Hoofdstuk 16

 

 

 

 

 

Omdat hij maar één tas bij zich had, was Colin de douane eerder gepasseerd dan de andere passagiers. De douaniers keken hem aandachtig aan, maar lieten hem gewoon doorlopen. Een van de mensen in de aankomsthal stak zijn hand op, en hij zag de opgewekte Doc, gekleed in een leren jasje, verwelkomend naar hem grijnzen.

De twee mannen schudden elkaar de hand, en toen liet Doc zijn hand los en ging een stap terug om een goedkeurende blik op hem te werpen.

‘Jezus! Jij ziet er goed uit,’ zei hij ten slotte. ‘Zo bruin als chocolade!’

‘Ja! En niet van een lamp.’ Colin keek grijnzend naar hem terug.

Doc maakte een laatdunkend gebaar. ‘Dat is waar ook, Ghana!’ zei hij. ‘We vroegen ons al af waar je heen was na die puinhoop in Kilburn.’

‘Ja, Doc. Ik deed het daar zowat in mijn broek. Net uit de bak en er bijna weer in, al na een paar dagen. Ik heb vlug mijn spullen bij Bert vandaan gehaald en ging ervandoor. Volgens de krant waren er geen arrestaties verricht, dus ik wist dat jullie alle drie waren weggekomen. Maar ik was wel kwaad: het scheelde niet veel of ik had direct weer achter de tralies gezeten. Ghana leek me opeens een prima plek, en dus dacht ik: wegwezen.’

‘Je mag er dan vandoor zijn gegaan, Colin, maar als jij die smerissen niet had gezien, zouden we nu allemaal in de bak zitten. Je gaf ons net genoeg tijd om weg te komen. Nou ja, je bent terug en je wilt zeker weer aan het werk?’

Colin knikte. ‘Ik wil weer aan het werk, maar niet de dingen die we vroeger deden. Ik heb iets ontdekt wat genoeg oplevert voor de rest van ons leven.’

‘Interessant.’ Doc grijnsde hem luchtig toe. Ze liepen naar het parkeerterrein. ‘Vertel het me in de auto maar.’

Even later liet Docs nonchalante houding hem opeens in de steek en ging er een claxonconcert op doordat hij plotseling over de weg slingerde. ‘Een vliegtuig kapen! Kom nou!’ Hij kreeg de macht over het stuur terug en keek Colin geschrokken aan. ‘Neem een ander in de maling.’

‘Nee, ik meen het.’ Colin sprak zelfverzekerd. ‘Jij, ik en de rest van de oude firma, we gaan een vliegtuig kapen. Ik heb het helemaal uitgedacht.’

‘Kom nou, Colin. Ga toch gauw weg. Zulke dingen doen we niet. Trouwens, de oude firma is uit elkaar. Eddie is gestopt. Die kassier gaf hem aan en nu kan hij vijf jaar krijgen. Hij is op borgtocht vrij en heeft tegenwoordig een taxibedrijfje, want zoiets komt goed over op de rechter. Bert en ik zijn alleen over. Daarom waren we zo blij met je telegram.’

‘Alleen jullie tweeën?’ Colin keek hem aan. ‘Dat betekent dat ik nog iemand moet zoeken. Misschien is het zelfs wel goed. Het geeft ons de kans het soort man te vinden dat we nodig hebben.’

‘Maar waar vind je goede mannen?’ vervolgde Doc. ‘En we hebben ons gedeisd gehouden sinds Eddie is opgepikt.’

‘Niet zelf in de problemen gekomen? Nadat ze Eddie te pakken hadden gekregen, bedoel ik?’

‘Een beetje rottigheid,’ gaf Doc toe. ‘Die klerelijer van een inspecteur Lambert zat Bert en mij op de huid. Hij maakte gebruik van het recht om ons zes uur vast te houden en probeerde onze alibi’s de grond in te boren. Hij doet nog steeds zijn best om iets tegen ons te vinden. Die klojo snuffelt overal rond!’

