HOOFDSTUK XIII
Het kwam Britta later voor, alsof het maanden duurde vóór ze eindelijk voet op Griekse bodem zetten.
Ze hadden zich voorgenomen er beslist geen plezierreisje van te maken. Ze zouden alleen maar naar het vondelingentehuis in Athene gaan, waarvan Britta tevoren alle bijzonderheden had opgedoken.
Jan wist via een heel goede gebarentaal op het vliegveld een taxi te pakken te krijgen. De wiegen en twee koffertjes werden ingeladen en de chauffeur begreep het adres dat Britta hem voortoverde.
Hand in hand reden ze door de beroemde stad. Het was prachtig weer en Britta had de indruk dat het licht in dit land doorschijnender, ja lichter was, dan in hun oude vertrouwde polderland. Ze reden langs beroemde gebouwen, over beroemde wegen, maar hun gedachten waren al verder.
En ineens ging het allemaal razend snel. De chauffeur stopte voor een groot, vrij haveloos gebouw. Jan maakte hem in het Frans en Engels duidelijk dat hij beslist moest wachten. De man keek naar de reiswiegen en knikte begrijpend.
De directrice van het tehuis, die op de hoogte was van Britta’s komst, deed zelf de monumentale deur open. Tot Britta’s grote opluchting sprak de vrouw vrij behoorlijk Engels.
Ze toonde haar papieren en de directrice knikte goedkeurend. Het klopte allemaal.
„Wilt u een kleuter of een pasgeboren kindje? ” Britta’s hart kromp ineen. Het klonk allemaal zo gruwelijk.
Jan nam het woord: „Wij willen twee pasgeboren kinderen.”
Ze wenkte hen haar te volgen.
Ze liepen door lange donkere gangen. Af en toe klonk er kindergeschrei. Aan het einde van een zijgang opende de directrice een deur.
Even deinsde Britta terug. Ze stonden op de drempel van een kleine zaal, waar tientallen korfjes stonden, allemaal gelijk. In elk korfje een jong leven, dat niet gewenst was.
Jan zei zakelijk: „Wij willen op de eerste plaats een meisje van een week of vijf, zes.”
De vrouw zei enkele woorden in het Grieks tegen een verpleegster, die hen naar een rij korfjes bij de grote ramen wenkte.
En Britta voelde zich meteen de vakkundige zuster. Langzaam liep ze het rijtje langs... dan wees ze naar een baby, die kraaiend een handje uitstak. Het kindje had gitzwarte krullen, een beeldige olijfkleurige tint. Toen Britta zich over de wieg boog, kwam er iets dat op een lachje leek op het kleine gezichtje.
Britta tilde de baby uit de wieg en zei tegen Jan:
„Dit is Ietjes kind. Het lijkt gewoon op haar.” Jan knikte.
,Ja, dit moet de baby van Ietje zijn.”
De naderbij gekomen directrice pakje het kindje van Britta aan.
En toen brandde Jan los.
Hij vertelde dat hij arts was en dat hij ook een baby moest uitzoeken, die nog echt opgekweekt moest worden. Het moest een kind zijn, dat niet gauw door de mensen uitverkoren zou worden.
De directrice knikte dat ze het begreep en vroeg hun haar weer te volgen.
Ze liepen naar een aangrenzend kleiner vertrek, waar slechts één rij korven stond.
Automatisch greep Britta Jans hand. Het ene kindje zag er nog magerder en uitgeputter uit dan het andere.
„Welke? ” vroeg Britta bijna radeloos en ze keek Jan vertwijfeld aan.
Hij pakte haar bij de schouders en leidde haar langs de wiegjes.
,Jij kiest”, zei hij bijna streng.
Ineens bleef Britta staan bij een korf, waarin een heel mager kindje lag van hoogstens een maand oud. De andere babies sliepen, maar deze keek Britta met grote zwarte, veel te wijze ogen aan. Lang, sluik, zwart haar omkranste het magere gezichtje.
Britta greep het kleine handje, dat boven dek lag en de kleine vingers knelden zich bijna vast.
Tranen vielen over Britta’s gezicht toen ze opkeek naar Jan.
„Ik weet niet of het een jongen of een meisje is, maar dit kind is van ons.”
Jan was bleek geworden, maar hij knikte vastberaden.
„Het is vast een jongen,” zei hij alleen.
Hij bleek gelijk te hebben en weer tilde Britta, maar nu oneindig voorzichtiger, de kleine baby uit zijn korfje. En toen Britta het gezichtje tegen het hare vleide, wendde hij zich af.
Een man kon tenslotte zijn tranen niet tonen!