Piazza Navona en Pantheon

9


Alles bruist op en rond de Piazza Navona, een van de mooiste pleinen van Italië. En dus van de wereld. Heerlijke (maar ook dure) terrasjes, veel pracht en praal, een indrukwekkende obelisk en een vrolijk verkeer van allerlei mensen. Alles is vol leven: de artiesten op het plein, het klaterende water van de fonteinen en de barokke versieringen.

Dynamiek en beweging, dat was de barok. Grillige vormen dansen en buitelen over de beelden en bouwwerken. De 17de eeuw werd de eeuw van de contrareformatie, de reactie van de Kerk op de uitspattingen van de laatste renaissancepausen en het antwoord aan de scheurmakers van de reformatie. De barok gaf vorm aan de triomf van de nieuwe Kerk.

Grootmeesters van de barok werden de architect Borromini en de beeldhouwer/architect Bernini. Ze treffen elkaar in het centrum van de Piazza Navona. Borromini ontwierp de nieuwe gevel van de kerk die daar staat en Bernini maakte een fontein die zijn weerga – ook in Rome – niet kent: de Fontein van de Vier Rivieren.

Piazza Navona en omgeving

Piazza Navona

De wijk waarvan de Piazza Navona het centrum vormt, was in het oude Rome een grote open ruimte, met parken, baden en theaters. Dwalend door de nauwe straatjes van de volkswijken stond je in je toga ineens in het zonlicht en het groen van de Campus Martius (Marsveld), waar de soldaten van de Romeinse Republiek ooit in opleiding waren en waar ruimschoots plaats was voor paardenraces.

Hier lag het Stadium van keizer Domitianus (81–96), bestemd voor atletiekwedstrijden. Enkele bouwfragmenten zijn nog te zien, vooral in het parallelstraatje aan de noordelijke korte zijde en in de Corsia Agonale (tegenover de middenfontein).

Het Marsveld kreeg zijn stedelijke karakter, toen de aquaducten door de Goten vernield werden. Dat was in de 6de eeuw en de mensen trokken naar de wijken aan de Tiber, waar nog water was. Daar werd het oude Stadium van Domitianus het centrum van het middeleeuwse Rome. Handel en nijverheid floreerden in de wirwar van straatjes rond de Platea Agonalis – naar het Griekse woord agoon dat herinnerde aan de Grieksgeoriënteerde atletiekwedstrijden in het oude stadion. Later werd het klassieke in agone verbasterd tot het volkse n’Agona en dat werd ten slotte Navona.

f00185-13.jpg

Piazza Navona en Pantheon

In 1477 liet paus Sixtus IV de markt van het Capitool verplaatsen naar het plein dat inmiddels was ontstaan en dat aan zijn flanken het ene na het andere palazzo zag verrijzen. Een van die palazzi (nu de ambassade van Brazilië) hoorde toe aan de familie Pamfili. In 1644 werd Giovanni Battista Pamfili de nieuwe paus InnocentiusX (1644– 1655). Hij begon aan een grootscheepse renovatie van het oude plein dat hij – als een ware Romeinse keizer – wilde herscheppen tot een Forum Pamfili,beoogd centrum voor het Heilig Jaar van 1650.

De werkzaamheden zouden zo’n twintig jaar in beslag nemen. Die periode was voldoende om het middeleeuwse plein te veranderen in een barokke combinatie van een eigentijds palazzo (van de Pamfili’s), een nieuwe familiekerk (van de heilige Agnes) en een meer dan schitterende fontein (van Bernini).

Spektakelstuk in de 18de en 19de eeuw was het waterballet dat de weekenden in de zomer opvrolijkte. De afvoerpijpen van de fonteinen werden afgesloten, schotten gingen voor de deuren en het feest kon beginnen. Elk weekend speelde dit Festa del Lago zich af, tot een cholera-epidemie in 1867 de boel verziekte.

Tegenwoordig ademt de Piazza Navona vooral in de kersttijd nog de oude sfeer van volksvermaak en gezellig vertier. Overal staan kerststalletjes en kermisattracties. Boven dit alles waart de heks Befana rond, een lelijk oud wijf, dat tussen Kerstmis en Driekoningen (Epiphania) de Italiaanse Sinterklaas uithangt. Haar ontgaat weinig, zodat ze – in navolging van de drie koningen – in de nacht van 5 op 6 januari geschenken kan uitdelen. Voor de brave kinderen speelgoed en zoetigheden die ze verstopt in een oude kous. Zand en zwarte kooltjes voor de stouterds.