‘Is mijn naam helemaal niet opgedoken?’

‘Nee. Hij wist niet eens dat jij daar was.’

‘Wat is er gebeurd? Ik bedoel… hoe zijn jullie daar weggekomen? Het leek mij een hopeloze zaak.’

‘Daar op dat parkeerterrein ging het nog goed! Toen ze achter jou aan renden, klommen wij over een muur en gingen we door een deur aan de achterkant van de supermarkt. Ze pakten Eddie pas later op, toen de kassier werd verhoord en ging praten. De smerissen vermoedden dat iemand van het bedrijf in het complot zat, en toen ze achter zijn gokschulden kwamen, haalden ze hem naar het bureau. Het is maar goed dat hij onze namen niet wist.’

‘Ja, daar hebben we geluk mee,’ erkende Colin. ‘Eddie heeft zijn mond gehouden?’ Het was niet zozeer een vraag als wel een constatering.

‘Hij gedroeg zich als een man.’ Doc knikte waarderend. ‘Geen woord gezegd. Alles ontkend! Zelfs ontkend dat hij de kassier kende.’

‘Pikten ze dat?’

‘Natuurlijk niet.’ Doc grinnikte. ‘Maar een jury misschien wel.’

‘Nou, ik hoop het beste voor hem. Ik zou niet graag zien dat hij in Wandsworth terechtkwam. Ik ben in mijn hele leven nooit zo blij geweest dat ik ergens weg was.’

‘En nu wil je een vliegtuig kapen!’

‘Het ís te doen,’ zei Colin ernstig. ‘Al is het niet gemakkelijk. Maar als we het goed voorbereiden en een goed team hebben, is het absoluut te doen.’

‘Eerst zien en dan geloven.’

‘Ik zeg het je, Doc: het is te doen!’

‘Kon je daar in Ghana geen team bij elkaar krijgen?’

‘Dat meen je niet! Ik wil dat de oude firma dit gaat doen. Daarom ben ik hier.’

Doc schudde zijn hoofd. ‘Kapen?’ Hij zoog lucht in zijn longen en liet alles met een lange, peinzende zucht ontsnappen. ‘Daar zie ik Bert nog niet mee akkoord gaan.’

 

Bert ontving hen in zijn woning in Eustace Street. Hij begroette Colin met een krachtige handdruk. ‘De verdwijnende man, hè?’ grapte hij. ‘Kom binnen en neem wat te drinken.’

Colin hoorde dat Eddie ‘het goed deed’ met het taxibedrijfje dat hij had opgezet. Toen hij in staat van beschuldiging werd gesteld wegens de overval in Kilburn en een maand in de smerige Brixton-gevangenis had vastgezeten voordat hij op borgtocht werd vrijgelaten, had hij eindelijk besloten voortaan een eerlijk leven te leiden. Omdat het nog wel twee jaar kon duren voor zijn proces begon, deed hij erg zijn best zich als een eerlijke, hardwerkende zakenman te profileren. Bert liet nog steeds vier vrachtwagens rijden vanuit een kantoortje in North End Road, en Doc had nog steeds problemen met ‘wilde’ glazenwassers die zijn territorium binnendrongen. Er was weinig veranderd. 

‘En nu ben je er weer.’ Bert stelde hem volledig van alles op de hoogte, keek Colin toen met zijn sombere buldoggezicht aan en kwam ter zake. ‘Je bent nu bij de firma terug, of niet?’

Colin keek in zijn glas en nam de atmosfeer van de kamer in zich op: het meubilair, het behang, de vloerbedekking, zelfs het eeuwige schilderij met het huilende kindje dat betraand op hen neerkeek. Dit was de beschaving, zijn beschaving. Dit was de echte wereld. Plotseling vond ook hij het hele idee zelf absurd.

‘Ja.’ Hij knikte en deed zijn best om zijn eigen enthousiasme weer te laten oplaaien. ‘Ik ben bij de firma terug.’

