|
|
|
|
11 |
|
|
|
|
In 1860 gaf paus Pius IX opdracht tot de bouw van het Centraal Station, een weidse aanduiding voor het knooppunt van de drie spoorlijnen die Rome toen telde. Als bouwgrond koos Pius IX de Esquilijn uit, de plek waar nu de Piazza dei Cinquecento is. ‘Tot 1870 een van de verrukkelijkste plaatsen van de stad,’ vond de Engelse Italië-reiziger en Rome-deskundige Augustus Hare die het allemaal moest meemaken.
‘Prachtige cipressenlanen en deftige terrassen, vol sinaasappelbomen en marmeren sarcofagen.’
Prins Massimo, grootgrondbezitter van de Villa Massimo, verzette zich hevig tegen de onteigeningsprocedure, maar niets hielp. Toen de kaalslag begon, begaf zijn hart het. Bij de graafwerkzaamheden stuitte men onmiddellijk op de overblijfselen van het oude Rome, wat weer tot hartkloppingen bij de archeologen leidde. Maar alles werd bedolven onder een nieuw spoorwegemplacement en een nieuwe stationswijk. ‘Erger nog dan Chicago,’ tandenknarste Hare.
Zestig jaar later werd het ‘dorpsstationnetje’ vervangen door een modern Stazione Termini en een metrostation. ‘Een van de meest moderne en grandioze stationsgebouwen ter wereld,’ aldus het eigentijdse oordeel.
Stazione Termini en omgeving
Stazione Termini
Het Stazione Termini is genoemd naar de nabijgelegen Thermen van Diocletianus. Tussen 1945 en 1950 werd het toenmalige station van Rome aangepast aan de eisen van de nieuwe tijd. Net als bij de aanleg van het eerste station, eind 19de eeuw, kwamen bij de bouw tal van klassieke resten aan het licht: mozaïekvloeren, beelden, complete huizen.
De archeologen konden maar een fractie van de vondsten redden en kregen geen tijd op zoek te gaan naar andere verborgen plekken, zoals de onderaardse grafkelder waarin overspelige Vestalinnen levend werden begraven (zie p. 78). Alles ligt weer diep onder de spoorwegemplacementen en het metrostation.
Rond Stazione Termini
In 1950 was het Stazione Termini in zijn huidige vorm klaar. Opvallend is de voorhal, een bijzondere constructie van beton en glas.
STAZIONE TERMINI. Bereikbaarheid:
H, 40, 64, 75, 170, 492, 714 en
nog vele andere
A-Termini, B-Termini
5, 14.
Muur van Servius Tullius
Een indrukwekkend deel van de Muur van Servius Tullius ligt rechts, met je rug naar het Stazione Termini. Wat minder is hij aanwezig bij de Thermen van Diocletianus. Deze stadsmuur werd toegeschreven aan de 6de-eeuwse koning Servius Tullius.Waarschijnlijk dateert hij van enkele eeuwen later. De muur is gebouwd volgens de zogeheten cyclopische bouwwijze. Dat wil zeggen dat steenblokken van ongelijke grootte, maar wel allemaal fors uitgevallen, in elkaar zijn gepast en opgestapeld.
In 306 nam keizer Diocletianus de thermen in gebruik, de grootste die het Romeinse Rijk heeft gekend. Ruim 3000 mensen tegelijk konden zich lichamelijk en geestelijk ontspannen in het enorme complex van baden, bibliotheken, sportvelden, musea en wat al niet.
Om een idee te krijgen van de sfeer en de entourage in de ‘paleizen van het volk’ moet je maar denken aan de St.-Pieter. Veel marmer, hoge zalen en wegwaaiende geluiden. Het plonsen en plensen kun je er gemakkelijk bij verzinnen.
Delen van de Thermen van Diocletianus zijn te bezoeken in de S. Maria degli Angeli, de Aula Ottagona en het museum Terme di Diocleziano.
