues fijn in haar vuist. ‘Tussen mensen als Aubrey Fawley en Howard Mollison? Hij wil Barry opvolgen, hij houdt zichzelf voor dat hij namens hem de strijd moet winnen. Dat is zo’n enorme verantwoordelijkheid…’

‘Dat is Colin wel gewend met zijn baan, een grote verantwoordelijkheid,’ zei Parminder.

‘Welnee,’ reageerde Tessa zonder erbij na te denken. Ze voelde zich meteen afvallig en begon weer te huilen. Het was gek: ze was naar de praktijk gekomen met de gedachte dat ze Parminder zou moeten troosten, en nu zat ze zelf haar zorgen te spuien. ‘Je weet hoe Colin is, hij trekt zich alles vreselijk aan, en hij vat het allemaal heel persoonlijk op…’

‘Hij doet het anders heel goed, gezien de omstandigheden,’ zei Parminder.

‘Ach, dat is ook zo,’ zei Tessa lusteloos. Het verzet leek uit haar weg te stromen. ‘Dat klopt.’

Colin was vrijwel de enige voor wie de strenge, gereserveerde Parminder gemakkelijk compassie toonde. Colin wilde op zijn beurt geen kwaad woord over haar horen. Hij kwam onvermoeibaar voor haar op in Pagford. ‘Een uitstekende huisarts,’ beet hij iedereen toe die het waagde om in zijn bijzijn kritiek op haar te leveren. ‘De beste die ik ooit heb gehad.’ Parminder had niet veel medestanders. Ze was impopulair bij de oude garde van Pagford. Ze had de reputatie terughoudend te zijn met antibiotica en herhalingsrecepten.

‘Als het aan Howard Mollison ligt, komen er helemaal geen verkiezingen,’ zei Parminder.

‘Hoezo niet?’

‘Hij heeft een e-mail rondgestuurd. Die heb ik een half uur geleden ontvangen.’ Parminder keerde zich naar haar monitor toe, toetste een wachtwoord in en ging naar de inbox. Ze draaide het scherm Tessa’s kant op, zodat ze Howards bericht kon lezen. In de eerste alinea liet hij weten de dood van Barry te betreuren. In de volgende opperde hij dat, gezien het feit dat er al een jaar van Barry’s ambtstermijn was verstreken, een rechtstreeks aangestelde opvolger te prefereren was boven het tijdrovende proces van officiële verkiezingen.

‘Hij heeft al iemand klaarstaan,’ zei Parminder. ‘Hij probeert natuurlijk een vriendje binnen te loodsen voordat iemand hem kan tegenhouden. Het zou me niets verbazen als Miles de nieuwe kandidaat is.’

‘Nee, joh,’ zei Tessa meteen. ‘Miles was erbij in het ziekenhuis toen Barry… Nee, hij was helemaal van slag…’

‘Jij bent zo onverbeterlijk naïef, Tessa,’ zei Parminder. Tessa schrok van de felle toon van haar vriendin. ‘Je weet niet wat voor type Howard Mollison is. Het is een verachtelijke kerel. Je had hem moeten horen toen hij erachter kwam dat Barry een brief naar de krant had gestuurd over The Fields. Je weet niet wat hij van plan is met de afkickkliniek. Wacht maar af, je zult het vanzelf wel zien.’

Haar hand trilde zo hevig dat het haar een paar pogingen kostte om Mollisons e-mail weg te klikken. ‘Wacht maar af,’ zei ze nog een keer. ‘Goed, aan de slag, Laura moet zo weg. Ik zal eerst je bloeddruk meten.’

Parminder verleende Tessa een gunst door haar zo laat nog te ontvangen, na schooltijd. De praktijkassistente, die in Yarvil woonde, zou op weg naar huis Tessa’s bloedmonsters afgeven bij het lab van het ziekenhuis.

