Zaterdag

I

+++

Tegen negen uur die ochtend waren alle parkeerplekken aan Church Row bezet. De donker geklede begrafenisgasten liepen de straat door, alleen, twee aan twee en in groepjes, en kwamen bijeen in St Michael and All Saints, als ijzervijlsel aangetrokken door een magneet. Op het pad naar de kerkdeuren was het druk, en later zelfs overvol, en de mensen die er niet meer bij konden waaierden uit tussen de graven, op zoek naar een plekje waar ze veilig tussen de grafstenen konden staan. Enerzijds waren ze bang om op de doden te trappen, en anderzijds wilden ze niet te ver afdwalen van de ingang van de kerk. Het was zonneklaar dat er niet genoeg zitplaatsen waren voor allen die afscheid wilden nemen van Barry Fairbrother.

Zijn collega’s van de bank, op een kluitje rond de meest bombastische van alle Sweetlove-tombes, hoopten allemaal dat de gewichtige afgevaardigde van het hoofdkantoor zou doorlopen, met zijn loze gebabbel en zijn misplaatste grapjes. Lauren, Holly en Jennifer van het roeiteam hadden zich afgescheiden van hun ouders en stonden bij elkaar in de schaduw van een met mos begroeide taxus. Enkele leden van de raad, een zeer gemêleerd gezelschap, stonden met plechtige gezichten midden op het pad te praten: kale hoofden, dikke brillen, zwarte strohoedjes en cultivéparels. Mannen van de squash- en de golfclub begroetten elkaar ingetogen, oud-studiegenoten herkenden elkaar van grote afstand en dromden bijeen, en daar tussenin stond zo’n beetje heel Pagford, iedereen in zijn netste en stemmigste kleding. De lucht gonsde van geroezemoes en de blikken gingen alle kanten op, observerend en afwachtend.

Tessa Walls netste jas, een grijs wollen exemplaar, zat zo strak bij de schouders dat ze haar armen niet verder omhoog kon krijgen dan tot borsthoogte. Ze stond vlak naast het pad met haar zoon en zette, intussen glimlachend en treurig zwaaiend naar bekenden, haar gekibbel met Fats gedempt voort, haar lippen zo onzichtbaar mogelijk bewegend.

‘In godsnaam, Stu. Hij was de beste vriend van je vader. Hou deze ene keer nou eens een beetje rekening met anderen.’

‘Niemand had verteld dat het zo verrekt lang zou duren. Jij zei verdomme zelf dat het om half twaalf afgelopen zou zijn.’

‘Let op je woorden. Ik heb gezegd dat de dienst tot half twaalf duurde…’

‘Dus dacht ik dat het dan afgelopen was. Logisch. Ik heb met Arf afgesproken.’

‘Maar je moet mee naar het kerkhof, je vader is een van de dragers! Bel Arf maar om jullie afspraak naar morgen te verzetten.’

‘Morgen kan hij niet. Trouwens, ik heb mijn telefoon niet bij me. Die mocht ik van Cubby niet meenemen naar de kerk.’

‘Noem je vader niet Cubby! Bel Arf maar met mijn telefoon,’ zei Tessa, en ze rommelde in haar tas.

‘Ik weet zijn nummer niet uit mijn hoofd,’ loog Fats glashard.

Colin en zij hadden de vorige avond samen gegeten zonder Fats, omdat hij naar Andrew was gefietst om samen aan hun opdracht voor Engels te werken. Althans, dat had hij tegen zijn moeder beweerd, en Tessa had gedaan alsof ze hem geloofde. Het kwam haar prima uit dat Fats er niet was, zodat hij Colin niet tegen de haren in kon strijken.

Hij droeg gelukkig wel het nieuwe pak dat ze samen in Yarvil hadden gekocht. In de derde winkel had ze haar geduld verloren en was ze tegen hem uitgevallen. In alles wat hij aantrok zag hij eruit als een vogelverschrikker, lang en slungelig, en ze had kwaad gedacht dat hij het opzettelijk deed, dat hij zo’n pak best wat kon oppeppen als hij maar wilde.

‘Sst!’ zei Tessa preventief. Fats zei niets, maar Colin kwam hun kant op gelopen, voor de familie Jawanda uit. Hij leek in zijn geagiteerde toestand de rol van drager te verwarren met die van uitvaartleider: hij bleef aldoor bij de poort rondhangen om mensen welkom te heten. Parminder, grauw en grimmig in haar sari, werd op de voet gevolgd door haar kinderen. Vikram zag er in zijn donkere pak uit als een filmster.

Op een paar meter afstand van de kerkdeuren stond Samantha Mollison te wachten naast haar echtgenoot. Ze keek naar de felle, gebroken witte hemel en bedacht hoe jammer het was dat de zon zijn stralen verspilde aan de verkeerde kant van de wolken. Ze weigerde het verharde pad te verlaten, hoeveel oude dametjes er ook koude enkels opliepen in het gras. Straks zakten haar lakleren hakken nog weg in de zachte grond en werden ze vies en modderig.

Wanneer ze werden begroet door bekenden reageerden Miles en Samantha uiterst vriendelijk, maar met elkaar wisselden ze geen woord. Ze hadden de avond ervoor ruzie gehad. Een paar mensen informeerden naar Lexie en Libby, die normaal gesproken in het weekend naar huis kwamen, maar de meisjes logeerden allebei bij een vriendinnetje. Samantha wist dat Miles het vervelend vond dat ze er niet waren. Hij speelde in het openbaar graag de pater familias. Misschien, dacht ze met bijna weldadige irritatie, zou hij haar en de meisjes vragen om te poseren voor zijn verkiezingsposters. Ze zou hem met veel plezier laten weten hoe ze daarover dacht.

Samantha kon merken dat de overweldigende opkomst Miles verbaasde. Hij vond het ongetwijfeld spijtig dat hij geen grotere rol speelde bij het afscheid. Het was een ideale gelegenheid om tersluiks campagne te voeren voor Barry’s raadszetel, met dit enorme publiek van geboeide toehoorders. Ze nam zich voor een valse toespeling te maken op deze gemiste kans zodra zich een geschikt moment voordeed.

‘Gavin!’ riep Miles toen hij het vertrouwde blonde, smalle hoofd zag.

‘O, hallo, Miles. Dag, Sam.’

Gavins nieuwe zwarte stropdas stak glimmend af tegen zijn witte overhemd. Hij had paarse wallen onder zijn lichte ogen. Samantha ging op haar tenen staan en boog zich naar hem toe, zodat hij er met goed fatsoen niet onderuit kon haar op de wang te kussen en haar muskusachtige parfum in te ademen.

‘Wat een opkomst, hè?’ zei Gavin, en hij keek om zich heen.

‘Gavin is een van de dragers,’ zei Miles tegen zijn vrouw, op precies dezelfde toon waarop hij zou hebben verkondigd dat een klein, niet al te snugger kind een plakplaatje in zijn schriftje had gekregen van de juf. Eerlijk gezegd was hij nogal verbaasd geweest toen Gavin hem vertelde dat die eer hem te beurt was gevallen. Miles had zich ergens voorgesteld dat Samantha en hij eregasten zouden zijn, omringd door een geheimzinnig aura van gewichtigheid, aangezien ze aanwezig waren geweest bij Barry’s sterven. Het zou een aardig gebaar zijn geweest als Mary, of een van haar naasten, hem had gevraagd een Bijbeltekst voor te lezen of een woordje te spreken, om de belangrijke rol te benadrukken die hij had gespeeld bij Barry’s laatste ogenblikken.

Samantha gaf opzettelijk geen enkel blijk van verbazing over Gavins begunstigde positie. ‘Barry en jij hadden nogal een hechte band, hè Gav?’

