Jerry’s oorlog

Maart/april 2003

Donderdag 13 maart

Jerry Lampen wacht op oorlog. Morgen vliegt de Rotterdamse fotograaf voor persbureau Reuters van Londen naar Koeweit. In zijn bagage zit fotoapparatuur, maar ook een grote en een kleine satelliettelefoon, twee gifgasbestendige pakken, een gasmasker, een kogelvrij vest en medicamenten die hem moeten beschermen tegen een aanval met chemische wapens.

Waar begin je aan, Jerry?

‘Ach,’ zegt Jerry vanuit Londen waar zijn ex en zijn 8-jarige dochter Sara wonen, ‘Feyenoord-Ajax is net zo gevaarlijk.’

Jerry ken ik van de voorgaande honderd edities van De Klassieker. Wij verslaggevers zitten veilig op de tribune en merken niks van oorlogsdreiging. De fotografen wel. Die zijn vogelvrij. In de Kuip schieten ze met onscherp, maar het is wel raak. Fotografen worden uitgescholden, bespuugd of krijgen bekers met zeik over zich heen. ‘Azzie ech pech heb,’ zegt Jerry, die een aangenaam Rotterdams accent voert, ‘sjankert één zo’n paardenlul een vuurwerkstaaf in je nek en dan ben je er net zo slecht aan toe als een ongelukkige fotograaf in Irak.’

Dat het er daar net zo aan toe gaat als hier – ik geloof er niks van. Zegt Jerry dat om zichzelf zo vlak voor vertrek gerust te stellen, moed in te spreken? ‘Nee,’ zegt Jerry op de vraag of hij bang is om dood te gaan. ‘Als je bang bent, moet je niet gaan.’

Hij is wars van heldendom. Het is werk. Levensbedreigend was het tot op heden nooit, vindt hij. Al moet gezegd dat hij er het vorige decennium op de Balkan niet bij was. Wel bezocht Jerry vorig jaar Afghanistan en Pakistan. Hij maakte een (winnende) foto van een horde op hol geslagen pro-Talibanstrijders met stenen en stokken in hun handen. Daarna moest hij als een speer wegwezen, want ‘die baarden’ hadden het op hem en zijn collega’s voorzien. Het konvooi journalisten splitste zich snel op en Jerry ontsnapte.

‘Een paar weken later hadden drie van mijn collega’s minder geluk,’ zegt hij. ‘Die werden in een zelfde situatie afgeslacht.’

Jerry is niet ingekwartierd bij een legereenheid, wat als voordeel heeft dat hij niet elke dag kilometers hoeft te zeulen met een loodzware rugzak. Maar hoe komt hij straks Irak binnen? Het zuiden van dat land heeft een gedemilitariseerde zone. Daar kun je alleen per helikopter overheen. Via Iran binnenkomen lukt ook niet, want dat land is niet scheutig met het verstrekken van een visum. Via Syrië is wél een mogelijkheid. Jerry hoopt op een cameraploeg van Reuters waarbij hij zich kan aansluiten. Met een auto ergens de grens oversteken en dan maar kijken hoe ver je komt.

Wanneer hij terugkomt? Jeetje man, hij is nog niet eens weg. Jerry weet het niet. Volgende maand misschien, maar het kan ook pas over een half jaar zijn. Zo, en nu gaat hij afscheid nemen van zijn dochter Sara, het eerste moeilijke, emotionele moment in naar alle waarschijnlijkheid een reeks van vele.

Jerry werd in 2001 uitgeroepen tot Fotojournalist van het jaar. Volgens het juryrapport was er ‘geen tweede Nederlandse fotograaf die zo intensief betrokken is bij het wereldnieuws’. Adel verplicht. Jerry Lampen wacht op oorlog. Wat zal de oorlog hem brengen?

Zondag 23 maart 2003

Jerry gaf me voor zijn vertrek tien dagen geleden drie nummers, maar zelfs op zijn satelliettelefoons krijg ik hem maar niet te pakken. Nu er al vijf journalisten zijn gedood en enkele verslaggevers worden vermist, maak ik me toch een beetje zorgen. Geen nieuws is zeker geen goed nieuws.

