HOOFDSTUK VI

 

 

De komende weken bleef Britta minstens eenmaal per dag naar de boerderij van De Vreugt gaan, want de jonge vrouw had nog een zeer zware taak met de verzorging van de drie peuters. Britta had er met behulp van Simon voor gezorgd dat de gemeente tweemaal per week een struise dame stuurde, die het huis met bezemen keerde. Maar zes maal per dag drie zuigelingen helpen, vormde op zichzelf al een dagtaak.

Door dit incident was er automatisch een einde gekomen aan Britta’s hulp aan Percy. Ze was naar dokter Visser geweest om te vragen of ze de dagelijkse ritjes met dokter Van den Berg weer moest beginnen, maar hij had lachend het hoofd geschud.

„Die jongen redt zich wel, hij kent de mensen al aardig en z’n Nederlands is vrijwel vlekkeloos. Nee kind, ga jij maar weer je gewone gangetje.”

De eerste maart viel op een zondag en Britta bedacht twee dagen tevoren dat Ietje dan jarig was. Ze voelde zich niet gelukkig met de huidige situatie, want Ietje had zich niet meer vertoond. Als Britta weg was, liet ze door haar meisje de poes en de planten verzorgen. Britta was Ietje één keer tegengekomen, maar Ietje had met een stug gezicht haar hoofd omgedraaid.

Britta was met een vierdaags verlof thuisgekomen en ze hing nu een beetje moedeloos in een stoel. Ze had toch al zo weinig contact in dit dorp en met Ietje had ze altijd plezier gehad; ze waren altijd zomaar bij elkaar binnengevallen. Moest ze die verjaardag negeren? Of net doen of er geen vete bestond?

Britta schopte haar degelijke schoenen uit. Haar voeten waren moe — ze had de laatste weken veel en zwaar werk gehad. Vanmorgen had ze alleen nog de drieling geholpen. Ze liep naar de slaapkamer en trok haar uniform uit. Na een weldadige douche trok ze een donkerblauwe lange broek aan en daarop een lang vest van dezelfde kleur. Ter opfleuring knoopte ze een zachtroze sjaaltje losjes om haar hals. Haar voeten schoven in de met bont gevoerde leren slippers.

Het was half elf en Britta zette automatisch koffie voor zichzelf. Ze miste Ietje nu dubbel — alleen was zo ongezellig. Toen ze op de bank bij de haard was neergevallen — de poes aan haar voeten — bedacht Britta dat ze misschien beter Simon kon bellen. Met hem had ze geen woorden gehad en dan hoorde ze gauw genoeg of ze zondag welkom was of niet.

Ze sprong overeind. Ze ging hem direct bellen...

Een paar tellen later had ze Simon al aan de lijn.

Britta voelde zich een beetje verlegen worden en ongewild klonken haar woorden wat stug.

„Stoor ik je? ”

„Nee meisje, helemaal niet. Wat heb je op je hart? ”

„Simon, je moet het me eerlijk zeggen, maarre ben ik op letjes verjaardag nog welkom? We hebben namelijk woorden gehad en ze groet me zelfs niet meer. Misschien ben ik ook fout geweest — ik weet het niet.”

Er viel even een stilte waarin het ruisen van de telefoon te horen was. Dan zei Simon:

„Het is dat je het zegt, maar ze is al dagen erg stil. Ik heb het op de hele kwestie geschoven. Ik dacht dat zoiets haar nog bij vlagen erg hoog zou zitten, ik heb dus niets gevraagd.”

Britta zei: ,Je weet toch dat letje dat officiële bezoek aan die drieling moest brengen? Nou dan... ik zag daar ontzettend tegen op. Bij de kraamvrouw heeft ze zich goed gehouden, maar toen ze in de keuken daar zat te huilen, heb ik gezegd dat ze een kind moest aannemen. Dat ze een berooid kind een prachtkans liet missen... Nou, dat had ik niet mogen zeggen. Zonder een woord is ze verdwenen. En wat nu? ”

Simon kuchte.

