De commune in Jaffa

Mei 2003

Het straatje waar Bob en Robin van Persie al een jaar of 14 samenwonen, is ondergedompeld in een vredige rust. Op het stoepje voor hun huis wacht ik op de Feyenoorder. Hij is te laat, maar Robin heeft al keurig gebeld hoe dat komt. Op het Oostplein stond hij dubbel geparkeerd en is bekeurd. Dat ging gepaard met een kleine discussie met oom agent. Hij komt eraan.

Een buurman sleutelt aan zijn auto. Vier vrouwen getooid met hoofddoekjes lopen zwijgend voorbij. Ze stappen over tientallen papiersnippers met pornografische plaatjes. Vanuit het raam van de bovenbuurman komen flarden Pink Floyd. De muziek wordt plots overstemd door een gloednieuwe Mercedes die aan komt scheuren.

De voetballer stapt lachend uit met in zijn hand een wapperend geel bonnetje. Hij ziet er ronduit glamorous uit. Met de licht gebronsde huid, zijn kuif vol wax, de donkere, sprankelende ogen en blinkend witte tanden doet hij denken aan de jonge filmster Warren Beatty, al noemt keeperstrainer Pim Doesburg hem gewoon ‘Marokkaantje’. Robin vindt het best. Zijn beste vrienden zijn Marokkanen. Vandaar ook dat straattaaltje van ’m. De voetballer praat in korte zinnen, staccato, sommige woorden slikt hij in.

Zijn slaapkamer is nog zo’n echte jongenskamer. Boeken, videobanden, posters, foto’s, ballen – alles verwijst naar voetbal. Geruilde shirtjes bedekken het plafond, waaronder eentje van Ronaldo. Verder veel verwijzingen naar Maradona, Robins idool. ‘Op het veld hè, niet erbuiten,’ zegt hij nadrukkelijk. Robin wordt door Jan (D. Swart, de op een na machtigste man bij Feyenoord) en alleman van media-adviezen voorzien, vandaar deze overbodige toevoeging.

De deur gaat open. ‘Daar zal je Bobby hebben,’ zegt Robin. Zijn vader, beeldend kunstenaar, is terug van zijn atelier. Een slanke vijftiger met snor stapt binnen. Jongensachtige uitstraling, vriendelijke ogen, ontspannen blik. Na een begroeting merkt Bob op: ‘Robin, je kan je auto beter niet op de hoek zetten, want zo blokkeer je het afritje voor mensen met een rolstoel.’ Dan verdwijnt zijn vader in de tuin.

‘O ja pa, ik heb een bekeuring.’

Ze vertellen elkaar alles. ‘Hij is mijn vader én mijn vriend; hij is alles voor me,’ zegt Robin in de kleine, gezellige huiskamer vol kunstwerken van zijn vader. Hij zet MTV op. Robin vertelt dat hij nog geen zes jaar was toen zijn moeder die gescheiden van zijn vader leefde hem niet meer aankon. Een geval van ADHD heet dat. Een specialist raadde zijn moeder aan om de hyperactieve Robin thuis te laten spelen, maar Bambam was binnen niet te houden en op straat was hij een gevaar voor zijn omgeving. Zijn handjes zaten een beetje los. ‘Neem jij ’m maar, Bob,’ zei zijn moeder op een dag. Een helderziende had haar gerustgesteld na het zien van de foto’s van Robin en haar ex. ‘Die twee redden het samen wel,’ zei het medium. ‘Als Robin twaalf is, is die moeilijke periode voorbij.’

Bob doet Robin meteen op Excelsior. Hij voedt hem niet Spartaans op, maar vrij. Ik heb daar baat bij gehad, zegt Robin: ‘Als ik weer eens een ruit inschoot bijvoorbeeld, vond mijn vader dat niet erg. Tenminste, als ik maar bleef staan en aanbelde. Mijn vriendjes liepen hard weg. Ik niet. Ik belde keurig aan. Die mensen waren daarvan zo onder de indruk dat ze meestal zeiden: ‘Goed van je, laat maar zitten.’ Mijn vader heeft me geleerd voor alles wat ik doe zelf de verantwoording te dragen.’

‘Je kunt geen dingen afschuiven omdat je te jong bent,’ zegt Bob even later. ‘Hij mocht fouten maken. Dan corrigeerde ik hem. Hij mij ook trouwens. Als ik eens opgefokt ben, zegt hij: “Rustig pa.”’

In de Jaffa-buurt stond de kleinste commune van Rotterdam. Het was de zoete inval. Vriendjes mochten altijd blijven slapen. ‘Ik heb me wel zorgen gemaakt om Robin,’ bekent Bob nu. ‘Vooral die eerste jaren heeft hij een hoop kattenkwaad uitgehaald. En altijd de kont tegen de krib.’

