Hoofdstuk 24

 

 

 

 

 

Colin reed het parkeerterrein van de bioscoop op en zette de auto op de handrem. ‘Je hebt een kamer in het Atlantic Hotel, op de naam Watson,’ zei hij tegen Bert toen ze uitstapten. ‘Je kunt de tas met je spullen als bagage mee naar binnen brengen en ik breng straks een grote tas naar je toe.’

Bert tilde de tas uit de kofferbak en woog hem in zijn hand. ‘Geen probleem,’ zei hij, ‘maar als ik dit moet dragen, en morgen ook nog twee plunjezakken, ben ik nogal zwaarbeladen. Ik heb Ray geholpen ze in te pakken en er zitten veel extra spullen in.’

‘Alles gaat morgen in die ene grote tas,’ zei Colin tegen hem. ‘Maar hou hem wel uit het zicht als je op het vliegveld bent. Anders vinden ze hem misschien te groot voor handbagage.’

‘Ja, daar zal ik op letten. Nou, hoe zit het met die nepwapens? Wanneer krijg ik ze?’

‘Je krijgt ze als ik die tas kom brengen. Je doet er twee in de tas en houdt het derde bij je om het in Kumasi aan Ray te geven. Zolang je niet tegen iemand aan botst, kan je niets gebeuren.’

‘Allejezus! Tegen de tijd dat dit voorbij is, ben ik net Arnold Schwarzenegger.’ Bert bewoog de spieren van zijn armen om het te demonstreren.

‘Je redt het wel.’

‘Ja.’ Bert knikte goedkeurend. ‘Je hebt alles uitgedacht, Colin. Net als vroeger, hè?’

‘Ik zie je straks bij het hotel,’ zei Colin tegen hem toen ze een biertje dronken in de lounge van de bioscoop. ‘We kunnen vanavond ergens gaan eten. Er is een club in Sekondi waar ze goede biefstuk hebben. Dat is een heel eind bij Takoradi vandaan.’

‘Ik kan nu wel wat slaap gebruiken,’ gaf Bert toe. ‘Ik ben in touw geweest vanaf het moment dat ik hier ben aangekomen.’

‘Ja,’ beaamde Colin. ‘Het is erg druk geweest en een beetje rust zal je goed doen. Ik geef je twee uur de tijd voordat ik je kom ophalen, en dan gaan we naar Sekondi om wat te eten en te drinken. Je kunt zelfs kennismaken met het oude “High Life”-dansen in de Jamboree Club; het zal je daar bevallen. Let wel: we maken het niet laat, dus je kunt niet veel drinken en je ook niet met vrouwen inlaten. We hebben morgen nog steeds veel werk te doen.’

Bert trok een grimas. ‘Is dat het enige waar jij ooit aan denkt?’ vroeg hij. ‘Werk, werk, werk?’

‘Wat dit karwei betreft wel,’ antwoordde Colin. ‘Vergeet niet: als je morgen in prima conditie bent, hoeven we de rest van ons leven nooit meer te werken.’

‘Jij bent de baas. Als jij zegt, niet zuipen en niet achter de wijven aan…’ Bert spreidde zijn armen. ‘Dan hou ik me daaraan!’

 

‘Dat is niet slecht,’ merkte Bert op. Hij schoof zijn bord weg, veegde zijn mond aan een servet af en keek intussen in de club om zich heen. Hij zag niet dat een met goud behangen Afrikaanse man naar twee van de meisjes knikte die aan de bar zaten. ‘En moet je die meiden zien; daar zitten een paar lekkere dingen.’ Hij knikte naar de rij aantrekkelijke jonge vrouwen aan de bar. ‘Ik zou best wat met eentje willen proberen. Kijk eens aan.’ Hij glimlachte tevreden. ‘Die twee daar kijken al naar me.’

‘Vergeet het maar, Bert,’ zei Colin. ‘Jij bent voor hen alleen maar een paar bankbiljetten. Je moet niets laten blijken, anders storten ze zich op je en zijn ze nog moeilijker kwijt te raken dan een stel vlooien op de reet van een kameel. We komen hier alleen om rustig wat te eten en te drinken.’

‘Ja, ik weet het.’ Bert knikte berustend. ‘Maar wat zonde, hè? O jee, er komen er twee naar ons toe.’