Gavin knikte. Hij was nerveus en een beetje misselijk. Hij had bijna niet geslapen en was in de vroege uurtjes ontwaakt uit de vreselijkste dromen, waarin hij eerst de kist had laten vallen, zodat Barry’s stoffelijk overschot op de kerkvloer belandde, en zich vervolgens had verslapen, waardoor hij te laat was voor de begrafenis en hij Mary na aankomst bij St Michael and All Saints moederziel alleen had aangetroffen op het kerkhof, waar ze met een spierwit, furieus gezicht tegen hem had geschreeuwd dat hij de afscheidsdienst had verpest.

‘Ik weet niet zo goed waar ik moet zijn,’ zei hij, om zich heen kijkend. ‘Ik heb zoiets nog nooit gedaan.’

‘Stelt niks voor, jongen,’ zei Miles. ‘Je hoeft maar één ding te onthouden: niks laten vallen, hihi.’

Miles’ meisjesachtige lach vormde een vreemd contrast met zijn zware stem. Gavin en Samantha zagen er de humor niet echt van in.

Colin Wall torende boven de mensenmenigte uit. Groot en onhandig, met zijn hoge, knobbelige voorhoofd, deed hij Samantha altijd denken aan het Monster van Frankenstein.

‘Gavin,’ zei hij. ‘Daar ben je. Ik denk dat we daar aan de zijkant moeten gaan staan, ik kom er zo aan.’

‘Okidoki,’ zei Gavin, opgelucht dat hij een concrete opdracht kreeg.

‘Colin,’ zei Miles met een knikje.

‘Ja, hallo,’ reageerde Colin nerveus, waarna hij zich afwendde en zich moeizaam een weg baande door de grote groep aanwezigen.

Verderop ontstond enig gedrang, en Samantha hoorde Howards luide stem: ‘Pardon… mag ik even? Ik probeer bij mijn familie te komen…’ De mensenmassa week uiteen en daar was Howard, reusachtig in een overjas met fluwelen biezen. Shirley en Maureen hobbelden achter hem aan, Shirley keurig en smaakvol in donkerblauw, Maureen vel over been, als een zwarte kraai, met een zwart gesluierde hoed.

‘Hallo, hallo,’ zei Howard, en hij gaf Samantha twee dikke zoenen op haar wangen. ‘Hoe gaat het met onze Sammy?’

Haar antwoord ging verloren in het geschuifel toen iedereen achteruit het pad af week. Er werd discreet om een goed plekje gestreden, want niemand wilde zijn plaats vlak bij de ingang van de kerk afstaan. Doordat de menigte doormidden werd gekliefd, kwam de ene helft van de aanwezigen tegenover de andere helft te staan. Samantha zag de familie Jawanda: koffiebruin tussen het overige bleke publiek. Vikram zag er absurd goed uit in zijn donkere pak, Parminder droeg een sari (waarom deed ze dat in vredesnaam? Wist ze dan niet dat ze daarmee types als Howard en Shirley in de kaart speelde?) en naast haar stond de kleine, corpulente Tessa Wall in een grijze jas die spande bij de knopen en schouders.

Mary Fairbrother en de kinderen liepen langzaam over het pad naar de kerk. Mary zag heel bleek en leek kilo’s lichter te zijn geworden. Kon ze in zes dagen tijd zo veel zijn afgevallen? Ze hield een van haar tweelingdochters bij de hand en had haar andere arm om de schouder van haar jongste zoon geslagen, terwijl de oudste, Fergus, achter haar aan liep. Ze keek strak voor zich uit, haar zachtmoedige lippen opeengeperst. De overige familieleden liepen achter Mary en de kinderen, en de stoet trok over de drempel en werd opgeslokt door het donkere interieur van de kerk.

Alle aanwezigen dromden tegelijk naar de deuren, wat resulteerde in een niet erg waardige opstopping. De Mollisons werden tegen de Jawanda’s aan geperst.

‘Na u, meneer Jawanda, ga uw gang…’ baste Howard, en hij stak een gestrekte arm uit om de chirurg voor te laten. Hij zorgde er met zijn reusachtige gestalte wel voor dat niemand anders hem kon passeren, zodat hij als eerste achter Vikram aan naar binnen wist te geraken, met hun beider gezinsleden in hun kielzog.

In het middenpad van St Michael and All Saints lag een kobaltblauwe loper. In de dakgewelven glinsterden vergulde sterren en het licht van de hangende kandelabers werd weerkaatst in koperen plaquettes. De gebrandschilderde ramen hadden de meest uiteenlopende, schitterende kleuren. Halverwege het schip, aan de epistelzijde, keek Saint Michael in hoogsteigen persoon op hen neer vanaf het hoogste raam, in zilveren wapenrusting. Aan zijn schouders ontsproten hemelsblauwe vleugels, in de ene hand hield hij een zwaard en in de andere een gouden weegschaal. Een in sandaal gestoken voet rustte op de rug van een kronkelende, donkergrijze satan met vleermuisvleugels die zich probeerde te verheffen. Het gelaat van de heilige was sereen.

Howard hield halt ter hoogte van Saint Michael en gaf aan dat zijn gezelschap zich links van hem in de kerkbanken diende te vervoegen. Vikram nam de bank rechts, aan de andere kant van het middenpad. Terwijl de Mollisons en Maureen langs hem heen trokken, bleef Howard op de kobaltblauwe loper staan, en hij sprak Parminder aan toen ze hem passeerde. ‘Vreselijk, dit. Van Barry. Wat een schok.’

‘Ja,’ antwoordde ze met intense haat in haar stem.

‘Dat lijkt me nou lekker zitten, zo’n gewaad,’ zei hij met een knikje naar haar sari. ‘Is dat ook zo?’

Ze nam zonder antwoord te geven plaats naast Jaswant. Howard ging ook zitten, als een reusachtig obstakel ter afsluiting van de rij, om eventuele nieuwkomers tegen te houden.

Shirley hield haar blik eerbiedig op haar knieën en haar gevouwen handen gericht, ogenschijnlijk in gebed, maar in werkelijkheid zat ze te piekeren over het gesprekje tussen Howard en Parminder over de sari. Shirley behoorde tot de categorie Pagforders die het in stilte betreurden dat de voormalige pastorie, die lang geleden was gebouwd als huisvesting voor een dominee van de anglicaanse kerk – een man met bakkebaarden en personeel in gesteven schortjes – nu onderdak bood aan een stelletje hindoes. (Het was Shirley nooit helemaal duidelijk geworden welke godsdienst de Jawanda’s aanhingen.) Als Howard en zij naar de tempel zouden gaan, dacht Shirley, of naar de moskee of wat voor gebedshuis de Jawanda’s ook bezochten, dan zouden zij toch ook hun hoofd moeten bedekken of hun schoenen uittrekken en wie weet wat allemaal nog meer, anders zou er schande van worden gesproken. En toch kon Parminder hier zomaar in een sari in de kerk lopen flaneren. En het was heus niet zo dat Parminder geen normale kleren bezat, want die droeg ze dagelijks naar haar werk. Die dubbele moraal, dat zat Shirley dwars. Die lui hadden totaal geen ontzag voor hún godsdienst, en in het verlengde daarvan voor Barry Fairbrother zelf, op wie Parminder zogenaamd zo gesteld was geweest.

Shirley ontvouwde haar handen, hief het hoofd en richtte haar aandacht op de kleding van de mensen die langsliepen, en op de omvang van de bloemstukken en kransen waarmee Barry de laatste eer werd bewezen. Een deel ervan stond tegen de communiebank opgesteld. Shirley zag het bloemstuk van de deelraad, waarvoor ze samen met Howard geld had ingezameld. Het was een grote, conventionele krans van witte en blauwe bloemen, de kleuren van het wapen van Pagford. Hun bijdrage werd volledig overschaduwd, net als alle andere bloemen die er lagen, door een gigantische roeispaan van bronzen chrysanten, afkomstig van de meisjes van het roeiteam.

