Vrijdag

Barry Fairbrothers stoffelijk overschot was overgebracht naar het rouwcentrum. De diepe zwarte sneeën in zijn witte hoofdhuid, net schaatsgroeven in natuurijs, gingen schuil onder zijn dikke bos haar. Koud, wasachtig en ontzield lag het lichaam daar, gehuld in het overhemd en de broek die hij op zijn trouwdag had gedragen, in de stemmige verlichting van een vertrek waar zachte muziek klonk. Een vleugje rouge verleende zijn wangen een schijn van levendigheid. Hij lag erbij alsof hij sliep, maar ook weer niet.

De twee broers van Barry, zijn weduwe en zijn vier kinderen gingen op de avond voor de begrafenis afscheid nemen van het levenloze lichaam. Mary had getwijfeld, bijna tot aan het moment van vertrek, of ze alle kinderen zou meenemen om naar hun vader te gaan kijken. Declan was een gevoelig jongetje dat gauw nachtmerries kreeg. En midden in de koortsachtige twijfel op die vrijdagmiddag was er ophef ontstaan.

Colin Wall – Cubby – had besloten dat hij ook in het rouwcentrum afscheid van Barry wilde nemen. Mary, die normaal gesproken erg meegaand en makkelijk was, had dat overdreven gevonden. Haar stem sloeg over toen ze dat Tessa over de telefoon liet weten, ze was in huilen uitgebarsten en had gezegd dat ze niet van plan was een hele stoet pottenkijkers langs Barry’s lichaam te laten trekken, dat dit iets was voor de naaste familie… Tessa had op akelig verontschuldigende toon geantwoord dat ze daar alle begrip voor had, en zij had het op haar beurt moeten uitleggen aan Colin, die in zijn schulp was gekropen, dodelijk beschaamd, in gekwetst stilzwijgen.

Hij had graag alleen bij Barry’s lichaam willen staan, om in stilte een eerbetoon te brengen aan de man die zo’n unieke plaats in zijn leven had ingenomen. Colin had inzichten en geheimen aan Barry’s oren toevertrouwd die hij aan geen enkele andere vriend opbiechtte, en Barry’s bruine ogen, helder als van een roodborstje, hadden hun warmte en begrip voor hem nooit verloren. Barry was Colins allerbeste vriend geweest. Tussen hen bestond een kameraadschap die hij nooit had gekend voordat hij in Pagford kwam wonen en die hij nooit meer zou ervaren, dat wist hij zeker. Dat hij, Colin, die zich eeuwig de buitenstaander en de vreemde eend in de bijt voelde en voor wie het leven een dagelijkse strijd was, erin was geslaagd vriendschap te sluiten met de opgewekte, populaire en immer optimistische Barry, had hem altijd een soort wonder geleken. Nu klampte Colin zich vast aan zijn laatste restje waardigheid: hij nam zich voor het Mary nooit kwalijk te nemen. De rest van de dag mijmerde hij erover hoe verbaasd en gekwetst Barry ongetwijfeld zou zijn geweest over de afwijzende opstelling van zijn weduwe.

+++

In The Smithy, een oogstrelende cottage zo’n vijf kilometer buiten Pagford, vocht Gavin Hughes tegen een overweldigende droefheid. Mary had hem gebeld. Met trillende stem, waar de tranen in doorklonken, had ze hem verteld welke ideeën de kinderen hadden aangedragen voor de afscheidsdienst van de volgende dag. Siobhan had onlangs een zonnebloempit gezaaid, en de bloem die daar inmiddels uit was gegroeid, zou ze plukken en op de kist leggen. Alle vier de kinderen hadden een brief geschreven om bij hun vader in de kist te leggen. Mary had er ook een opgesteld, die ze in Barry’s borstzakje zou stoppen, vlak boven zijn hart.

Met beklemd gemoed legde Gavin de telefoon neer. Hij wilde niets weten over de brieven van de kinderen of de met liefde gekweekte zonnebloem, en toch keerden zijn gedachten er telkens naar terug toen hij in zijn eentje lasagne zat te eten aan de keukentafel. Hoewel hij er alles voor over zou hebben om Mary’s brief niet te hoeven lezen, zat hij onwillekeurig te bedenken wat ze erin had geschreven.

