Alex is meer van de Knex

Maart 2005

Een voor een komen de jongens van Pancratius naar buiten. Alex van Basten is de laatste die kleedkamer 4 verlaat. Onmiddellijk mengt hij zich in een gevecht om de bal, meer uit speelsheid dan om het ding te veroveren. Even snel houdt hij ermee op en kijkt een beetje in het rond.

Een paar meter verder staat zijn vader, bruin gekleurd van de wintersport. Marco heeft zojuist de veters van zijn zoons Nikes gestrikt.

‘Moet je ook spelen vandaag?’ vraag ik.

Marco knikt. ‘Om 12 uur. Maar ik speel altijd alleen de tweede helft. Ik kom in de rust pas aan.’

Het is zaterdagmorgen, tien voor half tien. We lopen naar veld 2 waar Pancratius F8 de uitwedstrijd wacht tegen Vlug & Vaardig F2. Marco vertelt dat dit Alex’ eerste uitwedstrijd wordt. Voorheen speelden de jochies alleen op de club in een toernooi dat de Champions League wordt genoemd. Alex van Basten speelde voor Barcelona en maakte in alle wedstrijden slechts één doelpunt. De verleiding is groot om te gaan vergelijken, maar één blik op de 7-jarige voetballer van Pancratius F8 leert tijdens het inschieten dat we dat niet moeten doen.

Alex is, in tegenstelling tot zijn twee oudere zussen, overigens nog onwetend van het verleden van zijn vader. Marco zelf laat zich er ook niet op voorstaan. Stilletjes heeft hij positie genomen achter het doel van het dikke keepertje van Vlug & Vaardig, op ruime afstand van de vaders en moeders, die bijna in het veld staan. Zwijgend kijkt hij naar de wedstrijd. Pas in de tweede helft wordt de onzichtbare opgemerkt. De papa van het dikke keepertje vraagt een handtekening voor zijn zoon.

Het is een paar graden boven nul, maar windstil. De laatste druppeltjes dauw zullen weldra verdampen. De zon staat zo laag dat je ’m zo weg lijkt te kunnen koppen.

Allebei herbeleven we het zaterdagmorgengevoel. Vroeg op om een potje te voetballen. Het spel dat hij nu nog beoefent is leuk, maar het haalt het in alle opzichten niet bij het voetbal dat hij speelde toen hij zo oud was als Alex nu.

‘Het gaat steeds moeilijker. Ik moet mijn geluk nu ontlenen aan een balletje breed.’ Marco grinnikt even om die opmerking.

Toen hij daarstraks in de buurt van Sportpark Ookmeer in Amsterdam reed, herkende hij wat namen van clubs. DCG, daar heeft hij nog eens met Ajax A1 gespeeld. Zelf begon hij bij de club waar zijn oom lid van was, EDO uit Utrecht. Legendarische eerste training, zegt hij. Na een uur wachten bleek dat ze hem vergeten waren op te halen.

De wedstrijd is één minuut oud als Pancratius F8 de score opent. Alex heeft de bal nog niet beroerd. Hij kiest positie in het niemandsland tussen aanvallers en verdedigers. Hij is het middelpunt in het beroemde zandlopersysteem: 3-1-3.

‘Verdedigende middenvelder natuurlijk,’ zeg ik.

‘Het heeft er alle schijn van,’ zegt Marco, die wel uitkijkt om zijn zoon te instrueren.

Alex’ eerste balcontact is een poging het speeltuig te veroveren. Vergeefs. Hij lijkt er niet erg mee te zitten. Even later, ver weg van het strijdgewoel, maakt hij met zijn armen heftige schijnbewegingen. We zien hem in zichzelf praten. Welk spel hij speelt, wordt Marco niet duidelijk. Met voetbal heeft het niks te maken, maar Alex heeft het reuze naar zijn zin.

Ondertussen loopt Pancratius uit naar 4-0. De drie punten gaan mee naar Badhoevedorp, maar die noodzaak ontgaat Alex. Heel af en toe komt hij aan de bal. Als voetballer lijkt hij sprekend op André Ooijer, vind ik. Die spuugt ook vaak op de grond.

In de rust roept Marco hem bij zich. Alex hoort het niet.

‘Alex, kom eens.’

Van dichtbij zie ik dat hij ook in zijn gezicht erg op zijn moeder lijkt. Grote ogen, volle wimpers, spleetje tussen de tanden.

Ik ben benieuwd wat Marco gaat zeggen. Moet Alex beter kijken voordat hij afspeelt? Vrijlopen? Vragen om de bal? Meer in de rug van de gevaarlijke aanvallers opduiken. De ‘afvallende’ bal beter in de gaten houden. De zone beter afdekken?