Sloeg je vader je? Robin: ‘Jawel. Maar zachies. Zo’n veeg op m’n achterhoofd. Dan ging ik huilen. Tot ik weer naar buiten mocht. De ergste straf kreeg ik toen ik een jaar of tien was. Ik had bij de supermarkt snoep gepikt maar werd in mijn kraag gevat. M’n vader werd gebeld. Hij gaf me een week huisarrest. Elk uur van de dag belden m’n vriendjes aan, of ik buitenkwam. Maar mijn vader zei dat ik straf had. Dat waren de langste, de ergste dagen uit mijn jeugd; het was zomer, de zon scheen en ik mocht niet voetballen. Na vier dagen hief hij die straf op. Zo was Bobby dan ook wel weer. En hij legde me uit dat ik niet hoefde te pikken. Dat is voor zielige mensen, zei hij. Bovendien sloeg pikken nergens op. Hoewel mijn vader als kunstenaar van een uitkering leefde, gaf hij mij rustig zijn laatste geeltje.’

Op school kan Robin niet stilzitten, maar vindt hij een bondgenoot in meester De Wit, die Robin vertelt dat hij hetzelfde probleem heeft. Robin: ‘Ik mocht van hem dingen die andere kinderen absoluut niet mochten. Meester zei: “Ik geef je die vrijheid, maar maak er geen misbruik van.” Dat heb ik ook niet gedaan. Ik vloog voor hem. Omdat die man in mij geloofde. Ik geloof in kleine privileges. Dat schept vertrouwen. Als ik voel dat mensen in me geloven, geef ik daar alles voor terug. Ik heb aandacht nodig, maar je moet me ook mijn gang laten gaan. Zo heeft mijn vader me opgevoed.’

Rond zijn twaalfde houdt de onrust in zijn lijf op. Bob: ‘Toen vertelde mijn ex pas dat haar helderziende dat had voorspeld. Ongelofelijk.’ Robins leven verandert ingrijpend. Hij wordt gevraagd door Feyenoord, gaat het VMBO doen en komt op het Thorbecke Lyceum terecht. Bob denkt in die jaren vaak terug aan de helderziende die hij twee weken na Robins geboorte bezocht. Bob: ‘Het zou een heel aparte jongen worden. “School is niks voor hem, dat wordt worstelen, maar op het voetbalveld wordt hij een koning, type Nederlands elftal.” En ze zei: “Hij is de enige in uw familie die maar hoeft te knippen en het geld stroomt binnen. Een Ferrari-jongen.”Bizar hè?’

De Ferrari is vooralsnog een Mercedes. Pas 15 maanden geleden maakte hij zijn debuut in Feyenoord 1. Robin weet het nog goed. Opeens zat hij bij de A-selectie. Zijn maandloontje van 400 gulden hoefde hij niet meer om te wisselen in tientjes, om het geld wat meer volume te geven. De wedstrijdpremie van de wedstrijd tegen Roda JC deed hem duizelen. Hij kocht meteen een pak voor zijn vader, overlaadde zijn moeder en twee zussen met cadeaus. Voor zichzelf had hij niks, het geld was op. Maar toen kwam de premie al weer binnen van de volgende competitiewedstrijd en toen die van de UEFA-Cupwedstrijd tegen de Glasgow Rangers.

Robin: ‘Dat was schrikken. Ik kon m’n ogen niet geloven. Zoveel geld.’ Hij kocht kleding, voor zichzelf en voor zijn vrienden. ‘Ik ging strooien. Liet anderen delen in mijn rijkdom. Vroeger was ik heel zuinig op dat ene tientje dat mijn vader me gaf, maar nu ging ik los. Na een paar weken merk je dat het uit de hand loopt. Ik kocht te veel kleren en cadeaus. Kennelijk moest dat even. Nu is dat genormaliseerd.’

En die Mercedes dan? Robin: ‘Die heb ik van mijn eigen verdiende geld gekocht. Juist dat geeft me een goed gevoel. Het is geen statussymbool, geen kwestie van patserigheid. Ik heb echt geen Mercedes nodig om op te vallen. De mensen herkennen me toch wel.’

Bob: ‘Maar parkeer hem wel goed, Robin.’

Bob vraagt of Robin straks mee-eet? Ja. Er volgt een discussie over het tijdstip. Het wordt geen half 7, maar 8 uur, want Robin heeft nog wat afspraakjes. Oké, Bob is een flexibel mens. ‘Gaan we morgen nog even de stad in, pa?’ Bob knikt.

Bob: ‘Hij leeft zijn eigen leven, maar we doen toch veel samen. Ze zeggen dat Robin egoïstisch is, maar dat is totaal niet zo. Ik heb ’m ook altijd voorgehouden dat voetbal een teamsport is. Van jongs af aan.’

