HOOFDSTUK I

 

 

„Zuster... zal de baby blijven leven? ”

Britta streek haar gekreukte witte schort glad en ging op de rand van het brede bed zitten. Ze keek neer op het donkere, kleine vrouwtje, dat een harde strijd achter de rug had.

Met een paar moederlijke gebaren streek Britta de vochtige donkere haarpieken uit het kleine witte gezicht en modelleerde de korte haren tot een fatsoenlijk geheel.

Ze glimlachte tegen de jonge moeder.

„Waarom zou dat kleine meisje van u niet blijven leven? Dokter Visser heeft ’t toch direct meegenomen en ze ligt nu prinsheerlijk in een couveuse in het ziekenhuis. Ik heb al zoveel van die lichtgewicht babies meegemaakt. Ze groeien later het hardst, geloof dat maar gerust.”

„Ja, maar ze woog maar drieëneenhalf pond.”

Britta stond resoluut op.

„Nou geen onzin meer. Als uw man over drie weken van zee terugkomt, moet-ie hier geen vaatdoek van een vrouw vinden, maar een fleurige jonge moeder met een beeld van een dochter. Houd die gedachte maar voor ogen. En nu een poosje slapen, straks komt onze onvolprezen dorpsdokter en hij zal u vertellen dat alles volmaakt in orde is.”

Het leek wel of mevrouw Versteeg op deze woorden had liggen wachten, want bijna onmiddellijk na Britta’s woorden vielen haar ogen dicht.

„Gelukkig,” mompelde Britta. „Die slaapt.”

Ze begon de kleine heldere slaapkamer te redderen, intussen wierp ze een blik over het witbevroren polderlandschap, dat tussen de angstig witte gordijntjes net zichtbaar was. In de aangrenzende woonkamer zette ze de oliehaard wat hoger. Het werd gemeen koud tegen de avond — het was nu al te voelen.

Als die oude Visser nu maar snel gereden had... het was tenslotte nog ruim zes kilometer naar het dichtstbijzijnde stadje, waar het ziekenhuis was. Britta was zelf niet helemaal gerust op de baby.

Ze was een vrij forse blondine, niet uitgesproken knap, maar het even golvende lange, honingkleurige haar, gecombineerd met fluweelbruine ogen, gaven haar een speciale charme. Ze was achtentwintig jaar en de gedachten aan een huwelijk had ze na een paar mislukte verlovingen verre van zich geschoven. Het leven was wel goed zo, vond Britta, terwijl ze zacht neuriënd in de kleine keuken de voorbereidingen trof voor een warm maal.

Ze was hier in Kleidorp, in de Krimpenerwaard, een geziene figuur. Ze bezat zelf een piepklein bungalowtje en en even klein autootje. De dokter, die zij het meest moest assisteren, was een goedige oude sul, die ze al dikwijls voor een grote stommiteit behoed had.

Het leek soms of de jonge moeders dat instinctief wisten, want ze vochten haast om de hulp van Britta Johansson.

Britta had haar Zweedse namen geërfd van een verre voorouder, die haar behalve het typische blonde haar geen bijzondere Scandinavische kenmerken had nagelaten. Ze had een kordate moeder en een vader die als vrachtwagenchauffeur nog steeds „de wegen onveilig” maakte.

Britta moest altijd glimlachen als ze aan haar vader dacht. „De kleine man met het onverwoestbare goede humeur”, noemde ze hem bij zichzelf.

Britta betrapte zich erop, dat ze herhaaldelijk op haar horloge keek. De ouwe had toch allang terug kunnen zijn? Begreep-ie dan niet dat dat jonge vrouwtje doodsbang was voor het leven van haar baby?

Eindelijk hoorde ze de oude Mercedes knarsend voor het huis stoppen.

Haastig keek ze even om de hoek van de kamerdeur. Gelukkig, mevrouw Versteeg sliep nog.

Met een paar stappen had Britta de voordeur bereikt en liet de oude dorpsdokter binnen.

,,En? ” Haar stem klonk ietwat autoritair en toch gespannen.

De oude man wreef z’n handen warm en keek haar glimlachend aan.

„Alles is best. Die kleine haalt het gemakkelijk.”

„Maar waar bent u dan zo lang gebleven? ” Britta stampvoette haast.

„Ach, ik kwam toch langs mevrouwtje Knol, die heeft griep. Het was eigenlijk meer een erge verkoudheid en ze hield me nogal aan de praat.”

Britta toonde dokter Visser een vertoornde rug, terwijl ze hem voorging naar de slaapkamer.

Een onverbeterlijke kletskous was deze man en dat, terwijl-ie wist dat deze vrouw in angst zat over het leven van haar kind!

Ze zei er verder maar niets over, wetend dat het toch niet gaf.

Toen ze de slaapkamerdeur opende, keken een paar schrikogen hen aan.

„Is de baby...”

