Finding Charlie

Maart 2004

Het is na afloop van Brother Bear zo donker in de bioscoop dat ik op de tast onze handschoenen, sjaals en mutsen probeer te vinden. Dat valt niet mee.

Mijn zoon is opgestaan en schuifelt achter wat bezoekers naar de uitgang. Ik roep dat hij moet wachten bij de deur en ga op mijn knieën. Op zoek naar het laatste handschoentje, de rest heb ik bij elkaar gescharreld.

Nog eens roep ik dat hij moet wachten. Hèhè, daar ligt de handschoen. Ik sta op, loop de rij uit, de trap af.

Bij de uitgang van de filmzaal, die tot de laatste stoel bezet was voor deze voorstelling, is het dringen. In het donker roep ik zijn naam. Geen reactie. Weer roep ik, nu harder. Weer geen reactie. Ik zucht en loop de zaal uit. Hij wacht aan de andere kant van de deur, zeker weten. Niet dus.

Ik ben een optimist, soms. Hij is vast naar de wc. Bij de uitgang van Pathé 7 blijf ik posten. Nog voel ik geen paniek, maar het begin is er al wel. Hij zal toch niet naar buiten lopen zonder zijn vader? Nee, dat zou hij nooit doen. Hij blijft altijd dicht bij me. Maar ja, nu is hij me kwijt. Hij zal me toch niet buiten gaan zoeken?

Het is een existentiële angst, je kind kwijtraken. Groter dan doodsangst.

Als iedereen de bioscoopzaal verlaten heeft, neem ik nog één keer een kijkje. Dan haast ik me naar de toiletten. Ik roep zijn naam.

Niks.

Ik hoor hem nog naast me giechelen. Steeds als hij lachte, daarstraks, keek ik opzij. Toen hij die enorme emmer popcorn op had, legde hij zijn kleine hand even in de mijne.

Net Finding Nemo. Papa Marlin loopt naar een medewerker van Pathé en vertelt dat hij zijn zoontje kwijt is.

Charlie. Blauwe jas. 8 jaar. Tegenover een medewerker van Pathé reduceer ik mijn zoon tot wat uiterlijke kenmerken, maar Charlie is eindeloos veel meer dan een blauwe jas en een leeftijd.

Hoe voelt hij zich nu? Ik weet het precies. Ooit verloor ik mijn ouders op vakantie in San Marino uit het zicht. Het was daar nog drukker dan in Pathé Schouwburgplein. Ik was al twaalf en huilde tranen met tuiten. San Marino mét mijn ouders vond ik al het einde van de wereld, laat staan zónder. Het kwam allemaal goed, maar die angst vergeet ik nooit meer.

Charlie is niet zoek in San Marino, maar in Rotterdam. Dat stelt me gerust. Maar toch. Gekken en viespeuken heb je overal. Net als ik begin na te denken over mannen in morsige regenjassen komt de medewerker van Pathé naar me toe en spreekt geruststellende woorden:

‘Ik denk dat we hem hebben gevonden.’

Blauwe jas. Een jaar of acht. Charlie. Het is ’m!

Twaalf minuten is hij uit mijn leven geweest. Mijn zoon heeft tranen in zijn ogen.

Woedend is hij. Hij wil geen arm, geen kus, geen lieve woordjes.

‘Het is jouw schuld,’ zegt hij op weg naar onze fietsen en hij wil niks meer met me te maken hebben. Hij volgt me op vijf meter en steeds zegt hij: ‘Het is jouw schuld. Je moet beter op me letten.’

Charlie ziet veel films, de meeste gewoon thuis. Daar kun je je vader ook niet uit het oog verliezen.