„Zal ik jou wat vertellen, Britta? Ik ben haar eigen man, maar ik krijg haar niet over de hele depressie heen, jij bent de enige die het kan. En dat lange gezicht van de laatste tijd is alleen te danken aan het feit dat jullie ruzie hebben. Doe me een plezier, Britta, kom zondag. Ze zal vreselijk blij zijn. Jij bent heus de enige van wie ze iets aanneemt. Ikzelf wil dolgraag een baby aannemen en ik zal er dan ook nooit over piekeren of het een eigen kind is of niet. Het wordt eenvoudig mijn kind en ik wou dat jij letje zover kon krijgen dat ze het met me eens wordt. Denk eraan dat ik je dit in diep vertrouwen zeg.”

„Ik kom zondag, Simon, en als ze tegen me blaft, ga ik niet weg. Ik zal je niet langer van je werk afhouden, tot ziens dus.”

„Dank je, Britta, tot kijk.”

Britta viel weer op haar gezellige bank neer; ze begon te piekeren over een leuk cadeautje — ze kon best vanmiddag naar Amsterdam gaan, daar kon je het gezelligst kopen. Ze zette haar kopje neer en nam de kleine poes in haar armen en liet haar gedachten de vrije loop.

Ze ging vanmiddag lekker ergens op het Leidseplein zitten en dan gezellig in haar eentje winkelen... Op dat punt stokten Britta’s gedachten, want de bel ging over.

Zeker de bakker, die in de gaten had dat ze verlof had. Argeloos opende Britta de deur en tegelijk sloeg haar hart een slag over.

„Percy, moet jij geen visites rijden? ”

„Is dat alles wat je weet? ” klonk het lachend.

,Jij moet mij altijd op m’n plichten wijzen.” Hij kwam de kleine hal binnen.

„Ik heb maar bitter weinig visites en ik kom bij jou koffie halen.”

„Kom binnen”, zei Britta verlegen. „Ga zitten, je wordt zo bediend.”

 

Toen ze tegenover hem zat, hulde ze zich in een verlegen stilzwijgen. Percy’s ogen lachten haar toe van over de rand van z’n kopje.

„Gaan we nog eens samen uit? Er zal toch niet altijd wat tussen komen? Ik hoorde dat je nu verlof had. Ik heb vanmiddag vrij. Visser wil weer eens een middagje praktijk opdoen. Wat denk je ervan? ”

Britta kleurde.

„Ik was net van plan vanmiddag in Amsterdam een paar boodschappen te doen.”

„We gaan,” riep Percy enthousiast, „en dan daarna samen eten en misschien is er wat in de schouwburg. Maar onder één voorwaarde: Je draagt hetzelfde als nu. Je ziet er charmant uit.”

Britta voelde zich weer kleuren.

„Ik kan toch niet in lange broek naar de schouwburg? ”

„Doe niet zo antiek, Britta. Je ziet er fantastisch uit en je gaat zo met me mee. Doen we het? ”

Britta knikte.

Percy was al overeind. Het viel Britta op dat hij weer een bijzonder modieus tweedpak aan had. Toen hij de voordeur wilde openen, trok ze aan z’n mouw.

„Percy, luister eens. Ik weet... van dokter Visser... dat je veel verdriet in Engeland hebt gehad. Dat van je vrouw is nog niet zo lang geleden... maar ik wil niet de vrouw zijn, die moet dienen om te vergeten... Sorry, dat ik dit zeg, maar ik kan niet anders.”

Percy keek haar zwijgend aan — dan streelde hij even het blonde haar.

,Jij weet niet alles, kindje. En dokter Visser ook niet. Hij wist niet dat mijn huwelijk geen dag gelukkig is geweest en ik kan niet de ongelukkige ziel uithangen als ik me niet ongelukkig voel. Het is verschrikkelijk dat dit huwelijk op deze manier ontbonden raakte. — ik had Lilly een lang gelukkig leven gegund — maar niet met mij. Begrijp je nu dat ik me niet „troost” met jou? ”

Britta knikte.

„Laten we er dan maar niet meer over spreken”, zei ze moeilijk. „Hoe laat kom je? ”

„Half twee sta ik op de stoep en wee je gebeente als je me in de steek laat.”

Zacht sloot Britta de deur achter hem.