Glimlachend en zelfbewust liep de dokter naar het bed en ging vaderlijk op de rand zitten.

„Die dochter van jou is een best kind. Ze mag misschien al over een week naar huis... ja... ja... huil maar eens goed uit...”

Britta trok de deur dicht.

Nou was Visser op z’n best, wist ze. De almachtige troostende arts en wat had-ie in feite gedaan? Ze had ’m moeten dwingen de baby naar het ziekenhuis te brengen. Automatisch ging ze verder met haar werk. Ze hoefde niet te blijven slapen. Ze zou vanavond laat nog even poolshoogte komen nemen en straks kwam ’n nicht van mevrouw Versteeg.

Ze kon fijn naar haar eigen kleine home. Van die schaarse avonden in eigen huis genoot Britta. De kleine zwarte poes, die zoveel alleen was, zou genotterig voor de haard gaan liggen, ze zou een beetje handwerken, wat lezen of naar de tv kijken. Gewoon zichzelf zijn in haar huis. Ze wist heel goed, dat haar oren de hele avond op de telefoon gespitst zouden zijn, maar dat was nu eenmaal het leven van een kraamverpleegster.

 

De keukendeur piepte open en dokter Visser stond klaar om te vertrekken.

„Ik ga kind, alles is in orde.”

„Ik zal u even uitlaten,” zei Britta gereserveerd. Ze vergaf het hem niet gauw dat hij deze baby eerst nog had willen thuislaten.

Toen ze de deur achter hem gesloten had, liep ze snel op lichte voeten naar de jonge moeder, die met een stralende lach op haar bleke snuitje rechtovereind zat.

„Is het niet fantastisch? ” riep ze uit. „Ik heb een dochter en ze is helemaal goed.”

Britta dwong haar zacht weer te gaan liggen.

„Het is fantastisch,” zei ze zacht. „Lig nou niet te springen in bed, u moet gauw weer fit zijn. Ik heb een heerlijk licht maal klaargemaakt en nu gaan we gezellig eten.”

 

Die avond strekte Britta haar vermoeide voeten behaaglijk naar de fel brandende oliehaard uit. Het kleine zwarte katje zat op haar schouder en likte aan haar oor. Ze had geen handwerk in haar vingers, geen radio aan, geen tv. Britta voelde zich alleen maar zalig ontspannen, thuis. Ze zou lekker vroeg naar bed gaan en dan morgenochtend bijtijds naar mevrouw Versteeg. Hè, zalig, die warmte aan je benen, ze werd er helemaal soezerig van...

En toen ratelde de telefoon.

Britta schoot overeind. Er kón gewoon niets met mevrouw Versteeg zijn, ze was er een uur geleden vandaan gekomen en er was nog niemand op haar lijstje aan de beurt.

Toen ze de hoorn van de haak nam, sprak een nerveuze, verwarde vrouwenstem:

„Ben jij daar zuster Britta? Met vrouw Van Dam... het is zover... ja, te vroeg... m’n man is er niet en ik zit met negen kinderen om me heen. De dokter wil niet komen. Het kan niet, zegt-ie. Zuster, wat moet ik beginnen? ”

Britta was haar moeheid vergeten.

„Luister goed vrouw Van Dam. Jij gaat gewoon naar bed, laat die apen maar lopen, die grijp ik zo wel en laat de dokter ook maar aan me over. Binnen tien minuten ben ik er.”

Ze hoorde nog flauw een „dankjewel zuster”, toen werd de hoorn op de haak gelegd.

In één run stoof Britta door het huis. De haard werd laag gedraaid, vliegensvlug trok ze een schoon uniform aan, plakte het kokette mutsje op haar hoofd en schoot haar dikke donkerblauwe wintermantel aan. Intussen waren haar voeten automatisch in de degelijke zwarte schoenen gestapt. Ze wond nog een sjaal om, pakte haar tas en doofde de lichten. Het kleine poesje bleef eenzaam achter op de schapevacht, die voor de haard lag...

Britta mompelde een onparlementair woord toen haar wagentje niet onmiddellijk startte.

Die vrouw had tenslotte al negen kinderen en wie weet hoe vlot de tiende zou verschijnen.

Britta overschreed de maximumsnelheid, maar ze stond inderdaad na tien minuten stil voor de afgelegen boerderij van boer Van Dam. De man zou zelf wel niet thuis zijn, omdat hij vaak ’s avonds laat meeging om verkocht vee weg te brengen.

Britta pakte haar tas, sloot het wagentje en snelde naar de achterdeur. Ze liep maar gelijk door naar de grote, ouderwetse slaapkamer.

Het beeld dat ze daar aantrof, deed haar in de lach schieten.

Vrouw Van Dam had haar bevel opgevolgd en zat rechtop in het bed, maar ze had haar jas en jurk en alles aangehouden. Ze keek verwilderd naar de kinderschaar, die zich joelend met knikkeren rond de echtelijke sponde vermaakte. Alleen de oudste zoon van zeventien was kennelijk bij de dieren in de stal. Behalve de vrouw zelf had niemand Britta zien binnenkomen.

