Wat ook moog’ gebeuren

Maart 2005

Sparta, zegt Bar, is voor haar een vent die je teleurstelt en bedriegt, maar ook euforisch kan maken. Ze zegt dat ze nooit zoveel van een man zal houden als van onze club. Nou, haar vader uitgezonderd dan.

Verliefdheid overvalt haar als ze de beelden terugziet van de bekerwedstrijd Sparta-NEC, de strafschoppenserie in het bijzonder. We gaan door! Kippenvel, zegt ze, steeds weer. Maar als Sparta een ronde later onverdiend na penalty’s verliest van FC Utrecht – Bar huilde van woede en machteloosheid, weg bekerfinale – vervloekt ze haar vader, die vuile egoïst. Dat hij er godverdomme niks aan deed, zoals in 2001 tegen Willem II toen de geest van Antonius Josephius Houtbraken op het Kasteel Koevermans vlak voor tijd liet scoren.

Bar ken ik nog maar kort. Zij is een mysterieuze verschijning op het Kasteel, de thuishaven van Sparta. Ze is van alles en nog wat. Bestuurslid van de supportersvereniging, een soort sociaal werkster en niet in de laatste plaats een blonde stoot. Buitengewoon slim is ze, al houdt Bar zich ook opvallend vaak van de domme. Ze is gemakzuchtig en ijverig. Stoer en kwetsbaar. Uitdagend en koud. Aanrakerig, maar soms afstandelijk. Ze kan goed praten, maar ook uitstekend luisteren.

Met een stuitend dédain spreekt ze over mannen, over hun gebrek aan intuïtie, hun lompheid, gebrek aan scherpte, maar ze zou niet zonder dat ras kunnen. Om er meteen aan toe te voegen dat vrouwen superieur zijn aan mannen, op gevoelsgebied helemaal. Maar zonder hun aandacht, hun bevestiging kan ze niet, dus gooit ze haar aantrekkelijke lichaam steevast in de strijd. Ze kijkt mannen even lief aan en prompt beginnen ze haar lekke band te plakken, haar defecte kachel naar beneden te sjouwen of ze geven haar een oud jubileumboek van Sparta cadeau.

De eerste keer dat ik haar sprak ging het na drie minuten zo.

‘En je vader?’ zeg ik.

‘Ook voor Sparta.’

‘Gaat ie nog kijken?’

‘M’n vader die is dood.’

‘Hoe lang al?’

‘Drie jaar. Hij heeft zich dood gezopen.’

Vergiste ik me of schuilde achter die laconieke opmerking een van woede kolkende rivier? Ik vroeg het haar toen nog niet.

Op haar rug staat ‘Sparta’ getatoeerd en haar e-mailadres herbergt de naam kasteelvrouwe – en met recht. In kennis van de club vullen we elkaar goed aan. Zij weet alles van het recente verleden, ik veel van de historie van Sparta.

Elke wedstrijd op een andere locatie is ze erbij, en niet omdat Bar dat – als bestuurslid van de supportersvereniging met in haar portefeuille busreizen – verplicht is. Een uitwedstrijd missen getuigt van ontrouw, stelt ze. Dat doe je je speciale, alles overweldigende, verzengende liefde niet aan.

Ze valt dus nogal op, vooral die grote blauwe ogen met lange, krullende wimpers. Bar is een soort jongensmeisje (niet te verwarren met een manwijf!). Daarom zeggen de meeste mannen denk ik Bar in plaats van Barbara. Je kunt met haar zuipen en lachen, maar je zou ook best seks met haar willen. Dat laatste zingen de supporters van de tegenpartij soms.

Seks met die blonde.

We willen seks met die blonde.

Seks met die blonde

We willen seks met die blonde.

Eindeloos veel Japanners moeten zich hebben afgetrokken op haar, grinnikt ze. Als meisje van 17 poseerde ze naakt, de foto’s waren alleen te zien in Aziatische bladen. Papa vond het goed. Hij was bij de fotosessie aanwezig.

