HOOFDSTUK V

 

 

Britta kreeg niet veel nachtrust, want de drieling begon om vijf uur eensgezind te krijsen. De moeder schrok ongerust overeind.

„Ga maar weer rustig liggen, dit is alleen maar een heel gezond verschijnsel”, zei Britta sussend. „Ze krijgen een paar theelepeltjes suikerwater en een droge broek.”

De jonge vader kwam binnen rennen, zonder acht te slaan op z’n nachttoilet of op dat van Britta. Maar Britta was gewend zich onder dit soort omstandigheden als een lid van een groot gezin te beschouwen. Onverstoorbaar liep ze in haar degelijke lichtblauwe flanellen pyama naar de keuken en maakte een kopje suikerwater van lauw gekookt water en een klein schepje suiker.

Om de beurt tilden ze een klein mensje uit de wieg en stopte drie theelepeltjes van het gezoete water in de kleine mondjes. Drie natte luiers werden verwisseld en daarna bleef het weer stil in de wiegen.

„Je moet er zeker al uit? ” vroeg Britta aan de jonge boer.

Deze knikte.

„Ik moet de beesten gaan voeren.”

„Gelukkig hebben jullie op de slaapkamer hier een vaste wastafel — ga jij je dan nou hier aankleden, dan maak ik in de keuken het ontbijt klaar.”

Britta vond een groot mouwschort, deed dat over haar pyjama aan en begon eerst het ouderwetse kolenfornuis aan te maken. „Dat de mensen zo’n ding nog blijven stoken”, mopperde ze in zichzelf. Maar ze bedacht toen direct al dat dit jonge stel met heel weinig geld begonnen was en heel veel afdankertjes van ouders en grootouders had gekregen.

Gelukkig, het ding deed het. Terwijl een behaaglijke warmte zich door de niet ongezellige woonkeuken begon te verspreiden, waste Britta terdege haar zwarte handen onder de keukenkraan en begon toen de ronde tafel te dekken. Ze zette een groot pot koffie en sneed brood.

Even later kwam de boer handenwrijvend binnen. „Het is wel een pracht stel, vind je niet, zuster? ” Britta knikte ijverig „ja”. Ze maakte een gezellig blad klaar voor de jonge moeder met een paar flinterdunne boterhammetjes en een kopje sterke koffie.

Toen ze weer de keuken binnenkwam, zei ze:

„De Vreugt, je moet erop rekenen dat je vandaag in de buurt blijft.”

„Waarom? Is de vrouw niet goed? ”

„Je vrouw is prima. Maar de burgemeester komt vandaag, aangezien een drieling in het dorp niet vaak voorkomt. Hij zal jullie wel een spaarbankboekje voor de drieling komen aanbieden — dat is meestal de gewoonte. Blijf dus in de buurt.”

De man knikte. Hij was nog een tikje beduusd van deze geweldige gezinsuitbreiding.

Britta at staande een boterham en dronk een kop koffie.

De Vreugt was gelukkig gauw naar de beesten verdwenen en Britta draaide de keukendeur tegelijk achter hem op slot en begon zich onder de koude keukenkraan te wassen.

Het werd hard werken die ochtend. Britta sleepte de kleine slaapkamertafel weg naar de „mooie” kamer, waar een prachtig glanzende grote tafel stond, die slechts voor de „pronk” was. Met grote moeite kreeg ze dit ding in de slaapkamer. Ze had de jonge vrouw ervan overtuigd dat ze met drie babies de zaken even anders moest aanpakken. Ze legde een dikke molton deken over de tafel en daarover een glanzend wit laken. Britta, die de moeder eerst geholpen had, legde nu de drie babies na hun bad en hun lepeltjes suikerwater in het grote bed van hun moeder.

Vertederd keek de vrouw neer op de kleintjes. Ineens wendde ze zich ongerust tot Britta.

„Zuster kan ik wel drie kinderen zelf voeden? En wanneer krijgen ze nou wat degelijks naar binnen, ze zijn zo klein.”

Britta glimlachte en liet zich op de stoel naast het bed vallen.