Zijn zwarte pak hing in zijn slaapkamer in een hoes van de stomerij, als een ongenode gast. Gavin was vereerd geweest dat Mary hem openlijk de positie verleende van een van de mensen die het dichtst bij Barry hadden gestaan, maar inmiddels overheerste weerzin. Tegen de tijd dat hij aan de gootsteen zijn bord en bestek stond af te wassen, wilde hij de begrafenis het liefst aan zich voorbij laten gaan. Het idee om naar het lijk van zijn vriend te gaan kijken was niet eens bij hem opgekomen.

Kay en hij hadden de vorige avond hevige ruzie gehad, en hij had haar daarna niet meer gesproken. Het was allemaal begonnen toen Kay hem vroeg of hij het prettig zou vinden als ze met hem meeging naar de begrafenis.

‘Nee, zeg,’ had Gavin er uitgeflapt.

Toen hij de uitdrukking op haar gezicht zag, begreep hij hoe ze het had opgevat. Nee zeg, straks denken ze nog dat we een stel zijn. Nee zeg, waarom zou ik jou erbij willen hebben? En hoewel hij het zo ook had bedoeld, probeerde hij zich er nog uit te bluffen.

‘Ik bedoel, je hebt hem toch niet gekend? Dat zou een beetje raar zijn, lijkt me.’

Kay trapte er niet in. Ze probeerde hem klem te zetten en hem te ontlokken hoe hij er echt over dacht, wat hij wilde, wat voor toekomst hij voor hen beiden in gedachten had. Hij had teruggevochten met alle wapens uit zijn arsenaal, afwisselend bot, ontwijkend en dan weer pedant. Je kon emotionele problemen altijd verdoezelen door zogenaamd met de juiste woorden te schermen. Uiteindelijk had ze hem de deur gewezen. Hij was vertrokken, maar hij wist dat de kous daarmee nog niet af was. Dat zou al te mooi zijn. Gavins reflectie in het keukenraam zag er moe en treurig uit, alsof de toekomst die Barry ontnomen was als een klif boven zijn eigen leven hing. Hij had gefaald, hij voelde zich schuldig, maar toch zou hij het liefst zien dat Kay terugging naar Londen.

+++

De avond viel in Pagford, en in de voormalige pastorie monsterde Parminder Jawanda de inhoud van haar kledingkast om een passende outfit te vinden voor het afscheid van Barry. Ze bezat genoeg donkere jurken en mantelpakjes, die stuk voor stuk geschikt waren, en toch bleef ze langs de stang met hangers gaan, overmand door besluiteloosheid.

Trek een sari aan. Om Shirley Mollison te sarren. Toe nou.

De gedachte op zich was al dwaas – dwaas en verkeerd – en het was nog erger om er Barry’s stem bij te denken. Barry was dood. Ze had vijf dagen van diepe rouw om hem doorstaan, en morgen zouden ze hem ter aarde bestellen. Dat vooruitzicht was Parminder een gruwel. Ze had begrafenissen altijd afschuwelijk gevonden: het idee dat een lichaam in zijn geheel onder de grond lag en langzaam wegrotte, krioelend van de maden en andere parasieten. De sikhs cremeerden hun doden en strooiden de as uit in stromend water.

Haar ogen dwaalden over de kleren, maar de sari’s, die ze had gedragen op trouwerijen en andere familiebijeenkomsten in Birmingham, leken haar te roepen. Wat was het voor vreemde aanvechting om er ook bij deze gelegenheid een te dragen? Het had iets exhibitionistisch, en dat paste niet bij haar. Ze streek langs de plooien van haar favoriete exemplaar, donkerblauw met goud. Die sari had ze voor het laatst aangehad naar de nieuwjaarsborrel bij de Fairbrothers, toen Barry had geprobeerd haar te leren jiven. Dat experiment was een volkomen mislukte exercitie, voornamelijk omdat hij zelf niet bijster bedreven was in deze dans, maar ze had nog nooit zo gelachen als toen, tot tranens toe, buitensporig, zoals ze dronken vrouwen wel eens had zien lachen.

