Hoofdstuk 27

 

 

 

 

 

Ray ging rechtop in de auto zitten toen Bert bij de ingang van het parkeerterrein verscheen. Bert zag er verfomfaaid en volkomen ontredderd uit. Omdat Ray voelde dat er iets mis was, startte hij de auto en reed naar hem toe. Toen hij bij hem aangekomen was, boog hij zich opzij om het portier aan de passagierskant open te maken.

‘Jezus!’ riep Bert uit. ‘Ik verwachtte jou hier niet.’

‘Waar heb je het over?’ wilde Ray weten. ‘Je wist wat we hadden afgesproken.’

‘Er moet iets mis zijn gegaan. Ze moeten kans hebben gezien het door te geven… alarm te slaan.’

‘Onmogelijk!’ Ray wist het zeker. ‘Niemand zal die cockpit zijn ingegaan met die “bom” op de deur. Niemand zal dat risico hebben genomen, in elk geval niet voordat het half uur om was. En al deden ze het toch: ik heb al hun communicatieapparatuur vernield.’

‘Nou, er moet iets mis zijn gegaan,’ zei Bert buiten adem. ‘Doc is dood en het stikt daar van de smerissen. De hele zaak is naar de klote.’

‘Doc dood!’ onderbrak Ray hem, verblekend onder zijn bruine huid. ‘Jezus christus! Wat is er gebeurd?’

‘Zijn parachute ging niet open. Hij is dood.’ Bert hijgde, buiten adem doordat hij Docs lijk bijna een halve kilometer door dicht struikgewas had gedragen. ‘En daar verderop heeft de politie de weg afgezet.’ Hij wees naar links toen ze de grote weg op reden, in tegenovergestelde richting. 

‘Een wegafzetting!’ Ray keek hem verschrikt aan.

‘Ja. Daar gaat onze voorsprong van een uur! En Colin kan daar niet verder, met zijn auto vol met dat rotgoud! Het is een puinhoop. Daar!’ Hij wees naar een bosje struiken. ‘Daar heb ik Doc verstopt.’

‘Je hebt hem meegebracht!’

‘Natuurlijk heb ik hem meegebracht. Je denkt toch niet dat ik mijn maat dood in de struiken laat liggen?’

‘Nou… nee,’ gaf Ray toe. ‘Maar zonder hem zijn we veilig. Als we weer op een wegafzetting stuiten met een lijk in de auto, maken we geen schijn van kans,’ merkte hij op, terwijl hij bij de struiken langs de kant van de weg stopte.

‘Pech gehad!’ zei Bert botweg. ‘Trouwens, als we hem hier laten liggen, wordt hij gevonden en dan krijgen ze ons evengoed te pakken. Kom. Help even. We moeten hem naar Accra terugbrengen en daar een ongeluk in scène zetten.’

Het leek er even op dat Ray zou weigeren, maar toen zette hij de motor uit en liep hij vlug om de auto heen om Bert te helpen. Twee minuten later reden ze zo snel naar het oosten als met de Ford mogelijk was.

 

Ray sprak zijn veto uit tegen het idee van de aanrijding door een automobilist die was doorgereden. ‘Dat lukt niet,’ zei hij. ‘We willen de aandacht afleiden, maar we zouden juist aandacht trekken. Mensen zouden lastige vragen stellen.’

‘Hoezo?’ Bert keek hem verbaasd aan. ‘Zoals ze hier rijden, moeten ze wel aan de lopende band ongelukken krijgen.’

‘Daarom juist! Omdat hier zo veel ongelukken gebeuren, weten ze precies wat voor verwondingen iemand daarbij oploopt. Doc is bijna duizend meter door de lucht gevallen. Zo veel botbreuken loop je niet op als je door een auto wordt aangereden.’

‘Weet jij wat beters dan?’

‘Het moet een val zijn!’

‘Opnieuw?’

‘Dat moet wel. Alleen dan vindt niemand het vreemd dat hij zo veel breuken heeft.’

‘God nog aan toe.’ Bert keek Ray aan alsof hij hem voor het eerst zag. ‘Jij bent keihard.’

‘Kom nou, Bert,’ zei Ray. ‘We hebben het over onze overleving. Als ze zich gaan afvragen hoe hij is gestorven, duurt het niet lang of ze brengen een en ander met elkaar in verband. Ze zijn niet achterlijk, weet je. We hebben het hier over ons leven. Dat besef je toch wel?’