Op de catwalk liep ze destijds ook. Amper tien jaar later werkt ze bij een ontwerpbureau. Haar contouren zijn dus nog in tact. Daar doet ze best veel aan; roken om slank te blijven bijvoorbeeld. Dik zou ze niet willen doorleven, zegt Bar en ze kijkt er ernstig bij.

Bij haar thuis, op de bank, vertelt ze me over Sparta en Ton, haar vader die op 27 november 2001, 53 jaar oud, stierf.

‘Hij stierf niet,’ zegt ze vermanend, ‘hij is ook niet overleden, hij is dood!

Op een dinsdag is hij geboren, op een dinsdag ging hij dood en op een dinsdag is hij gecremeerd.’ Alles wat misging in zijn leven, zegt Bar, gebeurde op dinsdag.

‘Mijn vader was de grootste narcist die ik ken,’ zegt ze. Het is geen verwijt, het is een constatering, stel ik vast tijdens de rest van haar relaas.

‘Toen ik 12 jaar was,’ vertelt Bar, ‘ging zijn zaak met kantoorartikelen en -meubilair failliet. Dat hij mislukte kon hij niet verkroppen. Hij was in alles erg extreem. Ik herinner me dat toen de zaak nog succesvol was hij op een avond een briefje van duizend uit zijn borstzak haalde. “Voor jou, Bar.” Mijn zusje kreeg er ook een. Een paar jaar later waren we arm.

Mijn vader zat thuis. Dronk. Het ging van kwaad tot erger. Een narcistisch iemand met aanleg voor depressiviteit die zich realiseert dat zijn zakelijke leven is mislukt en die geen moer meer voor de maatschappij betekent, die draait door. Medicijnen en drank maakten het erger. ’s Ochtends ging ie van huis. ’s Middags kwam hij bezopen thuis. Als hij meteen doorliep hadden we mazzel. Maar ik zie hem nog staan in de deuropening. Dan zei hij alleen tegen ons: ‘En toen? En toen?’ Dan wisten mijn moeder en ik: foute boel. Moest je wegwezen. Ik vluchtte naar boven. Ging met mijn jongere zusje in bad. Ik wilde haar beschermen. Zij kon niet tegen zijn cynisme. Ik was de oudste en wijste. Hard zingen zodat we het geschreeuw beneden niet konden horen.

Hij begon te liegen, te stelen en te bedriegen. Laat dat maar aan een alcoholist over. Bedragen van onze spaarrekeningen halen en zo. Maar hij kon ook lief zijn, de schijn ophouden. In het begin trap je daar in. Hij dronk voornamelijk sherry. Boven verstopte hij overal flessen.

Mijn moeder ging er langzaam aan onderdoor. Zo ging het niet langer. Ruzies. “Nou, dan laat ik jullie toch in de steek. Ga ik lekker in een eigen huissie wonen.” Toen ik 16, 17 was ging hij op zichzelf wonen. Dat was het begin van het einde.

Ook toen hij weg was, beïnvloedde hij mijn leven. Ik weet nog wel op mijn 18de verjaardag. Ik vierde een feestje. Hij belde op en wenste me een fijne verjaardag, maar hij zei ook dat hij alle pillen uit het medicijnkastje had ingenomen, doei… en hing op. Heb ik alle gasten naar huis gestuurd en ben naar zijn huisje gegaan. De schade viel mee. 50 aspirientjes op een lichaam van 130 kilo is niks. Toen heb ik ’m laten opnemen. In België. Maar hij was na een week terug. Hij vond het maar een zweverig oord.

Hij is een paar keer opgenomen geweest. In Sint Joris in Schiedam. Maar iemand die narcistisch is, kun je niet helpen. Bovendien. Hij had helemaal geen problemen, zei hij. Als ik zei dat ie wat aan zijn verslaving moest laten doen, zei hij hoe ik daar bij kwam. Hij, verslaafd? Belachelijk. Nee, hij redde anderen. Hij had het nooit over zichzelf. Altijd over anderen. Hij had niks joh. Hij was god. Ik liet het maar zo. Ik wilde de goede vrede bewaren, ik wilde hem redden.