De sari was elegant en vrouwelijk, en flatteus voor de middelbare taille. Parminders moeder, die nu tweeëntachtig was, droeg er dagelijks een. Parminder had de camouflerende eigenschappen niet nodig, ze was nog even slank als toen ze in de twintig was. Toch hield ze het lange, donkere kledingstuk omhoog voor haar ochtendjas en liet het zakken tot het haar voeten streelde, en ze keek omlaag naar het subtiele borduursel. Het dragen van de sari naar zijn afscheid zou voelen als een onderonsje, een intieme grap tussen Barry en haar, net als het koeienkophuis en alle komische opmerkingen die Barry had gemaakt over Howard wanneer ze terugliepen na zo’n eindeloze, zure raadsvergadering.

Er drukte een zware last op Parminders borst, maar de Guru Granth Sahib maande vrienden en familie van de doden om de hereniging van hun geliefden met God te vieren, in plaats van verdriet te tonen. In een poging de verraderlijke tranen op afstand te houden prevelde Parminder zachtjes het nachtelijk gebed, de kirtan sohila.

+++

Mijn vriend, ik wijs er dringend op dat dit het geschikte moment is om de heiligen te dienen.

Wie in deze wereld de goden gunstig stemt, zal in het volgende leven een vredig en comfortabel bestaan leiden.

Het leven wordt almaar korter, met iedere dag en nacht.

Verschijn voor de Goeroe en zet recht wat nog rechtgezet moet worden.

+++

Sukhvinder lag op bed in haar donkere kamer en kon precies volgen wat ieder gezinslid aan het doen was. Pal onder haar klonk het vage geroezemoes van de televisie, zo nu en dan overstemd door het gedempte gelach van haar broer en haar vader, die een komisch programma keken dat laat op de vrijdagavond werd uitgezonden. Op de overloop hoorde ze de stem van haar oudste zus, die een van haar vele vriendinnen aan de telefoon had. Het dichtst bij was haar moeder, luidruchtig in de weer in haar inbouwkast aan de andere kant van de muur.

Sukhvinder had de gordijnen in haar kamer gesloten en een tochtvanger in de vorm van een uitgestrekte teckel voor de kier onder haar deur gelegd. Die fungeerde als een klein obstakel, bij gebrek aan een slot, en waarschuwde haar als er iemand binnenkwam. Maar ze wist zeker dat er niemand zou komen. Ze was waar ze hoorde te zijn en deed wat ze hoorde te doen. Dachten ze.

Zojuist had ze een van haar afschuwelijke dagelijkse rituelen uitgevoerd: het openen van haar Facebook-pagina en het verwijderen van het zoveelste bericht van de onbekende afzender. Hoe vaak ze degene die haar met anonieme berichten overlaadde ook blokkeerde, hij of zij nam doodeenvoudig een ander profiel en stuurde nieuwe haatmail. Ze wist nooit wanneer ze zouden verschijnen. Vandaag was het een zwart-witafbeelding van een negentiende-eeuwse circusposter. La Véritable Femme à Barbe, Miss Annie Jones Elliot. Er stond een foto bij van een vrouw in een kanten jurk, met lang donker haar en een weelderige baard en snor.

Sukhvinder was ervan overtuigd dat Fats Wall degene was die de berichten plaatste, al zou het best ook iemand anders kunnen zijn. Dane Tully en zijn vrienden bijvoorbeeld, die zachtjes apengeluiden maakten zodra zij haar mond opendeed bij Engels. Dat zouden ze hebben gedaan bij iedereen met haar huidskleur. Er waren nauwelijks bruine gezichten op Winterdown. Daardoor voelde ze zich dom en vernederd, vooral omdat meneer Garry er nooit wat van zei. Hij deed alsof hij het niet hoorde, alsof het niet meer was dan wat achtergrondruis. Misschien vond hij Sukhvinder Kaur Jawanda ook wel net een aap, een harige aap.