‘Goed!’ Bert boog zich naar voren en zijn vlezige kruideniersgezicht nam een berekenende uitdrukking aan. ‘Dan hebben we weer een team, en we hebben een leuke klus op het oog in…’

‘Ik heb iets ontdekt,’ onderbrak Colin hem. Hij liet zijn echte wereld varen voor de kans op een betere toekomst. ‘Heb je zin om voor drie miljoen pond aan goudstaven te stelen?’

‘Wat zei je?’ Berts mond viel open.

‘Drie miljoen in goud. Het ligt er voor het oprapen.’ Colin beet zich weer vast in zijn plan.

Doc schoof zijn manchetten op, zodat er een gouden armband in zicht kwam, en ging op de punt van zijn stoel zitten. Hij had dit deel van het verhaal nog niet gehoord. ‘Dat zou genoeg zijn voor de rest van ons leven,’ beaamde hij. ‘Hé, Bert, ouwe jongen, wil je een deel van drie miljoen pond?’

‘Colin moet ons eerst maar wat meer vertellen,’ waarschuwde Bert. ‘Drie miljoen pond in goud groeit niet aan de bomen.’

‘Het zijn goudstaven, en die worden vervoerd,’ zei Colin tegen hen. ‘We hoeven ze alleen maar af te pakken.’

‘Dat is al vaak genoeg gedaan,’ beaamde Bert, en er verschenen denkrimpels bij zijn ogen. ‘Is het een busje?’

‘Een vliegtuig,’ zei Colin kalm. ‘Het goud ligt in een vliegtuig.’

De interesse op Berts gezicht sloeg om in verbijstering. ‘Een vliegtuig!’ 

‘Dat klopt. Een vliegtuig met goudstaven ter waarde van drie miljoen pond aan boord. Dat goud ligt voor het oprapen.’ Colin leunde achterover. Hij wist wat er nu kwam.

‘Een vliegtuig kapen?’ Bert sprak zorgvuldig, alsof hij dacht dat hij het misschien verkeerd had begrepen. ‘Zeker in dat Ghana-land waar je geweest bent?’

‘Ja. Weet je…’

‘Vergeet het maar!’ gromde Bert. ‘Je bent te veel in de zon geweest, jongen. Een vliegtuig kapen? Waar zie je ons voor aan?’

‘Ik wil dat je naar me luistert, Bert. En jij ook, Doc. Ik weet dat het idioot overkomt, ik kon het zelf eerst ook niet geloven. Maar ik heb het met eigen ogen gezien. Ik zat naast het spul. Kon het bijna aanraken.’

‘Kom.’ Doc schudde zijn hoofd. ‘Ik zei al dat het niks voor ons is.’

‘Jullie kennen me allebei,’ drong Colin aan. ‘Ik heb de dingen altijd goed kunnen uitdenken. Weet je nog, dat Goodyear-karwei? Dat had ik toch goed georganiseerd?’

‘Dat was híér.’ Bert maakte een wrevelig gebaar. ‘En het was verdomme gewoon op straat, niet duizenden meters hoog in de lucht!’ Maar Colin praatte door alsof hij niet was onderbroken.

‘Ik zou hier niet helemaal heen zijn gekomen om jullie alleen maar onzin te verkopen, dat weten jullie,’ argumenteerde hij.

‘Nou… goed dan,’ beaamde Bert. ‘Ik geef toe dat je het altijd goed hebt gedaan. Maar dan ging het vooral om zwendel en oplichterij, trucs met creditcards of zelfs een overvalletje. En als we een overval deden, was het altijd doorgestoken kaart, met iemand van binnenuit die ons hielp. Maar een vliegtuig kapen!’ Zijn wangen bolden op en hij maakte een afwijzend geluid. ‘Nee,’ zei hij. ‘Dan heb je het over pistolen… misschien zelfs mensen neerschieten! Kom nou, Colin, je weet dat we zulke dingen niet doen.’ Hij keek Doc afwachtend aan. 