Nerveus en met een merkwaardig gevoel van kwetsbaarheid stroopte Tessa de mouw van haar oude groene vest op. De dokter bevestigde de band om haar bovenarm. Van dichtbij zag Tessa hoeveel Parminder op haar tweede dochter leek: als je de afwijkende lichaamsbouw buiten beschouwing liet (Parminder was dun en pezig en Sukhvinder rond en weelderig), kwam de overeenkomst in hun gelaatstrekken duidelijk naar voren: de haviksneus, de brede mond met de volle onderlip en de grote, ronde, donkere ogen. Parminder pompte de band pijnlijk strak op rond Tessa’s weke bovenarm terwijl ze aandachtig naar de meter keek.

‘Honderdvijfenzestig over achtentachtig,’ zei Parminder fronsend. ‘Dat is hoog, Tessa. Te hoog.’

Behendig en geroutineerd verwijderde ze de verpakking van een steriele injectiespuit, strekte Tessa’s bleke, met moedervlekjes bezaaide arm en stak de naald in de holte.

‘Ik ga morgen met Stuart winkelen in Yarvil,’ zei Tessa, haar blik strak op het plafond gericht. ‘Om een pak te kopen voor de begrafenis. Ik moet er niet aan denken wat voor drama er zou ontstaan als hij in spijkerbroek verscheen. Dan gaat Colin door het lint.’

Ze probeerde haar eigen gedachten af te leiden van de donkere, mysterieuze vloeistof die het plastic buisje in stroomde. Ze was bang dat haar bloed haar zou blootgeven, dat ze minder braaf was geweest dan ze had moeten zijn, dat alle chocoladerepen en muffins die ze had gegeten aan het licht zouden komen in de vorm van verraderlijke glucose.

Toen bedacht ze verbitterd dat het stukken makkelijker zou zijn om de chocolade te weerstaan als ze niet zo veel stress zou hebben in haar leven. Aangezien ze vrijwel al haar tijd besteedde aan het helpen van anderen, viel het niet mee om muffins te beschouwen als iets heel slechts. Terwijl ze toekeek hoe Parminder de buisjes met haar bloed van etiketten voorzag, betrapte ze zichzelf erop dat ze hoopte – al zou haar man dat als ketterij beschouwen – dat Howard Mollison zijn zin kreeg en er helemaal geen verkiezingen zouden komen.

+++

+++

V

+++

Simon Price verliet iedere werkdag, met ijzeren stiptheid, om klokslag vijf uur de drukkerij. Hij had zijn uren gemaakt en dat was dat, er wachtte hem een schoon en koel huis, hoog op de heuvel, een volstrekt andere wereld dan het ononderbroken geratel en gebrom van de machines in Yarvil. Langer blijven dan de prikklok vereiste (hij mocht dan tegenwoordig bedrijfsleider zijn, Simon dacht nog altijd in dezelfde termen als in zijn begintijd, toen hij nog leerjongen was) stond gelijk aan de fatale bekentenis dat er iets mis was met je gezinsleven, of erger nog, dat je de hielen van de directie probeerde te likken.

Maar vandaag kon Simon niet rechtstreeks naar huis. Hij trof de kauwgom kauwende heftruckchauffeur op het parkeerterrein, en samen reden ze op aanwijzingen van de kauwgomjongen door de donker wordende straten The Fields in, langs het huis waar Simon als kind had gewoond. Hij was er jaren niet geweest. Zijn moeder was dood en zijn vader had hij sinds zijn veertiende niet meer gezien, en Simon wist niet waar hij tegenwoordig woonde. Hij vond het akelig en deprimerend om het oude huis te zien met een dichtgespijkerd raam en enkelhoog gras. Zijn moeder was altijd zo proper geweest.