Ik móest hem redden. Vaderskindje hè. Wekelijks kookte ik voor hem en bracht hem lekkere dingen. Ik dacht dat ik hem kon redden met schone kleding aantrekken en goede voeding voorzetten. Als ik maar genoeg groente voor hem kookte kwam het wel goed. Puberale naïviteit. Je wilt het ook niet zien hè. Ik weet nog wel dat ik met een wagentje vol groente bij de kassa stond. Als hij maar genoeg karnemelk en groente zou krijgen werd hij beter. Een soort van bezwering hè. Toen we voorbij de kassa waren haalde hij twee flessen sherry tevoorschijn. Ik was kwaad. “Enig idee wat je mij daarmee aan kan doen, pa?”

Vaak was ik hem weken, soms maanden kwijt. Geen idee waar ie uithing. Hij zei dat ie bij mijn halfzus in Parijs was geweest. Niks van waar natuurlijk. Hij loog. Die halfzus bestaat niet. Zo had hij ook een bekende minnares, beweerde hij, een zangeres. Hij verzon allemaal verhalen. Heel langzaam begon hij in zijn eigen waanideeën te geloven, denk ik. Ik geloof niet dat hij de intentie had om mij bewust te kwetsen. Al was hij een meesterlijk manipulator. Vroeger al. Gaf ie altijd zijn compagnon de schuld. Die had hem mee naar de kroeg genomen. Maar die man was gewoon thuis bij zijn familie, hoorde je dan later.’

Bar roept Inia, de poes die is genoemd naar de voetballer die een paar jaar (geleden) voor Sparta speelde. Ze kreeg het katje op 15 september 1999. Sparta won die avond met 2-1 van De Graafschap. Invaller Sylvan Inia scoorde binnen tien minuten twee keer. Volgens Bar is dat de laatste keer dat Sparta in de eredivisie in het linkerrijtje stond. Ik geloof haar terstond.

‘Papa stond vroeger in de buurt bekend als de dierendokter,’ zegt Bar terwijl Inia haar opzichtig negeert. ‘De halfdooie vogeltjes die ik vond verzorgde hij tot ze konden vliegen. Papa kon wormen lijmen. Zijn liefde voor dieren was onvoorwaardelijk. Ik heb dat erg van hem meegekregen. Driekwart jaar voor zijn dood is hij voor het laatst bij me binnen geweest. Ik had een klein katje waar ik geen raad mee wist, omdat Inia haar wilde vermoorden.’

Zolang er bezoek is, zal Inia zich arrogant afwenden. Bar schenkt een glas witte wijn in voor zichzelf en beantwoordt een e-mail.

‘Hoe zag je vader eruit, Bar?’

Ze wijst naar de wand met foto’s, maar liever beschrijft ze hem zelf.

Bar: ‘Hij was niet knap, maar enorm charismatisch. Hij had grove gelaatstrekken, een grote neus bijvoorbeeld en heel veel lijnen in zijn gezicht. Hij woog 100 kilo, maar na alle drank ging hij naar de 130. Als hij binnenkwam, werd iedereen stil. Hij had echt iets. Hij kon ook heel veel vrouwen krijgen. Ja, die had hij ook. Dat weet ik nu pas. Heeft mijn moeder me vrij recent verteld. Hij deed het om bevestiging te krijgen. Hij kon niet zonder. Hij had continu bevestiging nodig. Een narcist.’

Ze heeft een plakboek op mijn schoot gelegd. Het is, buiten foto’s, het enige tastbare dat ze van haar vader heeft. Hij liet niets na. Geen ring, geen spullen, niet eens een kledingstuk. Alleen maar schulden. Dik twee ton, schat ze. De dag na zijn dood heeft Bar namens haar zus en moeder de erfenis met een handtekening verworpen. Daarom is het krantenknipselboek haar zo dierbaar.

Ton Houtbraken heeft een paar jaar lang stukjes over Sparta ingeplakt. Het is de periode Charley Bosveld, Hans Eijkenbroek en Nol Heijerman.