PIAZZA NAVONA. Rondleiding onder de Piazza Navona, alleen op afspraak tel. 06-67103819, fax 06-6790795, ingang Piazza Tor Sanguigna 13. Bereikbaarheid: car 30, 40, 64, 70, 87, 116, 492.

De Flavii

De Flavii waren afkomstig uit het Sabijnse land. Zij werden de eerste provincialen op de keizerlijke troon in Rome. Grondlegger van de kortstondige dynastie was Vespasianus (69–79), de zoon van een belastinginspecteur. Hij had goed opgelet. Een van de belastingen die Vespasianus instelde, gold de openbare toiletten. De pachters verkochten de gratis ingebrachte urine als ontsmettingsmiddel aan leerlooiers en wolbewerkers. Vespasianus rook zijn kans. Zoon Titus vond dat er wel een luchtje aan zat, maar Vespasianus hield de opbrengst onder zijn neus. ‘Non olet,’ sprak hij en zo is het gebleven. Geld stinkt niet. Vespasianus werd de man van het stadsherstel. Hij restaureerde de tempel op het Capitool, bouwde een eigen Forum en maakte plannen voor een imposant Amphitheatrum Flavium, het Colosseum.

Titus (79–81) was mooi, intelligent en charmant; ‘de lieveling van alle mensen,’ zegt Suetonius ontroerd. Hij stierf al in het tweede jaar van zijn ambtsperiode, wat voor de Romeinen een bewijs was voor hun sombere stelling: wie de goden liefhebben, sterft jong. Onder zijn regering werden delen van de gehate Domus Aurea van Nero met de grond gelijkgemaakt om plaats te maken voor de Thermen van Titus. Het Colosseum werd met grootscheepse feesten in gebruik genomen.

Titus’ jongere broer Domitianus (81–96) voltooide wat onder zijn vader was begonnen. Plutarchus vond dat Domitianus leed aan ‘een zuivere bouwziekte. Net als Midas wilde hij alles in goud of steen veranderen.’ Minstens 30 belangrijke bouwwerken kwamen gereed: de Boog van Titus op het oude Forum, een nieuw Forum, een nieuw paleis op de Palatijn, een nieuw amfitheater, herstel van de Circus Maximus en een nieuw stadion voor atletiekwedstrijden op het Marsveld: het Stadium van Domitianus, nu de Piazza Navona. De Flavii hebben hun stempel op de stad gedrukt, zoveel is zeker.

Fontein van de Vier Rivieren

In het centrum staat de Fontana dei Quattro Fiumi (Fontein van de Vier Rivieren), van Bernini. De vier grote rivieren van de werelddelen zijn als stroomgod weergegeven. Afrika is vertegenwoordigd door de Nijl, met een leeuw en een palm. Hij heeft een doek over zijn hoofd, waarmee wordt aangegeven dat de bronnen van de Nijl nog onbekend zijn. Dat is de vriendelijke verklaring. Anderen zeggen dat de Nijl zijn gezicht bedekt om de S. Agnese, een kerk van Borromini, de concurrent van Bernini, niet te hoeven zien.

Naast de Rio de la Plata ligt een stapel geldstukken. Zuid-Amerika’s rijkdom aan bodemschatten wordt op die manier in beeld gebracht. De riviergod heft verschrikt de hand op naar de kerk, wat alweer tot kwaadsprekerij aan het adres van Borromini heeft geleid.

De Donau vertegenwoordigt Europa, evenals het paard waarvoor een beroemd renpaard model stond. Het vierde werelddeel is Azië, met de Ganges als stroomgod. Hij hanteert een forse boomstam als roeiriem, ten teken dat de rivier gemakkelijk bevaarbaar is.

De vier werelddelen – dat is de boodschap – zijn ondergeschikt aan de macht van de paus die de fontein liet oprichten: Innocentius X. Het wapen van zijn familie Pamfili (een duif met een olijftak in de bek) staat aan twee zijden pontificaal afgebeeld.

Toen de fontein in 1651 gereed was, wilde de paus de boel inspecteren, voordat het volk zich eraan kon verlustigen. Bernini verontschuldigde zich en zei dat de leidingen nog niet gereed waren. Of de Heilige Vader maar wilde wachten. Juist toen Innocentius het plein wilde verlaten, begon ineens met klaterend gebruis van alle kanten het water te stromen. De verrassing die Bernini zijn opdrachtgever bereidde, was compleet. En aangenaam, want Innocentius verklaarde dat deze surprise tien jaar aan zijn leven zou toevoegen.

Bernini zelf was minder tevreden. Telkens als hij langs de fontein reed, sloot hij het gordijntje van zijn koets en zei: ‘Wat schaam ik mij toch, dat ik dit zo armzalig heb gemaakt.’

