HOOFDSTUK XI

 

 

Er volgde een bar drukke tijd voor Britta. Het leek wel of alle plaatselijke babies deze dagen te vroeg kwamen. Door de hulp van Simon had ze assistentie gekregen van een jonge kraamverzorgster.

Ietje belde bijna dagelijks op om te vragen wanneer Britta zou vertrekken.

Die dinsdagavond op het einde van april gaf Britta een bijna korzelig antwoord toen Ietje belde op het moment dat ze moe haar deur binnenrolde.

„Weet je echt nog niet wanneer je gaat? ” vroeg Ietje smekend. „Ik heb al een beeldige wieg, die moet je eens gauw komen kijken en ik heb haast een kast vol kleertjes.”

Britta probeerde na te denken... dan zei ze:

„Maandag drie mei vertrek ik, dus over goed een week. Ik moet alleen nog nakijken of alle aansluitingen kloppen. Ik weet nl. niet of ik in Frankfurt moet overstappen.”

„O, wat zalig! ” kreet Ietje.

„Percy zal het wel erg vinden dat je weg bent.”

„Percy? ” herhaalde Britta verbaasd.

„Weet je wat, Ietje. Ik ga me even verkleden en dan rijd ik wel naar je toe. Ik ben al die tijd niet geweest, omdat het zo verschrikkelijk druk was. Tot straks.”

Toen ze onder de douche wilde stappen, luidde de telefoon.

Gehuld in haar badjas rende Britta weer naar het toestel.

„Britta, ben je erg moe, meisje? ”

Dat was Jan, die als hij haar overdag zag nog steeds deftig „zuster” tegen haar zei, maar als het werk gedaan was, haar altijd nog even móest spreken.

„Wanneer trouwen we, Britta? Vergeet niet dat ik niet alleen dat Griekse kindje van je wil hebben.”

In gedachten zag Britta eerst het gezicht van die Australiër van vroeger voor zich. Niet meer aan denken, beval ze zichzelf. Hij was immers allang met een ander getrouwd? En Percy... Percy was een enorme stommiteit van haar geweest. Jan Verhoef hield van haar en opeens wist Britta diep in haar hart dat tie niet alleen van hem hield, maar ook een beetje verliefd op hem begon te worden.

„Ben je daar nog, Britta? Ben je niet goed? ” Zijn stem klonk bezorgd.

„Heb je vanavond dienst? ” vroeg Britta zacht.

„Nee — Percy gaat morgen definitief weg en Visser neemt volop voor hem waar. Vanavond heeft Visser dienst en volgende week komt er een assistent. Mag ik naar je toekomen, Britta? ”

„Kom maar gauw, want ik moet met jou naar Ietje. Ik wil alles maar vertellen en ook dat ik drie mei naar Griekenland wil vertrekken. En je weet dat ik beloofd heb twee dagen vóór mijn reis met jou in ondertrouw te gaan.”

„Britta, die ellendige telefoon, dat ding is zo koud. Ik rijd meteen weg...”

„Wacht even! ” riep Britta. „Ik draai de achterdeur van het slot, want ik moet onder de douche. Tot straks, lieverd.”

Ze legde de hoorn op de haak zonder antwoord af te wachten. Britta opende de achterdeur en verdween onder de douche.

Toen ze de slaapkamer binnenging, hoorde ze Jans wagen voor de deur stoppen. Haastig schoot ze een dun lichtblauw jurkje aan, ontdekte dan dat het toch nog kil was. Ze pakte het langharige witte vest uit haar kast en trok het er overheen aan.

,,Zo moet het maar”, vond Britta en zette tot slot haar lippen even aan.

In de huiskamer liep Jan heen en weer als een gekooide leeuw. Toen hij Britta zag aankomen, stond hij stil en sloot haar onstuimig in zijn armen.

„Je gaat dus echt met me trouwen”, fluisterde hij.

Britta duwde hem verbaasd van zich af.

„Heb jij dan één moment gedacht dat ik maar een verhaaltje opgedist heb? ”

„Het is bijna te mooi om waar te zijn”, zei Jan hees en hij hield Britta dicht tegen zich aan.

„Laten we gaan,” zei Britta eindelijk.

„Ietje wacht vol ongeduld en ik geloof dat ze in de onzalige mening verkeert dat ik met Percy ga trouwen. We zullen haar even volledig gaan inlichten, alleen...”

„Wat alleen...? ”

„Ik wil niet dat Ietje iets weet van mijn plan om zelf een kind te nemen. Het is alleen maar ons geheim... ze zal het wel merken.”

„Goed lieveling, kom mee.”

 

Ietje deed zelf open toen Jan en Britta gearmd op de stoep stonden.

Haar mond bleef open staan en ze wist geen woord uit te brengen.

„Mogen we nog binnenkomen? ” vroeg Britta lachend.

„Ben je zó verbaasd, Ietje? ”

Ietje herstelde zich en stak beide handen uit.