‘Ging hij pas eind jaren zestig, begin jaren zeventig naar Sparta, Bar?’

Bar: ‘Nee joh, hij was vijf toen ie voor het eerst ging. Heel grappig. Mijn tante, zijn zus, was twaalf jaar ouder en verliefd op een speler van Sparta. Als meisje naar de training gaan, dat deed je niet, destijds. Dus nam ze haar kleine broertje mee. Met de tram naar Spangen om de training te bekijken. Zij verliefd op Kees Brandse – die mijn oom is geworden – en mijn vader verliefd op Sparta. Papa vertelde dat hij altijd zong: ‘Citroen, citroen, Sparta kampioen.’ Dat werden ze ook hè. Mijn vader was elf toen Sparta in 1959 landskampioen werd.’

Bar was vier jaar toen ze voor het eerst meeging naar het Kasteel. De auto werd geparkeerd bij Zwembad West. Ze ziet zichzelf nog huppelen door de wijk Spangen. Als Sparta scoorde kreeg ze altijd een dropje van haar moeder. Maar toen Sparta een slecht seizoen doormaakte en er weinig werd gescoord, telde een doelpunt van de tegenstander ook. Het maakte haar helemaal niks uit, zegt ze lachend.

Ze klauterde helemaal alleen de Schietribune op, Sparta’s eigen toren van Babel, maar niet te ver. Haar moeder zei dat ze dood ging als ze voorbij dat hekje ging.

Ze zocht bierdopjes onder aan de tribune, verzamelde flesjes (statiegeld) en ze stond bij de rookworstenmevrouw tot aan haar enkels in de drek. Soms kreeg ze een koetjesreep. Op de terugweg wilde ze trots aan iedereen de uitslag kwijt, want zij was er geweest. Pas vanaf een jaar of elf begon ze het spel te volgen. Haar idool werd Carlos Fortes.

‘Ik was dertien,’ zegt ze, ‘en stond te kwijlen aan het hek. Zulke mooie ogen.’

Laatst kwam Bar een man tegen die beweerde dat zij hem een handje had gegeven toen ze klein was. Opdracht van mijn vader, zegt ze. Kleine Bar wilde in de rust naar huis. Dat is goed, zei papa, maar eerst iedereen op de tribune een handje geven.

Amper vier jaar oud kende ze twee coupletten van de Sparta-mars uit het hoofd. Moest ook van papa. Het clublied hing boven de open haard.

Bar: ‘In het tweede couplet staat de regel: “Wat er ook gebeuren mag.” Iedereen zingt het zo. Nou, dat kon mijn vader woedend maken. Dan riep ie: “Het is: Wat ook moog’ gebeuren!!!”’

Sparta-FC Twente woonde ze bij met haar vader. Het was een ijskoude zondagmiddag en het Kasteel werd verbouwd.

Bar: ‘Hij moet onder de mensen komen, dacht ik. Ik wilde hem uit zijn isolement halen.’

Ze richt haar ogen ten hemel.

‘Ik had hem nog zo geïnstrueerd: “Niet drinken, pa!” Haal ik ’m op. Strontlazarus. Tegen beter weten in neem ik ’m mee naar Sparta. We zaten op West. Schreeuwen, schreeuwen… De hele tribune stoorde zich aan ’m. Hij hield zijn kop niet. Zelfs in de rust bleef hij schreeuwen. Ik zeg: “Pa, het is rust. Stil nou.” De verschrikkelijkste zondag van mijn leven. Maar mijn eigen schuld. Het was naïef van me.

Een paar weken later speelden we tegen Heerenveen. Hij zou me ophalen. Anderhalf uur heb ik op het paaltje voor de deur gewacht op hem. Vergeefs. Hij was me vergeten. Het ergste was; hij bleek wel naar de wedstrijd te zijn geweest. Ik was kapot. Zo teleurgesteld. Het was drie uur. Ik kon de tweede helft nog gaan, maar ik was er te verdrietig voor.