Sukhvinder draaide zich om in de kerkbank op zoek naar Lauren, wier moeder – die bloemiste was – de roeispaan had gemaakt. Ze wilde haar laten weten dat ze hem had gezien en dat ze hem mooi vond, maar door de enorme drukte kon ze Lauren nergens vinden. Sukhvinder voelde een treurige trots op hun bijdrage, vooral toen ze zag dat de mensen elkaar op de roeispaan wezen voordat ze plaatsnamen in de kerkbanken. Vijf van de acht meisjes uit het team hadden er geld voor bijeengelegd. Sukhvinder wist dat Lauren in de middagpauze op zoek was gegaan naar Krystal Weedon en het getreiter had getrotseerd van haar vriendinnen, die op het lage muurtje bij de kiosk zaten te roken. Lauren had Krystal gevraagd of ze wilde meebetalen aan het bloemstuk. ‘Ja, ik doe mee,’ had Krystal geantwoord, maar ze had niet betaald, dus stond haar naam ook niet op het kaartje. En voor zover Sukhvinder kon zien, was Krystal ook niet naar de begrafenis gekomen.

Sukhvinders ingewanden voelden loodzwaar, maar de pijn in haar linkeronderarm en de scherpe steken die ze voelde zodra ze die arm bewoog vormden een geduchte tegenhanger. Gelukkig zat Fats Wall, angstaanjagend in zijn zwarte pak, niet bij haar in de buurt. Hij had haar blik gemeden toen hun beider families elkaar kortstondig troffen op het kerkhof. Blijkbaar voelde hij zich geremd door de aanwezigheid van hun ouders, zoals hij zich soms liet afremmen in het bijzijn van Andrew Price.

De vorige avond laat had haar anonieme cyberkweller haar een zwart-witfoto gestuurd van een naakt rubensiaans kind dat was bedekt met donkere donshaartjes. Ze had de foto ’s ochtends gezien terwijl ze zich omkleedde voor de begrafenis en hem meteen gewist.

Wanneer was ze voor het laatst gelukkig geweest? Ze wist dat ze in een vorig leven, lang voordat er dierengeluiden naar haar waren gemaakt, jarenlang tamelijk tevreden in deze kerk had gezeten. Ze had uit volle borst de liederen meegezongen met Kerstmis, Pasen en het oogstfeest. Ze mocht die Saint Michael wel, met zijn knappe, vrouwelijke prerafaëlitische gezicht, zijn gouden krullen… Maar vanochtend keek ze voor het eerst met andere ogen naar zijn voet die bijna achteloos op de tegenspartelende donkere duivel rustte, en ze vond zijn uitgestreken gezicht sinister en arrogant.

De kerk zat stampvol. Gedempte geluiden, galmende voetstappen en geroezemoes bliezen de bedompte lucht leven in. De pechvogels schuifelden helemaal achteraan de kerk in en zochten een staanplaats tegen de linkerwand. Sommige hoopvolle zielen slopen het middenpad door, vergeefs op zoek naar een overgebleven plekje in de bomvolle banken. Howard bleef onverstoorbaar voor zich uit kijken, tot Shirley hem op de schouder tikte en fluisterde: ‘Aubrey en Julia!’

Bij het horen van die namen draaide Howard zijn enorme lijf opzij en zwaaide met de liturgie om de aandacht van de Fawleys te trekken. Ze kwamen met ferme pas aangelopen, Aubrey lang, dun en kalend in een donker pak, Julia met haar lichtrode haar in een wrong. Ze bedankten Howard met een glimlach toen hij doorschoof en de anderen opzij duwde, om ervoor te zorgen dat de Fawleys voldoende ruimte hadden.

Samantha werd zo krap tussen Miles en Maureen geperst dat ze Maureens scherpe heupbot aan de ene kant in haar vlees voelde drukken en de sleutels in Miles’ jaszak aan de andere kant. Verwoed probeerde ze een centimeter extra ruimte te krijgen, maar Miles en Maureen konden allebei geen kant op, dus bleef ze strak voor zich uit staren en richtte ze haar gedachten uit alle macht op Vikram, die in de maand of wat dat ze hem niet had gezien niets van zijn aantrekkingskracht had verloren. Hij was zo ontzettend, onweerlegbaar knap dat het gewoon idioot was, lachwekkend. Met zijn lange benen en zijn brede schouders, de platte buik daar waar zijn overhemd in zijn broek verdween, en die donkere ogen met de lange zware wimpers, zag hij eruit als een halfgod vergeleken met de andere mannen in Pagford, die slap en bleek en vet waren. Toen Miles zich naar voren boog om fluisterend beleefdheden uit te wisselen met Julia Fawley en zijn sleutels pijnlijk in Samantha’s bovenbeen priemden, stelde ze zich voor dat Vikram haar donkerblauwe wikkeljurkje openscheurde, en in haar fantasie droeg ze niet het bijpassende topje dat de diepe kloof van haar decolleté moest verbergen…

Het orgel kraakte en er daalde een stilte neer, slechts verstoord door het voortdurende geritsel van kleding. Diverse aanwezigen keken om naar de kist die door het middenpad werd gedragen.

De verschillen tussen de dragers waren bijna komisch: Barry’s broers waren allebei één meter vijfenzestig, en Colin Wall, die achteraan liep, was één meter vijfentachtig, zodat de achterkant van de kist substantieel hoger hing dan de voorkant. De doodskist was niet vervaardigd van glanzend mahoniehout, maar van gevlochten riet.

Het is verdomme een picknickmand! dacht Howard ontsteld.

Velen die de rieten doodskist zagen langskomen keken verbaasd, maar er waren ook mensen die er al van op de hoogte waren. Mary had Tessa verteld (die het weer aan Parminder had doorgegeven) dat het materiaal was uitgekozen door Fergus, Barry’s oudste zoon, omdat riet duurzaam was, snel aangroeide en daardoor milieuvriendelijk was. Fergus was een groot voorstander van alles wat groen en ecologisch verantwoord was.

Parminder vond de rieten mand beter, stukken beter, dan de starre houten kisten waarin de meeste Britten zich van hun doden ontdeden. Haar grootmoeder had het uit bijgeloof altijd een eng idee gevonden dat de ziel werd opgesloten in een zware, dichte kist, en ze kon er al helemaal niet tegen dat Britse begrafenisondernemers zelfs het deksel vastschroefden.

De dragers lieten de rieten kist op de met brokaat beklede baar zakken en trokken zich terug. Barry’s zoon, zijn broers en zijn zwager schuifelden naar de voorste bank en Colin liep krampachtig terug naar Tessa.

Gavin aarzelde twee bibberige tellen. Parminder kon zien dat hij niet wist waar hij heen moest: zijn enige optie was om onder het toeziend oog van driehonderd mensen terug te lopen door het middenpad. Maar Mary moest hem een teken hebben gegeven, want hij nam hevig blozend plaats op de eerste rij, naast Barry’s moeder. Parminder had Gavin slechts één keer gesproken, toen ze hem had getest op chlamydia en hem daarvoor had behandeld. Hij had haar daarna nooit meer aangekeken.

‘Ik ben de Opstanding en het leven, al wie in Mij gelooft zal leven ook al is hij gestorven, en eenieder die leeft en in Mij gelooft zal in Eeuwigheid niet sterven…’

De predikant leek zelf niet te luisteren naar de woorden die hij uitsprak, hij leek zich alleen te bekommeren om zijn voordracht, die zangerig en ritmisch was. Parminder had zijn stijl leren kennen door de kerstdiensten die ze in de loop der jaren had bijgewoond met de andere ouders van St Thomas. Maar hoe vaak ze hier ook kwam, ze had zich nooit kunnen vereenzelvigen met het bleke gezicht dat in zijn wapenrusting op haar neerkeek, of met het vele donkere hout, de harde banken en het vreemde altaar waar het met edelstenen bezette gouden kruis stond, noch met de sombere kerkliederen, die ze kil en akelig vond.