Dus dat huwelijk was ook nog ongelukkig geweest. Visser had daar kennelijk geen idee van gehad. Enfin, beter alles zo te laten.

Britta bekeek zich nog eens in haar donkerblauwe broekpakje en ontdekte dat Percy gelijk had. Het stond haar goed en dat oplichtende sjaaltje was ervoor gemaakt. Straks nog even naar de drogist rennen voor een lipstick in dezelfde kleur, dat stond veel pikanter, ...ja en welke schoentjes? Sportief en toch elegant, anders kon niet bij dit geheel.

Britta had haar jas al aan, op haar slippers kuierde ze naar de auto. De plaatselijke schoenwinkel had soms per ongeluk wel eens iets origineels.

Britta stond lang te twijfelen in het kleine schoenwinkeltje. Nadat de geduldige eigenaar ontelbare dozen had opengemaakt, ontdekte Britta een donkerblauw suède schoentje, iets opengewerkt, een klein hakje. Ja, dat was het.

„Ik houd ze maar aan, ik was toch op m’n slippers”, zei Britta vrolijk. Ze betrapte zich erop dat ze zich achttien voelde in plaats van achtentwintig. Het kleine wagentje reed net iets te hard naar de drogist, waar Britta al gauw vond wat ze zocht.

Om kwart over twaalf was ze weer thuis. Ze stond even te denken... nee, ze had geen zin om eerst nog te eten. Ze liep naar de slaapkamer en maakte haar gezicht zorgvuldig op. Ze borstelde het golvende haar tot het glansde en lakte haar nagels. Ze zocht haar enige kokette tasje op, stopte een boodschappennet in de zak van haar korte bontjasje.

Britta wierp een laatste blik in haar lange spiegel, pakte haar dunne leren handschoentjes en ging toen op de punt van een stoel zitten wachten. Het was kwart over één.

Britta was net zo nerveus als een tiener voor haar eerste afspraakje.

Toen ze eenmaal naast Percy in de auto zat en hij zorgzaam gevraagd had of ze een plaid over haar benen wilde, voelde Britta zich helemaal happy.

Percy bleek een vlot causeur — alleen sprak hij slechts over dingen die Britta minder interesseerden. Ze liet haar gedachten gaan op het prettige timbre van zijn stem.

De contouren van Amsterdam werden vaag zichtbaar en Britta ging rechtop zitten.

,Jij ruikt de wereldstad”, lachte Percy.

„Reken maar.”

Ze parkeerden de wagen op een rustige plaats en gingen toen de stad in.

„Leidsestraat”, commandeerde Britta.

Met verliefde blikken bekeek ze de etalages, tot ze voor een uitstalling van de meest modieuze handtasjes bleef staan.

„Hier koop ik iets voor Ietje”, zei Britta en ze stevende meteen naar binnen. Percy kwam volgzaam na.

Ze zocht een prachtige bruine suède handtas uit.

„Niet goedkoop”, fluisterde Percy.

„Ze is m’n beste vriendin en je weet dat ze het op het ogenblik niet zo leuk heeft”, fluisterde Britta terug.

„En nou wil ik iets lekkers op het Leidseplein”, zanikte Percy en trok Britta aan de hand de winkel uit.

Het werd een uitgebreide „tea” met allerlei zaligheden. Toen Britta eindelijk een sigaret opstak, zei ze:

„We hebben wel een fantastisch goed leven.”

„Vanmiddag wel”, vond Percy.

„Houd jij dan niet van je werk? ” vroeg Britta verbaasd.

Percy haalde z’n welgevormde schouders op.

„Ach, wat zal ik je zeggen. Mijn vader stond erop dat ik indertijd medicijnen studeerde. Ik kan niet zeggen dat het mijn ideaal was. En nou ben ik in dat dorp van jou terechtgekomen... ik verdien goed... het is een mooie praktijk. Maar dat gezanik van al die boeren — nee, dat ligt me niet.”

„Of je in de stad geen zanikende mensen hebt”, hoonde Britta.

„Ja, dat weet ik wel, maar daar heb je ook weer gauw eens een afleiding. Die kale polder met al die hardwerkende lieden... ik ben er niet zo gek op.”