Andere fonteinen

De twee andere fonteinen op het plein zijn in oorsprong van Giacomo della Porta (1576). Innocentius’ schoonzus Olimpia wilde de fontein vóór het familiepaleis van de Pamfili verfraaien. Op haar verzoek voegde Bernini er in 1654 de figuur van de Moor en andere figuren aan toe. Als de Fontein van de Moor staat hij nu bekend.

Om de boel een beetje in evenwicht te houden werd de andere fontein in 1878 voorzien van een Neptunus-figuur. Deze fontein ging dus verder als de Neptunus-fontein.

Donna Olimpia

Het Palazzo Pamfili deelde Innocentius X met zijn schoonzus, de weduwe Donna Olimpia Maidalchini, een dominante dame van het schraapzuchtige soort. Ze maakte zich niet echt geliefd. Olim pia, noemde Pasquino haar: ooit vroom. Onder haar leiding ontstond in het Palazzo Pamfili een voorname salon, waar de belangrijke personen van die tijd elkaar troffen. Bij al dat hoge bezoek vond ze de stank van de markt voor haar deur maar niks. Op haar aandringen werd de markt van de Piazza Navona verplaatst naar het Campo de’Fiori – en daar isie nog steeds.

De paus zat zó bij Donna Olimpia onder de plak dat de Romeinen haar Papessa (‘Mevrouw de Paus’) noemden. Wie toegang tot de Heilige Vader wilde krijgen, moest betalen. Pasquino vroeg aan zijn collega Marforio op het Capitool, waar de ingang van het paleis was. Chi porta vede la porta, chi non porta non vede la porta, luidde het antwoord (Voor wie zijn beurs opent, gaat de deur open. Blijft de beurs dicht, dan blijft de deur dicht).

Op 7 januari 1655 stierf Innocentius X, na een doodsstrijd die drie weken duurde. Dat gaf Donna Olimpia de gelegenheid alles van waarde uit het pauselijke paleis te slopen. Twee kisten met geld verstopte ze onder het bed van haar stervende zwager. Toen haar na zijn dood gevraagd werd de kosten van de begrafenis voor haar rekening te nemen, weigerde ze: ‘Ik ben maar een arme weduwe.’ Pasquino wist er wel raad mee:

De herder is dood, nu die koe nog.
Kom aan dus, we maken haar af.

We rukken het hart uit haar borstkas.
De herder ligt dood in zijn graf.

Als het stormt in donkere nachten, gebeuren er rare dingen in de buurt, zo wil de volksmond. Dan dendert een koets door de straten, getrokken door vier inktzwarte paarden, in een spoor van vlammen. In de koets de schim van een vrouw, Donna Olimpia, die twee jaar na haar zwager stierf aan de pest. Naast haar twee kisten vol geldstukken. Als de koets stopt, is Donna Olimpia eindelijk aangekomen in de hel. Niemand zag de koets ooit stoppen.

Obelisk

Allesoverheersend op het plein is de obelisk, een van de 48 van het oude Rome. Van dat aantal zijn er nog dertien over. Obelisken dienden als zonnewijzers. Hiertoe hadden ze een bol (gnomon) op de top.

De schaduw van die bol wees op de grond de tijd aan. De duif op de top van deze obelisk is van de Pamfilipaus InnocentiusX, die voor de barokke metamorfose van de Piazza Navona zorgde.

Het geld hiervoor haalde hij via allerlei belastingen binnen. Een van die belastingen werd geheven op brood, wat tot protesten leidde onder het volk. Op de obelisk werden pamfletten vastgemaakt:OHeer, moge deze steen in brood veranderen.’

Keizer Domitianus was niet alleen de man van het atletiekstadion, maar ook van de obelisk. Dat vertellen tenminste de hiërogliefen die (opvallend genoeg) door Romeinse steenhouwers zijn aangebracht en die de lof zingen van keizer Domitianus. Hij liet de obelisk in de stad oprichten, waarschijnlijk bij de tempel ter ere van zijn familie, de Flavii, op de Quirinaal. In 311 kreeg de obelisk een centrale plaats in de Circus van Maxentius aan de Via Appia. Daar lag hij in stukken uiteen, totdat Innocentius X zijn oog erop liet vallen.

Agnes

De kerk aan de Piazza Navona is gewijd aan de heilige Agnes, de lieveling van Rome. We spreken over de 4de eeuw n.Chr. en over een 12-jarig meisje van goeden huize, dat volgens de regelen van die tijd uitgehuwelijkt werd. Uitverkoren (maar niet door haar) was de zoon van de stadsprefect, die met welgevallen zijn oog op Agnes had laten rusten. Agnes weigerde een huwelijk: ‘Mijn bruidegom is hij die de engelen dienen, wiens schoonheid zon en maan verbaast,’ sprak zij volgens een hymne.

