HOOFDSTUK VIII

 

 

Britta reed in een traag tempo het korte stuk van het burgemeestershuis naar haar eigen home terug. Ze had gelogen toen ze zei dat ze zich grieperig voelde. Ze had enkel maar met haar gedachten alleen willen zijn. Ze voelde zich niet meer in staat om een gezellig tafelgesprek te voeren.

Toen ze haar wagen weggezet had en ze het licht van haar schemerlamp zag opbloeien, zuchtte Britta van dankbaarheid.

In het halletje mikte ze haar jas op de kapstok en ze liet zich even later met een zucht van verlichting bij de haard neervallen. Ze wilde bijna dat ze vandaag niet naar Ietje was gegaan. Haar eigen leven was tenslotte weinig gecompliceerd geworden. Ze had een veilig thuis en met een beetje goede wil kon je je gedachten uitschakelen.

Maar nu... na het gesprek met Simon en Ietje was Britta haar innerlijke rust kwijt. Kom, ze moest iets doen... ze had eigenlijk ontzettend honger. Ze zou nu eens een echt gezellige kleine maaltijd voor zichzelf gaan brouwen. Ze sloot de gordijnen, zette de haard wat hoger en liep dan naar de keuken.

Even peinsde ze... ze had nog een blikje ravioli, maar dat was zo kaal. Wacht, ze had de ingrediënten in huis voor een slaatje.

Met wat koude aardappelen, een restant koude bietjes, wat uitjes en sla maakte Britta een beeldige salade. Toen ze klaar was, schold ze zichzelf uit.

Zo’n enorme hoeveelheid — gewoon belachelijk. Een beetje moedeloos ging ze aan de neerklapbare keukentafel zitten. Daar zat ze nou, in haar eentje met veel te veel eten en tien tegen één kwam ze morgen ook nog niet thuis om te eten.

Ze stond weer op... ze ging er toch een pot koffie bij zetten en dan de radio aan, dat maakte de eenzaamheid minder schrijnend.

 

Britta goot net de koffie op toen er gebeld werd.

Berustend liep ze naar de deur — er zou wel weer een jonge moeder te vroeg begonnen zijn. Dan kon ze haar eigen maaltijd weer vaarwel zeggen.

Tot haar grote verbazing zag ze Jan Verhoef op de stoep staan.

„Jan, toch niet weer een spoedgeval? ”

„Nee Britta — ik kom eigenlijk, omdat ik ’n beetje met m’n ziel onder de arm loop.”

„Kom binnen en vertel op”, zei Britta, die in haar hart blij was, dat ze niet een oude duster aangetrokken had.

„Ik was net voor mezelf aan het koken, want ik heb vandaag praktisch nog niets gehad.”

Jan liep snuivend achter haar aan de keuken in.

„Het ruikt hier verrukkelijk.”

,Je mag wel een hapje meeëten, want ik ontdekte net dat ik veel te veel gemaakt had.”

Jan Verhoef ging zo grif op de uitnodiging in, dat Britta zei:

„Wat is er met je aan de hand? Je ziet er zo down uit.”

De lange dokter bleef staan, haalde een slanke hand door z’n warrige donkere haar.

„Ach, het is allemaal ook zo beroerd gelopen.”

„Wat dan? ” vroeg Britta. „En ga zitten, ik heb er een hekel aan om steeds maar omhoog te staren.” Ze goot weer een scheutje water op de koffie.

Jan liet zich met een plof in het genoeglijke rieten fauteuiltje vallen, waarvan Britta er drie rond de kleine keukentafel had staan. Vanuit de open deur naar de woonkamer drong de behaaglijke warmte van de haard. Britta schoof de roodwitte boerenbont gordijntjes voor de keukenramen dicht.

Jan steunde het hoofd in de handen.

„Ach, je weet dat ik dat oude huis in de Hoofdstraat heb en dat een zekere juffrouw Versluys mijn huishoudster is. Ik kan toch niet zonder als arts en in zo’n kast van een huis? Nou, ik werd stapel van dat mens. Om de andere dag vroeg ze me in bedekte termen ten huwelijk. Ik zal je de scènes besparen, die zich de laatste maanden afgespeeld hebben. Ik heb haar al vier keer ontslagen, maar dan bezweek ik voor een tranenvloed... Dat mens is lelijk als ze jankt, Britta! Je hebt geen idee! ”

Britta schoot in de lach.

„Niemand is mooi in tranen.”

,Ja, dat weet ik wel, maar je hebt dat mens nooit zien huilen. Met die grote rode bolle ogen, dat enge opgezette gezicht en die verwarde vette haarslierten. Walgelijk gewoon!