‘Ik ben het met Bert eens, Colin,’ zei Doc. ‘Ik bedoel, ik zou best te porren zijn voor een grote overval, zolang het maar doorgestoken kaart was, zonder het gevaar dat er iemand gewond raakt. Maar pistolen? Een vliegtuig kapen? Dat kan onze kleine firma niet aan.’

‘Zulke dingen doen we niet,’ zei Bert opnieuw. ‘Niet hier, en zeker niet in dat klote-Afrika! En we nemen niet het risico dat we iemand moeten neerschieten, zelfs niet voor een lading goud. Dat zou je toch moeten weten, ouwe jongen.’

‘Natuurlijk weet ik dat,’ antwoordde Colin. ‘Maar er is geen gevaar dat we iemand moeten neerschieten. Daarom wil ik jullie vertellen wat ik van plan ben. Geloof me: jullie denken er anders over als jullie het hele verhaal hebben gehoord.’

Bert keek Doc aan, die alleen maar zijn schouders ophaalde en zei: ‘Het kan natuurlijk geen kwaad om te luisteren. Als het ons niet bevalt, kunnen we altijd nee zeggen.’

‘Oké,’ zei Bert. ‘We luisteren. Zolang je het niet over schietijzers hebt, laten we je uitpraten. Maar reken niet op ons.’

‘Hé, als ik in 1963 had voorgesteld de posttrein van Glasgow naar Londen te overvallen, hadden jullie in een deuk gelegen. Weten jullie nog wel?’ vroeg hij.

‘Ik weet nog dat ze allemaal dertig jaar hebben gekregen,’ merkte Bert op. ‘En dat was in dit land.’

‘Maar het is ze gelukt,’ hield Colin vol. ‘Daarna zijn ze door anderen verraden. Luister nou naar mijn verhaal,’ vervolgde hij. ‘Het is nog niet perfect, maar jullie zullen zien dat het te doen is.’

Hij ging op het puntje van zijn stoel zitten en vertelde over zijn ervaringen in de mijn en over de goudzending naar Kumasi waarop hij toevallig was gestuit. ‘Als het vliegtuig eenmaal in Accra is geland, wordt het goud onder militaire escorte weggebracht. Maar in de lucht ligt het voor het grijpen.’

‘Ja!’ zei Bert spottend. ‘Met gewapende soldaten als bewakers?’

‘Ik durf mijn aandeel eronder te verwedden dat die geweren niet eens geladen zijn,’ merkte Colin nuchter op.

‘Niet geladen?’

‘Het waren 303’s, Bert. Oude geweren van het Britse leger, veel te krachtig om in een vliegtuig mee te schieten. Daar hebben ze tegenwoordig speciale wapens voor, krachtig genoeg om iemand dood te schieten zonder dat je het risico loopt een gat in het vliegtuig te maken.’

Bert dacht zorgvuldig over die informatie na. ‘Daar zit wat in,’ gaf hij toe. ‘Wat denk jij, Doc?’

‘Hij heeft gelijk. Als ze echt dachten dat ze aan boord gingen schieten, hadden ze die soldaten de juiste wapens gegeven.’

‘Oké, dus de bewakers zijn ongewapend,’ zei Bert. ‘Maar dan zitten we nog steeds in een vliegtuig, duizenden meters boven de grond. Wat doen we dan?’

‘We nemen het vliegtuig over. Niemand die zich verzet. We halen gewoon onze schietijzers tevoorschijn en…’

‘Hé, hé, hé…’ Berts hand ging omhoog als een politieman die het verkeer stopzet. ‘Dat zei ik toch al: geen schietijzers.’