De metropolitana van Rome
Tot 2015 zullen Romeinen en toeristen geconfronteerd worden met de bouwplaatsen van Linea C, de derde lijn van de Romeinse metropolitana. Dat zal veel overlast geven, maar dat wisten de Romeinen al toen ze een metro wilden in een stad waar de geschiedenis in talrijke lagen ligt opgestapeld.
Het begon in 1928 met het ontwerp voor een noordelijke lijn. Toen Mussolini in 1942 besloot een wereldtentoonstelling te houden ten zuiden van Rome, veranderden de plannen. Hitler moest zonder overstappen uit Berlijn kunnen komen en dus werd ingenieur Giovanni Battista Sirletti op een avond in april 1937 uit zijn bed gebeld. Of hij maar naar het ministerie van Transport wilde komen. Daar kreeg hij te horen dat hij binnen 72 uur een plan moest inleveren voor een zuidelijke spoorlijn, onder en boven de grond.
De Tweede Wereldoorlog gooide roet in het eten. Ruim 60 procent van het werk was gereed, inclusief tunnels die veilig onderdak boden bij luchtaanvallen. Na de oorlog werd besloten het traject op te nemen in de Linea B, 11 km tussen Termini en de EUR. In 1955 was de klus geklaard, ondanks tal van complicaties, vooral op archeologisch gebied. Dr. L. van Egeraat, onze ‘toeristenpaus’ in die jaren, jubelde: ‘Zulk smaakvol en modern materiaal vindt u noch in Londen, noch in Parijs!’
Intussen lagen daar nog steeds de plannen voor de noordelijke lijn. Werkzaamheden hieraan startten in 1964 en niet zo zuinig ook. Met grof geweld begon men een sleuf door de stad te graven. Toen de Romeinen van de eerste schrik bekomen waren, werd gekozen voor een andere methode. De methode-talpa (mol) deed de kostbare grond van Rome trillen en de archeologen beefden mee. Filmbezoekers kregen daar begrip voor, toen Federico Fellini in de film Roma (1972) aanschouwelijk maakte, hoe zo’n gigantische boorkop in een ongerepte klassiek-Romeinse domus binnendrong. De Linea A werd geopend in 1980, over een lengte van 14,5 km. In de jaren negentig werden de lijnen A en B verder uitgebreid.
Over de aanleg van de Linea C is decennia lang gesteggeld. Niet alleen door archeologen, maar ook door financiële experts. Uiteindelijk werd de Linea C aangemerkt als ‘een werk van de hoogste prioriteit in het nationaal belang’. De werkzaamheden konden in 2006 beginnen. Voorzien is een totale lengte van 25 km, met zo’n dertig stations tussen Pantano in het zuidoosten en Grottarossa in het noorden. De lijn loopt dwars door het centrum met stations aan het Largo Argentina en de Piazza Venezia. Het ligt in de bedoeling dat alles volautomatisch verloopt, er komt straks geen machinist aan te pas.
Bijzondere aandacht krijgen de stations in het centrum. Bij het Colosseum is een nieuw ondergronds museum geprojecteerd, het Museo dei Fori Imperiali. Ook wordt daar een oude Romeinse tunnelweg heropend, die de Keizerfora verbindt met de Via Sacra op het Forum Romanum. Internet: www.metroroma.it (ook in het Engels).
Romeinen en watermanagement
Al heel lang kende Rome openbare badinrichtingen. Daar konden de mensen tegen een lage prijs de hitte en het stof van de stad van zich af wassen. Augustus’ schoonzoon Agrippa liet in 19 v.Chr. het eerste thermencomplex bouwen op het Marsveld, ter hoogte van het Pantheon. Later volgden er meer: de Thermen van Titus, Trajanus en Caracalla bijvoorbeeld.
