HOOFDSTUK IX

 

 

Het werd een stralende voorjaarsdag, die bewuste zaterdag.

Britta had de ramen overal wijd open gezet en wapperde alle stof uit haar woon- en slaapkamer. De poes zat op de vensterbank tussen de groene planten en koesterde zich in de prille zonnestralen.

Deze dag moest goed worden, bedacht Britta en ze wuifde een stofdoek uit het raam.

Jan Verhoef reed luid claxonnerend voorbij. Britta zwaaide uitbundig met haar stofdoek. Even later zag ze Percy’s wagen voorbijschieten. Hij keek niet op of om.

„Hij rijdt veel te hard”, dacht Britta bezorgd.

 

Met een blij gevoel in haar hart begon Britta na de middag aan haar uiterlijk te werken.

Eindelijk stond ze in het elegante mouwloze groene pakje voor de lange spiegel. Het blonde haar glansde en golfde om haar hoofd. Haar make-up was niet overdadig, maar bijzonder flatteus. Vooral aan haar ogen had ze veel aandacht besteed.

Ze keek op haar horloge... half vier. Tegen vieren zou Percy komen. Ze trok haar bontjasje aan, legde tasje en handschoenen klaar. Ongedurig liep ze in de woonkamer heen en weer. Als er maar geen spoedgeval voor Percy tussenkwam... Maar haar sombere gedachten smolten weg toen ze de bekende claxon hoorde. Ze liep snel naar de deur, haar ogen glansden Percy tegen.

Behoedzaam deed hij de deur achter zich dicht en sloot Britta in zijn armen. Er gingen minuten voorbij, dan trok Percy Britta’s bontjasje recht.

„Kom mee, meisje, Amsterdam wacht.”

Britta ordende snel haar verwarde haren en herstelde de enigszins gehavende make-up. Met een stralend gezicht keerde ze zich weer naar Percy.

„Zullen we? ”

Teder sloeg hij een arm om haar schouders en voerde haar mee naar zijn wagen.

Ze zeiden niet veel tegen elkaar onderweg. Britta had haar hoofd tegen zijn schouder gelegd — ze leefde in een gouden wolk van geluk. Woorden waren niet nodig.

Later liepen ze gearmd door de overvolle straten van de hoofdstad. Ze vonden na vele omzwervingen een klein intiem restaurant op één der grachten.

Zorgzaam hielp Percy haar uit het jasje. In een stil hoekje vonden ze nog een tafeltje vrij.

Percy hield Britta de spijskaart voor, maar ze weerde hem af.

„Zoek jij maar uit... ik lust alles.”

Percy zocht een geraffineerd dinertje uit, maar Britta had naderhand nooit kunnen vertellen wat ze die avond gegeten had. Ze leefde in een roze-gouden wereld, waarin een blik van Percy voldoende was.

Ze klonken elkaar toe. Britta wist niet eens wat er in haar glas zat, doch dat deerde haar niet.

Toen ze eindelijk achter hun koffie zaten en het nog rustiger om hun tafeltje was geworden, legde Percy voorzichtig een arm om Britta’s schouders.

Ze verroerde zich niet... dit moment in je leven te kunnen vasthouden...

Percy begon was aarzelend te spreken.

„Britta... ik wil het eigenlijk al zo lang zeggen... ik houd krankzinnig veel van je. Wanneer trouwen we? ”

Nog bleef Britta roerloos zitten, hoewel hij haar schouders onder z’n hand voelde beven.

Ze had het verwacht en toch... en toch had ze niet gedacht dat juist Percy met een officieel huwelijksaanzoek zou komen.

Ze keek hem niet aan, toen ze heel zacht zei:

„Wanneer je maar wilt.”

Hij legde z’n hand onder haar kin en draaide haar gezicht naar het zijne.

,Je meent het echt, Britta? ”

En toen was het of er een bliksemstraal door Britta’s brein schoot. Haar plan! Ze móest er met Percy over praten en misschien was dit het moment. Tegelijkertijd verfoeide ze zichzelf dat ze aan iets anders kón denken dan aan trouwen met Percy.

„Ik meen het echt, Percy, maar toch zou ik je eerst nog iets willen vragen.”

„Vraag maar, lieveling.”

„Stel nou eens dat ik ergens een onecht kind zou hebben en dat ik bij mijn trouwen zou willen dat jij het adopteerde, wat zou jij dan zeggen? ”

Percy schoof een meter van Britta af.

„Wat zeg je? Jij een onecht kind? Dat is uitgesloten.”

„In deze wereld is niets uitgesloten, Percy.”

„Meen jij echt dat je al een kind hebt? Hoe oud is het? ”

„Heel, heel jong”, antwoordde Britta en ze stak een sigaret op.

Er kwam geen antwoord.

Eindelijk keek Britta Percy vol aan.

„Jij wilt niet met me trouwen als ik een kind heb, is het niet? ”

„Dat zeg ik niet”, zei Percy, maar zijn stem klonk weinig overtuigend. „Ik had zoiets van jou niet verwacht en een vreemd kind tot je eigen maken... dat vind ik een heel ding.”

„Ook als het mijn kind is? ” Britta’s stem klonk gespannen.

Percy stak met nerveuze gebaren een sigaret op.

„Ik zou je misschien nooit helemaal vertrouwen... enne... voor de loopbaan van een arts is zoiets ook fnuikend... en...”

Vóór hij uitgesproken was, was Britta verdwenen. Percy stond op en wilde haar iets toeroepen, maar Britta had haar jasje al aan en liep via de draaideur naar buiten.

Vertwijfeld tikte hij tegen het raam, riep gelijk de ober om af te rekenen. Maar Britta keek niet op; met een strak gezichtje rende ze in de richting van een taxistandplaats.