De jongen verzocht Simon om de auto te parkeren aan het einde van Foley Road, waar hij uitstapte en Simon achterliet terwijl hij naar een bijzonder deplorabel ogend huis liep. Simon kon bij het licht van de dichtstbijzijnde straatlantaarn nog net een berg vuilnis onderscheiden onder een van de ramen op de benedenverdieping. Nu pas vroeg hij zich af of het wel zo’n goed idee was om de gestolen computer te gaan ophalen met zijn eigen auto. Er waren tegenwoordig vast bewakingscamera’s in de wijk, om al die kleine schurkjes en foute figuren in de gaten te houden. Hij gluurde om zich heen, maar zag geen camera’s. Er leek niemand op hem te letten, behalve een dikke vrouw die hem openlijk aanstaarde door een van de kleine, vierkante, vermoedelijk zwaar gesubsidieerde ramen. Simon wierp haar een boze blik toe, maar ze bleef naar hem staren, onderwijl een sigaret rokend, dus schermde hij zijn gezicht af met zijn hand en keek strak voor zich uit door de voorruit.

Zijn passagier verliet het huis alweer en kwam enigszins wijdbeens naar de auto gelopen met de computer in een doos. Achter hem, in de deuropening van het huis waaruit hij naar buiten was gekomen, zag Simon een tienermeisje staan met een klein jongetje aan haar voeten. Toen ze hem zag kijken, draaide ze zich om en trok het kind mee.

Simon draaide de contactsleutel alvast om en liet de motor loeien. ‘Voorzichtig,’ zei hij toen de kauwgomkauwer bij de auto was gekomen. Hij boog zich naar de passagierskant om het portier open te maken. ‘Zet hem daar maar neer.’

De jongen zette de computer op de nog warme stoel. Simon had de doos willen openmaken om te controleren of er inderdaad in zat waarvoor hij had betaald, maar het toenemende ongemak was sterker dan die behoefte. Hij hield het bij een duwtje tegen de doos, die zwaar genoeg leek om niet zomaar te gaan schuiven. Simon wilde zo snel mogelijk weg en gaf gas.

‘Is het goed als ik jou hier achterlaat?’ riep hij de jongen nog na door het raampje.

‘Kun je me niet afzetten bij het Crannock Hotel?’

‘Sorry, ik moet de andere kant op, de mazzel.’ In de achteruitkijkspiegel keek de jongen hem woedend na, en zijn lippen vormden de woorden fuck you. Maar het kon Simon niet schelen. Als hij maakte dat hij wegkwam, zou zijn kenteken misschien niet worden gefilmd en later vertoond op zo’n korrelig zwart-witfilmpje dat je altijd op het nieuws zag.

Tien minuten daarna was hij bij de ringweg aangekomen en liet hij Yarvil achter zich. Even later reed hij de heuvel op die naar de ruïne van de abdij voerde. Hij was opgefokt en gespannen. Vandaag ervoer hij niet de rituele voldoening van het moment waarop hij ’s avonds die glooiing over reed en de eerste glimp opving van zijn eigen huis, aan de andere kant van de kom waarachter je Pagford kon zien, als een piepkleine witte zakdoek op de tegenovergelegen heuvel.

Hoewel ze nog geen tien minuten thuis was, had Ruth het eten al opstaan en was ze bezig de tafel te dekken toen Simon binnenkwam met de computer. In Hilltop House werd vroeg gegeten, zo had Simon het graag.

Ruths enthousiaste kreetje bij het zien van de computerdoos stoorde haar echtgenoot. Ze had echt geen idee wat hij voor die computer had moeten doen, ze snapte niets van de risico’s die het ritselen van goedkope spullen met zich meebracht.

Ruth voelde wel aan dat Simon een van zijn buien had, de spanning die meestal werd gevolgd door een woede-uitbarsting, en de enige manier die zij kon bedenken om ermee om te gaan was opgewekt kwebbelen over haar dag, in de hoop dat zijn humeur zou verbeteren wanneer hij had gegeten, zolang er maar niets gebeurde wat zijn ergernis kon opwekken.

Stipt om zes uur, nadat Simon de computer uit de doos had gehaald en had vastgesteld dat er geen handleiding bij zat, ging het gezin aan tafel.