Zo’n thermencomplex omvatte warmwaterbaden, lauwwaterbaden en koudwaterbaden, waarin de Romeinen in de juiste volgorde hun saunacultuur beoefenden. De medici vonden dat uitstekend. Een bezoek aan de thermen bevorderde de spijsvertering en was goed voor de bloedsomloop, zeiden ze. Volgens Galenus zou het hete bad het organisme eerst met heilzame vochtigheid doordrenken, terwijl het koude bad erna het organisme activeerde en de poriën van de huid sloot.
Na het bad konden de Romeinen zich wijden aan andere vormen van ontspanning dan wel inspanning. In een gezond lichaam huisde immers een gezonde geest. Tuinen om te wandelen en te sporten, massage-instituten, bibliotheken, ruimtes voor openbare voorlezingen en cafés. Keus genoeg.
Bijverschijnselen kenden de thermen ook. Diefstal, moord, seks, het komt allemaal in de klassieke literatuur aan de orde. Maar leuk vonden de Romeinen het wel. Een grafschrift uit Rome luidde: Balnea, vina, Venus corrumpunt corpora nostra, sed vitam faciunt balnea, vina, Venus (de baden, de wijn en de liefde slopen ons lichaam, maar ze maken het leven: de baden, de wijn en de liefde).
Al die baden hadden water nodig. Dat haalden de Romeinen tientallen kilometers van de stad, uit de bronnen van de Apennijnen. In de loop der eeuwen werden ze grootmeesters op het gebied van water-management. Hierbij hanteerden ze een eenvoudig principe: schoon water uit de bergen en vuil water naar de zee.
In Rome voerden aquaducten het water naar grote reservoirs (castella). Van daaruit werden drie soorten ‘klanten’ bediend: de thermen in de stad, de fonteinen in de straten en enkele privéwaterleidingen, zoals die van de keizer. Overal in hun rijk bouwden de Romeinen hun thermen, waar het nuttige van de lichamelijke hygiëne verenigd werd met het aangename van een verkwikkend bad.
S. Maria degli Angeli
In 1561 gaf paus Pius IV de 86-jarige Michelangelo opdracht in de Thermen van Diocletianus een kerk in te richten. Het werd zijn laatste architecturale werk vóór zijn dood in 1564. Michelangelo bouwde de
S. Maria degli Angeli in het koudwaterbad (frigidarium) van de thermen. In de 18de eeuw werd de kerk in barokstijl gedecoreerd, uitgebreid en ‘van richting veranderd’. In de ruimte die naar de sacristie leidt, kun je reconstructies van het thermencomplex en de kerkbouw bekijken.
In de kerk
Acht oorspronkelijke zuilen van rood graniet staan nog overeind. Bij de aanleg van de kerk werd de vloer 2 m hoger gelegd. Michelangelo liet de basementen afzagen en plaatste die op het nieuwe niveau aan de ‘voet’ van de zuilen.
In de rechterzijbeuk werd in 1702 in brons een 46 m lange meridiaan gelegd, de Linea Clementina. Paus Clemens XI (1700–1721) had hiertoe opdracht gegeven. Door een opening hoog rechts in de muur schijnt precies om twaalf uur de zon langs de meridiaan naar binnen. In de vloer zijn ook de tekenen van de dierenriem aangebracht.
In de kapel rechts wordt het altaar gesteund door een antieke badkuip, een herinnering aan het verre verleden van de kerk.
Langs de wanden van het schip bevinden zich twaalf enorme schilderstukken uit de St.-Pieter. Daar werden ze door mozaïekkopieen vervangen, omdat de vochtigheid het schilderwerk aantastte. In deze kapel afbeeldingen uit het leven van Petrus, onder meer zijn conflict met Simon de Magiër (zie p. 97).
In de kapellen links en rechts van het dwarsschip vind je staaltjes van de illusies die de barokperiode de kerkganger voortoverde. Bij de heroriëntering van de kerk in de 18de eeuw kregen de oorspronkelijke zuilen gezelschap van acht namaakzuilen, in een perfecte illusie van baksteen en pleisterwerk. Trompe-l’oeil, zegt de kunstkenner op zo’n moment: gezichtsbedrog.