‘Gewoon beleefd blijven,’ zei Colin tegen hem, ‘maar laat ze niet gaan zitten en bied ze niets te drinken aan. Dat vatten ze op als een uitnodiging en dan blijven ze de hele avond zeuren dat we ze naar huis moeten brengen.’

‘Kon dat maar.’ Bert likte begerig over zijn lippen. ‘Wat een lijf!’ zei hij, opkijkend naar de meisjes die naar hen toe kwamen.

‘Wij bij jullie zitten?’ Een van de meisjes legde haar hand op Berts schouder. ‘Wij gezelschap voor jullie. Plezier hebben.’

‘Sorry, meisjes,’ zei Colin. ‘Misschien een andere keer, maar niet vanavond.’

‘Ik praat niet tegen jou.’ Het meisje keek hem kribbig aan. ‘Ik praat tegen hem.’ Ze glimlachte naar Bert en streek met haar hand over zijn wang. ‘Jij vindt mij leuk?’ zei ze, en ze maakte aanstalten om te gaan zitten. Het andere meisjes legde haar arm om Colins hals en boog haar hoofd naar zijn gezicht. 

‘Jij vindt mij leuk? Jij koopt drankje voor mij?’

‘Luister eens, meiden.’ Colin duwde haar hand weg. ‘We hebben dingen te bespreken, dus laat ons met rust. Misschien een andere keer.’

‘Jij vindt mij niet leuk?’ drong het meisje aan. Ze legde haar arm weer om Colins hals en praatte in zijn oor. ‘Ik goed meisje, wij samen veel plezier. Kom, koop drankje voor me, dan hebben we plezier.’

Het kostte Bert grote moeite te voorkomen dat zijn meisje op zijn schoot ging zitten. Ze draaide haar lichaam dicht tegen hem aan. ‘Hé, heb je niet goed geluisterd? Wij zijn niet geïnteresseerd. Ga van me af.’ Hij duwde haar weg. ‘Laat ons nu rustig iets drinken.’

‘Zijn mijn meisjes niet goed genoeg voor jullie?’ Bert hoorde een stem en draaide zich om naar de met goud behangen Afrikaan die achter hem stond. ‘Waarom komen jullie hier, als de meisjes jullie niet bevallen?’

‘Luister eens, makker.’ Colin duwde het meisje weg en stond op. ‘We kwamen hier alleen iets drinken en eten. Dat hebben we gehad en nu gaan we weg, oké?’

‘Jullie betalen meisjes wat geld, en dán gaan jullie weg.’ De Afrikaan keek eerst Colin en toen Bert aan. ‘Ze zijn bij jullie tafel, dus nu betalen jullie.’

‘Waarvoor?’ wilde Bert weten, en hij stond ook op. ‘Ze kwamen zelf hierheen en drongen zich aan ons op. We hebben ze niet gevraagd bij ons te komen.’

‘Ze zijn bij jullie tafel, dus jullie betalen,’ eiste de man, en hij maakte het internationale gebaar met duim en wijsvinger. ‘Jullie betalen mij voor mijn meisjes.’

‘Ik betaal jou helemaal niks,’ gromde Bert. ‘Kom, Colin. Tijd dat we opstappen.’ Bert maakte aanstalten om bij de tafel vandaan te lopen, maar de Afrikaan haalde met zijn vuist naar hem uit en trof hem recht op zijn oog. ‘Schoft!’ snauwde Bert, en hij deelde een zwaaistoot uit die de man op de vloer deed belanden. 

‘Kom!’ Colin pakte Bert vast, die zich bukte om de man opnieuw te slaan. ‘We kunnen dit gedoe nu niet hebben. Kom mee, voordat de anderen gaan meedoen.’ Hij duwde de nog woedende Bert naar de deur en de straat op, waar ze vlug in de auto stapten en wegreden op het moment dat er al een man naar buiten kwam rennen. 

‘De schoft!’ zei Bert kwaad. ‘Hij kreeg me goed te pakken.’ Hij deed de zonneklep omlaag, keek in het spiegeltje en streek voorzichtig op de zwelling rondom zijn oog. ‘Moet je kijken!’

‘Het had erger kunnen zijn.’ Colin keek naar Berts oog. ‘De huid is tenminste niet stuk. Maar we kunnen nu beter een eind aan de avond maken; morgenvroeg hebben we een boel te doen.’ Hij zette koers naar Berts hotel. ‘Negen uur precies!’