Andrew merkte dat zijn moeder gespannen was, want ze kletste maar door op die quasi-opgewekte toon van haar. Ze leek te denken, ondanks jarenlange ervaring die zonder uitzondering het tegendeel bewees, dat als zij de sfeer maar gemoedelijk hield, zijn vader die niet zou durven bederven. Andrew schepte een portie jachtschotel op (die Ruth zelf had bereid en had ingevroren om op werkdagen op te warmen) en vermeed oogcontact met Simon. Hij had wel belangrijker zaken aan zijn hoofd dan zijn ouders. Gaia Bawden had ‘hoi’ tegen hem gezegd toen hij haar voor het biologielokaal tegenkwam, automatisch en terloops, en daarna had ze de hele les geen oog voor hem gehad.

Andrew zou willen dat hij meer verstand had van meisjes. Hij had nooit een meisje goed genoeg leren kennen om te kunnen uitvogelen hoe hun gedachtewereld in elkaar zat. Dat gapende gat in zijn kennis was nooit zo’n probleem geweest, totdat Gaia voor het eerst in de schoolbus stapte en hij als bij toverslag een ongenadig grote belangstelling voor dit meisje in het bijzonder opvatte, heel anders dan de algemene, niet-specifieke fascinatie die hij in de loop der jaren had gekregen voor ontluikende borsten en behabandjes die door witte schooluniformblouses heen schenen, en zijn enigszins huiverige interesse in het fenomeen menstruatie – en het vraagstuk hoe dat precies in zijn werk ging.

Fats had nichtjes die wel eens bij hem kwamen. Toen Andrew een keer naar de wc ging nadat een van de knapste nichtjes daar net gebruik van had gemaakt, had hij een plastic tamponverpakking aangetroffen naast het pedaalemmertje. Dat tastbare bewijs dat er in zijn nabijheid een meisje concreet ongesteld was, was voor de toen dertienjarige Andrew van dezelfde orde van grootte als de ontdekking van een nieuw hemellichaam. Hij was zo verstandig geweest om Fats niets te vertellen over zijn vondst en zijn opwinding. Hij had de lege huls behoedzaam opgeraapt en hem snel in het pedaalemmertje gegooid, en daarna had hij zijn handen zorgvuldiger gewassen dan hij ooit in zijn leven had gedaan.

Andrew staarde lang en vaak op zijn laptop naar Gaia’s Facebook-pagina. Uren achtereen kon hij foto’s bekijken van de mensen die ze had moeten achterlaten in de hoofdstad. Ze kwam uit een andere wereld: ze had zwarte vrienden, Aziatische vrienden, vrienden met namen die hij niet eens kon uitspreken. Er was een foto bij van Gaia in bikini die op zijn netvlies stond gebrand, en een andere waarop ze tegen een walgelijk knappe, lichtbruine jongen aan hing. Hij had geen puistjes en had zelfs een heus stoppelbaardje. Na zorgvuldige bestudering van al haar berichten had Andrew vastgesteld dat de jongen de achttienjarige Marco de Luca moest zijn. Hij staarde naar de virtuele dialogen tussen Marco en Gaia met de verbetenheid van de onderzoeker die een geheime code moet ontcijferen, maar hij kon niet uitvogelen of ze nog steeds een relatie hadden.

Zijn bezoeken aan Facebook waren iedere keer een heikele onderneming, want Simon, wiens kennis van internet beperkt was en die er blind van uitging dat dit het enige terrein was waarop zijn zoons beter thuis waren dan hij, viel soms onverwachts hun slaapkamer binnen om te controleren wat ze aan het bekijken waren. Simon beweerde dan dat hij zich er alleen van wilde verzekeren dat ze de rekening niet torenhoog lieten oplopen, maar Andrew wist dat het zijn vader er zoals altijd om te doen was de touwtjes strak in handen te houden. Wanneer hij Gaia’s gegevens online bekeek, hield hij de cursor voortdurend bij het kruisje om de pagina te sluiten.

Ruth ratelde maar door, switchend van het ene onderwerp naar het andere, in een zinloze poging om Simon iets anders te ontlokken dan eenlettergrepige, korzelige antwoorden.