Dus sloot ze zich af voor het gegalm van de predikant en richtte ze haar gedachten op haar vader. Door het keukenraam had ze hem zien liggen, plat op zijn buik, terwijl de radio keihard doorspeelde boven op het konijnenhok. Haar vader lag daar al twee uur, en al die tijd was zij met haar moeder en haar zusjes wezen winkelen. Ze kon nog steeds haar vaders schouder onder zijn warme overhemd voelen toen ze hem door elkaar had geschud. ‘Papa! Papaaaaaa!’

Ze hadden Darshans as verstrooid in een sneu, onbeduidend riviertje, de Rea in Birmingham. Parminder kon zich de troebele kleikleur van het water op die bewolkte junidag nog goed herinneren, en de wolk piepkleine witte en grijze vlokjes die bij haar vandaan was gedreven.

Het orgel kwam krakend en piepend tot leven, en samen met de andere kerkgangers ging ze staan. Ze ving een glimp op van de roodblonde achterhoofden van Niamh en Siobhan, die precies even oud waren als zij was geweest toen Darshan haar werd ontnomen. Een vlaag van genegenheid welde bij Parminder op, tegelijk met een pijnscheut en een verwarrend verlangen om hen in haar armen te sluiten en te zeggen dat ze wist wat het was, dat ze begreep wat ze doormaakten…

+++

Morning has broken, like the first morning…

+++

Gavin hoorde een hoog, trillend stemmetje ergens naast zich op de eerste rij: Barry’s jongste zoon had de baard nog niet in de keel. Hij wist dat Declan het lied had uitgekozen. Dat was een van de onaangename details van de afscheidsdienst die Mary zo nodig met hem had willen delen.

De dienst viel hem nog veel zwaarder dan hij had verwacht. Hij had liever een houten kist gezien. Nu had hij een afschuwelijk, diepgeworteld besef van Barry’s gewicht in de lichte rieten mand. Al die zelfgenoegzaam starende mensen toen hij door het middenpad liep, begrepen ze dan niet wat hij in handen had?

Toen was dat afschuwelijke moment aangebroken waarop tot hem doordrong dat niemand een plaatsje voor hem had vrijgehouden, dat hij onder al die priemende blikken helemaal terug zou moeten lopen naar achteren, om zich te verstoppen tussen de staande menigte… In plaats daarvan had hij er niet onderuit gekund om op de eerste rij te gaan zitten, angstaanjagend zichtbaar. Het was alsof je helemaal vooraan zat in een achtbaan, zodat je de volle laag kreeg bij iedere afgrijselijke bocht en afdaling.

Toen hij daar zo zat, op amper een meter afstand van Siobhans zonnebloem, waarvan het hart zo groot was als het deksel van een middelgrote pan, omringd door een zee van gele fresia’s en lelies, wenste hij zowaar dat Kay was meegegaan, tot zijn eigen stomme verbazing. Als zij er was geweest, dan had hij zich getroost geweten door iemand die aan zijn kant stond, iemand die gewoon een plaatsje voor hem zou hebben vrijgehouden. Hij had er niet bij stilgestaan hoe triest het zou overkomen dat hij in zijn eentje was komen opdagen.

De psalm was afgelopen. Barry’s oudere broer kwam naar voren om het woord te nemen. Gavin begreep niet hoe hij dat kon opbrengen, met het lijk van Barry pal voor zijn neus, onder de zonnebloem (gekweekt uit een zonnepit, maandenlang). Hij begreep ook niet hoe Mary daar zo rustig kon zitten, met gebogen hoofd, haar blik gericht op de gevouwen handen in haar schoot. Gavin riep allerlei opruiende gedachten op om de strekking van de afscheidsrede te verzachten.

Zodra we de kinderjaren hebben gehad – gelukkige jeugd, dolle pret, blabla – gaat hij het verhaal vertellen van Barry’s ontmoeting met Mary. Kom op, een beetje opschieten graag…

Ze zouden Barry weer in die auto moeten schuiven, en dan helemaal terug naar Yarvil om hem daar te begraven, want het piepkleine kerkhof van St Michael and All Saints lag twintig jaar geleden al vol. Gavin stelde zich voor hoe hij de rieten kist onder het toeziend oog van alle aanwezigen eigenhandig zou laten zakken. Daarmee vergeleken zou het in en uit de kerk dragen van de kist een peulenschil zijn.

Een van de tweelingdochters huilde. Vanuit zijn ooghoek zag Gavin Mary een hand naar haar uitsteken.

Schiet verdomme een beetje op, dan hebben we het maar gehad.

‘Ik geloof dat we gerust kunnen stellen dat Barry wist wat hij wilde,’ zei Barry’s broer met schorre stem. Hij wist de aanwezigen een paar keer een lachje te ontlokken met zijn verhalen over Barry’s capriolen als kind. De spanning in zijn stem was voelbaar. ‘Hij was vierentwintig toen we voor mijn vrijgezellenweekend naar Liverpool gingen. De eerste avond vertrokken we van de camping naar de kroeg, en achter de bar stond de dochter van de eigenaar, een mooie blonde studente die op zaterdagavond meehielp in de zaak. Barry heeft de hele avond aan de bar gehangen om haar te versieren met zijn mooipraterij, waardoor hij het aan de stok kreeg met haar vader, tegenover wie hij deed alsof hij die losgeslagen bende verderop in de pub niet kende.’

Een zwak gelach. Mary liet haar hoofd hangen. Ze hield nu aan beide kanten de handen van haar kinderen vast.

‘Later die avond zei hij in de tent tegen me dat hij met haar zou trouwen. “Ho even, ik ben hier degene die dronken zou moeten zijn.”’ Weer een lachje. ‘De volgende avond moest en zou hij terug naar diezelfde pub. Bij thuiskomst was het eerste wat hij deed een ansichtkaart kopen en die naar haar sturen om te laten weten dat hij het weekend daarop weer zou komen. Een jaar en een dag na hun eerste ontmoeting zijn ze getrouwd, en ik denk dat iedereen die hen kent het er wel over eens zal zijn dat Barry daar goed aan heeft gedaan. Ze hebben vier prachtkinderen gekregen: Fergus, Niamh, Siobhan en Declan…’

Gavin ademde diep in en weer uit, in en uit. Hij probeerde zich af te sluiten voor de toespraak en vroeg zich af wat zijn eigen broer in dezelfde omstandigheden over hem zou zeggen. Hem was niet het geluk ten deel gevallen dat Barry had gehad. Gavins liefdesleven was een stuk minder idyllisch. Hij had nooit zijn droomvrouw ontmoet in een pub, blond en glimlachend, genegen een biertje voor hem te tappen. Nee, hij had het moeten doen met Lisa, voor wie hij nooit goed genoeg was geweest. Aan hun zeven lange jaren samen, waarin ruzies een steeds prominentere rol hadden gespeeld, was een abrupt einde gekomen toen hij een druiper had opgelopen, en daarna had hij, vrijwel zonder adempauze, Kay leren kennen, die zich aan hem had vastgeklampt als een onverzettelijk, opdringerig weekdier…

Maar toch zou hij haar straks bellen, want hij dacht niet dat hij het na deze beproeving zou aankunnen om in een leeg huis te zitten. Hij zou haar eerlijk vertellen dat de begrafenis afschuwelijk was geweest en dat hij had gewenst dat ze bij hem was. Dat moest het laatste restje ergernis over hun ruzie toch wel wegnemen. Vanavond wilde hij niet alleen zijn.