Britta leunde achterover in haar stoel en blies de sigarettenrook naar boven.

„Ik houd wel van het platteland”, zei ze. „Je leert de mensen veel beter kennen dan in een stad en over het algemeen zijn ze hartelijk en behulpzaam. Ik zou in de stad ook nooit zo’n stulp krijgen als ik nou heb.”

Percy haalde een beetje minachtend de schouders op.

„Een leuke flat is ook niet te versmaden. Op den duur geloof ik niet dat ik het in ons dorp uithoud.”

„Dat zou jammer voor Vissertje zijn”, zei Britta op spijtige toon. „Hij bouwt huizen op je.”

„Ach, hij heeft de brave Jan en die jongen kan toch op den duur de praktijk aan hem gaan afbetalen. Die knul hoort in de klei thuis, dat zie je zo.”

Britta antwoordde niet. Ondanks het feit dat Percy haar hart sneller deed kloppen, kon ze toch niet hebben dat hij zo vitte op Jan. Ze had hem vooral de laatste tijd leren waarderen als een serieus mens, die wat voor de dorpelingen over had. Ze botsten nog wel vaak in hun oordeel over bepaalde gevallen en Britta wist dat ze meestal het loodje moest leggen omdat Jan nu eenmaal de arts was.

„Hè, laten we het over wat anders hebben”, verzocht Percy en hij streelde even haar hand.

„Ben ik eindelijk een keertje met jou uit, beginnen we weer over dat dorp. Nee, ik wil het over jou hebben. Heb jij helemaal geen vaste vriend? ”

Britta voelde zich verstarren.

„Nee”, zei ze kort.

„Toch wel gehad? ”

,Ja, maar de bijzonderheden gaan je toch echt niet aan.”

Percy keek haar hoofdschuddend aan.

„Je schijnt van mij al een massa te weten via Visser en ik vraag het jou regelrecht.”

Britta trok haar „verpleegstersgezicht”.

„En ik heb geen zin om m’n eigen doopceel te lichten. Bovendien is het volmaakt onbelangrijk... Het lijkt me overigens logisch dat een vrouw van mijn leeftijd wel eens een vriend of verloofde versleten heeft. Ik ben geen gescheiden vrouw of weduwe als je dat graag wilt weten en ik koester geen heimelijke liefde voor een getrouwde man. Dat wou je toch allemaal weten, is het niet, Percy van den Berg? ”

Percy schaterde.

,Je bent een verdraaid originele meid, Britta. Dat wilde ik inderdaad weten. Elke man, die op een gegeven moment achter een meisje, ik bedoel vrouw, aanloopt, is bang een nare verrassing te horen, waardoor zijn plannen in duigen vallen.”

Nu was het Britta’s beurt om te lachen.

„Mooi gezegd: nare verrassing”, vond ze. „Laten we Amsterdam maar verder gaan verkennen.”

Eenmaal weer op straat stak Percy zijn arm door de hare alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ze slenterden over bruggen en grachten alsof ze een stelletje buitenlandse toeristen waren. Maar Britta genoot en ze vond het bijna jammer toen Percy begon te jammeren over honger en een lekker diner.

„Gulzigaard! ” schold Britta. „Je hebt net liters thee met lekkers achter je knopen.”

„Beschaafd uitgedrukt voor een verpleegster”, oordeelde Percy. „Maar ik stik toch van de honger. Kom mee, we gaan een gezellige tent uitzoeken.”

Het werd een klein, delicieus diner. Britta merkte wel dat Percy verstand van uitgaan had.

Toen ze het obligate kopje mokka voor zich hadden staan, vroeg hij:

„Wat zal het worden: film of schouwburg? ”

„Ik heb vanavond eigenlijk helemaal geen zin meer om nog ergens heen te gaan”, zei Britta ineens.

„Ik vond het allemaal ontzettend gezellig en heerlijk. Maar ik heb bar vermoeiende dagen achter de rug. Vind je het erg dat ik liever naar huis ga? ” Percy keek haar even verbaasd aan, dan kwam er een begrijpende blik in zijn ogen. Hij boog zijn knappe gezicht naar haar over.