‘Geen échte schietijzers,’ wierp Colin tegen. ‘Nepwapens. Meer hebben we voor zo’n klus niet nodig. Als je in een vliegtuig eenmaal een wapen hebt getrokken, heb je het voor het zeggen. Geloof me: als mensen in een vliegtuig een wapen zien, doen ze precies wat ze wordt gezegd. Welk wapen dan ook! Allemachtig, er zijn wel vliegtuigen gekaapt met een lucifer en een fles benzine.’

‘En stel dat we een vliegtuiglading goud kapen,’ merkte Bert spottend op. ‘Waar gaan we er dan mee naartoe? Naar Cuba?’

‘We gaan nergens heen.’ Colin haalde diep adem. ‘We zetten het goud overboord en gaan er met parachutes achteraan. Wacht! Wacht!’ Hij maakte een gebaar om de opstuivende Bert weer op zijn stoel te laten zakken. ‘Tegenwoordig springen zelfs bejaarden voor een goed doel uit een vliegtuig. Het is niet zo gek als het lijkt.’

‘Nee.’ Bert schudde zijn hoofd. ‘Kom nou, Colin. Een vliegtuig kapen! Mooi niet. We hebben hier in Londen genoeg te doen. Waarom zouden we een karwei in Ghana doen? Jezus! We weten niet eens waar dat ligt. Ik kan honderden redenen bedenken om het niet te doen.’

‘Noem ze dan eens,’ drong Colin aan. ‘Kom maar op met je bezwaren, dan geef ik je antwoord. Op die manier krijgen we een plan.’

‘Nou, in de eerste plaats heb je het over Ghana,’ zei Doc. ‘We kunnen niet zomaar eventjes daarheen gaan, een vliegtuig kapen en gewoon verdwijnen. We vallen daar op als een witte stip op de reet van een Zoeloe!’

‘En wat zouden we met het goud doen, gesteld dat we het te pakken krijgen?’ wilde Bert weten. ‘Hier in Engeland zou het al moeilijk genoeg zijn om het kwijt te raken, laat staan in dat verrekte Ghana!’

‘En ik wed dat het in Ghana geen Costa del Sol is,’ zei Doc. ‘Die paar toeristen die binnenkomen kunnen ze goed in de gaten houden.’

‘Is dat alles?’ Colin verraste hen met die vraag.

‘Nee, dat is niet alles!’ zei Bert toen hij weer iets kon uitbrengen. ‘Wij zijn geen terroristen die over de wereld vliegen. Wij zijn overvallers… trottoirartiesten. We werken het best op de grond. En trouwens, die parachutes? Ik weet daar helemaal niks van. Jij, Doc?’

‘Nee.’ Doc schudde zijn hoofd. ‘Ik heb nog nooit een parachute gezien, behalve in films.’

‘Dat is niet het grootste probleem,’ hield Colin vol. ‘Het is tegenwoordig een populaire sport. Je hebt overal clubs.’

‘Nou… Daar kun je wel eens gelijk in hebben,’ gaf Bert met tegenzin toe. ‘Maar hoe komen we in Ghana? En hoe raken we het goud dan kwijt, gesteld dat we het te pakken krijgen?’

‘Maak je maar niet druk om het goud. Dat kan ik regelen. Zodra we het goud uit het vliegtuig hebben, hoeven jullie er niet meer aan te denken tot ik het naar Londen heb gestuurd.’

‘Kun je dat regelen?’ vroeg Bert. Voor het eerst stond er een beetje belangstelling in zijn ogen te lezen.

‘Ik weet precies hoe dat moet. En wat jullie reis naar Ghana be-treft…’ Colin haalde een krantenknipsel uit zijn zak. ‘We gebruiken dit als dekmantel.’

‘Je bedoelt… dat we met de supporters mee naar dat land gaan?’ Bert las het artikel over de bokswedstrijd en gaf het aan Doc.

‘Dat is het! Cooper heeft een heleboel supporters in Londen, en sommige reisbureaus bieden al arrangementen aan. Jullie gaan met de massa mee, het land in en er weer uit. Ze hebben zelfs de visumplicht opgeschort voor boksliefhebbers.’