‘Oooo,’ zei ze plotseling. ‘Dat zou ik bijna vergeten: ik heb Shirley vandaag gesproken, Simon, over jouw plan om je verkiesbaar te stellen voor de raad.’

De woorden troffen Andrew als een klap in het gezicht. ‘Ga jij je verkiesbaar stellen?’ flapte hij eruit.

Simon trok langzaam zijn wenkbrauwen op. Zijn neusvleugels trilden licht. ‘Is daar iets mis mee?’ vroeg hij. Er vibreerde kwaadheid in zijn stem.

‘Nee,’ loog Andrew.

Dat kun je niet menen, mafkees. Jij? Kandidaat voor de raad? Fuck, doe me dat niet aan.

‘Je zei het anders alsof er iets mis mee is,’ drong Simon aan. Hij bleef Andrew strak in de ogen kijken.

‘Nee, hoor,’ zei Andrew. Hij wendde zijn blik af en richtte zich op zijn eten.

‘Waarom zou ik me niet verkiesbaar kunnen stellen voor de raad?’ vroeg Simon. Hij liet de gelegenheid om zijn frustraties af te reageren niet aan zich voorbijgaan.

‘Er is niks mis mee. Het verbaasde me alleen.’

‘Had ik jou soms eerst om toestemming moeten vragen?’ vroeg Simon.

‘Nee.’

‘Goh, wat fijn,’ zei Simon. Zijn neusvleugels trilden al harder, de voorbode van zijn verlies van zelfbeheersing. ‘Heb je eigenlijk al een baan gevonden, nutteloze uitvreter?’

‘Nee.’

Simon bleef woest Andrews kant op kijken en raakte zijn eten niet aan. Ergens in de lucht halverwege zijn mond hing zijn vork, waarop een hap jachtschotel koud lag te worden. Andrew richtte zijn aandacht weer op zijn bord, vastbesloten om zijn vader niet verder op stang te jagen. Het was alsof de luchtdruk in de keuken was gestegen. Pauls mes rammelde op zijn bord.

‘Volgens Shirley…’ ging Ruth verder met hoge stem. Ze had zich stellig voorgenomen zo lang mogelijk te doen alsof er niets aan de hand was. ‘Volgens Shirley komt het op de site van de deelraad te staan, Simon. Over jou, dat je je kandidaat stelt.’

Simon reageerde niet.

Doordat haar laatste, dapperste poging was mislukt viel ook Ruth stil. Ze vermoedde wat de oorzaak was van Simons slechte bui en dat baarde haar zorgen. De bezorgdheid knaagde aan haar, ze was altijd al een piekeraar geweest, daar kon ze niets aan doen. Simon kon er niet tegen als ze om geruststelling bedelde, dus moest ze zich inhouden.

‘Si?’

‘Ja, wat nou?’

‘Het zit toch wel goed? Met die computer?’

Ze was een heel slechte actrice. De vraag had nonchalant en kalm moeten klinken, maar ze zei het iel en hoog.

Het was niet de eerste keer dat hij sjoemelde. Simon had een trucje uitgedokterd om de stand van de elektriciteitsmeter terug te draaien, en bij de drukkerij deed hij naast zijn reguliere werk klusjes tegen contante betaling. Ze kreeg er een beetje buikpijn van en lag er ’s nachts wakker van, maar Simon zag er geen been in en had zelfs een enorme minachting voor mensen die geen zijweggetjes durfden te bewandelen. (Wat ze altijd zo leuk aan hem had gevonden, vanaf het allereerste begin, was dat die ruwe bolster, die tegen bijna iedereen neerbuigend, bot en agressief deed, de moeite had genomen om haar voor zich te winnen, dat hij, een man die niet gauw tevreden was, uitgerekend háár de moeite waard vond.)

‘Waar heb je het over?’ bitste Simon. Zijn aandacht verplaatste zich van Andrew naar Ruth, met diezelfde vijandige, strakke blik.