‘Negen uur precies,’ herhaalde Bert. ‘Maak je geen zorgen. Dan ben ik op en sta ik klaar.’

 

‘Jezus christus!’ riep Colin de volgende morgen uit toen hij Bert naar hem toe zag lopen. Zelfs achter de donkere glazen van de zonnebril was de grote blauwe plek op Berts gezicht duidelijk te zien. ‘Je hebt een blauw oog van hier tot gunder.’

‘Ja, hè?’ zei Bert. ‘Dat is vannacht komen opzetten.’

‘Nou kunnen we het wel schudden!’ zei Colin vol walging. ‘Nou kan het karwei niet doorgaan.’

‘Waarom niet?’ wilde Bert weten. ‘Met een blauw oog kan ik best werken.’

‘Ja,’ zei Colin, die van de stress weer met een zwaar Schots accent sprak. ‘Misschien kun je er best mee werken, maar dan ga je wel gegarandeerd de bak in.’

‘De bak in?’ Bert keek hem aan. ‘Wat bedoel je nou?’

‘Kijk nou eens naar jezelf.’ Colin spreidde zijn handen. ‘Je kunt niet in dat vliegtuig stappen. Een blanke man met een blauw oog! Jezus, Bert, als dat signalement wordt verspreid, hou je het geen tien minuten op straat uit.’ Hij kreunde van ergernis. ‘Nou kan het niet meer doorgaan.’

‘Als ik nou eens een beetje make-up gebruikte?’ Bert zocht koortsachtig naar een oplossing. ‘Van dat pancakespul en dan deze donkere bril op. Dan ziet niemand er wat van.’

‘Nee, dat gaat niet.’ Colin schudde zijn hoofd. ‘Je komt te dicht bij de mensen. Jezus, zelfs Steven Spielberg zou dat oog niet kunnen verbergen.’

‘Wat doen we dan?’ vroeg Bert ten slotte. ‘Gaat het niet door?’

Colin krabde over zijn hoofd en dacht diep na. ‘Ik weet het niet… Misschien is er nog een kans.’

‘Hoe dan?’ vroeg Bert gretig. ‘Wat kunnen we doen?’

Colin perste geconcentreerd zijn lippen op elkaar. Ten slotte knikte hij. ‘Ja,’ zei hij, en hij herhaalde dat woord voordat hij zijn gedachten uitsprak. ‘Ja, het is te doen.’

‘Wat is te doen?’ drong Bert aan. ‘Wat heb je bedacht?’

Colin keek Bert aan. Hij dacht nog steeds na over de belangrijke beslissing die bij hem was opgekomen. ‘Wij kunnen van plaats ruilen, jij en ik. We doen elkaars werk,’ zei hij. ‘Jij op de grond, ik in het vliegtuig. Je bent daarbeneden geweest en weet wat er moet gebeuren. We hoeven alleen maar van plaats te ruilen.’

Bert stak zijn hand op. ‘Kom nou, Colin. Dat kan niet. Die parachutesprong… Jij hebt helemaal geen training gehad.’ 

‘Dat weet ik,’ zei Colin, ‘maar je zei zelf dat het niks voorstelt.’

‘Ja, ik weet dat ik dat heb gezegd. Evengoed heb ik die training gehad. En jij? Jij hebt zelfs nooit een parachute vastgemaakt. Het kan je dood worden.’

‘Ik geef dit karwei niet op, Bert. Dit is een eenmalige kans! De kans van mijn leven, en die laat ik niet schieten vanwege een parachutesprong. Er zijn een hoop mensen uit een vliegtuig gesprongen die nooit training hebben gehad.’

‘Eh, ja,’ beaamde Bert. ‘Maar dat waren dan altijd noodsituaties, kwesties van leven of dood.’

‘Ja, dat weet ik. En wat mij betreft, is dit ook een kwestie van leven of dood. Geld voor de rest van mijn leven, of doorgaan met alle onzin die we al jaren doen.’

‘Je moet het zelf weten, Colin.’ Bert keek heel ernstig. ‘Dat springen is gemakkelijk. Je moet er alleen aan denken dat je aan het koord trekt. Als je dat doet, brengt de parachute je automatisch naar beneden.’