Robin: ‘Ik zou geen tennisser willen zijn. Ik ben echt een teamsporter, iemand die vreugde juist wil delen. Met Lodewijks, Gyan, De Nooijer, Kalou of Loovens. Ik accepteer ook dat de trainer mij links zet en niet op ‘10’. Omdat ik weet dat hij met 11 jongens te maken heeft. De een knokt, de ander scoort; dat geheel vind ik prachtig. Eerlijk gezegd heb ik meer respect voor Paul Bosvelt dan voor Zidane, die het talent is komen aanwaaien. Wat Paul elke week doet – knallen, gas geven – vind ik een verademing.’

Toe, niet zo slijmen, Robin.

‘Ik zweer het je: dat meen ik.’

Augustus vorig jaar ging het fout. In de uitwedstrijd tegen Fenerbahce deugde zijn warming-up niet en mocht hij niet invallen. Na de gewonnen wedstrijd weigerde Robin Van Marwijk de uitgestoken hand. Was zijn beschermheer, Feyenoord-manager Jan D. Swart, er in Turkije bij geweest dan was het vast niet geëscaleerd. Robin werd naar huis gestuurd en mocht de Super Cup-wedstrijd tegen Real Madrid niet meedoen. Hij ervoer het als een diepe vernedering.

‘Hier is je ticket, veel succes,’ zei manager Hagelstein. In Nice wachtte hij in zijn eentje op het vliegveld met rode, brandende ogen en een brok in de keel. Robin had zo graag zijn visitekaartje willen afgeven tegen Real en shirtje willen ruilen met Zidane. In het vliegtuig dacht hij aan Edgar Davids die toen hij tijdens Euro’96 door Guus Hiddink naar huis was gestuurd meteen het voetbalpleintje opzocht. Dat deed Robin ook. Diezelfde avond stond hij op een donker pleintje in het Oude Noorden met wat vrienden te knallen. ‘De frustraties gingen er alleen maar zo uit,’ zegt Robin nu. ‘De bal is het belangrijkste ding in mijn leven.’

Hij kijkt nog eens terug. ‘Ik heb fouten gemaakt. Mijn inzet was niet goed. Maar wat ik ook deed, helemaal niks was goed. Ze hebben me die maanden gebroken, beetje bij beetje. Het ergste vond ik dat ik geen interviews mocht geven. En dat mijn vader zo liep te piekeren. Hij zei wel dat het hem niks deed, maar ik zag aan zijn gezicht hoe pijn het hem deed dat ik dag in dag uit werd afgekraakt.’

Robin is verwend, werd er geschreven. Bob: ‘Ik heb hem niet autoritair opgevoed, maar ik heb hem zeker niet verwend. Weet je wat het is? Ik steek soms de draak met mensen. Toen ze op school zeiden dat school belangrijker is dan voetbal, zei ik dat dat in Robins beleving toch heel anders lag. En zo was het ook. Maar hij heeft wel mooi zijn diploma gehaald. Daar hebben we hard voor geknokt. Weet je, ik spreek mijn bewondering uit als hij mooie dingen doet. Vroeger en nu. Genieten van je kind. Dat is geen verwennerij.’

Robin: ‘Ik haat niet gauw mensen, maar toen ze in die rotperiode schreven dat hij me niet goed heeft opgevoed, stonden de tranen in mijn ogen. Wat mijn vader allemaal gedaan heeft voor mij. Hij gaf niet alleen z’n laatste geeltje, maar ook alle liefde en vertrouwen. Altijd.’

Bob: ‘Ach Robin, de mensen die dat zeiden of schreven zijn hier niet eens over de vloer geweest. Die kunnen niet oordelen. Dat deed me niks.’

Robin: ‘Ik ben trots hoe ik ben teruggekomen na de winterstop. Ik heb tegen mezelf gezegd: ik wil geen eeuwig talent zijn, ik moet top worden. Ben gaan trainen. In het Kralingse Bos in mijn eentje rondjes gelopen. Hard trainen, niet uitgaan en mijn mond houden. Op trainingskamp in Gran Canaria ging ik scoren, werd speler van dat toernooi. In Nederland bleef ik doelpunten maken. In zes wedstrijden 12 goals. Heel gek: ik ben pas 19, heb nog geen reet meegemaakt, maar toch ook weer heel veel.’

Bob: ‘Ik bewonder hoe Robin is teruggekomen.’

‘Wat eten we, pa?’

‘Broccoli, gebakken aardappeltjes en een biefstuk. Acht uur hè!’

‘Oké.’

Een minuutje later blaast hij in zijn Mercedes het Jaffa uit, op weg naar vertier en een volgende bekeuring.

Robin is uitgegroeid tot de beste voetballer van Nederland. Zijn vader ziet hem bij Arsenal regelmatig de sterren van de hemel spelen. Op het wereldkampioenschap voetbal in Duitsland in 2006 was Robin van Persie uitblinker in een teleurstellend Oranje.