Zijn laatste goede daad voor Sparta is Bram meenemen. Bram, ook alcoholist, sliep bij het Leger des Heils, net als papa. Bram is nog steeds Spartaan. Hij had niks met Sparta, tot mijn vader hem dus meenam. Zo gaat er toch nog iemand in zijn plaats zou je kunnen zeggen. Ik hoor mijn vader nog zeggen over Bram die wel eens naar Verburg, een Sparta-kroeg ging. “Je moet hem geen jenever schenken. Kan ie niet tegen. Alleen bier.” Altijd met anderen bezig hè. Hij was een mooi mens, echt waar.

Het kan iedereen overkomen, dat weet ik zeker. Zelden zoveel slimme mensen meegemaakt als in de tijd dat mijn vader bij het Leger des Heils zat. Ze zijn geflipt, mede omdat ze zo slim zijn. Mijn vader was hoogbegaafd. Vroeg altijd maar: waarom? Trok alles in twijfel. Ergens onderweg is er iets gebroken, is er iets fout gegaan. Maar leuke mensen. Daarom zal ik nooit een straatkrantverkoper negeren. Zeg gewoon wat tegen ze.

Mijn vader zat in de dagopvang van het Leger des Heils. ’s Avonds ging ie naar Capelle. Dat was best nog een redelijke tijd.

Psychisch was hij kapot, lichamelijk is het nog een tijd goed gegaan. Hij zwierf door Rotterdam. Op een middag loop ik met wat collega’s op het Centraal Station en ik hoor mijn naam roepen. Je hoort meteen dat dat je vader is hè. Hij zat op een bankje met een fles jenever in zijn hand. Ik ben even naast hem gaan zitten.

Ik pik er de alcoholisten en zwervers nog zo uit. Ongewassen, maar geen zweetlucht. Een drankgeur. Heel vies.

Het aller-, aller-, allerergste kan ik niet vertellen zonder emotioneel te worden. Op een zaterdagavond wordt er gebeld. Ik kijk naar beneden. Mijn vader, in de plenzende regen. Mijn moeder had gezegd: haal hem nooit in huis. Maar ik wilde hem altijd helpen. Ik was de enige. Mijn moeder en mijn zusje konden er niet meer tegen. Die wilden niks meer met hem te maken hebben. Ik heb gezegd tegen hem dat ik niet open wilde doen, dat dat niet goed was. Toen droop ie af. Ik stond op het balkon en zag mijn vader aan de overkant op een bankje plaatsnemen. Het stortregende. Hij had de jas aan die ik voor hem had gekocht, maar die was doorweekt. Op dat moment liet ik hem in de steek. Ik besefte dat hij ook iemand is met gevoel en ik liet hem niet binnen. Iemand van wie je zielsveel houdt. Ik zag in zijn houding het verdriet dat zijn dochter niet open deed. Het is de allerslechtste herinnering, de enige die ik niet kan vertellen zonder te huilen.’

En dat doet ze nu.

We pauzeren eventjes, maar eigenlijk is dat niet nodig. Bar vertelt het verhaal van haar vader met het gemak waarmee Koevermans scoort.

‘Na vier jaar op zichzelf gewoond te hebben, werd hij zijn huisje uitgezet. Hij had geen rekening meer betaald. Toen is ie op straat beland. Ik ben ’m een halfjaar kwijt geweest. Tot een oude buurvrouw beweerde dat ze hem een paar straten verderop had gezien. Uiteindelijk vond ik mijn vader bij een doorgedraaide vrouw in huis. Twee leipo’s bij elkaar. In dat huis moest ik over de rotzooi, de stront, de pornofilms en de hele teringzooi heen stappen. Zo vies. Daar lag ie, op een bank. Hij zag geel. Ik raakte helemaal in paniek. Heb de ambulance gebeld. Maar toen de broeders binnenkwamen wilde hij niet mee. Ik heb Eveline (Bars beste vriendin) gebeld. Die is toen gekomen. Uiteindelijk is hij meegegaan. Na zes weken kwam hij herboren uit Vlietland. Maar binnen drie weken had hij zichzelf weer volledig naar de kloten geholpen.