Sukhvinder lag op haar rug op het dekbed en wenste met haar hele wezen dat ze dood was. Als ze zelfmoord had kunnen plegen puur op wilskracht, dan zou ze het zonder enige aarzeling hebben gedaan. De dood had wel meneer Fairbrother gehaald, waarom haar dan niet? En wat nog beter zou zijn: dat ze met hem ruilde. Dan hadden Niamh en Siobhan hun vader terug en kon zij, Sukhvinder, eenvoudig wegglippen, niet langer bestaan, uitgewist worden. Een schone lei.

Haar zelfhaat was als een omhulsel van brandnetels: iedere centimeter van haar lichaam prikte en brandde ervan. Ze moest zichzelf dwingen, ieder moment opnieuw, om het vol te houden, te blijven liggen, niet overhaast het enige te doen wat hielp. Daar kon ze pas toe overgaan wanneer het hele gezin lag te slapen. Maar het was een marteling om zo te liggen wachten, te luisteren naar haar eigen ademhaling, zich bewust van het overtollige gewicht van haar eigen lelijke, afzichtelijke lijf op het bed. Het was prettig om te denken aan verdrinken, wegzinken in koel, groen water, het gevoel dat ze langzaam wegzakte in het niets…

De ongenaakbare hermafrodiet houdt zich muisstil…

In de duisternis van haar kamer nam schaamte bezit van haar als een ondraaglijk jeukend eczeem. Ze kende het woord niet dat Fats woensdag bij wiskunde gebruikte. Ze had het ook niet kunnen opzoeken, want ze was dyslectisch. Maar hij was zo aardig geweest uit te leggen wat het betekende, zodat opzoeken niet nodig was.

Het harige man-vrouwwezen…

Hij was nog erger dan Dane Tully, die geen enkele variatie aanbracht in zijn treiterijen. Fats Wall, met zijn scherpe tong, bedacht telkens wanneer hij haar zag een nieuwe krenking, en ze kon haar oren er niet voor sluiten. Iedere belediging en elke steek onder water stond in Sukhvinders geheugen gegrift en bleef beter hangen dan alle nuttige feitenkennis die ze ooit in het hoofd had gestampt. Als ze examen had kunnen doen in de beledigingen die hij haar had toegevoegd, dan zou ze de eerste 10 van haar leven halen. Tieten Plus Snor. Hermafrodiet. De dikke dame met de baard.

Behaard, dik en dom. Lelijk en onhandig. Lui, volgens haar moeder, die dagelijks een lawine aan kritiek en ergernis over haar uitstortte. Een beetje langzaam van begrip, volgens haar vader, met een lichte vertedering, die zijn riante gebrek aan belangstelling nauwelijks verhulde. Hij kon het zich veroorloven mild te oordelen over haar slechte cijfers. Hij had Jaswant en Rajpal nog, beiden de beste van de klas in alle vakken.

‘Arme Jolly,’ zei Vikram obligaat na een blik op haar rapport.

Maar ze verkoos de onverschilligheid van haar vader nog altijd boven de woede van haar moeder. Parminder leek maar niet te kunnen begrijpen of accepteren dat ze een kind op de wereld had gezet dat niet hoogbegaafd was. Als een van Sukhvinders docenten ook maar in de verste verte opperde dat ze beter haar best zou kunnen doen, greep Parminder triomfantelijk haar kans. ‘“Sukhvinder is snel ontmoedigd en moet meer vertrouwen hebben in haar eigen mogelijkheden.” Zie je nu wel! Je leraar zegt dat je beter je best moet doen, Sukhvinder.’

Over het enige vak waarin Sukhvinder het op een na hoogste niveau had gehaald, computervaardigheden – daar zat ze niet bij Fats Wall in de klas, dus durfde ze zo nu en dan haar vinger op te steken om een vraag te beantwoorden – wierp Parminder tegen: ‘Als ik zie hoeveel tijd de jeugd tegenwoordig aan internet besteedt, begrijp ik niet dat je niet op het hoogste niveau zit.’