Ze trok haar strengste gezicht.

„Stilte! En onmiddellijk naar je bed. Als ik nog één van jullie hoor, geef ik je persoonlijk een pak voor je broek. Vooruit! ”

Een gebiedende vinger wees naar de deur en inderdaad dropen ze af.

„Ik kom direct kijken of jullie er in liggen,” zei ze nog op dreigende toon.

Dan wendde ze zich tot de moeder, die haar tiende kind verwachtte.

„Je bent er vlot bij, maar waarom heb je in vredesnaam je jas en je jurk aangehouden? ” riep Britta uit.

„Ik kon die kinderen niet uit de kamer krijgen”, klaagde de blozende boerenvrouw.

Britta zag dat ze af en toe het zweet van haar voorhoofd veegde.

Zwijgend hielp ze de vrouw in een fikse flanellen nachtjapon. Vakkundig maakte ze het bed op en zette haar spulletjes klaar. Ze trok de wieg dichterbij, die nog afgedekt stond en maakte ’m op.

„Is dat al echt nodig? ” vroeg vrouw Van Dam.

„Mens, nou heb je er negen gehad, zo langzamerhand weet je toch wel hoe het gaat,” grinnikte Britta.

„Ik ga even bij de buren dokter Visser bellen en als-ie niet wil komen, dan doen we het samen.”

Ze was binnen drie minuten terug.

"Hij zegt dat het aanstellerij moet zijn... hij zal wel gezellig zitten te kaarten. Vrouw Van Dam, jij en ik weten samen dat we niet veel tijd meer hebben. Ik maak eerst wat hete koffie en tegen die tijd zal ik je tiende telg wel aan kunnen pakken.”

De vrouw, die nu rustig was gaan liggen, keek Britta dankbaar aan.

„Als u er niet was...”

„Dan was er wel een ander. Een mens is in zulke omstandigheden nooit alleen. Maar je moet eens wat strenger tegen die knapen worden. Ik zal eens gaan kijken of het boven rustig is.”

Britta vond ze allen in bed, het licht uit.

Gerustgesteld ging ze in de grote ouderwetse keuken sterke koffie zetten en nam een blad met twee koppen mee naar binnen.

„Hier is krachtvoer voor ons beiden, drink het zo heet mogelijk op.”

Voorzichtig hielp ze de liggende vrouw, die nog maar weinig zei.

Twintig minuten later stopte Britta een welgeschapen zoon van tien pond in het bad.

„Een prachtig kind,” zei ze tegen de vermoeide moeder. „Wacht maar, je krijgt ’m zo een poosje naast je.”

Toen het schone aangeklede kindje eindelijk naast de even schone moeder lag, zag Britta dat er tranen blonken in de helblauwe ogen van vrouw Van Dam.

„Wat krijgen we nou? ” zei ze verbaasd en ze ging op de rand van het bed zitten.

„Zoals jij een mens helpt, zo zijn er maar weinigen”, zei de vrouw zacht.

Britta stond op en hield het onmogelijk kleine babyhandje even vast.

„Het is toch de moeite waard? ” zei ze en ze glimlachte. Haar gezicht leek bijna knap nu. Dan keerde ze zich bruusk om. Ze hoorde de bekende wagen op het erf stoppen.

Als een furie liep ze naar de achterdeur.

Nog vóór dokter Visser iets had kunnen zeggen, viel Britta uit: „Daar ben ik nou jaren gediplomeerd kraamverpleegster voor... de dokter stoort zich niet aan mijn waarschuwingen. Het is gelukkig allemaal goed gegaan, maar als er iets fout was gegaan, had u de schuld gehad.”

„Is... is het kind er dan al? ” vroeg de oude man verbaasd.

,,Ik heb u toch gezegd hoe ver het was? Voor de goede orde kunt u naar moeder en kind kijken, maar waag eens een rekening te schrijven. Alleen voor controle en verder nergens voor.”

De dokter knikte nu wat verlegen en liep door naar de slaapkamer. Zijn onderzoek was gauw klaar.

,Je hebt het allemaal fantastisch gedaan, Britta.”

„Kan wel wezen”, fluisterde ze verbeten. „Vergeet niet dat ik geen arts ben. Als ik bel, heeft u te komen, anders moet u maar met pensioen gaan.”

Ze wist dat ze meedogenloos was, maar ze kon niet anders.

„Ik kom morgenochtend nog even kijken”, zei dokter Visser en hij verdween weer als een haas.

„Grote hark”, mompelde Britta in zichzelf en ze begon een veldbed naast de kraamvrouw voor de nacht op te maken. Vóór ze tussen de heldere lakens schoof, wierp ze nog een vakkundige blik op de slapende baby.