Bert zweeg een tijdje. Hij zag in dat Ray gelijk had, maar nam het zichzelf bijzonder kwalijk dat hij eraan meedeed, zichzelf dwong eraan mee te doen. Hij knikte ernstig, met een stijf gezicht. ‘Ja.’ Hij sprak het woord bijna geluidloos uit. ‘Ja, je hebt gelijk.’ Hij ging rechtop zitten. ‘Waar maken we eigenlijk ruzie over? We zijn nog niet eens in Accra.’

‘Daar heb ik over nagedacht,’ zei Ray. ‘En ik heb het gevoel dat we het wel redden. We hebben Cape Coast achter ons gelaten en er liggen maar een paar dorpen tussen hier en Accra. Die wegafzetting die je hebt gezien, zal wel de enige zijn geweest die ze met hun weinige mankracht in zo korte tijd konden opzetten. Als ze de zaak eenmaal op orde hebben, wordt het veel moeilijker.’ Hij trapte het gaspedaal nog wat meer in.

‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zei Bert ernstig. ‘Allemachtig, wat hoop ik dat.’

 

Ze kwamen in de industriegebieden aan de rand van de stad toen er een konvooi politie- en legervoertuigen hen met loeiende sirenes tegemoetkwam. Met brullende motoren reden de wagens over de middellijn van de weg, en met verwoed flikkerende blauwe lichten en knipperende koplampen dwongen ze het verkeer een goed heenkomen te zoeken en ruim baan voor hen te maken.

Het was bijna half zeven in de avond en het laatste beetje daglicht was al weg toen Ray het parkeerterrein van het Ambassador Hotel op reed. Bert ging vlug naar de kamer die hij met Doc zou delen om daar wat supportersattributen op te halen.

Met het gevoel dat ze grafschenners waren hulden ze Doc in een rood-wit-blauwe sjaal. Ze zetten een pet met de kleuren van de Britse vlag op zijn hoofd en spelden een enorme, patriottische rozet op zijn borst. Toen wachtten ze tot een menigte luidruchtige Cooper-supporters de ingang naderde en gingen met Doc tussen hen in de hal van het hotel in, waar ze opgingen in de menigte: gewoon drie dronken supporters. Niemand schonk enige aandacht aan hen toen ze naar de lift waggelden en op de knop van de zesde verdieping drukten.

In de kamer aangekomen, trokken ze Doc zijn parachutistenpak uit en goten whisky over zijn gezicht en borst. Ze lieten de open fles op de tafel staan, naast een halfvol glas.

‘Jezus.’ Bert veegde over zijn zwetende voorhoofd. ‘Waarom hebben we hem niet gewoon onder het raam gelegd? Dit… dit is afschuwelijk.’

‘Getuigen, Bert. We hebben hier echte getuigen voor nodig. Het moet op een echt ongeluk lijken.’

‘O, shit… Ik weet het.’ Hij trok een grimas. ‘Ik vind het alleen zo… zo koelbloedig.’

‘Het moet gebeuren.’ Ray sprak kalm. ‘En over getuigen gesproken: ga jij nou maar naar beneden, naar de bar.’

‘Naar de bar?’

‘Ja. En maak daar een beetje drukte. Zorg dat ze je opmerken. Op die manier zal de politie je niet te veel vragen stellen.’

‘God, wat ben jij een ijskouwe,’ zei Bert hoofdschuddend.

‘Ik heb de beste training ter wereld gehad,’ zei Ray. ‘En nou opschieten! Wegwezen. Ik doe wel met Doc wat er gebeuren moet.’

‘Nou, daar ben ik je dankbaar voor.’ Bert liep naar de deur. ‘Hoeveel tijd moet ik je geven?’

‘Je weet dat het zover is als er mensen beginnen te schreeuwen. En schiet nou op, voordat ik de moed verlies en het zelf op een zuipen zet. Ik geef je vijf minuten om ervoor te zorgen dat mensen je daar in die bar zien zitten, en dan gaat het gebeuren. Ik sluip naar mijn eigen hotel terug als ik… klaar ben.’

Vijf minuten later was Ray er klaar voor. ‘Sorry, jongen.’ Hij gaf een kneepje in Docs schouder alsof Doc nog leefde en liet hem toen zorgvuldig naar beneden vallen, de donkere avond in. Even later, net toen Bert luidkeels iets te drinken bestelde in de bar, werd er buiten geschreeuwd.