„Kom gauw binnen, jongens. Ja, ik ben idioot verbaasd. Ik heb jou namelijk nooit in gezelschap van Jan meegemaakt. En die Percy zat hier de laatste keer zo’n werk van je te maken — dat ik dacht...”

„Dat je dacht wat iedereen dacht, maar het is niet waar”, grinnikte Britta.

,Jan en ik gaan de volgende week in ondertrouw.”

Ietje trok hen mee de gezellige woonkamer binnen. Ze keek nu een beetje zielig.

„Wat is er. Ben je niet blij? ” vroeg Britta verbaasd.

,Ja natuurlijk, kind. Laat ik jullie eerst heel heel hartelijk gelukwensen.” Ze gaf Britta een zoen en zelfs Jan kreeg iets dat daar op leek.

,Je hebt het natuurlijk veel te druk om naar Griekenland te gaan”, bracht Ietje eindelijk uit.

,Jij weet het allemaal weer zo best”, zei Britta streng.

„Op twee mei gaan we in ondertrouw en drie mei ga ik met het vliegtuig naar Athene.”

„Méén je dat echt? ” vloog Ietje op. „O, maar dat is fantastisch.”

„Ik heb het toch beloofd? ” zei Britta nuchter. „Ik ben alleen als de dood voor vliegen, maar dat zal wel overgaan.”

Ietje redderde met de theepot. Simon kwam binnen en werd door Ietje meteen ingelicht over de stand van zaken.

De burgervader toonde zich oprecht blij.

„Dat vind ik verdraaid goed dat jullie elkaar gevonden hebben. En Britta, ik trouw jullie hoogst persoonlijk.”

Britta keek bedenkelijk.

„Is het niet naar je zin? ” vroeg Simon bezorgd.

„Ik ben zo bang dat ik in de lach schiet als jij plechtig gaat doen”, zei ze.

,Je houdt geen deftige toespraak, want daar kan ik niet tegen! ”

„Afgesproken, daar kom ik dan mooi van af”, vond Simon handenwrijvend.

Ze bleven die avond nog lang bijeen en bespraken alle bijzonderheden.

Het was half één toen Britta opstond.

.Jongelui, ik weet niet wat me vannacht of morgen weer te wachten staat. Ik ga! ”

Jan stond ook direct op.

„Het is al veel te laat voor je”, zei hij bezorgd.

Ietje en Simon deden hen uitgeleide en even later reed het jonge paar weg.

„Ik kom niet meer naar binnen, want dan wordt het beslist nog veel en veel later.” Hij nam haar in zijn armen.

„Welterusten, lieveling.”

Britta sloeg haar armen om zijn hals en beantwoordde zijn kus.

 

Toen de deur achter haar gesloten was en het vertrouwde gebrom van Jans auto in de verte verstorven was, bleef Britta aarzelend staan.

Ineens had ze geen zin meer om naar bed te gaan. Het was kil in huis; ze hield een lucifer bij de haard, waarin de vlammen direct hoog oplaaiden.

De zwarte poes kwam haastig aanrennen, maar Britta nam geen notitie van hem. Ze reikte naar de kleine pick-up en zette weer het versleten plaatje op, dat haar nog zo kort geleden tot tranen gebracht had. Weer hoorde ze:

 

„And the lights all went out in Massachusetts

they brought me back to see my way with you”

 

Britta was languit op de bank neergevallen, haar gezicht in een arm verborgen. Ze dacht aan die blonde man van vroeger, zo intens als ze in jaren niet gedaan had. En ze besefte nu waarom die simpele woorden van dit plaatje haar zo troffen:

 

„And the lights all went out in Massachusetts...”

 

Op een bepaalde manier waren de lichten voor haar, Britta, na die afscheidsbrief gedoofd. Ze wist dat ze met Jan een goed huwelijk zou kunnen opbouwen, maar de lichtjes, die vroeger in haar brandden, hadden maar één keer kunnen branden.

Ze stond op en zocht in haar kleine bureau naar een map met brieven. Ze vond de bewuste brief direct en ze herlas alleen maar die ene regel:

 

„And a great sadness rose between us”

 

Voor het eerst besefte ze dat hij door die ene dichtregel alleen maar getuigde van zijn grote liefde voor haar.

Ze had niet geantwoord toen, ze had zich te trots gevoeld en ze had niet de werkelijke zin van zijn brief begrepen. Het had allemaal geen zin meer om erover te piekeren. Een trieste dankbaarheid was alleen in haar hart geslopen toen ze nu eindelijk begreep dat hij met die bewuste zeven woorden haar alleen had willen vertellen, dat hij misschien teveel van haar gehouden had.

Die nacht begreep Britta dat mensen ook te veel van elkaar kunnen houden, dat een liefde te groot kan zijn om lang verwezenlijkt te kunnen worden.