‘Er komen toch geen… problemen van, hoop ik?’

Simon kon zich ternauwernood inhouden om haar hardhandig te straffen voor het feit dat ze intuïtief zijn angsten aanvoelde en die aanwakkerde met haar bezorgdheid.

‘Nou, ik had het eigenlijk niet willen vertellen,’ antwoordde hij, heel langzaam om zichzelf de tijd te geven een verhaal te verzinnen, ‘maar het schijnt dat er nogal wat gelazer was toen ze werden gejat.’ Andrew en Paul hielden prompt op met eten en staarden hem aan. ‘Er is een bewaker in elkaar geslagen. Dat hoorde ik pas toen het al te laat was. Ik hoop maar dat er geen ellende van komt.’

Ruth kreeg bijna geen lucht meer. Ze was geschokt door zijn onaangedane toon en de kalmte waarmee hij over een gewelddadige beroving vertelde. Nu begreep ze waarom hij zo chagrijnig was geweest toen hij thuiskwam, dit verklaarde alles.

‘Daarom is het van groot belang dat we niemand over de nieuwe computer vertellen,’ zei Simon. Hij onderwierp hen een voor een aan een doordringende blik, om zijn gezinsleden individueel duidelijk te maken welke gevaren er op de loer lagen.

‘We zeggen niks,’ zei Ruth ademloos. In haar overactieve verbeelding stond de politie al voor de deur. Er werd onderzoek verricht naar de computer en Simon werd gearresteerd, vals beschuldigd van zware geweldpleging en in de gevangenis gegooid.

‘Hebben jullie je vader gehoord?’ vroeg ze aan haar zoons, en haar stem was nauwelijks meer dan een fluistering. ‘Niemand mag weten dat we een nieuwe computer hebben.’

‘Het zal wel loslopen,’ zei Simon. ‘Niks aan de hand. Zolang iedereen zijn kop maar houdt.’ Hij richtte zijn aandacht weer op zijn bord. Ruths ogen flitsten van Simon naar haar zoons en terug. Paul draaide zwijgend en angstig met zijn bestek.

Andrew geloofde geen woord van het verhaal dat zijn vader had opgehangen.

Je liegt dat je barst, lul. Je vindt het gewoon leuk om haar bang te maken.

Na het eten stond Simon op en zei: ‘Laten we eerst maar eens kijken hoe dat kreng werkt. Jij daar…’ Hij wees naar Paul. ‘Jij haalt hem uit de doos en zet hem voorzichtig – voorzíchtig, zeg ik – op het tafeltje. En jij…’ Hij wees naar Andrew. ‘Jij krijgt toch computerles op school? Dan kun je me mooi vertellen wat ik moet doen.’

Simon ging voorop naar de huiskamer. Andrew wist dat hij het ze graag zou zien verprutsen, dat hij hoopte dat ze iets verkeerd zouden doen: Paul, die klein en zenuwachtig was, kon de computer laten vallen, en hij, Andrew, zou het ding vast niet aan de praat krijgen. Achter hen, in de keuken, redderde Ruth met de borden en de vaat. Zij was in ieder geval aan het peloton ontsnapt.

Andrew wilde Paul helpen bij het uitpakken van de computer.

‘Dat kan hij zelf wel, zo’n mietje is hij nu ook weer niet,’ snauwde Simon.

Als door een wonder slaagde Paul erin om met trillende armen alle computeronderdelen in één keer goed op het tafeltje te zetten, waarna hij even pauzeerde en zijn armen slap liet hangen, daarmee Simon de toegang tot het apparaat versperrend.

‘Uit de weg, sukkel,’ brulde Simon. Paul schoot weg en bleef achter de bank staan toekijken. Simon pakte een willekeurig snoer en vroeg aan Andrew: ‘Waar moet deze in?’

In je reet, eikel. ‘Geef maar even, dan zal ik…’

‘Ik vraag verdomme waar hij in moet! Jij hebt computerles, zeg gewoon wat ik moet doen!’