Drie maanden voor zijn dood, bij die leipo van een vrouw, kreeg hij een hartaanval. Toen heb ik zo gelachen. Weet je wat ie zei? “Bar, ik wil overal aan doodgaan, maar niet aan een hartaanval.”

De laatste maanden at hij niet meer. Alleen maar drinken. Hij wilde dood, zei hij. “Spring dan, papa, spring dan.”Dat kon ie niet, zei hij. Het moest vanzelf gebeuren.

Dat ik dat zei, nee daar had ik geen schuldgevoel over. Er was bij mij een knop omgegaan. Die onzekerheid en het besef van al die ellende leken me vele malen erger dan zijn dood, denk ik. Ik zat eigenlijk te wachten op zijn dood. Iedere keer met kerst je afvragen waar je vader is en of ie wel een dak boven zijn hoofd heeft en of ie wel gelukkig is – dat is erg.’

Ik onderbreek haar.

‘Je moeder en je zusje konden het niet opbrengen voor hem te zorgen. Waarom jij wel? Waarom ontfermde jij je over hem, Bar?’

‘Soms kon ik het ook niet opbrengen. Maar ik was zijn meisje, zijn bijzondere meisje. Ik moest het doen. Ik heb mijn studie erdoor verziekt. Vier studies zelfs, mede door mijn vader. Ken je dat liedje van Tracy Chapman?

You see my old man’s got a problem
He live with the bottle that’s the way it is
He says his body’s too old for working
I say his body’s too young to look like his
My mama went off and left him
She wanted more from life than he could give
I said somebody’s got to take care of him
So I quit school and that’s what I did

Toepasselijk hè? Mooi couplet. Misschien is het egoïstisch om te zeggen dat hij mijn studies heeft verziekt. Het ligt ook aan mijn gebrek aan zelfdiscipline natuurlijk. Die verschrikkelijke gemakzucht van mij.’

‘Maar waarom ontfermde jij je nou over hem, Bar?’

‘Ik wilde slagen door hem te redden.’

‘Heb je zijn liefde weten te winnen?’

‘Ja. Hij vond mij bijzonder. Dat ben ik ook. Ik vind mezelf bijzonder. Ja, sorry.’

De ommekeer kwam niet meer, daarmee had ze zich verzoend. Haar vader had olifantenbenen, woog 130 kilo. Het was niet de eerste keer dat hij werd opgenomen voor een alcoholvergiftiging.

Bar: ‘Maar toen ik op dat kamertje kwam, dacht ik: dit is niet goed. Hij zag de kat voorbij het bed lopen. Ik moest beneden de post ophalen. Hij wist niet waar hij was. Op zaterdagavond zat ik in de bus naar Doetinchem. De Graafschap-uit. Verloren, uiteraard. Het zat me de hele avond niet lekker. Ik wilde een goede diagnose. Zondag ben ik langs geweest. Kreeg ik ook niks te horen. Maandag, op mijn werk, kreeg ik de verantwoordelijke dokter niet te pakken, werd ook niet teruggebeld.

Nou, uiteindelijk wel. Dinsdag om drie uur. “U kunt beter komen, want het kon wel eens gauw afgelopen zijn.” Ik ben weggerend, op mijn fiets gesprongen. Verblind door tranen stortte ik me in het verkeer, negeerde alle stoplichten. Ik hoorde piepende remmen. In me hoorde ik alleen maar: hij gaat dood. Hij gaat dood. Hij gaat dood. Bij mijn moeder thuis kreeg ik ruzie. Zij wilde mee en mijn zusje ook. Vier jaar had ik alleen voor hem gezorgd en nu wilden ze ineens mee.

Ze gingen ook mee. Mijn vriendin Eveline was ook gekomen. Dat wilde ik per se. Om de beurt zaten we bij hem. “Ga maar slapen pap,” zei ik en deed een hand over zijn ogen. Zei hij van heel ver weg: “Hoe kan ik nou slapen als jij zo aan mij loopt te plukken trut?” Door mijn tranen heen moest ik zo lachen om die opmerking.