Dit alles overdacht ik gistermiddag op de begraafplaats Crooswijk. Ik was daar om een bloemetje te leggen bij het graf van neef E., die zondag 47 jaar zou zijn geworden. Bijna anderhalf jaar geleden kneep hij er plotseling tussenuit.

‘Je mist wat jongen,’ sprak ik tot het graf van neef E., de oorlog in Irak indachtig. Neef E. was de Loe de Jong en de Rob de Wijk van onze familie. Hij wist werkelijk alles van oorlog, de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder. De strijd in Irak had hem bij de strot gegrepen, want hij was een zeer vredelievend mens, maar tegelijkertijd zou hij gefascineerd aan de buis gekluisterd hebben gezeten. Geen moment had hij willen missen van de bewegingen aan het front. Ik geloof overigens niet dat neef E., met de wetenschap dat er anderhalf jaar later een oorlog zou ontbranden, had gewacht met zijn daad. Daarvoor overheerste angst zijn leven te zeer. Dat weten we nu pas, omdat zijn vader neef E.’s dagboeken heeft gelezen.

Weer terug van het bezoek aan de begraafplaats ging de telefoon. Iemand van persbureau Reuters, die zei dat hij Jerry gisteren nog had gesproken. ‘Jerry zit in Zuid-Irak,’ zei de man. Ik vergeleek mijn nummers van Jerry met die van de man van Reuters. Ze klopten.

Toen ik had neergelegd ging de telefoon weer. Gekraak. Het was een stem die vanuit de hemel tot mij kwam (en het was niet neef E.). Via de satelliet sprak een ingeblikte, digitale mannenstem tot mij. Ik kon er werkelijk niets van verstaan. Tot ik de grote onbekende een naam hoorde zeggen, luid en duidelijk.

‘Jerry hie…’

En toen: ‘hiewaklrrrrrr…zuito.’ De woorden bleven onverstaanbaar, maar het stemgeluid was dat van Jerry. Het was niet veel, maar genoeg. Ik was gerustgesteld door dit teken van leven, al weet ik ook wel dat Jerry Lampen niet in zeven sloten tegelijk loopt. Als oorlogsfotograaf heeft hij 100 keer Feyenoord-Ajax overleefd; dan zou het wel heel lullig zijn om uitgerekend in Irak gewond te raken.

Maandag 24 maart 2003

‘Het oorlogsgeweld is ver weg, maar het is één grote kankerzooi man. Ik zie vooral sporen van de vorige oorlog. Er staat niks overeind. En de mensen hebben dorst en honger.’ Eindelijk heb ik Jerry te pakken. Hij zit in Zuid-Irak, even buiten Umm Qasr, de havenplaats die op dat moment nog niet in handen is van de geallieerden. Jerry behoort tot een team dat bestaat uit twee cameramannen, drie journalisten en twee fotografen, allen van Reuters. Ze opereren in het kielzog van militairen, een bewuste keuze.

Jerry: ‘Zondag kwamen we een cameraman van itn tegen. Ik ken hem al lang. Hij en zijn collega’s hadden gekozen om er op eigen houtje op uit te gaan. Ze kwamen in een zwaar bombardement terecht. Deze jongen is bont en blauw, maar heeft het gered. Zijn drie collega’s zijn vrijwel zeker dood. Kijk, dan ben je als journalist te ver gegaan.’

Gisteren hadden Jerry en zijn makkers hun tentjes opgeslagen naast een grote weg. Om kwart voor acht kreeg de ploeg van Reuters bezoek van Engelse militairen. De geallieerde inlichtingendienst vermoedde dat de Republikeinse Garde de journalisten in een hinderlaag wilde lokken. Ze verhuisden. Jerry: ‘Wij zijn pakken wandelende dollars. Twee Landrovers vol apparatuur. We zijn erg op onze hoede en ’s nachts slapen we in een militair kamp, hoewel we officieel niet aan hen verbonden zijn. Is veiliger. Ik heb al een plundering van een benzinestation meegemaakt. Alleen het humanitaire drama is voor mij nog niet zichtbaar. Morgen als Umm Qasr waarschijnlijk wordt ingenomen, verwacht ik het echte leed aan te treffen.’