 

De kleine bungalow was kil en somber toen Britta laat op de avond de sleutel in het slot stak.

Vóór ze het licht in de kamer aandeed, sloot ze zorgvuldig de gordijnen. Dan knipte ze de roze schemerlamp aan, schopte haar schoentjes uit en liet zich in een stoel bij de haard vallen.

En Britta deed wat zoveel vrouwen en meisjes door alle eeuwen heen in dergelijke gevallen gedaan hebben en altijd zullen doen: Britta huilde. Ze huilde over een verloren liefde, een hopeloos verloren liefde.

Eindelijk vermande ze zich en ging ze in de keuken een pot thee zetten. Toen ze een kopje in de kamer voor zich had neergezet, pakte ze in een opwelling haar pick-up. Ze zette een oud plaatje op en toen de hese jongensstem de woorden:

 

„And the lights all went out in Massachusetts

they brought me back to see my way with you”

 

zong, vloeiden de tranen opnieuw.

De kleine zwarte poes streek vergeefs langs haar benen.

Britta’s gedachten gingen bij de woorden van het sentimentele plaatje vreemd genoeg niet terug naar Percy, de man, die haar toch deze avond zo verschrikkelijk was tegengevallen. Nee, Britta’s gedachten vlogen terug naar de blonde Australiër, op wie ze als jong meisje verliefd geweest was en; die een einde aan hun verhouding gemaakt had, omdat hij het verhaal geloofd had dat ze met een ander uit geweest was. Britta dacht aan zijn afscheidsbrief, waarin hij een paar regels van een beroemd Engels dichter had aangehaald. Britta herinnerde zich alleen nog:

 

„And a great sadness rose between us...”

 

Zeven woorden, die daarna haar hele leven bepaald hadden...

Het nuchtere geluid van de telefoon maakte een einde aan haar nuchtere overpeinzingen. Ze hield haar hand al boven de hoorn toen ze met schrik bedacht dat het Percy kon zijn. Maar er kon ook een spoedgeval zijn...

Britta’s stem klonk een beetje schril, toen ze alleen „Hallo” zei.

Tot haar grote opluchting was het de stem van Jan.

„Britta, ben jij het? Je stem klinkt zo vreemd? ”

Britta vermande zich. Een beetje schor zei ze:

„Ja, ik ben het. Ik heb alleen een beetje kou gevat.”

„Ik was zo bang dat je nog niet thuis zou zijn. Britta, kun je komen? De vrouw van de Oude Hoeve is drie weken te vroeg en ik kan niemand krijgen.”

„Over een half uur, is dat goed? ”

„Ja prima enne... dankjewel, Britta.”

Jan had de hoorn opgehangen.

Britta liep met lome schreden naar haar slaapsalet en begon zich om te kleden. Het was misschien maar beter zo. Door het werk zou ze haar verdriet wel vergeten... even stond ze stil. Was het verdriet zoals indertijd? Of alleen maar gekwetste trots?

Ze stond er niet langer bij stil, maar begon zich te haasten. Eenmaal op de Oude Hoeve gearriveerd was Britta weer de beheerste zuster. Ze stelde de kraamvrouw gerust en trof snel en kalm haar voorbereidingen.

 

. Het was vier uur in de morgen toen ze met dokter Verhoef de Hoeve verliet — een gelukkig echtpaar met een flinke pasgeboren dochter achterlatend.

Toen Britta na een korte groet in haar miniwagen wilde stappen, hield Jan haar tegen.

„Jij bent te moe om te rijden, dat doe ik wel”, zei hij kortaf.

Britta liet zich willoos opzij schuiven en liet toe dat Jan achter het stuur plaatsnam.

„En jouw wagen dan? ” vroeg ze, proberend haar stem koel en beheerst te laten klinken.

„O, ik ga straks wel even teruglopen. Ik heb behoefte aan een fikse wandeling. Van slapen komt toch niks meer.”

Jan keek Britta onderzoekend van opzij aan.

„Als er iets is Britta... ik bedoel als ik je ergens mee kan helpen? ”

„Nee... er is helemaal niets”, zei Britta. „Helemaal niets... misschien is dat wel het erge.”

„Is er iets bijzonders gebeurd? ” Zijn stem klonk alleen maar vriendschappelijk.

Britta antwoordde niet.

Na een korte poos zei ze:

„Zou je iets voor mij willen doen? Maar het moet wel een beetje van harte gaan — anders vind ik het verschrikkelijk.”

„Zeg op”, zei Jan en hij frutselde met één hand een sigaret uit een pakje.

„Ik heb nooit iemand hier in het dorp verteld wanneer ik jarig ben. Zelfs Ietje weet dat ik er niets aan wil doen en ze vraagt er ook niet naar. Ik biecht jou nu op dat ik morgen negenentwintig word en dat ik het eigenlijk ellendig vind om zo’n hele lange avond alleen te zitten. Maar als je het doet, mag je niets meebrengen. Ik wil alleen maar wat kletsen.”

Jan glimlachte in het donker van het autootje.

„Ik draag morgenavond mijn dienst over aan Visser en ik zal niets meebrengen en ik kom ontzettend graag en ik zal het aan niemand vertellen.” Hij keek haar aan.

„Zo goed? ”

Hij zette de wagen voor Britta’s deur.

„Moet-ie in de garage? ”

„Laat maar staan”, zei Britta vermoeid. „Ik moet er toch weer bijtijds uit.”

Jan opende Britta’s deur met haar sleutel.

„In ieder geval tot morgenavond, Britta, en... pieker nergens meer over, ga alleen maar slapen.”

„Dankjewel, Jan, tot morgenavond.”

Britta sloot zacht de deur achter hem. Door het kleine ruitje in de voordeur zag ze hem wegbenen. Hij keek tot tweemaal toe om.