„Een pasgeboren baby krijgt de eerste twaalf uur nog geen voeding, hij heeft nog genoeg reserve bij zich. En verder heb ik gisteravond zes zuigflessen meegebracht plus een paar flessen babyvoeding. Geen enkele moeder kan en mag een drieling zelf voeden. Ik leer je wel hoe alles gaat — ik blijf de volle negen dagen.” Ze wuifde een opkomend protest van de vrouw weg.

„Ik weet dat jullie niet verzekerd zijn en ik weet dat je niet veel geld hebt. Maak je geen zorgen. De gemeente geeft mij wel wat salaris en als ze het niet doen, kom ik er ook nog wel. Vanmiddag gaan we de eerste fles geven en nu gaan ze weer hun mand in.”

Britta legde de kleine jongen in het ledikant-wiegje en de meisjes in de nieuwe korven. Ze sprak niet veel meer. Ze maakte de kamer goed schoon, verdween dan naar de keuken.

 

Ze stond net de rode tegels van de vloer grondig te dweilen, toen er op de achterdeur geklopt werd.

Tot Britta’s grote verbazing stonden drie doktoren op de stoep.

„Wat een verspilling van medische kennis”, spotte ze.

„Mogen we nog binnenkomen? ” vroeg Visser lachend.

„Ik heb van Verhoef gehoord hoe jullie gewerkt hebben en een drieling zien we niet elke dag. Verder moet ik van m’n vrouw deze fruitmand bij de jonge moeder neerzetten.”

Britta waste haar handen en ging de drie artsen voor naar de slaapkamer. De jonge vrouw werd gefeliciteerd. Jan controleerde de kraamvrouw en toen bogen de drie geleerde hoofden zich over de babies die Britta op de smetteloze tafel klaargelegd had. Ze had de haard flink opgestookt, omdat de lichtgewicht babies goed warm moesten blijven.

De oude Visser schudde z’n hoofd toen hij het drietal naast elkaar zag liggen.

„Dat is nou voor het eerst in m’n loopbaan dat ik zoiets meemaak. Het is een prachtig gezicht. Vind je ook niet Percy? ”

Percy van den Berg had uit het raam staan kijken. Hij liep naar de tafel, zei dan:

„Het is mooi, maar zoiets bijzonders vind ik het nou ook weer niet.”

Britta voelde zich koud van woede worden.

„Krijg ze zelf eens”, zei ze op kille toon, „dan zou je wel wat anders zeggen.”

Percy lachte luid.

„Ben je kwaad, kleine meid? Omdat ik toch gegaan ben? We doen het nog eens over hoor, maar ik moest gisteravond even de polder ontvluchten.”

Britta voelde zich kleuren. Ze had zo gauw geen antwoord klaar. Ze wist niet wat ze aan deze man had. Toen de artsen weggingen, liep hij dicht langs haar heen, streelde even haar arm.

„En je zag er nog wel zo mooi uit”, fluisterde hij en z’n vreemde ogen lachten haar tegen. Weer stond Britta zonder woorden.

Haar hart klopte iets sneller, maar haar gezicht bleef onbewogen.

Vóór ze het drietal uitliet, besprak ze nog even de voeding van de drieling met Jan Verhoef. Ze voelde de spottende blik van Percy. Britta vermande zich en concentreerde zich op hetgeen Jan haar voorschreef.

„Ik kom in de loop van de middag nog even”, zei hij.

Britta liet hen uit, ze reageerde niet op de veelbetekenende blik, die Percy haar nog toewierp.

Toen de heren vertrokken waren, realiseerde Britta zich dat ze toch minstens voor een kopje koffie had mogen zorgen. De kraamvrouw, die ze later op de morgen een kopje overhandigde, was alleen maar vervuld van haar kroost en ze snakte naar de komst van haar moeder en zuster om de babies vol trots te tonen.

 

Het werden bijzonder drukke dagen voor Britta. Ze had geen tijd om aan Percy te denken. Hij had zich ook niet meer in het huis van de drieling laten zien.

Op. de laatste dag van Britta’s verblijf leek het voorjaar om een hoekje te komen kijken.