‘Hoeveel tijd zit er tussen de bokswedstrijd en het goudtransport?’

‘Het is op dezelfde dag,’ zei Colin enthousiast. ‘Dat maakt het ideaal. Alle puzzelstukjes passen precies op hun plaats. Bijna alsof het zo is voorbestemd.’

‘Het klinkt nu tenminste een beetje praktischer,’ moest Bert toegeven. Zijn brillenglazen glinsterden Colin toe.

‘Je hoeft alleen maar een sprongetje te maken in je gedachten,’ zei Colin. ‘Je moet het idee dat het hier duizenden kilometers vandaan is uit je hoofd zetten. We zijn toch wel vaker de stad uit geweest voor een karwei? Dit zou ook in Wales of Yorkshire kunnen zijn. Eigenlijk maakt het geen verschil.’

‘En een team?’ vroeg Doc. ‘Dit krijgen we niet met zijn drieën voor elkaar.’

‘Vier,’ zei Colin zonder aarzeling. ‘Voor alle zekerheid moeten we met vier man zijn.’

‘Wacht even! Wacht even!’ onderbrak Bert hem. ‘Jullie praten erover alsof het al geregeld is.’

Doc keek in zijn whiskyglas. ‘Ik zeg niet dat het geregeld is, maar ik wil wel wat meer horen over die buit van drie miljoen pond.’

‘Ik ook, Doc, ik ook. Maar tot nu toe weten we alleen in grote lijnen waar het om gaat. Hoe zit het met de details? Hoeveel zou het kosten? Het is wel even wat anders dan een klusje in Londen.’

Colin keek hem ernstig aan. ‘Ik heb alles in mijn hoofd zitten, het moet alleen nog op een rijtje worden gezet. Ik denk dat we met vijf- tot tienduizend pond wel uit de onkosten zijn.’

‘En hoe komen we daaraan?’ vroeg Bert. ‘Ik kan op het moment niet één cent vrijmaken. En ik weet dat Doc problemen heeft.’

‘En we hebben in geen maanden een karwei gedaan,’ voegde Doc daaraan toe.

Dat zette een domper op Colins enthousiasme. Aan dit obstakel had hij niet gedacht. ‘Meer dan tweeënhalfduizend pond per persoon zouden we niet nodig hebben,’ zei hij.

‘Oké.’ Bert boog zich naar voren. ‘Stel nou dat we dat geld te pakken krijgen. Dan zouden we uitgebreider over die goudklus kunnen praten zonder dat we ons vastleggen. Misschien kunnen we dan een plan maken.’

‘Het geld te pákken krijgen?’ Colin had de stembuiging in Berts woorden gehoord.

Bert keek Doc aan. ‘Patterson?’

‘Dit lijkt me er een goed moment voor.’ Doc sloeg zijn handen tegen elkaar aan en wreef er vol verwachting in.

Colin keek toe. Hij wist dat ze iets op het oog hadden.

‘Ben je echt gebrand op dat karwei?’ vroeg Bert.

‘Het is te doen!’

‘En je bent het ermee eens dat we niet eens over dat goud hoeven na te denken als we het geld voor de onkosten niet hebben?’

Colin knikte langzaam, alsof hij wist wat er ging komen en het probeerde uit te stellen.

‘Ik doe geen beloften,’ waarschuwde Bert, ‘maar als dit karwei zo goed is als je zegt, wil je best wel een overvalletje doen om het te financieren, hè?’

‘Patterson?’ Colin keek hem aan.

‘Patterson,’ bevestigde Bert. ‘Het is een makkie. Het geld zit al in een tas en de man weet dat we komen. Het levert alleen niet meer dan zo’n vijftienduizend op; daarom hebben we het nog niet gedaan. Maar het is genoeg om ons in dat vliegtuig van jou te krijgen. We kunnen het morgen doen. Doe je mee?’