‘Goed.’ Colin nam een besluit. ‘We brengen de spullen naar jouw kamer, en dan kun je me het tuig van de parachute laten zien, hoe je het omdoet en zo. En ook hoe ik aan het koord moet trekken.’

‘Jezus christus, je weet niet eens waar het trekkoord zit!’ Bert schudde zijn hoofd. ‘Man, je neemt wel een heel groot risico.’

Colin pakte Berts onderarm vast en kneep er hard in. ‘Luister.’ Zijn stem klonk ernstiger dan Bert ooit van hem had meegemaakt. ‘Het is nu alles of niets. We hebben hier allemaal te hard aan gewerkt om nu nog de handdoek in de ring te gooien. We gaan ermee door, wat er ook gebeurt. En als dat betekent dat ik die parachutesprong moet maken, dan moet dat maar. Laten we nu naar je kamer gaan, dan kun je me een stoomcursus parachutespringen geven. Ik wil een paar keer oefenen met het omdoen en uittrekken van het tuig. Daar wil ik een beetje mee vertrouwd raken, en ik wil ook leren aan het koord te trekken. Per slot van rekening,’ bracht hij Bert in herinnering, ‘is het volgens jou alleen maar een kwestie van aan het koord trekken, en de parachute doet de rest.’ Hij maakte de kofferbak van de auto open en pakte er een tas uit. ‘Kom,’ zei hij. ‘We moeten opschieten.’ 

 

Bert keek onzeker toen hij de parachute op Colins rug hing en zijn armen door het tuig leidde. Hij leerde hem de schouderriem aanhalen, de borstriem vastzetten en de beenriemen stevig tegen zijn heupen en dijen trekken.

‘Als je maar zorgt dat alles lekker strak zit,’ zei hij tegen Colin. ‘Ik zal de riemen nu voor je bijstellen, dan hoef je alleen nog maar het tuig aan te trekken alsof het een jasje is en de borst- en beenriemen vast te maken.’ Hij was al druk aan het werk. Hij stelde de riemen bij tot hij er zeker van was dat het tuig goed om Colins borst en heupen zat. ‘Nou,’ zei hij. ‘Het trekkoord.’ Hij duwde Colins rechterhand achterwaarts naar de rugzak met de parachute. ‘Je tast naar deze metalen handgreep.’ Hij leidde Colins hand naar een metalen ring. Die was gemakkelijk te vinden en viel vanzelf in Colins hand als hij die naar achteren stak. Colin oefende het een paar keer, tot hij er zeker van was dat hij hem gemakkelijk kon pakken als het zover was. 

‘Zodra je uit het vliegtuig bent gesprongen, breng je je hand naar het trekkoord.’ Bert leidde Colins hand daar weer heen. ‘Je telt tot drie en trekt de ring dan met een harde ruk naar voren. Dan krijg je het gevoel alsof je naar boven wordt getrokken, maar dat komt doordat het scherm opengaat en je daardoor vertraagd wordt. Als je eenmaal zweeft, heb je tijd genoeg om het doel te vinden, en als je het hebt gevonden, blijf je er steeds naar kijken, dan weet je in welke richting je moet lopen als je op de grond bent.’ 

‘Dat lijkt me duidelijk genoeg,’ zei Colin. ‘Zoals je al eerder zei: je trekt aan het koord en de parachute doet de rest. En het neerkomen?’

‘Nou,’ zei Bert. ‘Je moet beide voeten tegen elkaar aan houden, en je knieën ook. Je benen buig je een beetje om met je lichaam naar voren te rollen.’ Hij nam de houding aan om het te demonstreren. ‘Als je zo naar beneden gaat, komt het vanzelf goed.’

‘Voeten bij elkaar, knieën bij elkaar…’ Colin deed Berts bewegingen na. ‘Benen gebogen, naar voren rollen. Oké?’

‘Dat is het wel zo’n beetje, Colin. Als je het zo doet, komt het goed.’ Bert drukte op de vergrendeling op Colins borst en ving de rugzak met de parachute op toen die van Colins schouders gleed. ‘Rustig blijven en denken aan wat ik je heb gezegd. Dan kan je niets gebeuren.’