Oorlogsfotograaf, het klinkt spannender dan het is, zegt Jerry. Hij hoort wel eens dat studenten van de fotoacademie best bij Reuters willen beginnen vanwege het avontuur. ‘Nou, er is niets romantisch aan. Tot nu toe heb ik veel zand, zwerfhonden en woestijnratten gezien. Padvindergedoe maar dan saaier: je zet je tentje op, je gaat meuren, ’s ochtends een vochtige doek over je gezicht – en weer wachten. Spannend is misschien eten bietsen bij militairen. Ik heb een doos MRE (Meals Ready to Eat) losgekregen bij de Amerikanen. Hebbie weer voor een paar dagen te vreten.’

Dinsdag 25 maart 2003

Vandaag is Jerry Umm Qasr binnengegaan. ’s Avonds laat heb ik hem aan de lijn. Hij spreekt vanuit een gebouw aan de haven waar hij is ingekwartierd met Britse en Amerikaanse militairen en vooral veel ratten. Jerry: ‘Ik had het me erger voorgesteld in deze stad. De Irakezen hebben vooral dorst. Mannen van mijn leeftijd die blij zijn met een pannetje water. Het mooiste beeld was een klein meisje dat waggelend wegloopt met een zware jerrycan water. Helemaal naar haar dorp waar natuurlijk verder helemaal niks is. Ik denk dat dat een mooie foto is geworden. Het was een prachtig beeld, heel tastbaar. Niet dat ik volschiet, maar ze is toch ongeveer zo oud als mijn dochter Sara.’ Een portretje van Saar, acht jaar, zit in Jerry’s borstzak.

Herrie aan de andere kant van de lijn. Jerry is op weg naar de latrine en een voertuig met rupsbanden raast voorbij. De wind blaast in de telefoon. Jerry: ‘Ja, het waait verschrikkelijk. Morgen zandstormen. Maar ik voel me als een vis in het water. Raar om te zeggen misschien, terwijl de mensen hier niks te drinken hebben.’

Hoe maken de burgers van Umm Qasr het? ‘Die mensen willen overleven. Als ze eenmaal water hebben gekregen, is het eerste wat ze vragen: wanneer doet het licht het weer? Zo van: leuk dat jullie cowboytje spelen in onze achtertuin, maar wij willen te vreten. Op dit moment worden een waterzuiveringsinstallatie en een elektriciteitscentrale gerepareerd door de Engelsen. Prima gasten. Heel relaxed. Daar kun je alles mee regelen. Amerikanen zijn minder behulpzaam; ontzettend gespannen. Net robots. Engelsen hebben een gezicht. Oorlog is sowieso een volstrekt mechanisch iets. Soldaten die orders opvolgen. Een vreselijk leven, vind ik. Saai en altijd levensgevaarlijk. Van sommige hoofden druipt de spanning af. We maken foto’s van de bevolking die lijdt, maar later in de oorlog wil ik ook het leven van soldaten, hun angst en verdriet, fotograferen. Dat mag nu nog niet.’

Jerry mist het overzicht in deze oorlog. ‘Ik zit er middenin, dat wel. Hier ook. Iedereen heeft z’n geweer in de aanslag. Dit gebouw is trouwens nog niet helemaal vrijgegeven. Sommige ruimtes zijn nog niet vrij van boobytraps of andere rotzooi.’

Woensdag 26 maart 2003

Bij het uitdelen van flessen water vandaag is er gevochten, meldt Jerry. De kleinsten en zwaksten verloren. Jerry zag het met lede ogen aan. Als ik vertel dat de minister van informatie, die malle Al-Sahaf, vandaag heeft beweerd dat Umm Qasr weer in handen is van de Iraki’s, lacht Jerry. ‘Echt, onzin. Geen Iraakse soldaat gezien hier. We zijn vandaag in het huis geweest van de gevluchte leidster van de Ba’ath Partij in Umm Qasr. Ze heeft de wijk genomen naar Bagdad. Dat huis, jongen. Een luxe als die van Imelda Marcos. Ik heb er foto’s kunnen maken. Overal op de grond liggen kleren en schoenen. Spulletjes van zijde. En foto’s van Saddam. Alles in elkaar getrapt, alles overhoop gehaald.’ Zijn de bewoners van Umm Qasr anti-Saddam? Jerry: ‘Ik heb Iraki’s gesproken die zeggen: “Saddam no good.” Maar de meesten zeggen niks. De les van de vorige oorlog was dat de Ba’ath Partij van Saddam gewoon weer aan de macht kwam na het vertrek van de Amerikanen. Dus niemand juicht hier te vroeg. Da’s bloedlink.’