Bij de ingang, in een nis, staat het beeld van de heilige Bruno, de 11de-eeuwse stichter van de strenge kartuizer orde. Voor de monniken is spreken taboe en ze leven afgezonderd in sobere cellen. Het beeld is een werkstuk van de beeldhouwer Houdon (1766), zó levensecht dat paus Clemens XIV (1769–1774) opmerkte: ‘Hij zou spreken, als de regel van zijn orde het hem niet verbood.’
De Thermen van Diocletianus (of wat daarvan over is) bevatten een groot deel van de collectie van het Museo Nazionale Romano. Veel inscripties, graftekens, aardewerk en andere vondsten uit klassiek-Romeinse tijd.
TERME DI DIOCLEZIANO, Via Enrico de Nicola 78,
www.archeorm.arti.
beniculturali.it (Italiaans). Geopend: di.–zo. 9–19.45 uur.
Speciaal ticket, drie dagen geldig, ook voor Palazzo Massimo,
Palazzo Altemps (p. 193) en Crypta Balbi (p. 136). Bereikbaarheid:
zie Termini (p. 223).
Aula Ottagona
Tot het Nationaal Museum hoort ook de Aula Ottagona. De Aula Ottagona biedt in feite dezelfde aanblik als in de 4de eeuw n.Chr. Toen stonden in de nissen beelden van goden en belangrijke Romeinen. Nu is de zaal expositieruimte voor een twintigtal hellenistische en Romeinse beelden, alle afkomstig uit verschillende thermencomplexen in Rome. Fameus is de ‘rustende vuistvechter’.
AULA OTTAGONA, Via G. Romita 8. Langs de kerk,
eerste blok rechts. Geopend: di.–zo. 9–14 uur.
Palazzo Massimo alle Terme
Indrukwekkende collectie schilder- en beeldhouwkunst uit de Romeinse tijd. Enkele origineel Griekse beelden en tal van prachtexemplaren van Romeinse beeldhouwkunst: kopieën van Griekse beelden, portretten en (graf)reliëfs. Verder vloermozaïeken en frescoschilderingen uit de Villa van Livia en de Villa Iulia della Farnesina (beide eind 1ste eeuw v.Chr.). En een omvangrijke collectie (gouden) munten.
PALAZZO MASSIMO ALLE TERME, Largo di Villa Peretti
1. Geopend: di.–zo. 9–19.45 uur. Voor ticket en internet: zie
hiervóór bij Terme di Diocleziano.
Piazza della Repubblica en omgeving
Piazza della Repubblica
De Thermen van Diocletianus hebben hun sporen ook nagelaten in de vorm van de Piazza della Repubblica. De halfronde toegangsruimte (exedra) leverde de fundamenten voor het plein, dat lang Piazza dell’-Esedra heette. Centraal op het plein staat de Najaden-fontein. Een voorloper hiervan werd op 10 september 1870 in gebruik genomen door Pius IX, enkele dagen voordat de troepen van Italie zegevierend Rome binnentrokken. De dartelende dames (Najaden) hoefden dat allemaal niet mee te maken, want zij kregen zo’n twintig jaar later hun huidige plaats.
S. Bernardo
In een van de hoekpaviljoens van de Thermen van Diocletianus werd de S. Bernardo ingericht, die door zijn koepel doet denken aan het Pantheon. ‘Klein Pantheon’ zeggen de Romeinen ook wel.
Mozes-fontein
Paus Sixtus V liet de antieke waterleiding van Alexander Severus herstellen om de nieuwe woonwijken van water te voorzien. Het eindpunt van dit aquaduct werd de eerste monumentale fontein van de 16de eeuw: Aqua Felice, genoemd naar Felice Peretti (paus Sixtus V).