Toen Britta de was buiten ophing, brak de zon door en de eerste gele krokussen en sneeuwklokjes waren duidelijk zichtbaar in het grote grasveld. Hoewel alles hier goed ging en Britta ’s avonds met een gerust hart kon vertrekken, vond ze deze dag moeilijk.

Ze was gisteren Simon in het dorp tegengekomen en hij had haar kort meegedeeld dat Ietje in haar functie van burgemeestersvrouw vandaag op bezoek zou komen.

Britta sloeg een natte luier uit en hing hem op. Ze had nog liever tien stuks familieleden gezien, maar niet Ietje — Ietje, die als een berooide zou neerkijken naar de kinderen van een andere vrouw.

Britta zuchtte diep en bleef even moedeloos voor zich uit staren.

„Zie jij ook het voorjaar in de verte aankomen? ”

Britta draaide zich bliksemsnel op haar platte hakken om en keek in het ernstige gezicht van Jan Verhoef.

„Is het al zo laat? ” schrok Britta en keek op haar horloge.

„Nee, ik ben vroeg en ik moest hier toch langs.”

Britta staarde nog steeds de wijde polder in.

„Is er iets? ” vroeg Jan nu dringend.

Britta knikte bevestigend.

„Ja, er is iets... het heeft alleen geen zin om er over te praten.”

Jan keek haar aan en Britta’s ogen ontmoetten de zijne. Ineens viel het haar op, dat ze altijd gedacht had, dat dokter Verhoef donkere ogen had, maar ze waren blauw-grijs. Het verwarde donkere haar en de uitdrukking van zijn ogen hadden haar steeds de indruk van een diep-bruin gegeven. Het gaf haar een eigenaardig gevoel dat ze nu pas tot die ontdekking kwam, een eigenlijk volmaakt onbelangrijke ontdekking.

Jan was op de houten bank gaan zitten, die tegen het huis aan stond.

„Dat ding is smerig”, merkte Britta koel op.

„Mij een zorg. Ik vroeg wat er is. Je kunt het misschien toch maar beter zeggen. Jij denkt geloof ik dat je de zorgen en lasten van de hele wereld alleen kunt dragen. Zo doe je je altijd aan iedereen voor. En veel mensen geloven dat jij ongelooflijk veel kunt hebben, maar daarom is het nog niet zo. Misschien ben je kwetsbaarder dan wie ook. Een agressieve houding bedekt veel, Britta. Hij keek haar doordringend aan.

Britta bukte zich naar de emmer met het schone goed. Bijna moeiteloos ging ze verder met het ophangen van de was. Terwijl ze een smetteloze wasknijper op een even smetteloos truitje zette, zei ze:

„Straks komt Ietje, de vrouw van de burgemeester. Ze moet officieel hier een bezoek brengen en ik vind het zo verschrikkelijk voor haar. Ik ben erg met haar en Simon bevriend en ik ben bang dat ze zich niet goed kan houden.”

Jan staarde nu ook in de nevelige verte. Zijn antwoord viel Britta een beetje rauw op haar dak.

„Daar zal ze toch doorheen moeten. Ze zal wel eens meer een pasgeboren baby tegen komen van een kennis of familielid... dan kan ze ook niet wegblijven. Misschien is het juist goed voor haar. Niet elke vrouw kan kinderen krijgen, niet elke vrouw krijgt een drieling. Je moet de verschillen in het leven aanvaarden.”

Britta liep naar de keuken met haar lege emmer.

Een gevoelloze idioot was die hele dokter Verhoef, anders niks. Ze was blij toen hij wegreed; ze negeerde de wuivende hand uit het open portierraampje.

 

Het was elf uur toen Britta de kleine wagen van Ietje het erf op zag rijden. Ze balde haar handen tot vuisten in de schortzakken. Ze zóu koel en nuchter zijn, anders niks. Geen meegevoel tonen, het hielp immers niets.

Met een zwaai opende ze de achterdeur.

„Komt u binnen dame, of moet ik voor jou de voordeur openbreken? ”

Ietje was uitgestapt en vertoonde zich in een fantastisch zittend lichtgroen mantelpakje. Het kwieke figuurtje repte zich naar Britta.