Twee rijen achter hem zat Colin Wall te huilen, luid en duidelijk snikkend in een grote, doorweekte zakdoek. Tessa had haar hand op zijn bovenbeen gelegd en kneep er zachtjes in. Ze dacht aan Barry, hoe goed hij haar met Colin had geholpen, hoe fijn het was geweest om samen te lachen. Ze dacht terug aan zijn grenzeloze gulheid. Glashelder zag ze hem voor zich, klein en rossig, zoals hij op hun laatste feest de jive had gedanst met Parminder, zijn imitatie van Howard Mollisons kritiek op The Fields, zijn tactvolle advies aan Colin om Fats’ gedrag te beschouwen als puberstreken en niet als de gedragingen van een psychopaat.

Tessa was bang voor de gevolgen van het verlies van Barry Fairbrother voor de man die naast haar zat, bang voor wat die ontzaglijke, ongezouten afwezigheid met hem zou doen, bang dat Colin een belofte had gedaan aan de dode die hij niet kon waarmaken, en dat hij niet inzag wat de kleine Mary, met wie hij aldoor wilde praten, van hem vond. En als een kriebelend wormpje kroop dwars door al Tessa’s angsten en gepieker de eeuwige aanstichter van bezorgdheid: Fats. Ze vroeg zich af hoe ze een explosie zou kunnen voorkomen, hoe ze Fats zover zou kunnen krijgen dat hij meeging naar de begraafplaats, of hoe ze anders voor Colin zou kunnen verbergen dat Fats niet meeging – dat laatste zou misschien makkelijker zijn.

‘We eindigen deze dienst met een lied dat is uitgekozen door Barry’s dochters Niamh en Siobhan, een nummer dat veel voor hen en hun vader betekende,’ zei de predikant. Door zijn onbewogen toon slaagde hij erin afstand te nemen van wat er te gebeuren stond.

De beat schalde zo luid uit de verborgen speakers dat de kerkgangers zich rot schrokken. Een Amerikaanse stem zei ‘uh huh, uh huh’ en toen begon Jay-Z te rappen:

+++

Good girl gone bad –

Take three –

Action

No clouds in my storms…

Let it rain, I hydroplane into fame

Comin’ down with the Dow Jones…

+++

Sommige mensen dachten dat er sprake moest zijn van een vergissing. Howard en Shirley wierpen elkaar verontruste blikken toe, maar niemand drukte op ‘stop’ of kwam naar voren om zich te excuseren. Toen zong een krachtige vrouwenstem:

+++

You had my heart

And we’ll never be worlds apart

Maybe in magazines

But you’ll still be my star…

+++

De dragers liepen met de rieten kist terug door het middenpad, gevolgd door Mary en de kinderen.

+++

… now that it’s raining more than ever,

Know that we’ll still have each other

You can stand under my umbuh-rella

You can stand under my umbuh-rella

+++

De kerkgangers stroomden traag de kerk uit en deden hun best om niet in het ritme van het nummer te lopen.

+++

+++

II

+++

Andrew Price liep met zijn vaders racefiets aan de hand de garage uit, behoedzaam langs de auto om die niet te beschadigen. Hij tilde de fiets de stenen trap af en het ijzeren hek door, waarna hij buiten in het laantje tussen de heggen zijn voet op een pedaal zette, een paar meter stepte en vervolgens zijn andere been over het zadel zwaaide. Hij zoefde links de duizelingwekkend steile helling af en racete zonder te remmen naar beneden, in de richting van Pagford.

De hagen en de hemel vloeiden in elkaar over en hij waande zich op een wielerbaan terwijl de wind zijn gewassen haar en zijn zojuist schoongeboende gezicht geselde. Ter hoogte van de wigvormige tuin van de familie Fairbrother remde hij af, want een paar maanden eerder had hij deze scherpe bocht te hard genomen en was hij thuisgekomen met een gescheurde spijkerbroek en schaafwonden op zijn gezicht.

Freewheelend, met één hand aan het stuur, reed hij Church Street in, waar hij weer lekker hard – maar wel minder hard dan daarnet – heuvelafwaarts reed, om enigszins in te houden toen hij zag dat er voor de kerk een doodskist in een lijkwagen werd geschoven en er door de zware houten deuren een rouwstoet naar buiten dromde. Daarna fietste hij zo hard hij kon de hoek om, uit het zicht. Hij wilde Fats niet de kerk uit zien komen met een treurende Cubby, in het goedkope pak en met de das die hij gisteren tijdens Engels met zo veel vernietigend aplomb had beschreven. Dat zou zijn alsof hij zijn vriend stoorde onder het schijten.

Andrew fietste langzaam om het plein heen, streek met één hand zijn haar naar achteren en vroeg zich af wat de koude wind had aangericht met zijn paarsrode acne, en of de antibacteriële wasemulsie de felle vlekken wat had verkleind. Intussen nam hij zijn verhaal nog een keer door: hij kwam bij Fats vandaan (dat had gekund, waarom niet?), dus was Hope Street een logische route naar de rivier, via de eerste de beste zijstraat. Daarom hoefde Gaia Bawden (als ze toevallig uit het raam van haar huis keek en ze hem toevallig zag en ze hem toevallig herkende) niet te denken dat hij hier was omwille van haar. Andrew verwachtte niet dat hij een verklaring zou hoeven geven voor het feit dat hij door haar straat fietste, maar hij hield het verhaal in zijn achterhoofd omdat hij meende dat het hem een coole, onverstoorbare uitstraling schonk.

Hij wilde alleen maar weten in welk huis ze woonde. Hij was al twee keer eerder in het weekend door de korte straat met de rijtjeshuizen gereden, iedere spier in zijn lijf tot het uiterste gespannen, maar tot dusver had hij niet kunnen ontdekken welk pand zijn heilige graal herbergde. Het enige wat hij te weten was gekomen dankzij steelse blikken door de vieze ramen van de schoolbus, was dat ze aan de rechterkant woonde, op een even nummer.

Zo beheerst mogelijk reed hij de hoek om, als een man die toevallig de kortste route naar de rivier nam, in gedachten verzonken, maar bereid om een klasgenote te begroeten, mocht hij die toevallig tegenkomen…

Daar stond ze. Op de stoep. Andrews benen bleven trappen, al voelde hij de pedalen niet, en opeens was hij zich ervan bewust hoe dun de bandjes waren waarop hij balanceerde. Ze rommelde in haar leren handtas, haar koperbruine haar viel voor haar gezicht. Op de half geopende deur achter haar stond huisnummer 10. Haar zwarte T-shirt was net iets te kort en toonde een strook blote huid, en ze droeg een brede riem en een strakke spijkerbroek… Toen hij haar bijna voorbijgereden was, deed ze de deur dicht en draaide zich om. Haar haar viel niet langer voor haar mooie gezicht en ze zei, luid en duidelijk, met dat Londense accent van haar: ‘Hé, hoi.’

‘Hoi,’ zei hij. Zijn benen fietsten door. Anderhalve meter, drie meter, waarom was hij niet gestopt? De schrik hield hem in beweging, hij durfde niet om te kijken. Hij was al aan het einde van de straat, shit, nu niet vallen, de hoek om, te verbijsterd om vast te stellen of hij opgelucht of teleurgesteld was dat hij haar achter zich had gelaten.

Holy shit.

Hij fietste door naar het stuk bos aan de voet van Pargetter Hill, waar de rivier zo nu en dan tussen de bomen door glinsterde, maar hij zag niets anders meer voor zich dan Gaia, die als neonreclame op zijn netvlies bleef branden. De smalle geasfalteerde weg was overgegaan in een onverhard fietspad, en een licht briesje streelde zijn gezicht, waarvan hij meende dat het niet rood was geworden omdat het allemaal zo snel was gegaan.

‘Fucking hell!’ zei hij hardop tegen de frisse lucht en het verlaten fietspad.