Ineens zei hij: “M’n moeder wil dat ik kom.” Ik zeg: “Dan moet je gaan, dan moet je gaan.” Toen ben ik weggelopen en heb niet meer omgekeken. Het was toen half zes.

Alles in zijn lichaam was stuk, of bijna stuk. Zijn nieren deden het niet meer. De lever stond op het punt om het te begeven. Als die ophoudt met schoonmaken is het gebeurd. Binnen 48 uur zou hij doodgaan. Ik wilde daar niet bij zijn.

Nou, om zes uur was het al gebeurd. Ik was net thuis. Het eerst wat ik dacht was: o gelukkig. O gelukkig.

Ik had ook tegen hem gezegd dat ik woensdag naar de wedstrijd Sparta-Willem II zou gaan en dat we zouden winnen. “Da’s goed,” zei hij.

Veel mensen vonden het raar dat ik een dag na zijn dood naar de wedstrijd wilde. Ik niet. Wat wel vreemd was: ik moest me heel erg kut voelen, maar dat was niet zo. Ik was heel erg mezelf. Ik deed mijn dagelijkse dingen, al ben ik niet gaan werken. ’s Avonds ben ik naar de wedstrijd gegaan. Dat had ik hem beloofd. Ik wilde, ik moest. Na tien minuten stonden we 2-0 achter. Ik keek letterlijk omhoog en zei in mezelf dat dit niet waar kon zijn. Het werd 1-2, 2-2. In de laatste minuut maakte Koevermans 3-2. Iemand kneep in mijn arm en zei: “Je weet waar dit voor is hè?” Toen zei ik: “Dit is niet voor hem maar door hem.”’

Ze schiet in de lach en zegt dan bitter. ‘De jaren erna heb ik hem zo vaak vervloekt in het stadion. “Als je iets kunt doen pa, waarom dan niet?” Ik weet het wel trouwens. Dat past bij hem. Bij zijn leven en karakter. Sarcast, cynicus. Verliezen, je doet het er maar mee. Ik heb het gevoel dat hij ons heel lang wil laten lijden, voordat er iets goeds gebeurt. Het wordt de zomer van 2005, denk ik.’

‘Is hij aanwezig in het stadion?’

‘Nooit. Ik roep hem wel aan om Sparta te helpen. Als we achterstaan. “Doe nou wat pa!” Maar ik sta daar bewust zelf niet voor open. Hij is op een nacht wel verschenen aan de meest nuchtere van al mijn vriendinnen. Marieke belde me op en vertelde dat ze in haar droom tot drie keer toe bezoek kreeg van mijn dode vader. Ze moest zeggen dat het hem goed ging. En hij vroeg hoe het met mij was. Hij kon niet in contact met mij komen.

Vier, vijf keer per jaar lig ik in mijn slaap te vechten met hem. Ik ben boos. Ja, ik ben nog vaak boos op hem. Ik vind hem oneerlijk. Vuile narcist. Dat hij niet wilde zien hoe ik volwassen zou worden en kinderen zou krijgen en hoe het met Sparta afloopt. Heel egoïstisch hoe hij zichzelf naar de kloten heeft geholpen. Daar kan ik nog vaak boos om worden. Een paar weken geleden heb ik hem vervloekt. Ik had advies nodig. “Hoe deed jij dat nou, pap?” Ik wil weten of ik op hem lijk en ik kan het hem niet vragen verdomme.

Maar het slijt wel. Hoe langer geleden, hoe mooier de herinneringen. Klinkt gek, maar ik had het ook niet willen missen, die hele lijdensweg. Ik heb daardoor een andere kijk op het leven gekregen. Kan alles beter relativeren. “Waar maak je je druk om, Bar?” Ik ben een positief ingesteld mens, mede door de dood van mijn vader.’

‘Je drinkt altijd als ik je zie. Ben je niet bang…’

‘Als ik alleen ben, drink ik nooit hoor. Dat is mijn gouden regel. Drinken doe ik voor de gezelligheid en niet om rotdingen te verdoezelen. Ik heb gezien wat drank dan met je doet.’