Wat zijn je plannen, Jerry? ‘Ik heb bericht gehad dat ik misschien word gekoppeld aan de 101ste Airborne Division, Amerikanen. Die gaan straks Bagdad binnen. Aan de ene kant is het opwindend om in de frontlinie te zitten. Daar gebeurt het. Maar ik wil niet aan de leiband lopen. Ik hoor dat alle journalisten die gekoppeld zijn aan militairen niks mogen. Dat lijkt me zo frustrerend. Ik hoor het de komende dagen wel.’

Wil je nog de groeten doen, Jerry? ‘Aan mijn vader en moeder en al mijn vrouwen en vriendinnen en kinderen en iedereen die mij maar kent. Zo, en nu ga ik effe naar het schijthuis, goed?’

Dinsdag 1 april 2003

Gisteren werd mijn vader 75 jaar. Terwijl we aan de koffie zaten, vroeg hij hoe het met Jerry Lampen in Irak gaat. Nou om je de waarheid te zeggen pa, zei ik, hij verveelt zich een beetje.

‘O?’

Jerry, net als mijn vader een echte Crooswijker, reist de laatste dagen van het veilige havenstadje Umm Qasr naar Basra, maar gaat de stad niet binnen. Te link. En erbuiten gebeurt niet veel, zegt Jerry. Iraakse burgers die de stad in of uit gaan, brandende oliepijpen, om water bedelende kinderen. Het drama begint te wennen.

Is er dan niks dat opwindt, Jerry? Nou, eergisteren sloeg een kilometer naast zijn tentje een mortiergranaat in. Zo uit het niets. Baf! De grond schudde. Hij en zijn collega’s zochten toen toch maar een veiliger slaapplaats. Terug naar de havenloods in Umm Qasr.

‘Zo.’

Zo, zegt mijn vader en begint over zijn eigen bombardement. Gisteren, precies 60 jaar geleden, was hij onderweg naar het Prinses Theater aan de Schiedamscheweg in Rotterdam. Mijn vader is die dag 15 geworden en trakteert zichzelf op een bioscoopbezoek. Plots klinkt er luchtalarm. Lijn 16 stopt voor de Lage Erfbrug. Alle passagiers vluchten de tram uit. Mijn vader schuilt in een portiek op de hoek Nieuwe Binnenweg/Aelbrechtskade.

Ik ken het verhaal, maar eerlijk gezegd verveelt het me nooit. Hoe ouder mijn vader wordt, hoe gedetailleerder zijn beschrijvingen.

Het verhaal in het kort. Amerikanen werpen bommen af, bedoeld voor haven- en scheepsbouwinstallaties waarvan de Duitsers gebruik maken. Afzwaaiers verwoesten de driehoek Marconiplein-Mathenesserweg-Hudsonstraat. Als er geen bommen meer vallen, komt mijn vader trillend tevoorschijn uit zijn schuilplaats. Hij gaat de Lage Erfbrug over en ziet huizen, nee hele straten branden. De sterke wind die eerst de bommen op de woonwijk terecht heeft doen komen, wakkert het vuur extra aan. Mensen lopen verdwaasd of juist schreeuwend rond. Anderen liggen levenloos of gewond tussen het puin.

Een inferno!

Chaos, paniek.

Mijn vader probeert getroffenen zo goed als hij kan te helpen. De hele middag is hij in de weer. Het bombardement, de ruim 300 doden, ruim 400 gewonden en de ruim 800 verwoeste panden maken een verpletterende indruk op mijn vader. Zijn verjaardag is onlosmakelijk verbonden met het Vergeten Bombardement op 31 maart 1943.

Ook Jerry is op een speciale dag jarig. De oorlogsfotograaf hoopt 11 september 42 te worden. Op 11 september ja, een dag die we tijdens deze oorlog op CNN of Nederland 2 ook af en toe voorbij zien komen.