Opgewonden nam hij deze onverwachte, kostbare schat nog eens door: haar volmaakte figuur, gehuld in strak denim en stretchkatoen, achter haar huisnummer 10 op een afgebladderde, haveloze blauwe deur, ‘Hé, hoi’, achteloos en spontaan. Ze moest zijn gelaatstrekken dus wel hebben opgeslagen, ergens in het hoofd waar dat fantastische gezicht deel van uitmaakte.

De fiets hobbelde over het ruige pad, dat bezaaid lag met steentjes. Uitgelaten reed Andrew verder, tot hij zijn evenwicht niet langer kon bewaren en moest afstappen. Hij liep tussen de bomen door naar de smalle rivieroever, waar hij de fiets plat neerlegde tussen de bosanemonen, die sinds de laatste keer dat hij hier was geweest als witte sterretjes waren opengegaan.

De eerste keer dat hij de fiets van zijn vader leende had die gezegd: ‘Zet hem op slot als je een winkel binnengaat. Ik waarschuw je, als dat ding wordt gejat…’

Maar het kettingslot was niet lang genoeg om de fiets aan een boomstam vast te maken, en bovendien: hoe verder Andrew van hem weg was, hoe minder angst zijn vader hem inboezemde. Met zijn gedachten nog bij het reepje blote huid van Gaia’s taille en bij haar verfijnde gezicht liep Andrew naar de plek waar de oever samenkwam met de uitgesleten berghelling en waar een rotsachtige klip was ontstaan boven het snelstromende groenige water.

Het smalste gedeelte van de glibberige, afbrokkelende oever liep langs de voet van de heuvel. Je kon er alleen overheen – tenminste, wanneer je voeten intussen twee keer zo groot waren als de eerste keer dat je hier kwam – door je tegen de rotswand te drukken en je zijwaarts voort te bewegen door vast te houden aan boomwortels en uitstekende rotspunten.

De aardse geur van de rivier en het natte zand was Andrew zeer vertrouwd, net als het gevoel van de smalle richel met gras onder zijn voeten en de spleten en uitsteeksels in de rotswand waar hij met zijn handen naar tastte. Fats en hij hadden deze geheime plek ontdekt toen ze elf jaar waren. Ze wisten dat ze hier niet mochten komen en dat het gevaarlijk was, na alle waarschuwingen over de rivier. Doodsbenauwd maar vastbesloten de ander niets te laten merken, waren ze over de vervaarlijke richel geschuifeld, waarbij ze zich vastklemden aan alles wat uit de rotsen stak, en op het allersmalste puntje hadden ze met een vuist elkaars T-shirts beetgepakt.

Door jarenlange ervaring slaagde Andrew erin, ook al kon hij zijn aandacht er nauwelijks bij houden, om zich als een krab langs de massieve rotswand voort te bewegen terwijl het water nog geen meter onder zijn gympen voortraasde. Vervolgens dook hij behendig de rotsspleet in die ze lang geleden hadden ontdekt. Die ontdekking had destijds gevoeld als een teken van hogerhand, een beloning voor hun waagstuk. De holte in de rotsen was net iets groter dan een tweepersoonstentje. Hij kon er niet meer rechtop staan, maar er was genoeg ruimte voor twee tieners om naast elkaar te liggen, pal aan de snelstromende rivier, achter de bomen die het licht filterden, omlijst door de driehoekige ingang van de rotsspleet.

De eerste keer dat ze er kwamen hadden ze met takken in de rotswanden gepord, maar een geheime doorgang naar de erboven gelegen abdij hadden ze niet gevonden. Toch was het wijs dat zij de enigen waren die deze schuilplaats kenden, en ze hadden gezworen de ontdekking eeuwig geheim te houden. Andrew herinnerde zich een plechtige eed, met spuug en een vloek. Ze noemden hun plekje ‘de Kluis’.

Het rook er naar aarde, ook al was het schuine plafond van steen. Een donkergroene rand op de wanden verried dat er ooit water in de grot had gestaan, net niet helemaal tot bovenaan. De bodem lag bezaaid met hun peuken en de afgescheurde kartonnetjes die ze gebruikten om joints te draaien. Andrew ging zitten, zijn benen bungelend boven het modderige groene water, en pakte uit zijn jaszak de sigaretten en aansteker die hij had gekocht van zijn laatste verjaardagsgeld, aangezien hij geen zakgeld meer kreeg. Hij stak een sigaret op, nam een diepe trek en haalde zo veel mogelijk details van zijn glorieuze ontmoeting met Gaia Bawden terug: smalle taille en ronde heupen, de romige huid tussen het leer van haar riem en haar T-shirt, de volle, brede mond, ‘Hé, hoi’. Het was de eerste keer dat hij haar zonder schooluniform had gezien. Waar ging ze naartoe, met haar leren handtas? Wat was er voor haar op zaterdagochtend in Pagford te doen? Zou ze de bus naar Yarvil nemen? Wat ging er door haar heen zodra ze uit het zicht was, welke vrouwengeheimen hielden haar bezig?

En voor de zoveelste keer vroeg hij zich af of het denkbaar was dat dat onweerstaanbare uiterlijk een banale persoonlijkheid verborg. Gaia was de enige die die vraag ooit bij hem had opgeroepen: het idee van lichaam en ziel als gescheiden eenheden was nooit bij hem opgekomen voordat hij haar voor het eerst zag. Zelfs toen hij zich probeerde voor te stellen hoe haar borsten eruit zouden zien en zouden aanvoelen, op basis van het visuele bewijs dat hij had weten te verzamelen dankzij een enigszins doorzichtige schoolblouse en een witte beha, weigerde hij te geloven dat de aantrekkingskracht die ze op hem uitoefende puur lichamelijk was. Haar manier van bewegen deed hem net zo veel als muziek, en niets deed hem zo veel als muziek. De geest die dat weergaloze lichaam leven inblies moest toch ook wel uitzonderlijk zijn? Waarom zou de natuur een dergelijk omhulsel op de wereld zetten als de inhoud niet nóg waardevoller was?

Andrew wist hoe naakte vrouwen eruitzagen, want Fats had thuis een computer zonder filter op zijn kamer. Samen hadden ze internetporno gekeken, zo’n beetje alles wat maar gratis toegankelijk was: geschoren vulva’s, met twee handen opengesperde roze schaamlippen die een donkere, gapende spleet toonden, gespreide billen waartussen een rimpelige anus zichtbaar was, en dik gestifte monden waar sperma langs droop. Andrews opwinding werd nog verhevigd door het paniekerige besef dat ze mevrouw Wall pas zouden horen wanneer ze al halverwege de krakende trap was. Zo nu en dan waren ze op bizarre dingen gestuit waar ze hard om moesten lachen, zelfs de keren dat Andrew niet goed wist of hij het nu opwindend of afstotelijk vond (zweepjes en zadels, tuigjes, touwen, kousen, en één keer iets waar zelfs Fats niet om kon lachen: close-ups van metalen staketsels en naalden die in menselijk vlees waren gestoken, en de afgezaagde versteende, gillende vrouwengezichten).

Fats en hij waren samen uitgegroeid tot experts op het gebied van siliconenborsten, gigantisch groot en strak. ‘Plastic,’ stelde een van hen dan onaangedaan vast wanneer ze samen achter de computer zaten, de deur gebarricadeerd voor Fats’ ouders. De blondine op het scherm zat met haar armen omhoog schrijlings op een behaarde man, haar borsten met de grote bruine tepels als bowlingballen hangend tegen haar smalle ribbenkast, aan de onderkant dunne paarse lijntjes waar de siliconen waren ingebracht. Je kon ze al bijna voelen als je ernaar keek: stevig, alsof er een voetbal onder de huid zat. Andrew kon zich niets erotischers voorstellen dan een natuurlijke borst, zacht en sponzig en misschien een beetje veerkrachtig, met als tegenhanger heel harde tepels (hoopte hij).