De afwijzing van de zoon was niet naar de zin van de vader. Hij liet Agnes overbrengen naar een bordeel in het Stadium van Domitianus. Daar werden haar de kleren van het lijf gerukt en zo stond zij voor iedereen te kijk. Een wonder kon niet uitblijven. Haar hoofdharen groeiden aan ter bedekking van haar schaamte en een engel wierp haar een lang wit kleed om. Hierbij bleef het niet.

Toen de zoon van de stadsprefect haar in het bordeel wilde ontmoeten, werd hij door een bliksemstraal getroffen en blind gemaakt. Agnes bad voor hem en zie, hij kon weer zien. Niettemin moest zij naargeestige martelingen ondergaan, maar ook onder die omstandigheden liet de hemelse wonderkracht haar niet in de steek. Toen zij boven een vuur geroosterd werd, splitste het vuur zich en raakte niet haar, maar de omstanders. Uiteindelijk werd Agnes gedood met een zwaard. De beul had moeite – zegt Ambrosius – om in dat tengere lijfje een plek voor zijn wapen te vinden.

Het lam (agnus in het Latijn) werd als symbool van onschuld aan Agnes meegegeven.

S. Agnese

Op de plaats waar de heilige Agnes stierf verrees in de middeleeuwen een kerk. In de 17de eeuw werd de S. Agnese herbouwd en voltooid, onder meer door Francesco Borromini.

In de kerk

Boven de ingang is het grafmonument van Innocentius X (1644– 1655), de paus van de Piazza Navona. Hij was zoveel geld kwijtgeraakt aan zijn bouwactiviteiten in de stad en aan zijn schoonzus Olimpia ( 188–189), dat er geen geld meer was voor een graf in de St.-Pieter.

In de tweede kapel links staat een klassiek-Romeins beeld, dat in christelijke tijd werd omgedoopt tot de heilige Sebastiaan.

In een kapel (ingang links in het zijschip) wordt de schedel van de heilige Agnes bewaard: Sacra Testa.

Rechts van de ingang (onder het opschrift Luogo del Martiri) bevindt zich een deur, die toegang geeft tot enige ruimten onder de kerk, restanten van het Stadium van Domitianus en volgens de traditie de plaats van het bordeel waarin Agnes terechtkwam. Sinds enige jaren zijn de ruimten niet meer toegankelijk.

Pasquino

Op de hoek van de Piazza di Pasquino, tegen de muur, staat een sterk aangevreten beeld uit de 3de eeuw v.Chr. Toen was het Menelaos die het lijk van Patroklos droeg. Nu heet het de Pasquino. Bernini vond het het mooiste beeld van de antieke cultuur en zo kan men overal schoonheid aantreffen, mits men er maar oog voor heeft.

Het beeld kreeg zijn huidige plaats in 1501, vlak bij de werkplaats van een kleermaker, een zekere Pasquino. Tot zijn klanten behoorden kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, met wie de kleermaker – scherp en snedig als hij was – als het zo uitkwam meer dan één rekening vereffende. Dergelijke commentaren vonden hun neerslag in spottende gedichtjes die aan het beeld op het pleintje werden opgehangen. ‘Pasquinades’ heetten ze, ‘paskwillen’ zeggen wij nu. Zie ook pp. 133134.

S. Maria dell’Anima

In de middeleeuwen begonnen de vreemdelingen naar Rome te trekken, op weg naar de graven van de martelaren. Zij werden peregrini of pellegrini (pelgrims) genoemd. Met de instelling van het Heilig Jaar in 1300 nam het aantal pelgrims enorm toe. Er kwamen gastenverblijven om al die pelgrims op te vangen. Voor het Heilig Jaar van 1350 werden door Jan en Katrijn Peters uit Dordrecht drie huizen voor de pelgrims uit het noorden ingericht: één voor de mannen, één voor de vrouwen en een kapel voor de eredienst. In het begin van de 16de eeuw werd in dat complex de S. Maria dell’Anima gebouwd. De band met het noorden bleef, want de kerk werd de kerk van de Duitsers, Nederlanders en Belgen.

Voor de toegang tot de kerk gaat men voorbij de kerk meteen linksom en dan weer meteen linksom, het steegje in.