Andrew boog zich over de computer. Eerst wees hij Simon een verkeerde ingang, maar daarna gaf hij hem bij toeval de juiste aanwijzing.

Ze waren bijna klaar tegen de tijd dat Ruth zich bij hen voegde. Andrew zag in één oogopslag dat ze hoopte dat het apparaat het niet zou doen, dat Simon de computer ergens zou dumpen, ook al had hij tachtig pond gekost.

Simon nam plaats voor de monitor. Na veelvuldig vergeefs geschuif met de muis kreeg hij door dat er geen batterijen in het draadloze geval zaten. Paul werd naar de keuken gedirigeerd om er twee te halen. Toen hij zijn vader bij terugkeer de batterijen aanreikte, griste Simon die uit zijn hand alsof Paul ermee vandoor wilde gaan.

Met de tong tussen de tanden en de kin nogal dwaas naar voren gestoken probeerde Simon met veel misbaar de batterijen in de muis te stoppen. Hij trok altijd een woest, bruut gezicht bij wijze van waarschuwing dat zijn korte lontje bijna was opgebrand, dat hij op het punt stond te ontploffen. Andrew stelde zich voor dat hij nu zou weglopen en zijn vader aan zijn lot zou overlaten, dat hij hem zou beroven van het publiek dat hij nodig had wanneer hij zich zo opfokte. Andrew kon al bijna voelen hoe de muis hem tegen zijn achterhoofd zou raken zodra hij zijn vader de rug toekeerde.

‘Godverdomme, erín, zeg ik!’ Simon bracht zijn typerende zware gegrom voort, in combinatie met zijn van agressie verwrongen gezicht. ‘AaarggaaarggKUTDING! Erín, zeg ik je! Jij daar! Jij hebt van die kleine wijvenvingertjes!’

Simon duwde de muis en de batterijen hardhandig tegen Pauls borst. Paul schoof met trillende handen de metalen staafjes op hun plaats, klikte het plastic klepje eroverheen en stak zijn vader de muis toe.

‘Bedankt, Pauline.’

Simons kin priemde nu naar voren als de onderkaak van een neanderthaler. Tegen levenloze voorwerpen gedroeg hij zich altijd alsof ze tegen hem samenspanden. Hij zette de muis weer op de muismat.

Laat het werken.

Op het scherm verscheen een wit pijltje, dat onder Simons regie vrolijk ronddanste.

De verlossing van de angst veroorzaakte een gevoel van grote opluchting bij de drie toeschouwers, en Simons neanderthalervoorkomen nam af. Andrew zag een rij Japanse mannetjes en vrouwtjes voor zich in witte jassen, de mensen die dit onfeilbare apparaat in elkaar hadden gezet, met net zulke behendige vingers als die van Paul. Ze maakten een buiging naar hem, beschaafd en vriendelijk. Andrew bedankte hen en hun familie in stilte. Ze zouden nooit weten hoe belangrijk het functioneren van dit ene apparaat was.

Ruth, Andrew en Paul keken aandachtig toe hoe Simon de diverse stappen voor het opstarten van de computer doorliep. Hij riep menu’s op, kreeg ze niet meer weg, klikte icoontjes aan waarvan hij niet wist waar ze toe dienden en begreep niet wat er vervolgens gebeurde, maar de fase van een dreigende woede-uitbarsting was achter de rug. Nadat hij met veel gepuzzel weer op het bureaublad terechtgekomen was, zei hij tegen Ruth: ‘Prima ding, of niet?’

‘Fantastisch!’ antwoordde ze onmiddellijk, met een geforceerd lachje, alsof het afgelopen half uur niet had plaatsgevonden, alsof hij de computer bij Dixons had gekocht en hem zonder een onvertogen woord had aangesloten. ‘Deze is sneller, Simon. Veel sneller dan de vorige.’

Hij heeft hem nog niet op internet aangesloten, mens.