En al die beelden voegden zich ’s avonds laat samen met de mogelijkheden die echte meisjes boden, van vlees en bloed, met het weinige dat hij door hun kleren heen kon voelen wanneer hij hen dicht genoeg durfde te naderen. Niamh was de minst knappe van de Fairbrother-tweeling, maar ze was wel het gewilligst geweest in de toneelzaal tijdens de kerstdisco. Half verscholen achter het muffe gordijn, in een donker hoekje, hadden ze tegen elkaar aan gestaan, en toen had Andrew zijn tong in haar mond geduwd. Met zijn handen was hij tot haar behabandje gekomen, en niet verder, want ze had hem steeds weggeduwd. Zijn belangrijkste drijfveer was de wetenschap geweest dat Fats ergens in het donker verder ging dan hij. En nu liep zijn hoofd over van Gaia. Ze was het meest sexy meisje dat hij ooit had gekend, en ze was de bron van een volkomen onverklaarbaar verlangen. Van bepaalde gitaarriffs, bepaalde beats, kon hij kippenvel krijgen van zijn tenen tot zijn kruin. Gaia Bawden had dezelfde uitwerking op hem.

Hij stak nog een sigaret op met de peuk van de vorige, die hij daarna in het water gooide. Toen hoorde hij het vertrouwde geschuifel en hij boog zich voorover tot hij Fats zag, die nog in zijn begrafenispak met gespreide armen en benen langs de rotswand klom, van steunpunt naar steunpunt over de smalle richel naar de opening waar Andrew zat.

‘Fats.’

‘Arf.’

Andrew trok zijn benen in om Fats de ruimte te geven de Kluis in te kruipen.

‘Fucking hell,’ zei Fats toen hij daarin was geslaagd. Hij had iets onhandigs, als een spin met lange poten, en zijn magerte werd nog eens benadrukt door het zwarte pak.

Andrew gaf hem een sigaret. Fats stak ze altijd op alsof hij in de gierende wind stond, met één hand om het vlammetje gekromd, zijn voorhoofd licht gefronst. Hij nam een trek, blies een rookkring de Kluis uit en trok zijn donkergrijze stropdas los. Hij zag er ouder uit, en eigenlijk niet eens zo idioot, in het pak, dat op de knieën en bij de manchetten vol zand zat van zijn tocht naar de rotsspleet.

‘Je zou echt denken dat ze holmaatjes waren,’ zei Fats nadat hij nog een flinke trek van zijn sigaret had genomen.

‘Had Cubby het zwaar?’

‘Of hij het zwaar had? Hij was fucking hysterisch. Hij kreeg zelfs de hik door zijn gejank. Cubby was er slechter aan toe dan de weduwe, man.’

Andrew schoot in de lach. Fats blies nog een rookkring uit en zat te friemelen aan een van zijn enorme oren. ‘Ik ben eerder opgestapt. Hij is nog niet eens begraven.’

Zwijgend bleven ze een poos zitten roken, uitkijkend over de modderige rivier. Andrew dacht al na over de woorden ‘eerder opgestapt’ en de hoge mate van autonomie die Fats vergeleken met hem leek te hebben bereikt. Simon, met zijn eeuwige woede, stond tussen Andrew en al te veel vrijheid in: in Hilltop House werd je soms al puur voor je aanwezigheid gestraft. Een tijd terug had Andrew zijn fantasie de vrije loop gelaten toen ze bij het vak filosofie en godsdienst allerlei primitieve goden behandelen, met hun arbitraire straffen en gewelddadigheid, en de offers van vroege beschavingen om die goden gunstig te stemmen. Andrew moest daarbij denken aan de gerechtigheid die hij thuis had leren kennen: zijn vader als heidense god en zijn moeder die als hogepriesteres van diens cultus probeerde te interpreteren en te bemiddelen, meestal zonder succes, en die maar bleef geloven – al wees alles op het tegendeel – dat haar god in wezen grootmoedig en redelijk was.

Fats leunde met zijn hoofd tegen de stenen wand van de grot en blies rook naar het plafond. Hij dacht aan wat hij Andrew wilde vertellen. In zijn hoofd had hij gerepeteerd hoe hij erover zou beginnen, tijdens de begrafenisdienst, terwijl zijn vader luidkeels zat te snikken in zijn zakdoek. Fats keek er zo naar uit het te vertellen dat hij het bijna niet meer voor zich kon houden, maar hij was vastbesloten het niet plompverloren te brengen. Voor hem was erover vertellen bijna even gewichtig als de daad zelf. Hij wilde niet dat Andrew zou denken dat hij zich alleen maar hierheen had gehaast om zijn relaas te doen.

‘Je weet toch dat Fairbrother in de raad zat?’ vroeg Andrew.

‘Ja,’ antwoordde Fats, blij met een onderwerp dat de stilte kon vullen.

‘Si-Pie zegt dat hij zich kandidaat gaat stellen voor zijn zetel.’

‘Echt?’ Fats keek Andrew vragend aan. ‘Hoe komt hij daar nou bij?’

‘Volgens hem streek Fairbrother steekpenningen op van een of andere aannemer.’ Andrew had Simon er Ruth die ochtend over horen vertellen in de keuken. Het verklaarde alles. ‘Daar wil hij van meeprofiteren.’

‘Dat was Barry Fairbrother niet,’ zei Fats, en hij tikte lachend zijn as op de bodem van de grot. ‘En ook niet de raad. Dat was in Yarvil, die kerel van Frierly, hoe heet hij ook alweer? Hij zat in het schoolbestuur van Winterdown. Cubby blééf er bijna in. De pers heeft hem nog gebeld voor een reactie en zo. Die Frierly is opgepakt. Leest Si-Pie The Yarvil and District Gazette niet?’

Andrew staarde Fats aan. ‘Typisch Si-Pie, de sukkel.’

Hij drukte zijn sigaret uit in het zand en schaamde zich voor zijn vader. Simon had het weer eens bij het verkeerde eind. Hij deed smalend over zijn dorpsgenoten, hoonde hun bezorgdheid weg en was trots op zijn afzondering in dat stomme huisje van hem hoog op de heuvel, maar opeens wilde hij zijn gezin blootstellen aan een enorme vernedering, op basis van een lullig misverstand.

‘Si-Pie deugt echt niet, hè?’

Ze noemden hem Si-Pie omdat dat Ruths koosnaampje voor haar echtgenoot was. Fats had haar die naam een keer horen gebruiken toen hij bij hen thuis at, en sindsdien had hij Simon wanneer hij alleen met Andrew sprak nooit meer anders genoemd.

‘Voor geen meter,’ zei Andrew, die zich afvroeg of hij zijn vader de kandidatuur voor de raad uit het hoofd kon praten door hem te vertellen dat zijn informatie onjuist was.

‘Wel toevallig trouwens,’ zei Fats. ‘Cubby stelt zich ook verkiesbaar.’ Hij blies rook uit door zijn neus en staarde naar de rotswand boven Andrews hoofd. ‘Waar zullen de kiezers op stemmen, op de schoft of de sukkel?’

Andrew schoot in de lach. Hij vond het hilarisch dat Fats zijn vader een schoft noemde.

‘Dit moet je proberen,’ zei Fats. Hij stak de sigaret in zijn mond en klopte eerst op zijn heupen, ook al wist hij dat de envelop in zijn borstzakje zat. ‘Hier.’ Hij maakte het envelopje open en toonde Andrew de inhoud: bruine zaadjes zo groot als peperkorrels, in een poederig mengsel van verschrompelde takjes en blaadjes.

‘Dit is echt goed spul.’

‘Wat is het precies?’

‘Dit zijn gedroogde bloemknopjes van de wietplant,’ zei Fats. ‘Speciaal geoogst voor uw rookgenot.’