In de kerk

Rechts van het hoofdaltaar is het graf van paus Adrianus VI, in Utrecht geboren als Adriaan Florisz. Boeyens, zoon van een scheepstimmerman ( p. 193). Hij werd de leraar van de jeugdige Karel V en bisschop van het Spaanse Tortosa. Tijdens het conclaaf van 1521 (waar hij niet aanwezig was) werd hij tot paus gekozen. Ruim een halfjaar na zijn verkiezing kwam Adriaan in Rome aan. Op zijn grafsteen zie je zijn intocht bij de Porta San Paolo, met een veelzeggende tekst:

Proh dolor, quantum refert

in quae tempora vel optimi cuiusque virtus incidat.

(Wat een treurnis! Wat maakt het toch veel uit, onder welke omstandigheden de mensen, zelfs de meest deugdzame, leven.)

Palazzo Altemps

Het renaissancepaleis Palazzo Altemps bergt sinds 1997 een deel van de verzameling klassieke beelden van het Museo Nazionale Romano. Het betreft vooral de beeldencollectie die in de 16de en 17de eeuw bijeengebracht werd door de families Altemps en Ludovisi. In die tijd was het gebruikelijk ontbrekende delen aan de beelden aan te vullen of het beeld wat ‘op te knappen’. In de toelichting die het museum in de zalen verzorgt, is het proces goed te volgen. Bij alle klassieke kunst loont het ook de moeite het Palazzo Altemps zelf te bekijken: prachtige architectuur en schitterende decoraties.

PALAZZO ALTEMPS, Piazza S. Apollinare 48, www.archeorm.arti.beniculturali.it (Italiaans). Geopend di.–zo. 9–19.45 uur. Speciaal ticket, drie dagen geldig, ook voor Palazzo Massimo, Terme di Diocleziano (p. 228) en Crypta Balbi (p. 136). Bereikbaarheid: zie Piazza Navona (p. 186).

Paus adrianus VI

Paus Adrianus VI was een vrome en streng levende man. Hij wilde tijdens zijn (korte) pontificaat een eind maken aan alle uitwassen die de renaissancepausen aan het pauselijke hof hadden toegelaten. Het maakte hem er bij de Romeinen niet geliefder op. Ze vonden hem maar een ‘lachwekkende Hollandse barbaar’ en vertelden dat hij de belangrijkste onderhandelingen afbrak ‘omdat het eten klaarstond’.

Te midden van de kunstwerken van Michelangelo en Rafael dronk de paus zijn potje bier en at hij kabeljauw. In het kader van zijn vaste voornemen om de zeden en gewoonten in het Vaticaan grondig te wijzigen gingen alle kunstschatten uit de oudheid, zoals de Laocoön-groep, achter slot en grendel. Volgens hem waren dat uitingen van een heidense geest.

Na een pontificaat van één jaar en acht maanden stierf Adrianus VI aan een nierziekte. De roddelende Romeinen zeiden dat hij die had opgelopen door het drinken van te veel bier. Zij hingen kransen aan de deur van zijn lijfarts, met de tekst: Liberatori Patriae SPQR (de senaat en het volk van Rome [geven deze krans] aan de bevrijder van het vaderland).

Pantheon en omgeving

Pantheon

Het Pantheon werd in 27 v.Chr. gebouwd door Marcus Agrippa, de schoonzoon van keizer Augustus. M(ARCUS) AGRIPPA L(UCII) F(ILIUS) CO(N)S(UL) TERTIUM FECIT staat er boven de gevel: Marcus Agrippa, zoon van Lucius, voor de derde keer consul, heeft deze tempel laten bouwen.

In zijn huidige vorm is het Pantheon het resultaat van een herbouw in de 2de eeuw, mogelijk naar tekeningen van keizer Hadrianus zelf. Deze keizer (117–138) was bouwkundig druk in de weer, bijvoorbeeld in Athene en in Tivoli. In Rome ontwierp hij de Tempel van Venus en Roma en zijn eigen mausoleum.

Over de naam Pantheon bestond al in de oudheid onzekerheid. In de 3de eeuw schreef Dio Cassius: ‘Misschien heeft het die naam, omdat er beelden van veel goden staan, maar volgens mij komt het, omdat het Pantheon door zijn koepel op de hemel lijkt.’ Begin 7de eeuw werd het Pantheon een christelijke kerk, de S. Maria ad Martyres. Paus Bonifatius IV (608–615) liet de resten van martelaren uit de catacomben naar de nieuwe kerk brengen. Hij had hiervoor 38 wagens nodig.