Vrijdag 11 april 2003

Deze week ontving ik e-mail van de vader van Jerry. Een passage uit de brief van zijn vader Piet: ‘Dinsdag belde Jerry huilend op dat Taras, een van zijn beste vrienden, is doodgeschoten door onze “bevriende” Amerikaanse soldaten!!! Dit is niet de eerste keer dat Jerry zoiets overkomt, want in Pakistan/Afghanistan werd ook een drietal collega’s vermoord.’

Zijn moeder dinsdag aan de telefoon tegen haar zoon: ‘Jerry jongen, is het ’t allemaal wel waard?’ Jerry: ‘Daar hebben we ’t nog wel eens over, ma. Niet nu.’ Moeder: ‘Wat doe je nu?’ Jerry: ‘Met m’n pik spelen, ma. Helemaal niks.’

Als ik Jerry donderdagmiddag te pakken krijg, klinkt hij geïrriteerd. ‘Ik zit al een week in Koeweit-stad te wachten om Irak in te gaan. Steeds wordt het uitgesteld. Dat is zo frustrerend. Als ik nog langer in dit oord zit, word ik geestelijke gestoord. Echt, dan ga ik terug naar Rotterdam. De eerste twee weken heb ik lekker gewerkt; twee, drie bijzondere foto’s gemaakt. Maar deze week van niets doen verziekt alles. Actie, het humanitaire drama en de feestelijkheden gaan aan mijn camera voorbij, terwijl in Irak van alles gebeurt. En maar wachten op toestemming van het Pentagon. Teringzooi. Ik hoop nu zaterdag met wat collega’s de grens bij Irak over te kunnen.’

Hij vertelt hoe zijn Oekraïense vriend Taras, cameraman van Reuters, in Bagdad om het leven is gekomen. Een Amerikaanse tank opende het vuur op het Palestine Hotel, omdat vanuit het gebouw een antitankraket zou zijn afgeschoten. Jerry: ‘Vanuit de lobby zou dat gebeurd zijn en vervolgens vuren ze een granaat af naar de vijftiende verdieping. Daar zit ons kantoor. Taras stond op het balkon. Dood. Nog drie gewonden, ook jongens van Reuters. Mijn collega-fotograaf Goran had Taras die ochtend nog gevraagd of hij mee wilde, de stad in, om gevechten te filmen. Maar Taras wilde vanuit het hotel werken. (vloekt) Taras was pas 35. Hij laat een kind achter.’

Jerry’s dochtertje Sarah, dat in Londen woont, arriveert vandaag in Nederland voor een vakantie van twee weken bij Jerry’s ouders. Piet Lampen: ‘Mijn vrouw is echt ongerust. Ik ben happy zolang Jerry in het Sheraton in Koeweit zit. Daar kan hem niks overkomen. Ik zie Jerry het liefst foto’s maken bij een oervervelende voetbalwedstrijd. Maar ik begrijp hem wel. Die zit daar te knarsetanden. Die wil actie. Nederland vindt hij niet spannend genoeg. Bos en Balkenende. Hij kan die hoofden niet meer zien. ‘Waar gaat het over pa?’ zegt ie dan. Gelukkig is ie in oorlogsgebieden de dans steeds ontsprongen. Ik hoop dat hij gauw weer heelhuids thuiskomt.’

Jerry, per satelliettelefoon vanuit de auto op weg naar Amman: ‘Ik ben nog niet klaar. Ik wil naar Bagdad, ik wil nu toestemming om door Irak te mogen met een gepantserde Landrover. Als ik maandag nog in dat kut-Koeweit zit, ga ik terug naar Rotterdam. Naar Saar, mijn ouders en een biertje drinken in de Vagabond.’

Woensdag Feyenoord-Ajax, Jerry – ook spannend.

‘Schei uit. Ik wil Irak in, man.’

Donderdag 24 april 2003

‘Jerry hier.’

Kreeg hem al ruim een week niet te pakken, maar daar hangt hij dan eindelijk zelf aan de satelliettelefoon. Hij zit in Karbala en vertelt wat hij de afgelopen tien dagen allemaal heeft meegemaakt.