‘Gelukkig water’, dat wel, maar minder gelukkig verging het Prospero Bresciano, de beeldhouwer die het centrale beeld ontwierp. Hij maakte de fout om de Mozes-figuur direct uit de steen te houwen, zonder model en met het blok horizontaal in zijn atelier. Een en ander leidde tot onvolkomenheden in de menselijke verhoudingen.
Zijn plan om het Mozes-beeld van Michelangelo te overtreffen liep uit op wat men wel een fiasco mag noemen. De Romeinen moesten er verschrikkelijk om lachen. Toen Prospero zijn ontwerp niet mocht veranderen, pleegde hij zelfmoord.
Op de zijreliëfs zie je Aäron (die zijn volk terugleidt naar de waterbron) en Gideon (die zijn soldaten laat drinken).
In de S. Maria della Vittoria (17de eeuw) is het hoogtepunt van de barok te zien: de Cornaro-kapel met de Extase van Teresa, gemaakt door Gian Lorenzo Bernini. De kapel bevindt zich links in het dwarsschip.
Teresa was een kloosterzuster uit het Spaanse stadje Avila. Daar stierf zij in 1582. Tijdens haar leven had zij mystieke ervaringen waarin engelen en pijlen een grote rol speelden. In haar autobiografie beschrijft Teresa zo’n visioen: ‘In de handen van de engel zag ik een gouden pijl en bij de punt leek zich vuur te bevinden. Het was alsof hij met de pijl enkele malen mijn hart diep doorboorde. Toen hij mij verliet, stond ik geheel in vlammen door de vurige liefde tot God. De pijn was zo groot, dat ik verschillende zuchten moest uitstoten,’ aldus een zeer vrouwelijke Teresa.
In deze staat van extase werd Teresa vereeuwigd door Bernini. Het commentaar van de 18de-eeuwse Franse politicus-schrijver Charles de Brosses was kort: ‘Als dit hemelse liefde moet betekenen, is zij mij niet onbekend.’
Pater B. Molkenboer, hoogleraar Nederlands in Nijmegen, keek in 1933 voor de zekerheid maar de andere kant uit en raakte op zijn manier ook in vervoering: ‘Technisch valt hier alles te loven, vooral het gezonde engeltje, knaap of meisje van melk en bloed, met zijn streelzachte rondingen van perzikwangen en lieve lippen, zijn smachtende ogen en ’t neusje klein, alles omdarteld door de krullende lokken, ja vooral dat blijft een wonder van marmerkunst, zij het dan een wonder van de bedenkelijke soort.’
In de Cornaro-kapel valt het zonlicht via een verborgen opening naar binnen. Links en rechts in de loges discussiëren leden van de Cornaro-familie, terwijl Teresa in het midden haar extase beleeft. Bernini werkte aan de kapel van 1644 tot 1652. Net als in een theater wordt de toeschouwer overdonderd door effecten. Verwonderlijk is dat niet, want Bernini had in theaters gewerkt en schreef ook zelf een enkel toneelstuk. Bekend zijn de verrassingen die hij daarbij de kijkers voortoverde: echt vuur op het toneel, een realistische zonsopgang en zelfs een complete overstroming.
In 1598 werd in Napels Gian Lorenzo Bernini geboren, die in de 17de eeuw zijn stempel zou drukken op de kunst van zijn tijd. Het was de tijd van de contrareformatie, het herstel van de Kerk in reactie op de scheuring van de reformatie. Onder de krachtige impulsen van religieuzen als Ignatius van Loyola en Teresa van Avila werd Rome het inspirerende centrum van de nieuwe Kerk.
Eenmaal in Rome begon de jonge Bernini aan een lange carrière, die hem langs acht pausen, verschillende vorsten en talrijke kardinalen en prinsen zou voeren. De vriendschap van Bernini met kardinaal Maffeo Barberini leidde tot een zegenrijke samenwerking. Op 29 september 1623 werd kardinaal Maffeo tot paus verheven en diezelfde dag nog riep hij als paus Urbanus VIII de 25-jarige beeldhouwer bij zich: ‘Het is jouw geluk dat je mij als paus ziet, maar ik heb het geluk dat ik jou tijdens mijn pontificaat heb.’