Sukhvinder zou het niet in haar hoofd halen om haar vader of moeder te vertellen over de apengeluiden of de eindeloze stroom hatelijkheden van Stuart Wall. Daarmee zou ze hen erop attenderen dat er buiten het gezin nog andere mensen waren die haar onder de maat en waardeloos vonden. Bovendien was Parminder bevriend met de moeder van Stuart Wall. Sukhvinder vroeg zich wel eens af waarom Stuart Wall zich blijkbaar niets aantrok van het contact tussen hun moeders, maar waarschijnlijk wist hij dat ze hem toch niet zou verraden. Hij doorzag haar. Hij wist hoe laf ze was, omdat hij al haar slechte eigenschappen kende, die hij breed uitmat om Andrew Price te vermaken. Vroeger was ze verliefd geweest op Andrew Price, voordat het tot haar doordrong dat ze ongeschikt was om verliefd te zijn, voordat ze besefte dat ze lachwekkend en vreemd was.

Sukhvinder hoorde de stemmen van haar vader en Rajpal luider worden toen ze de trap op kwamen. Pal voor haar deur bereikte Rajpals gelach een crescendo.

‘Het is al laat,’ hoorde ze haar moeder roepen vanuit de slaapkamer. ‘Vikram, hij had al in bed moeten liggen.’

Vikrams stem galmde door Sukhvinders deur heen, dichtbij, luid en hartelijk. ‘Slaap je al, Jolly?’

Dat was de koosnaam uit haar kindertijd, geboren uit ironie. Jaswant was Jazzy en Sukhvinder, een jengelende, ontevreden baby die zelden lachte, werd ‘Jolly’ genoemd. Het zonnetje in huis.

‘Nee,’ riep Sukhvinder terug. ‘Ik lig net in bed.’

‘Moet je nou horen wat je broer hier…’ Maar wat Rajpal had uitgevreten ging verloren in zijn luide protest en geproest. Terwijl ze verder liepen, doofde Vikrams schertsende geplaag uit.

Sukhvinder wachtte tot het stil werd in huis. Ze klampte zich vast aan het vooruitzicht van haar enige troost zoals ze zich zou hebben vastgeklampt aan een reddingsboei, en ze wachtte en wachtte tot ze allemaal naar bed zouden gaan…

(En al wachtend dacht ze terug aan die avond nog niet zo lang geleden, na de roeitraining, toen ze in de schemer naar het parkeerterrein bij het kanaal waren gelopen. Van roeien werd je heel moe. Je kreeg spierpijn in je armen en je buik, maar het was een aangename, zuivere pijn. Na het roeien kon ze altijd heel goed slapen. En toen had Krystal, die samen met Sukhvinder helemaal achteraan liep, haar een stomme Paki-trut genoemd.

Het was zomaar uit het niets gekomen. Ze hadden met z’n allen lopen dollen met meneer Fairbrother. Krystal vond zichzelf erg gevat. Ze versterkte ieder woord met ‘fucking’, alsof dat een volkomen normale toevoeging was. Fucking leuk, fucking groot, fucking vet. En toen zei ze ‘Paki’ zoals ze ‘lui’ of ‘dom’ zou hebben gezegd. Sukhvinder voelde haar gezicht betrekken en ze kreeg de vertrouwde brandende knoop in haar maag.

‘Wát zei je daar?’ Meneer Fairbrother had zich met een ruk omgedraaid naar Krystal. Ze hadden hem nog nooit echt boos gezien.

‘Ik bedoeldur niks mee,’ zei Krystal, half geschrokken, half uitdagend. ‘Geintje. Ze weet heus wel dattik maar un geintje maak. Ja, tog?’ vroeg ze op dwingende toon aan Sukhvinder, die lafjes mompelde dat ze wist dat het een grapje was.

‘Dat woord wil ik je nooit meer horen zeggen.’

Ze wisten allemaal dat hij enorm op Krystal gesteld was. Ze wisten dat hij haar bijdrage voor hun reisjes uit eigen zak betaalde. Niemand lachte harder om Krystals grappen dan meneer Fairbrother, en ze kon heel geestig zijn.

Toen ze verder liepen, voelde iedereen zich opgelaten. Sukhvinder durfde niet naar Krystal te kijken. Ze voelde zich schuldig, zoals altijd.