„Schaap doe niet zo idioot”, zei de burgemeestersvrouw.

„Kan ik het helpen dat ik op staatsiebezoek moet? ”

„Plicht is plicht”, vond Britta.

„Zullen we hier eerst stiekem samen een bakje nemen of wil je eerst naar de kraamvrouw? ”

„Eerst de plicht dan maar”, zuchtte Ietje.

Britta streek haar schort glad en ging het burgemeestersvrouwtje voor naar de slaapkamer.

De jonge moeder had het autootje kennelijk zien aankomen, want ze zat overeind met een paar grote blossen van verlegenheid op haar wangen.

Ietje ging met uitgestoken hand naar haar toe en wenste haar hartelijk geluk.

„Aan bloemen en taarten hebt u zo weinig met dit drietal... ik heb drie slobbroeken meegebracht, twee roze, één blauwe.”

„Wat een mooie”, fluisterde de jonge moeder. „Dank u wel mevrouw”, zei ze trouwhartig. „Wilt u de kinderen niet liever uit de wieg zien? ”

„Natuurlijk”, zei Ietje en Britta legde met een zwaar hart drie babies op het grote bed.

Stuk voor stuk nam Ietje er één in haar armen — dan legde ze ze met behulp van Britta voorzichtig weer in de wieg. Even nog bleef ze staan.

„Ik heb nog een massa te doen, ik moet echt nu weg. Ik wens u heel veel geluk met uw kinderen.”

Ietje trachtte waardig de slaapkamer uit te lopen. Maar in de keuken viel ze op een stoel neer en huilde erbarmelijk.

Britta deed of ze er geen erg in had en schonk de koffie op. Toen het gesnik bleef duren, gaf ze Ietje een vrij onzachte por.

„Zeg, is het uit? Er wordt elke seconde een groot aantal kinderen op dit ondermaanse geboren, kun je wel blijven janken. Hier drink op en smelt niet van zelfmedelijden.”

Onthutst keek Ietje op in het onbewogen gezicht van haar vriendin.

„Wat ben jij hard”, zei ze en veegde haar ogen met een minuscuul zakdoekje af.

„Niet hard, maar reëel”, bitste Britta en ging zelf nu ook met een kop koffie zitten. Ze voelde dat ze zich innerlijk schrap zette. Nu zou ze Ietje zeggen wat ze al zo lang op haar hart had.

„Weet je wat jij moest doen? ”

Ietje snufte nog wat na en begon met behulp van haar poederdoos de schade te herstellen.

„Zeker nog een hond kopen? ” Haar stem klonk schamper.

„Nee mispunt”, kaatste Britta haar opmerking terug. „Overigens ben jij een man als Simon niet waard en die hond van jou is een schat. Maar dat is een andere kwestie... ik zei: weet je wat jij moet gaan doen? ”

Ietje keek haar nu vragend aan, ze zei niets.

„Jij moet een kind aannemen.”

„Ik peins er niet over”, zei Ietje kort. „Een kind moet van je zelf zijn.”

,Ja, om er alle heerlijke eigenschappen van jezelf en je man in terug te ontdekken”, smaalde Britta. „Bijna alle vrouwen willen alleen uit puur egoïsme moeder worden. Het is allemaal van: Lijkt het schatje niet op mij? Is-ie niet net zo verstandig als z’n vader? Bah! Ik vind dat een misselijke mentaliteit. Jij hebt geen idee hoeveel ouderloze babies er op de wereld zijn, die een huis als het jouwe verdienen en die misschien later als mens betere en verstandiger mensen worden dan jij of Simon. Of die kleintjes nu ergens in een weeshuis of in een vondelingenpakhuis liggen... dat zal jou een zorg zijn.”

Ietje stond op. Zonder groet liep ze de keuken uit en sloeg de deur iets harder dicht dan direct nodig was.

„Zo, die heeft tenminste iets om eens goed over na te denken”, mompelde Britta en ze dronk met gesloten ogen haar koffie.