Vanmiddag wachtte ze me met de thee op, op een manier of ze het doktersvrouwtje was, dat manlief wilde verwelkomen. Ik voelde weer een bedekt aanzoek en zonder enige motivering heb ik haar met twee maanden salaris naar huis gestuurd. Ik heb ’r meteen de koffers laten pakken en ik heb haar zelf op de trein gezet. Ze was te verbouwereerd om te snikken... ze werd alleen vals en toonde haar ware aard.

En nou kan ik weer gaan beginnen. Britta, je moet me helpen. Ik moet een hele ouwe huishoudster hebben. Een ouderwetse degelijke met een lange zwarte jurk en zwarte schoenen met hoeratenen of zoiets.”

Britta plofte in een stoeltje en snikte van het lachen.

„O Jan, hou op. Ik heb het altijd al zo’n malle juf gevonden, maar wist ik dat je haar bijna letterlijk van het lijf moest houden? ”

„Ik ga morgen maar weer een advertentie zetten”, mopperde Jan. „Ik heb geen idee hoe lang ik zonder moet zitten. Zo’n mens zal toch ook eerst haar betrekking moeten opzeggen die ze heeft en dat duurt allemaal eeuwigheden. Je kunt hier in het dorp nergens gaan eten en ik verduvel het om de vrouw van Visser tijdelijk onderdak te vragen. Kan ik met die kwast Percy aan tafel zitten en allerlei leuke opmerkingen incasseren.”

Britta schonk voor hen elk een kop zwarte koffie in.

„Hier, drink dat eerst maar eens op en geef me een sigaret, want ik ben er door.”

Britta zette gelijk het slaatje neer en twee bordjes met bestek. Ze schepte Jan een flinke portie op.

Hij at als een hongerige wolf.

„Fantastisch Britta. In geen tijden heb ik zoiets geproefd.”

Britta zette het schaaltje ravioli neer.

„Klets niet, neem van dit spul er wat bij.”

Ze schonk nog een kop koffie in en beiden aten zwijgend tot de laatste kruimel verdwenen was.

„Een mens komt bij na een fatsoenlijk maal,” vond Britta zuchtend.

„Kom mee, gaan we bij de haard zitten. Straks was ik die rommel wel af.”

Britta presenteerde niets meer. Ze vond het zo wel goed. Ze draaide wat aan de transistor en vond eindelijk een zacht achtergrondmuziek)e.

Dan wendde ze zich met een ruk naar Jan en zei op nuchtere toon:

„Zolang je geen huishoudster hebt, kun je hier ’s avonds eten. Ja, als ik een bevalling heb, moet ik voor zo’n gezin koken en vaak eet ik er mee, maar daar ik altijd recht heb op een paar uur vrij, ga ik ook wel eens naar huis expres om iets voor mezelf klaar te maken. Nou, dat houd ik nu de komende weken voor vast systeem aan. Je laat je werkster voor je broodmaaltijden zorgen en hèb ik een bevalling omstreeks etenstijd, dan haal je hier maar wat uit de ijskast. Ik heb er altijd wel iets eetbaars in staan. En misschien kun je zonder rampen te veroorzaken wel iets opwarmen? ”

„Meen je dat? ” Jan sprong enthousiast op en wilde haar hand grijpen, maar Britta moest net even de poes uitlaten.

„Als ik het niet meende, zei ik het niet.”

Jan keek op z’n horloge.

„Ik moet nog naar een patiënt... morgenavond ben ik present mèt een fles wijn.”

Britta glimlachte een tikje hooghartig.

,Je doet maar. Tot kijk, Jan.”

Ze liet hem uit, liep dan naar de keuken en begon het vaatje af te wassen.

Haar gedachten sprongen weer terug naar de opdracht van Simon en Ietje. Waarom had ze tegen Simon gezegd dat de mogelijkheid bestond dat ze een tweeling mee zou brengen? Waarom vond ze het diep in haar hart zo erg dat Ietje alleen maar een stralend gezond kindje willen hebben?

Dat plan van haar, Britta, was natuurlijk waanzin — enfin tegen de tijd dat ze naar Griekenland vloog, zou ze er wel overheen zijn.

Toen ze het laatste bordje afdroogde, schoot een blijde, verwarmende gedachte door haar heen: zaterdag met Percy uit. Zou Percy misschien een oplossing weten? Zou ze er met hem over durven spreken?

De telefoon luidde schel en dringend.

„Weer een nieuwe spruit in aantocht”, mompelde Britta toen ze naar het toestel liep.

„Met zuster Johansson... ja, ik heb eigenlijk morgen pas weer dienst. Ja, ik begrijp het... ik kom direct.”

Terwijl ze zich weer omtoverde in de kraamverpleegster, bedacht ze dat Jan bofte. Morgen zou ze in ieder geval thuis voor een warm hapje kunnen zorgen.

 

En zo zaten Jan en Britta trouw ’s avonds samen hun diner te nuttigen. Britta had hem de sleutel van de achterdeur gegeven en een enkele maal zat hij al te wachten met het avondblad en de poes op z’n schouder.