De volgende morgen luidde de telefoon alweer vroeg, lang en dringend. Britta doopte na het gesprek met Jan haar hoofd diep in de wasbak om eindelijk helder te kunnen denken. En hoewel er haast bij was, pakte ze nog gauw de oude brief op en stopte hem, heel klein gevouwen, in de kast van het oude horloge van haar grootvader. Ze liet dit in haar tas glijden. Ze bezat geen onwettig kind, alleen maar een brief van een man, die teveel van haar gehouden had. De bitterheid, die ze altijd gevoeld had als ze aan Anthony terugdacht, was verdwenen.

Ze stond klaar om te vertrekken, toen ze de claxon van Jans wagen hoorde.

Hij zwaaide uit het open portierraam.

„Zullen we maar gelijk opstomen? ” riep hij. , Jij moet zeker ook naar de vrouw van Van Eijk? ”

Britta liep naar zijn wagen toe.

„Ja, het schijnt daar op te schieten... de vijfde spruit alweer.”

„Zeg jij mij helemaal geen behoorlijk goeiemorgen? ” verweet Jan.

Britta liep naar de garage.

Over haar schouder riep ze:

„Ik begroet geen mannen, die achter hun stuur blijven zitten.”

Nog vóór de garagedeur had hij haar ingehaald. Hij nam haar beslist op stormachtige wijze in zijn armen, want de boerenknecht, die juist op een traktor passeerde, riep:

„Laat je niet kennen, dokter, je leert het wel.”

Jan en Britta schoten in de lach.

„We zullen nu beslist publiciteit aan onze plannen moeten geven, anders krijgen we hier een slechte naam,” verzuchtte Britta.

„Je hebt toch geen spijt? ” vroeg Jan en hield haar nog even tegen.

Britta keek de man met wie ze zou gaan trouwen, vol aan:

„Nee Jan. Ik heb vannacht alleen nagedacht over de man, die ik jaren geleden onrecht aangedaan heb. We hielden van elkaar... enfin, ik geloof achteraf dat ik een stommeling ben geweest. Maar het heeft geen zin er verder over te piekeren... het heeft blijkbaar allemaal zo moeten zijn.” Ze keek hem een beetje berustend aan, maar er klonk toch tederheid in haar stem toen ze zei:

„Misschien zou hij nooit een Griekse baby gewild hebben en dan was ik toch hard weggelopen.”

Jan kuste haar voorzichtig alsof ze een kostbaarheid was.

„Kom jij achter me aan, Britta, want anders ga je te hard rijden.”

„Graag heer.”

 

Ze kregen langdurig en zwaar werk op de grote boerderij van Van Eyk. Binnen zes jaar het vijfde kind, had de vrouw te veel verzwakt en Jan weifelde één ogenblik of het niet beter zou zijn een ambulance te bellen. Op zijn zwijgende vraag schudde Britta over het bed heen „nee”. Ze knikte hem geruststellend toe en legde hem in vaktermen uit dat deze inzinkingen niet gevaarlijk waren, dat ze ze meer bij de hand gehad had. En Jan vertrouwde Britta ditmaal volkomen.

Het was twee uur in de middag eer de baby in de wieg lag en de moeder een beetje op haar verhaal was gekomen.

Britta ging op de rand van haar bed zitten, nam de gegroefde werkhand tussen de hare:

„Nou moet je eens goed luisteren. Met de volgende baby wacht je minstens vier jaar. Je moet op krachten komen en dat is al de afgelopen jaren niet gebeurd. En je kent me goed genoeg om te weten dat ik dit niet zomaar zeg. Je heb er een mooi kind bij en wees dankbaar dat we jou er zo doorgehaald hebben, want het viel niet mee. Ik kom af en toe van de week even kijken, maar zuster Everhuis verzorgt je verder. Ik ga namelijk trouwen met deze dokter hier.” Lachend keek Britta het uitgeputte vrouwtje aan.

De boerin werd zo enthousiast dat ze wel dadelijk rechtop wilde gaan zitten, maar Britta hield haar met vaste hand tegen.

„Dat vind ik mirakels fijn,” zei ze. „Dat moet je effe tegen m’n man gaan zeggen.”

„Komt in orde”, zei dokter Jan. „Dan kan-ie gelijk z’n zoon komen kijken, maar ik vertel hem ook onder vier ogen dat jij eens een beetje kalm aan moet doen! ”

De vrouw hoorde Jans woorden amper. Ze keek Britta stralend aan:

„En dan krijg jij van mij wat bij je huwelijksuitzet, zuster. Jij bent altijd zo goed voor me geweest.”

Britta redderde de kamer en bedankte haar vast bij voorbaat.

Toen ze terugreden volgde Jan haar tot huis.

Hij stapte uit, maar Britta’s uitnodiging om binnen te komen, sloeg hij af.

„Lieverd, ik heb nog een lijst patiënten en Vissertje werkt niet meer zo vlug. Ik moet als een haas verder. Als het even kan kom ik vanavond.”