‘Ik red het wel, Bert.’ Colin knikte en herhaalde de woorden, alsof hij zichzelf wilde geruststellen. ‘Ik red het wel. Kom nu mee.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Pak die parachute weer mee, dan brengen we hem naar de wagen. Daarna neem je mijn Peugeot en volg je mij naar Cape Coast, waar ik de vluchtwagen neerzet. Als dat gebeurd is, gaan we naar Takoradi terug en boek jij daar een ticket voor me.’

 

Het parkeerterrein van de universiteit was halfleeg toen Colin kwam aanrijden. Het kostte hem geen moeite een onopvallend plekje in de schaduw te vinden, ergens in een stille uithoek. Hij deed de auto op slot, legde de sleutels op het voorwiel aan de passagierskant en slenterde toen naar Bert toe. Enkele minuten later stopte de Peugeot opnieuw, ditmaal tegenover de verwaarloosde weg die naar Uturri leidde, de weg die Bert binnenkort zou volgen als hij naar de dropzone ging. ‘Er is geen andere weg tot kilometers in de omtrek,’ legde Colin hem uit. ‘En na een paar kilometer wordt hij nog slechter om ten slotte dood te lopen in Uturri. Dus het kan niet missen. Ik ben de afgelopen maanden verschillende keren over die weg heen en weer gereden en ik heb er nooit iemand gezien.’ 

‘Ja, dat is goed.’ Bert knikte peinzend. ‘Geen mensen, geen getuigen.’

‘Ja,’ beaamde Colin. ‘Zo heb ik het graag.’ Hij wierp een laatste blik op de weg naar Uturri. ‘Dus je denkt dat je het voor elkaar krijgt? Dat je je weg kunt vinden?’

‘Geen probleem, jongen.’ Bert knikte. Hij draaide de sleutel in het contact om en reed weg. ‘Een fluitje van een cent.’

 

De rit naar Cape Coast had hun weer energie gegeven, en toen ze naar Takoradi reden, voelde Colin zich min of meer de oude. Ze hadden tijd genoeg en stopten even in Sekondi om alles nog één keer door te nemen en enkele laatste details te regelen.

‘Ik hou de tas vast terwijl jij de check-in doet en de instapkaart in ontvangst neemt, Bert. Ik ben de laatste tijd een paar keer op dat vliegveld geweest en misschien herkent het meisje van de check-in me,’ zei Colin tegen hem toen ze op een terras met uitzicht op de brede Baai van Sekondi zaten. ‘En geef me de vermomming; die moet ik opzetten voordat we in Takoradi zijn.’

Bert gaf hem een pakje. ‘Een pruik en een valse snor, en goeie ook. En je hebt natuurlijk die hoed en zonnebril op.’ Hij zette zijn eigen zonnebril recht op zijn neus.

‘Dat moet genoeg zijn,’ zei Colin. ‘Trouwens, ik denk niet dat de passagiers zich zo gemakkelijk als getuigen aanmelden. Daarentegen moeten we ons wel zorgen maken over de soldaten en de bemanningsleden van het vliegtuig. Die moeten geen reden hebben om speciaal op ons te gaan letten, totdat we opstaan en zeggen wat we willen.’

‘De gang van zaken in het vliegtuig is goed geregeld,’ verzekerde Bert hem. ‘Doc weet wat er moet gebeuren. Jullie krijgen vast geen problemen.’

‘Eén ding staat vast,’ voegde Colin daaraan toe. ‘Als er toch iets misgaat, zijn we de klos. In een vliegtuig kun je nergens heen.’

‘Er gaat niets mis, Colin. We hebben het de afgelopen weken keer op keer doorgenomen en alles is geregeld. Als jullie de sprong maken, is alles achter de rug.’

Colin glimlachte om zijn enthousiasme. ‘Ja, we kunnen het,’ en bijna voegde hij er hardop aan toe: als het goud tenminste in het vliegtuig ligt.

Een uur voordat het vliegtuig naar Kumasi uit Takoradi zou vertrekken, gingen ze naar de auto terug, waar Colin enkele minuten op de achterbank bezig was een echt uitziende snor aan te brengen en een pruik op te zetten. Toen hij er een zonnehoed en een bril met donkere glazen aan toevoegde, moest zelfs Bert toegeven dat de vermomming goed was.

‘Je ziet er goed uit,’ complimenteerde Bert hem. ‘Een goeie vermomming.’

‘Ja.’ Colin keek op zijn horloge en haalde diep adem. ‘Tijd om in actie te komen.’