„Kom mee, kleintje, we gaan naar huis. Het is half acht.”

Ze proestten het beiden uit. Percy stond op en ging afrekenen.

 

Langzaam wandelden ze naar de parkeerplaats van de wagen.

Percy hielp Britta zorgzaam op haar plaats; hij schikte de plaid weer over haar heen alsof het twintig graden vroor.

Met een kalm gangetje stuurde dokter Van den Berg de wagen in de richting van hun dorp.

Britta zat heerlijk warm in haar plaid te soezen. Ze had wijn bij het eten gedronken en daar werd ze altijd onmenselijk slaperig van. Ineens merkte ze dat de wagen stilstond. Ze schoot overeind.

,,Is-ie stuk? Wat is er aan de hand? ”

„Hij is helemaal heel en we staan op een rustige uitwijkplaats.”

Vóór Britta erop bedacht was had Percy haar in zijn armen genomen.

,Je bent zo mooi, vooral als je slaapt”, glimlachte hij teder. „Dit móest gebeuren.”

Hij kuste haar tot ze beiden ademloos waren.

Britta richtte zich op en ordende haar haar.

„Denk jij echt... dat jij van mij houdt? ” Ze vroeg het bijna als een klein meisje.

Percy lachte alsof hij een fantastische mop hoorde.

„Lieve meid, daar heb ik nog niet bij stilgestaan. Je bent een verleidelijk vrouwtje en ik ben tenslotte maar een man... wat wil je? Misschien ga ik nog wel eens van je houden, wie weet? ”

Hij startte de wagen weer.

Britta zei niets, haar gedachten tolden rond. Dat was ze dus: een verleidelijk vrouwtje — meer niet. Dat was een voldoende reden om je te laten afzoenen. Je leefde tenslotte niet meer in negentienhonderd.

Het was alleen zo verschrikkelijk beroerd dat ze zich alleen wilde laten kussen door een man, die van haar hield. Het zou wel antiek zijn, maar Britta had altijd een hekel gehad aan vrouwen en meisjes die zich lieten afzoenen alsof ze een glas sherry consumeerden. Zoiets van: dat hoort er allemaal bij.

Toen Percy voor haar stopte en Britta meteen wilde uitstappen, hield hij haar bij een arm tegen.

„Je vroeg onderweg of ik van jou houd, maar... houd jij dan wel van mij?

Britta probeerde in het donker het knappe gezicht van de man naast haar te onderscheiden. Ze streed met haar eergevoel, dat gebood om te zeggen: „Van jou houden, jongen, laat me niet lachen.”

Maar Britta zei toch: „Ja, ik geloof van wel, maar trek het je niet aan.”

Ze trok zich los. Eenmaal buiten de wagen zei ze zo opgewekt mogelijk:

„Bedankt voor de gezéllige dag.” Even zwaaide ze nog, dan verdween ze in huis. De deur viel met een bons dicht. Britta bleef er een moment tegen staan leunen. „Een verleidelijk vrouwtje”, dat was ze. Ze dacht verder. Je kon toch van een teleurgesteld man als Percy niet direct verwachten, dat hij als een ridder uit de oudheid ogenblikkelijk zijn hart aan haar voeten legde. Het was toch eigenlijk logisch dat hij afwachtte hoe de verhouding tussen hen beiden zich zou ontwikkelen. Hij was geen jongen, die onmiddellijk met „eeuwige liefde” ging schermen.

Nee, ze moest geduldig afwachten en zich vooral niet opdringen. Het was al beroerd dat ze toegegeven had dat ze dacht van hem te houden. In het vervolg een onverschillige houding, dat zou het beste zijn.

Britta ging nog even bij de haard zitten. Het was buiten hard gaan waaien. Kon wel eens een fikse storm worden. De kleine poes streek langs haar benen.

Britta stond moeizaam op en gaf hem kattebrood en melk, draaide de haard laag en verdween naar de slaapkamer.

Toen ze tussen de lakens schoof met een zalige kruik aan haar voeten, lag ze nog een hele poos te denken. „Een verleidelijk vrouwtje... meer niet? ” Dat was het laatste wat er bewust tot haar doordrong.