Lang kreeg hij maar geen toestemming Irak in te gaan. Gek werd hij in Koeweit-stad. Vrijdag de 11de kan Jerry plotseling mee met een vlucht vol hulpgoederen, samen met nog twee jongens van Reuters en een CNN-ploeg. Eindelijk, zucht hij. Tijdens de vlucht moet het om redenen van veiligheid aardedonker zijn. De C130 daalt en klimt en daalt, en ten slotte landen de journalisten veilig op een door de Amerikanen gecontroleerde luchthaven in Bagdad. Yes! Maar als ze willen uitstappen schreeuwt een Amerikaan. ‘You’re not gonna leave this bird, guys! Too dangerous.’ Geen sorry, niks. Vloekend vliegen Jerry en zijn maten terug.

De volgende dag gaan ze per vliegtuig via Caïro naar Amman en steken als het licht wordt met een gepantserde jeep de Jordaanse grens over. Via de snelweg langs uitgebrande tanks, halfvernielde viaducten en wegversperringen belandt Jerry’s konvooi met verslaggevers van CNN, BBC en ABC na 14 uur op zondag de 13de eindelijk in Bagdad.

Wat heb je sindsdien gezien, vraag ik. Jerry: ‘De hel. Ben net terug uit een gekkenhuis. Mensonterend. Zomaar een beeld. Er zat een vrouw de wc leeg te halen. Ze stopte stront in een zak en even later zag ik haar buiten met die zak stront naast zich broodkorsten eten. Een paar vrijwilligers op 100 gekken. Een stank, verschrikkelijk. De gekken hebben het gekkenhuis overgenomen. Schrijnend, jongen.’

Het is een smeriger oorlog dan wij in het westen hebben gezien, beweert Jerry. De Amerikanen (en de Britten) hebben flink huisgehouden. De steden die hij heeft gezien, zijn materieel flink beschadigd en er zijn meer doden en gewonden gevallen dan hij had gedacht. Een paar dagen geleden was Jerry in een overvol ziekenhuis. ‘Er lag een jochie die zijn benen en een arm had gebroken. Hij gilde als een speenvarken, want er waren geen pijnstillers. Er was sprake van dat zijn voet eraf moest. En dan die wanhopige moeder erbij. Heel zielig. Ik trek me dat aan, hoezeer je ook probeert je verstand op nul te zetten. Ik ben er om het leed vast te leggen en de wereld te informeren hoe erg het hier is.

Wat ik nog meer zie? Een overvol ziekenhuis. Mensen die in de hal worden verpleegd. Nou ja, verpleegd. Er is zo’n enorm gebrek aan medicamenten. Ik zag een man sterven, gewoon vanwege het ontbreken van een medicijn. Ik zag een man met brandwonden. Gillen. Verschrikkelijk.’

Heeft Jerry morfine bij zich? ‘Op dat moment niet. Zat in mijn bagage in het hotel. Maar die spullen zijn voor mij of voor mijn collega’s naast me. Ja, zo moet je denken, jongen. Had ik dan dat jongetje wél moeten helpen en die man met brandwonden niet? Kijk, ik heb ook een hoop dollars op zak. En iedereen heeft honger. Ik kán de nood hier niet lenigen. Ik moet de oorlog verslaan. Dat is mijn bijdrage.’

Hij is het zat na bijna twee maanden. ‘Ik ben vooral ziek van die Amerikanen. Dat gesnauw en geschreeuw. Laatst stond er ineens zo’n Amerikaanse marinier voor me met een M16 in de aanslag. Schreeuwend: ‘What the fuck are you doing?! Who are you?’ Ik geef ze een grote muil terug. ‘Wat nou fuck you?’ Maar je moet oppassen, want ze schieten je zo voor je muil. Ze zijn mij te trigger happy. Bij het minste wantrouwen is het bam. De bevolking hier heeft het ook niet op ze. 40-plussers staan nog wel te juichen voor Mister Bush, maar de meesten, vooral jongeren, willen dat de Amerikanen gauw oprotten.’

Gisteren fotografeerde Jerry pelgrims, maar geestelijk heeft hij al afscheid genomen van Irak. ‘Volgende week hoop ik thuis te komen. Ik verlang naar een biertje op een zonnig Rotterdams terras. Over twee maanden ga ik terug. Om te zien hoe het land weer wordt opgebouwd…’

Jerry is nooit meer terug geweest. Tot woede van de fotograaf vertikt Reuters het om hem gevarengeld te betalen als hij in oorlogsgebieden zit. Dan maar de geritualiseerde oorlog die voetbal heet. Zijn vader is er niet rouwig om.