‘Ja, dat dacht ik ook.’ Hij keek zijn zoons pissig aan. ‘Deze is gloednieuw en duur, dus ik heb graag dat jullie er voorzichtig mee zijn, begrepen? En er tegen niemand met een woord over reppen,’ voegde Simon eraan toe, waarna er toch weer een kille vlaag van boosaardigheid door de kamer trok. ‘Is dat begrepen?’

Ze knikten. Paul keek gespannen en vermoeid. Uit het zicht van zijn vader trok hij met zijn lange, dunne wijsvinger achtjes op zijn been.

‘En doe verdomme de gordijnen dicht. Waarom zijn ze nog open?’

Omdat we hier allemaal stonden te kijken hoe jij je misdroeg, eikel.

Andrew deed de gordijnen dicht en liep de kamer uit.

Toen hij in zijn eigen kamer op bed lag, slaagde Andrew er nog steeds niet in zijn bedwelmende mijmeringen over Gaia Bawden terug te halen. Het idee dat zijn vader zich verkiesbaar zou stellen voor de raad was vanuit het niets opgedoemd, als een gigantische ijsberg, en wierp overal zijn schaduw over. Zelfs over Gaia.

Andrews hele leven lang was Simon een tevreden gevangene geweest van zijn eigen minachting voor anderen, met zijn huis als een fort tegen de rest van de wereld, een vesting waar zijn wil wet was en waar zijn buien de weersomstandigheden binnen het gezin bepaalden. Toen hij ouder werd, was Andrew gaan inzien dat hun vrijwel volledige afzondering niet normaal was, en hij schaamde zich er nogal voor. Ouders van schoolvrienden vroegen vaak waar hij woonde, omdat ze zijn familie niet konden plaatsen, en ze vroegen langs hun neus weg of zijn ouders nog van plan waren naar bepaalde gelegenheden of schoolbijeenkomsten te gaan. Soms konden ze zich Ruth nog wel herinneren van de lagere school, van het schoolplein. Ruth was eigenlijk heel sociaal. Als ze niet met zo’n asociale man was getrouwd, had ze vast meer geleken op Fats’ moeder, die met vriendinnen uit eten ging en het halve dorp kende.

Die enkele keer dat Simon te maken had met een persoon bij wie hij wél in de gunst wilde komen, deed hij dat met een bluf waarvoor Andrew zich doodschaamde. Simon interrumpeerde gesprekspartners om de haverklap, maakte pijnlijke grappen en sneed onbedoeld allerlei netelige onderwerpen aan omdat hij van zijn gezelschap weinig wist en er bovendien nauwelijks in was geïnteresseerd. Andrew vroeg zich de laatste tijd wel eens af of Simon anderen überhaupt zag als reëel bestaande wezens.

Hij had geen flauw idee waarom zijn vader opeens in de schijnwerpers wilde staan. Maar het moest hoe dan ook op een fiasco uitdraaien. Andrew wist dat andere ouders actief waren in de buurt: ze steunden sponsorfietstochten waarmee geld werd ingezameld voor nieuwe kerstverlichting op het plein, ze waren vrijwilliger bij de scouting of richtten een leesclub op. Simon ondernam niets wat enige vorm van samenwerking vereiste, en hij had nooit de geringste belangstelling getoond voor zaken waarvan hij niet rechtstreeks profiteerde.

Andrews gepieker leverde de vreselijkste visioenen op: Simon die een pleidooi hield, doorspekt met de evidente leugens die zijn vrouw klakkeloos geloofde; Simon die zijn neanderthalertronie opzette om een tegenstander te intimideren; Simon die zijn zelfbeheersing verloor en al zijn favoriete scheldwoorden de microfoon in slingerde: kut, klote, mietje, fuck…

Andrew trok zijn laptop naar zich toe en schoof hem vrijwel direct weer weg. Hij maakte geen aanstalten om de mobiel op zijn bureau te pakken. Zijn zorgen en schaamte waren niet te vangen in woorden die hij per mail of sms kon delen. Hij stond er alleen voor. Zelfs Fats zou het niet begrijpen. Hij was radeloos.