Maar Marco vraagt alleen: ‘Maak je zo een doelpuntje voor papa?’

Vader en zoon drukken de voorhoofden tegen elkaar. Als ze weer ontkoppeld zijn, doet Alex of hij even diep nadenkt, zegt dan: ‘Misschien.’ Hij huppelt weg.

‘Hij kan best aardig rennen, zie je,’ zegt Marco even later, ‘maar hij is niet wendbaar. Komt doordat ie de hele tijd tv zit te kijken.’

‘Wat maakt het uit,’ zeg ik. ‘Charlie ook. Die heeft veel hobby’s, behalve voetballen. Uit beleefdheid kijkt hij wel eens een paar minuten van een voetbalwedstrijd mee. Kan ’t rotten man. Als ze maar gelukkig zijn.’

Ik schaam me plotseling voor het afschuwelijke cliché. Ik wilde alleen maar zeggen dat je als vader je dromen niet moet projecteren op je kind, maar Marco is me voor…

‘Ik heb al een paar keer tegen hem gezegd: “Vind je ’t wel leuk, Alex? Voetballen hoeft niet hoor van papa.” De eerste keer dat ik dat zei deed hij extra zijn best. Maar het doet hem niks, voetbal. Hij is ook niet voor een club of zo. Het zal mij ook echt een zorg zijn. Het is alleen wel goed dat hij een beetje beweegt, aan sport doet. Maar Knex vindt ie leuker. Zijn opa, Liesbeths vader, is ook handig. Daar zal hij het wel van hebben. In een uur zet Alex een kermisapparaat van Knex in elkaar. En gisteren zat hij te puzzelen.’

Een ploeggenootje krijgt de bal hard tegen zijn arm aan. Alex is de eerste die zich ontfermt over het jochie. ‘Doet het pijn?’ vraagt hij lief en raakt hem even aan.

De aansluitende corner verdwijnt achter het doel. Alex hangt eerst aan de paal, duikt dan in het zijnet, stopt zijn hoofd door een van de mazen en kijkt dromerig voor zich uit. Misschien denkt hij nu wel aan zijn legpuzzel.

Even later zien we hem gekke bekken trekken midden op het veld. Hij gaat weer volledig op in zichzelf. Zijn handen en vingers lijken pistolen die worden afgevuurd. Onderwijl gaat het spel waarvoor hij zijn voetbalschoenen heeft aangetrokken gewoon door, en er wordt flink gescoord. De wedstrijd zal in 9-3 eindigen, een stand die aan Marco’s zoon voorbijgaat zoals de rijnaken aan zijn opa op de Johan Wagenaarkade: zonder ze te zien.

‘Ik moet me er ook niet mee gaan bemoeien,’ zegt Marco. ‘Dan wordt het voor hem vervelend.’

‘Zoals jouw vader jou een beetje drilde, bedoel je?’ merk ik op.

‘Dat heb ik zo helemaal niet ervaren. Zo heeft hij dat beleefd.’

‘Komt hij wel eens kijken naar Alex of naar je dochters die hockeyen en paardrijden?’

‘Nee, nooit. Hij heeft mijn moeder in het weekend altijd.’

‘Goed zeg. Mooi.’

‘Nou, dat weet ik dus niet. Daardoor heeft hij geen sociaal leven.’

‘Maar ik bedoel die trouw. Elke dag weer, jaar in jaar uit.’

‘Dat kun je ook schuldgevoel noemen,’ zegt Marco.

‘Zie je hem nog vaak?’

‘Eens in de twee à drie weken ga ik langs.’

De wedstrijd is afgelopen. Van de negen goals heeft de speler die de naam Van Basten draagt er geen een voor zijn rekening genomen.

‘Je zou toch een goal voor me maken?’

Alex denkt even na: ‘Ik zei toch misschien.’

In de herkansing kan het alsnog. Elk potje bij de F’jes wordt besloten met strafschoppen.

‘O ja,’ zegt Alex, die meteen wegrent naar zijn teamgenootjes, niet voorpiept maar keurig achteraan sluit.

Nieuwsgierig kijk ik naar zijn aanloop. Het typische Marco van Basten-hupje ontbreekt.

Komt dat schot…

De bal is hard.

Het schmeicheltje van Vlug & Vaardig krijgt de bal recht op zich af.

Gestopt.

‘Hij was goed getrapt,’ stelt Marco vast.

Alex is een gezegend kind. Geen erfelijke belasting, althans de sportieve genen van mama, dus geen verwachtingspatronen, zoals Jordi Cruijff en Youri Mulder overkwam.

Zwijgend lopen ze naast elkaar verder, op weg naar de kleedkamer.

‘Nou hup, douchen,’ zegt Marco.

Alex speelt nog steeds bij Pancratius, zijn vader is bondscoach.