In zijn huidige staat voert het Pantheon – meer dan welk ander klassiek bouwwerk ook – de bezoeker terug naar de bloeitijd van het Romeinse Rijk. Veel is nog zoals toen: de marmerbekleding, de zuilen, de vloer (met de klassieke afvoerputjes) en niet te vergeten de bronzen deuren. Veel is echter ook verdwenen.

Meest befaamde plundering is het verwijderen van de bronzen plafondbalken uit het dak van de voorhal. Paus Urbanus VIII (van de familie Barberini) liet het brons onder meer gebruiken voor 80 kanonnen op de Engelenburcht en voor de baldakijn die Bernini boven het hoofdaltaar van de St.-Pieter plaatste. Pasquino reageerde zoals steeds in het Latijn: ‘Quod non fecerunt barbari, fecerunt Barberini’ (wat de barbaren niet deden, deden de Barberini).

PANTHEON. Geopend: ma.–za. 8.30–19.30, zo. en feestdagen 9–18 uur. Bereikbaarheid: car 30, 40, 64, 70, 87, 116, 492, ook via Largo di Torre Argentina (p. 138).

In het Pantheon hebben enkelen van de grote zonen van Italië hun laatste rustplaats gevonden: koning Victor Emanuel II (1820–1878) en Umberto I (1878– 1900). De bronzen ornamenten van de graftombe van Victor Emanuel zijn afkomstig van omgesmolten kanonnen van de Engelenburcht. Zo zet de geschiedenis soms de dingen weer op hun oude plaats.

Ook bevindt zich in het Pantheon het graf van de jong gestorven schilder Rafael (1483–1520), met een melancholiek grafschrift: ‘Hier rust Rafael. Toen hij leefde, vreesde de Natuur door hem overtroffen te worden. Zij vreest met hem te sterven, nu hij dood is.’ De dood van Rafael was om meer dan één reden betreurenswaardig. Toen hij een flauwte had gekregen, gaven de artsen hem in plaats van eten een aderlating. Dit bespoedigde het einde van de jonge schilder. Hij stierf in de armen van een mooie bakkersdochter, Margherita, ‘la Fornarina’ ( pp. 203205).

Wie op eerste pinksterdag in Rome is, kan een bijzondere gebeurtenis na de mis in het Pantheon meemaken. De Heilige Geest daalt dan niet in vurige tongen op de gelovigen neer, maar in de vorm van een regen aan rode rozenblaadjes.

S. Maria sopra Minerva

Op het terrein van een tempel van de Egyptische godin Isis werd in de 8ste eeuw een kerkje gebouwd, niet sopra (boven op), maar in de buurt van een klassieke Tempel van Minerva/Isis. In 1280 werd het kerkje vervangen door de S. Maria sopra Minerva, de enige gotische kerk van betekenis in Rome. In 1453 werd de kerk van een renaissancegevel voorzien.

Kerk en het erachter liggende klooster behoren tot de orde van de dominicanen. Zij maakten (als gastheren van de inquisitie) begin 17de eeuw het historische proces tegen Galileo Galilei mee. Aan het eind hiervan werd eens en voor al vastgesteld dat de zon om de aarde draait. In 1981 werd het proces door het Vaticaan herzien.

Rechts van de ingang zijn enkele witmarmeren stenen ingemetseld in de muur. Zij geven aan welke stand het water van de Tiber bij overstromingen bereikte.

In de kerk

Onder het hoofdaltaar ligt de heilige Catharina van Siena (hoewel, niet geheel, want haar hoofd en één vinger bevinden zich in de Dominicuskerk in Siena). Catharina was in de 14de eeuw een dominicaanse non, die zo opviel door haar diplomatieke talenten dat de mensen zich afvroegen: Hoe komt zoveel wijsheid in zo’n nietig vrouwmens?

Het was de tijd dat de pausen in het Franse Avignon zetelden, op de vlucht voor de adellijke conflicten in Rome. Catharina werd uitverkoren om een dringend beroep te doen op paus Gregorius XI terug te keren naar Rome. Zij kweet zich doeltreffend van deze taak. ‘Kom toch,’ zei Catharina tot de Heilige Vader, ‘uw uitgehongerde lammekens snakken naar het uur waarop u komen zult om de plaats in te nemen van uw voorganger en voorvechter, de apostel Petrus.’

Haar missie had succes, hoewel niet iedereen er even gelukkig mee was. De inwoners van Florence zeiden: ‘Ze zeggen dat hij scheep is gegaan. Laten we hopen dat hij verzuipt.’ Dat was in 1377, Catharina was toen 29 jaar oud. Op 33-jarige leeftijd stierf zij in Rome.