Vlak voordat ze bij het busje aankwamen, zei Krystal, zo zacht dat zelfs meneer Fairbrother het niet kon horen: ‘Ut was un geintje.’

En Sukhvinder zei snel: ‘Dat weet ik.’

‘Ja, nou ja. P’don.’

Het excuus kwam eruit als één lettergreep, en het leek Sukhvinder tactvol om er niet op te reageren. Maar het deed haar wel goed. Haar waardigheid was hersteld. Op de terugweg naar Pagford nam ze voor de allereerste keer het initiatief om het geluksnummer van het team in te zetten, en ze vroeg Krystal om te beginnen met de rap van Jay-Z.)

Langzaam, heel langzaam, leek de rest van het gezin eindelijk naar bed te gaan. Jaswant was lang in de weer in de badkamer, met veel gestommel en gekletter. Sukhvinder wachtte tot Jaz klaar was met haar schoonheidsritueel, tot ze haar ouders niet meer hoorde praten op hun kamer en het stil werd in huis.

Toen was het eindelijk veilig. Ze ging rechtop in bed zitten en haalde het scheermesje tevoorschijn uit het gat in het oor van haar oude knuffelkonijn. Dat mesje had ze gepikt uit Vikrams voorraad in het medicijnkastje in de badkamer. Ze stond op van het bed en pakte de zaklamp van de plank, samen met een handvol tissues, waarna ze naar de ronde nis in de verste hoek van haar kamer liep. Hier zou het licht van de zaklamp nergens in huis te zien zijn, wist ze, en dankzij de teckel scheen het ook niet onder de deur door. Ze ging met haar rug tegen de muur zitten, stroopte de mouw van haar nachthemd op en bekeek bij het licht van de zaklamp de wondjes van de vorige keren, kriskras en donker over haar arm. Ze waren al aan het genezen. Met een lichte huivering van angst – een zeer gewenste ontlading, met een ondubbelzinnig doel – zette ze het mesje halverwege haar onderarm op de huid en doorkliefde haar vlees.

Een scherpe, vlammende pijn. Er was meteen bloed. Toen ze zich tot aan de elleboog had gesneden, drukte ze de prop tissues tegen de lange snee om te voorkomen dat er iets op haar nachthemd of op de vloerbedekking druppelde. Na een paar minuten sneed ze nog een keer, horizontaal, dwars door de eerste snee, en nog een keer en nog een keer, met korte pauzes om het bloed op te deppen, tot er een laddertje ontstond. Het scheermesje nam de pijn van haar schreeuwende gedachten weg en zette die om in een zuiver zintuiglijke tinteling van zenuwen en huid: verlichting en verlossing bij iedere haal.

Ten slotte veegde ze het mesje schoon en bekeek de schade die ze had aangericht. De elkaar kruisende wonden, bloedend, zo pijnlijk dat de tranen haar over de wangen liepen. Misschien had ze kunnen slapen als de pijn haar niet wakker hield, maar ze moest tien of twintig minuten wachten, tot er korstjes op de verse wonden zaten. Met opgetrokken knieën, haar vochtige ogen gesloten, bleef ze tegen de muur onder het raam zitten.

Een deel van haar zelfhaat was samen met het bloed weggevloeid. Haar gedachten dwaalden af naar Gaia Bawden, het nieuwe meisje dat een onverklaarbare genegenheid voor haar had opgevat. Gaia had de vriendinnen voor het uitkiezen, met haar uiterlijk en haar Londense accent, en toch trok ze tijdens de middagpauze en in de bus telkens weer naar háár toe. Sukhvinder begreep er niets van. Ze zou Gaia bijna willen vragen wat ze in haar schild voerde, en elke dag opnieuw verwachtte ze dat het nieuwe meisje zou inzien dat zij, Sukhvinder, een harige aap was, traag en dom, die louter afkeer, dierengeluiden en beledigingen verdiende. Het zou vast niet lang meer duren voordat ze haar vergissing inzag, en dan zou Sukhvinder weer net als voorheen zijn overgeleverd aan de versleten compassie van haar oudste vriendinnen, de Fairbrother-tweeling.