Britta was een virtuoos in het snel in elkaar flansen van een lekker voedzaam maal.

Toen het vrijdagavond was geworden, zei Britta onder het eten:

„Heb jij al een advertentie gezet, Jan? ”

Britta kon haast een lach niet verbergen toen ze zag dat de lange dokter een kleur als een boei kreeg.

„Ik eh... heb het van de week zo druk gehad. Is het je te bezwaarlijk, dat ik ’s avonds kom? Zeg het dan eerlijk, Britta.”

„Het is me niet te lastig, maar je moet toch op den duur weer een huishoudster hebben? ”

Jan knikte bevestigend, z’n hoofd over z’n bord met zuurkool gebogen.

„Ik zal wel een advertentie opstellen”, zei Britta gedecideerd. „Dan neem ik ’m gelijk morgenochtend mee naar ons dorpsblaadje. Gegarandeerd krijg je dan een bedaagde huishoudster met dikke zwarte kousen.”

Jan keek haar aan.

„Het lijkt wel of je me weg wilt hebben”, zijn stem klonk verwijtend.

Britta stak een sigaret aan en schoof haar bord weg.

„Dat is het niet”, zei ze. „Ik trek me ook geen zier aan van de praatjes in het dorp. De mensen moeten tenslotte ergens over kletsen. Maar we kunnen zo toch niet doorgaan, Jan? Wij zijn mensen elk met een persoonlijk leven — op een gegeven moment klopt dit alles niet meer. Zo heb ik bijvoorbeeld morgen een afspraak. Ik eet morgen niet thuis en dan zit jij al weer.”

,Jij gaat met Percy uit.” Jan zei het op norse toon.

„Hoe weet jij dat? ” kwam Britta verontwaardigd.

„Hij schept erover op... hij...”

Bij het zien van de felle blik in Britta’s ogen, zweeg Jan.

„Ach, laat ook maar”, zei hij.

„Jij zult wel gelijk hebben, het is alleen dat ik...”

Hij stond op.

„Kom, ik ga maar. Wanneer kan ik nog bij je terecht, Britta? ”

Britta keek op naar de lange jonge man met het verwarde donkere haar en de doordringende lichte ogen, waarvan ze eerst gedacht had dat ze donker waren.

Ze glimlachte.

„Zondagavond kook ik uitgebreid je weet de tijd.”

Hij bleef haar even aan staan kijken, liep dan zonder groeten de deur uit.

„Ongelikte beer”, zei Britta zacht en ze begon de boel op te ruimen.

Terwijl ze de borden afwaste, bedacht ze wat ze morgen zou aantrekken. Ze wilde iets aanhebben dat Percy nog niet gezien had en zo uitgebreid was haar garderobe nou ook weer niet. Ze zou maar haar groen zijden pakje aantrekken. Het zou misschien nog wel kil zijn maar het was tenslotte al bijna april en haar bontjasje stond er goed op.

Die avond liep ze naar de kraamvrouw, die ze voor het laatst nog even moest verzorgen. Het was vlakbij en ze had behoefte aan de tintelende voorjaarslucht. Ze kon haar gedachten beter concentreren. Morgenmiddag kwam Percy haar halen, ze zouden ergens feestelijk gaan eten. Britta zag al een klein tafeltje in een rustige hoek voor zich met een klein, zacht licht gevend schemerlampje. En dan zou ze de moed vinden om van haar plan te vertellen. Percy zou begrijpend in haar ogen kijken. Zijn hand zou op de hare liggen. Ze hoorde zijn donkere, maar toch zachte stem de lang verwachte woorden al zeggen...

Britta haastte zich het kleine huis binnen waar ze de laatste hand aan moeder en baby moest leggen. Ze had hier met plezier gewerkt... leuke jonge hardwerkende mensen met een kleine portemonnaie. Hij was kunstschilder en zij maakte de meest fantastische, grillige lappenpoppen, die ze aan de kunsthandel in de grote steden verkocht. Het hele huisje lag bezaaid met lappen en lapjes.

Toen de baby een dag oud was, zat de kraamvrouw in bed alweer te prutsen.

Toen Britta die avond na afscheid genomen te hebben, de deur voor het laatst achter zich dicht trok, klemde ze onder haar ene arm een helgele pop met groene haren. Ze hadden hem haar letterlijk opgedrongen en tenslotte had Britta het malle geval onder dank aanvaard.

Nu lag het vrije weekend voor haar. Morgenochtend zou ze de woonkamer keurig aan kant maken en dan ging ze haar haar wassen en zich verder mooi maken... mooi maken voor , Percy. Britta’s hart sloeg weer een slag over.

Toen ze haar huis binnenliep, besloot ze direct naar bed te gaan. Ze wilde de volgende dag volkomen uitgerust zijn.