Links van het hoofdaltaar staat de Kruisdragende Christus, een werk van Michelangelo. Om de voet tegen de talrijke kussen en strelingen van vrome liefde te beschermen had Christus lange tijd een bronzen schoen. Die is inmiddels verwijderd. Om andere redenen werd rond de lendenen later een bronzen doek gedrapeerd. Die zit er nog.

Links van het hoofdaltaar is het graf van de dominicaanse schilder Fra Angelico. In 1455 stierf hij in het aangrenzende klooster.

In de apsis bevinden zich de graftekens van twee Medicipausen: links Leo X (een van de renaissancepausen) en rechts Clemens VII (de opvolger van onze paus Adrianus VI).

De zijkapel rechts in het dwarsschip is de Cappella Carafa, fameus door de fresco’s die Filippino Lippi tussen 1489 en 1493 aanbracht. Lichtknopje links. Rechts de triomf van de heilige Thomas van Aquino. Twee jongetjes kijken toe: de latere pausen Leo X en Clemens VII. In de linkerbenedenhoek een kijkje op het oude Lateraans Paleis, met het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius. Tegen de achterwand de Hemelvaart van Maria en (in de omlijsting) Maria-Boodschap.

Links staat het graf van de Carafapaus Paulus IV (1555–1559; pp. 159160 en p. 211), de man van de inquisitie, het getto en de Index. Een paus, zo vreeswekkend om aan te zien, dat zelfs de Spaanse hertog van Alva – toch niet voor een kleintje vervaard – beefde bij zijn aanblik, aldus de geschiedenis. Pirro Ligorio, de man van Tivoli (zie p. 258), maakte de tombe voor deze paus.

Obelisk

Vóór de S. Maria sopra Minerva staat een vrolijk obeliskje, gedragen door een al even guitige olifant. Ook deze obelisk is afkomstig uit de kloostertuin van de dominicanen. Je bevindt je immers in de Egyptische wijk van het oude Rome.

Paus Alexander VII (1655–1667) liet er door Bernini een aardig geheel van maken en bracht de tekst aan: ‘Het vereist een krachtige geest om de last der wijsheid te dragen.’ Links en rechts het wapen van de Chigifamilie, waartoe paus Alexander behoorde.

S. Ignazio

De Gesù en de S. Ignazio zijn de belangrijkste kerken van de orde der jezuïeten. Beide vertegenwoordigen met hun barokke pracht de zogeheten jezuïetenstijl, hoogtepunt van de barokperiode in het 17de-eeuwse Rome. Een van de technieken die de grootmeesters van de barok erop na hielden, wordt trompel’oeil genoemd, gezichtsbedrog. Dit perspectivisch spel plaatst de toeschouwer voor leuke verrassingen.

De S. Ignazio is het werk van twee jezuïeten: de architect Orazio Grassi en de schilder Andrea Pozzo. Deze Pozzo was de grondlegger van een systematische perspectiefleer. In het plafond van de S. Ignazio heeft hij zich uitgeleefd. Ad maiorem Dei gloriam (tot meerdere eer van God), zoals hij in zijn standaardwerk schrijft, naar de lijfspreuk van Ignatius, de stichter van de orde.

In de kerk

De plafondschildering is in perspectief geschilderd. Een marmeren schijf midden in de kerk geeft aan waar je moet gaan staan. Je ziet de heilige Ignatius die zijn intrede doet in het paradijs. Naar vier richtingen tronen heiligen uit de jezuïetenorde boven de werelddelen, een hommage aan de wereldwijde missie-activiteiten van de jezuïeten. Aloysius boven Europa, Franciscus Xaverius boven Azië en Petrus Claverius boven Afrika. Amerika moet het zonder heilige doen.

De monniken van een klooster in de buurt lieten de jezuïeten weten, dat ze maar niet aan een koepel moesten beginnen. Die zou het licht uit hun bibliotheek weghalen. De jezuïeten willigden het verzoek van hun broeders in Christus in, maar zorgden dankzij de geniale streken van Pozzo toch voor een koepel. Besloten werd tegen het plafond een koepel te schilderen, in nauwkeurig perspectief. Ook hier geeft een schijf in de vloer het punt aan, waarvandaan de bezoeker alles in de juiste verhoudingen ziet. Vergeet niet een muntje in de lichtautomaten te werpen.

Caravaggio

Seer geneghen tot vechten en krackeelen’. Zo arriveerde de 21-jarige Michelangelo Merisi in 1592 in Rome. Daar werd hij al snel bekend onder de naam van zijn geboorteplaats Caravaggio, een dorpje in de buurt van Bergamo. Rome was zich in die tijd volop aan het herstellen van de scheuring in de Kerk en van de plundering in de stad (1527). De contrareformatie wees de weg en kunstenaars moesten de nieuwe kerkelijke richtlijnen verbeelden. Caravaggio kreeg opdrachten van kardinaal Scipione Borghese en van kardinaal Francesco del Monte die zijn beschermheer werd.