‘Nooit bang dat je zo eindigt als hij, dat je bent zoals hij?’

‘Nee, ik besta voor de helft uit mijn vader en voor de helft uit mijn moeder. Mijn moeder kan goed relativeren en nuanceren. Ik kan ook narcistisch zijn en denken dat heel de wereld om mij draait, maar dan is er meteen een stemmetje dat zegt dat ik niet zo arrogant moet doen. Ik denk wel dat ik mijn vader ben, maar in een veilige marge. Waanideeën zoals hij had heb ik niet, al heb ik een onverklaarbare hang naar het destructieve of het stiekeme. Vooral met mannen. Zo val ik altijd op mannen die bezet zijn. En als ik ze eenmaal heb, vind ik er meteen niks meer aan.’

‘Volgens mij zoek jij je vader in elke man.’

‘Nee. Ik zoek wel naar het onmogelijke. Ik zoek naar een liefde die heel veel geluk kan losmaken, maar ook heel veel verdriet. Dat verdriet vind ik ook heel mooi. Ergens wil ik pijn gedaan worden. Zalig is het om weg te kwijnen in zelfmedelijden. Dan ben ik erg gelukkig. Maar ik wil dus absoluut niet zoals papa eindigen. Dat ik ooit met hem word verenigd, vind ik een fijn idee. Ja, dat geloof ik. Zoals hij zei dat zijn moeder op hem wachtte. Zo stellig. Ik ken de theorie: van zuurstoftekort ga je rare dingen zeggen. Maar waarom op zo’n cruciaal moment, een uur voor je dood, uitgerekend je moeder zien? Maar de eerstvolgende zeventig jaar hoef ik hem niet te zien hoor. Ik ben nog niet klaar.’

‘Wil je zijn ongelijk bewijzen. Wil je hem verbeteren?’

‘Nee, ik wil gewoon een leuk en gezellig leven. Ik wil Sparta terug in de eredivisie. Sparta is natuurlijk de verbondenheid met mijn vader hè. Daarom was ik ook zo bang dat na de dood van mijn vader Sparta op sterven na dood was. Maar het is goed gekomen.’

Hoe langer geleden, hoe mooier de herinneringen aan haar vader, zegt ze.

Bar vertelt over zijn grote dikke buik waar ze als kleine meid zo lekker haar hoofd tegenaan kon leggen. Ze is haar hele leven een knuffelbeest geweest. Altijd zat ze bij hem op schoot. En als hij na zijn werk een hazenslaapje deed, gooide ze sinaasappels tegen zijn buik en die stuiterden dan hard weer terug zonder dat hij het merkte.

Een vertederd lachje. Dan een sigaret.

In het zwembad klauterde ze altijd op zijn rug. Gek, zegt ze, zijn lichaam is er niet meer, maar ik kan zijn rug zo uittekenen. Ik weet nog precies waar alle moedervlekken zaten.

Ze schiet in de lach.

‘Twee jaar na zijn dood kreeg ik een brief van het crematorium. Of ik zijn as alsjeblieft wilde komen ophalen. We hadden hem twee jaar laten staan daarzo. Ach, een lichaam, dat is een hoesje hè. De ziel is belangrijk. Ze hebben ’m uitgestrooid op een veldje bij het crematorium. Graag had ik zijn restanten over het veld van Sparta laten waaien. Maar dat mag niet. Ik heb nog overwogen om het stiekem te doen, maar het is er niet van gekomen. Mijn gemakzucht denk ik.’

Toen Sparta in mei 2007 van NEC verloor, waardoor de Rotterdamse club was uitgeschakeld voor intertotovoetbal, barstte Barbara in de supportersbus in snikken uit. ‘Het is mijn droom om Sparta ooit nog eens in Europa te zien spelen. Ik heb gebeden op de tribune. “God, ik hoef geen man, ik hoef geen kinderen, ik hoef niet rijk te worden, ik wil alleen maar dat Sparta Europees voetbal haalt.” Maar hij hoort me niet.’ De seizoenkaart voor 2007/2008 is aangeschaft.