De vriendschap bleef hecht. Bernini was meer in de buurt van de paus te zien dan welke adviseur of prelaat dan ook. Hij had vrije toegang tot de pauselijke vertrekken, at met hem en bleef ’s avonds praten. Als Zijne Heiligheid naar bed ging, sloot Bernini de blinden voor de ramen en doofde de lichten. Van zijn kant legde de paus regelmatig bezoekjes af aan het atelier van zijn kunstzinnige vriend. Hij zag Bernini graag aan het werk. Iemand die eens onverwacht het atelier van Bernini binnenstapte, zag de paus rustig zitten met de spiegel in zijn hand, terwijl Bernini een portret van zichzelf aan het maken was.
Bernini was gemaakt voor Rome en Rome was gemaakt voor Bernini, zo luidde de stelregel van Urbanus VIII. De opdrachten stapelden zich op. In die jaren wachtte de St.-Pieter op voltooiing en vanaf 1623 tot zijn dood in 1680 heeft Bernini constant gewerkt aan een of ander project in en bij de St.-Pieter. Eerste in de reeks was de baldakijn boven het graf van Petrus, het eerste barokmonument van grote betekenis.
De term barok is later gehecht aan de stijl die in het begin van de 17de eeuw ontstond. Afgeleid van het Portugese barocco (een onregelmatig gevormde parel) hield ‘barok’ een zekere geringschatting in voor het onrustige, overladen en pompeuze karakter van deze kunstvorm.
In de baldakijn van de St.-Pieter (gemaakt tussen 1624 en 1633) combineerde Bernini natuurlijke, architectonische en decoratieve vormen. Diezelfde eenheid van kunstmatige en natuurlijke vormen streefde Bernini na in zijn fonteinen. Steunend op een zorgvuldige kennis van de klassieke kunst en nauwkeurige observatie van de natuur zorgde Bernini met zijn fonteinen voor verrassende effecten. Hoogtepunt in de serie is de fontein op de Piazza Navona (1648– 1651). Daar werden beeldhouwkunst en architectuur tot een bruisende eenheid gevormd, dit alles tot meerdere eer en glorie van zijn nieuwe opdrachtgever, paus Innocentius X (1644–1655). Deze was hem minder goed gezind dan zijn oude vriend Urbanus VIII. Niettemin moest Innocentius toegeven: ‘Ze zeggen slechte dingen over Bernini, maar hij is een groot en zeldzaam man.’
In diezelfde jaren maakte Bernini de Cornaro-kapel in de S. Maria della Vittoria, met het beeld van de heilige Teresa in extase. Van dit werkstuk zei Bernini dikwijls dat het het mooiste was wat hij ooit had gemaakt. Ook hier vormen architectuur en sculptuur een onverbrekelijke eenheid. Het zonlicht dat door een verborgen raam naar binnen valt, doet mee in het spel van licht en beweging. ‘Het lijkt wel of het marmer onder de weke knedingen van Bernini’s tovervingeren gedwee alle kilheid en hardheid losliet,’ aldus de Nijmeegse hoogleraar pater Molkenboer in 1933.
Na de Cornaro-kapel concentreerde Bernini zich op architectuur. We danken er onder meer de colonnade op het St.-Pietersplein aan. Aan het eind van een welbesteed en vroom leven (Bernini ging veertig jaar lang elke avond de vespers bidden in de Gesù) raakte de grote beeldhouwer en bouwmeester verlamd aan zijn rechterarm. Zijn commentaar was berustend: ‘Mijn arm verdient het wel voor het eerst te rusten na zo hard gewerkt te hebben gedurende zoveel jaren.’ In 1680 stierf Bernini, ruim 81 jaar oud.