‘Wat is het verschil met het gewone spul?’ vroeg Andrew. Ze hadden samen al heel wat blokjes kleverige zwarte cannabishars gedeeld in de Kluis.

‘Het is weer eens wat anders,’ antwoordde Fats, en hij maakte zijn eigen sigaret uit. Toen haalde hij een pakje Rizla uit zijn zak, trok er drie vloeitjes uit en plakte ze aan elkaar.

‘Heb je dit van Kirby?’ Andrew stak zijn vinger in het envelopje en rook aan de inhoud.

Iedereen wist dat je voor drugs bij Skye Kirby moest zijn. Hij zat een klas boven hen. Zijn opa was een oude hippie die al meermalen had moeten voorkomen omdat hij wiet kweekte.

‘Ja. Maar er is nu ook een andere kerel, ene Obbo,’ zei Fats, die twee filtersigaretten openpulkte en de tabak over de vloeitjes verspreidde. ‘In The Fields. Bij hem kun je alles krijgen. Zelfs heroïne, mocht je dat willen.’

‘Maar dat wil je dus niet.’ Andrew keek Fats aandachtig aan.

‘Neuh, geen heroïne.’ Fats nam het envelopje van Andrew over en strooide de korrels uit over de tabak. Hij drukte de inhoud stevig aan, likte aan de plakranden van de vloeitjes, draaide een toeter en maakte een punt aan het uiteinde.

‘Mooi,’ zei hij tevreden.

Hij was van plan Andrew zijn nieuws te vertellen nadat hij de joint had opgestoken, als opwarmertje. Hij hield zijn hand op voor Andrews aansteker, stak het kartonnen filter tussen zijn lippen, hield de vlam bij de gedraaide punt en nam een diepe, bedachtzame trek. Toen hij de rook in een langgerekte blauwe wolk had uitgeblazen, herhaalde hij het proces.

‘Hmm.’ Hij hield de rook vast in zijn longen en deed Cubby na, die met Kerstmis van Tessa een wijncursus cadeau had gekregen. ‘Kruidig. Een sterk bouquet, met een neus van… Fuck.’

Het spul steeg ineens naar zijn hoofd en hij werd draaierig, ook al zat hij op de grond. Hij blies uit en moest lachen.

‘Hier, probeer maar.’

Andrew boog zich naar hem toe om de joint van hem aan te nemen, giechelend om het vooruitzicht en om Fats’ gelukzalige glimlach, die nogal een contrast vormde met zijn gebruikelijke verkrampte frons.

Andrew nam een haal en voelde hoe het sterke spul uitstraalde vanuit zijn longen, waardoor de spanning uit hem wegebde. Na de volgende trek bedacht hij dat het was alsof je hersenen werden uitgeschud als een dekbed: de vouwen en kreukels eruit, zodat alles glad en simpel en aangenaam werd.

‘Lekker,’ zei hij, en hij lachte om de klank van zijn eigen stem. Nadat hij de joint weer had doorgegeven aan Fats, genoot hij van het aangename gevoel dat bezit van hem nam.

‘Zal ik je eens iets interessants vertellen?’ vroeg Fats met een aanstekelijke grijns.

‘Vertel op.’

‘Ik heb haar gisteravond geneukt.’

Bijna had Andrew ‘wie?’ gezegd, toen zijn benevelde brein zich herinnerde dat het natuurlijk Krystal Weedon moest zijn. Wie anders?

‘Waar?’ vroeg hij onnozel. Dat was niet wat hij wilde weten.

Fats ging languit op zijn rug liggen in zijn begrafenispak, met zijn voeten naar het water toe. Zwijgend strekte Andrew zich naast hem uit, in tegengestelde richting. Zo hadden ze als kind altijd geslapen, ‘kop aan staart’, wanneer ze bij elkaar thuis logeerden. Andrew staarde naar het rotsplafond, waar de rook traag kringelend tegen bleef hangen, en wachtte tot hij alles te horen kreeg.

‘Ik heb tegen Cubby en Tess gezegd dat ik bij jou was, dan weet je dat,’ zei Fats. Hij gaf de joint weer aan Andrew, strengelde zijn lange vingers ineen voor zijn borst en luisterde naar zijn eigen verhaal. ‘Toen heb ik de bus naar The Fields genomen. Ik had met haar afgesproken voor de slijterij.’

‘Die bij Tesco?’ vroeg Andrew. Hij wist zelf niet waarom hij zulke onzinnige vragen stelde.

‘Ja,’ zei Fats. ‘We zijn naar het parkje bij de speeltuin gegaan. In de hoek achter de toiletten staan bomen, daar ziet niemand je. Het werd al donker.’

Fats verschoof wat om de joint weer van Andrew over te nemen.

‘Het was lastiger dan ik dacht om bij haar binnen te komen,’ zei Fats. Andrew was gefascineerd. Eigenlijk moest hij lachen, maar hij was bang iets te missen van alle onverbloemde details die Fats hem kon geven. ‘Toen ik haar de vorige keer vingerde was ze natter.’

Er steeg een giechelbui op in Andrews borst, als een gevangen luchtbel, maar hij wist hem te onderdrukken.

‘Een hoop geprop om er echt in te komen. Het is daarbeneden strakker dan ik dacht.’

Andrew zag rook opstijgen van de plek waar Fats’ hoofd zich moest bevinden.

‘Ik kwam binnen tien tellen klaar. Het is fucking lekker als je eenmaal binnen bent.’

Andrew hield zijn lachen nog steeds in voor het geval er meer zou komen.

‘Ik had een kapotje om. Zonder lijkt me fijner.’

Hij gaf de joint weer aan Andrew, die peinzend een trek nam. Moeilijk om erin te komen, binnen tien tellen weer voorbij. Dat leek nauwelijks de moeite waard, en toch had hij er alles voor over. Hij stelde zich voor dat Gaia Bawden voor hem op haar rug lag, en onwillekeurig kreunde hij even. Fats leek het niet te horen. In een roes van erotische beelden, met de joint in zijn hand, lag Andrew met zijn erectie daar in het zand, dat langzaam zijn lichaamstemperatuur aannam, te luisteren naar het kabbelen van het water op ruim een meter afstand van zijn hoofd.

‘Waar draait het om in het leven, Arf?’ vroeg Fats na een lange, dromerige stilte.

Aangenaam duizelig antwoordde Andrew: ‘Om seks.’

‘Ja,’ reageerde Fats verrukt. ‘Neuken. Daar draait het om. Voort… voortplanting. Weg met de kapotjes, we moeten ons vermenigvuldigen.’

‘Ja,’ zei Andrew lachend.

‘En om de dood,’ zei Fats. Hij was onder de indruk geweest van de realiteit van de doodskist in de kerk: slechts een dun laagje riet tussen al die toekijkende aasgieren en een heus lijk. Fats was allang blij dat hij was opgestapt voordat ze het lijk in de grond lieten zakken. ‘Dat kan toch niet anders? De dood.’

‘Ja.’ Andrew dacht aan oorlog en auto-ongelukken, aan sterven in een roes van snelheid en glorie.

‘Ja,’ zei Fats. ‘Neuken en doodgaan. Dat is het wel zo’n beetje, hè? Neuken en doodgaan. Dat is het leven.’

‘Proberen iemand te vinden die je kunt neuken, en je best doen om niet dood te gaan.’

‘Of om wel dood te gaan,’ zei Fats. ‘Die mensen heb je ook. Die nemen het risico.’

‘Ja. Het risico.’

Er viel weer een stilte. Het was koel en schemerig in hun schuilplaats.

‘En muziek,’ zei Andrew zacht, kijkend naar de blauwe rook die onder de donkere rotswand hing.

‘Ja,’ antwoordde Fats ergens in de verte. ‘En muziek.’

De rivier snelde voort langs de Kluis.