Tijdens de renaissance was de klassieke kunst het richtsnoer waarlangs kunstenaars werkten. Caravaggio zocht het niet in de oudheid of andere zaken ver van huis, maar op straat. ‘Nooit werden sacrale thema’s zo consequent in termen van het vulgaire alledaagse leven uitgedrukt als hier,’ oordeelt de kunstgeschiedenis. Realistisch, vitaal, zinnelijk. Met felle contrasten van licht en duister en met een scherp oog voor veelzeggende details zette hij de dramatiek van zijn onderwerpen sterk aan.

Ook Lena vond hij op straat, een vriendin die hij deelde met tal van andere, lage en hoge Romeinen. Caravaggio vocht heel wat af ten gunste van zijn populaire geliefde. Talrijke incidenten staan vermeld in de politierapporten van zijn tijd. Een kelner klaagde Caravaggio aan, omdat die hem een bord artisjokken in zijn gezicht had gegooid. Caravaggio had hem gevraagd of de artisjokken in boter of in olie waren bereid. ‘Steek je neus er maar in,’ had de kelner geantwoord,

‘dan ontdek je het zelf wel.’

In 1606 liep een ruzie bij een balspel op het Campo de’Fiori volledig uit de hand. Caravaggio doodde zijn rivaal en moest vluchten om aan een proces te ontkomen. Via Napels en Malta kwam hij uiteindelijk in Porto Ercole terecht. Daar vond men hem in 1610 op het strand, 37 jaar oud.

Werk van Caravaggio is (behalve in de S. Luigi dei Francesi en de S. Agostino) te zien in de S. Maria del Popolo, de Galleria Borghese, de Capitolijnse Musea, de Vaticaanse Musea en de Galleria Doria Pamfili (Piazza del Collegio Romano 2, www.doriapamphilj.it).

Caravaggio

Tussen het Pantheon en de Piazza Navona liggen twee kerken die werk bevatten van de fameuze Italiaanse schilder Caravaggio (1573– 1610): de S. Luigi dei Francesi en de S. Agostino.

S. Luigi dei Francesi

De S. Luigi dei Francesi werd in de 16de eeuw gebouwd als kerk van de Fransen en gewijd aan hun heilige koning Lodewijk IX (1215–1270). Deze Lodewijk werd op 11-jarige leeftijd koning van Frankrijk. In de loop van zijn leven ontwikkelde hij zich tot een ware ‘vader van armen en zieken’. Hij nam deel aan twee kruistochten, waarvan de tweede hem fataal werd.

Giacomo della Porta ontwierp de gevel.

In de kerk

In 1597 gunde kardinaal Francesco del Monte Caravaggio de opdracht schilderstukken te maken voor een kapel in de kerk. Het werden zijn eerste grote religieuze werken, te bewonderen in de laatste kapel links (lichtautomaat rechts). Het is de Contarellikapel, genoemd naar de Franse kardinaal Mathieu Cointrel. Hij liet zijn erfgenamen geld na voor de decoratie van de kapel, ter ere van zijn naamheilige Mattheüs.

De roeping van Mattheüs (links) werd in 1600 enthousiast ontvangen. De tollenaar Mattheüs krijgt (in een typisch Romeinse kroeg) bezoek van Jezus die hem roept om zijn volgeling te worden. De binnenvallende zonnestraal is symbolisch: Gods genade treft Mattheüs.

De dood van Mattheüs (ook uit 1600, rechts). Volgens middeleeuwse legenden bekeerde Mattheüs in Ethiopië de verloofde van de koning. Dat vond de koning geen goed idee en Mattheüs werd gedood met het zwaard.

Mattheüs en de engel (boven het altaar) maakte Caravaggio twee jaar later. Zijn versie van Mattheüs als een oude man met plompe benen en smerige voeten vond geen genade bij de priesters van de S. Luigi. Het stuk verdween uit Italië en heeft tot 1945 in Berlijn gehangen. Toen ging het voorgoed verloren. In een tweede versie kreeg Mattheüs de trekken van een nobele man die via een engel geïnspireerd wordt tot het schrijven van zijn evangelie.

Verder in de kerk fresco’s van Domenichino in de tweede kapel rechts. Ze geven scènes weer uit het leven van de heilige Caecilia ( pp. 220221). Het altaarstuk is van Guido Reni: Caecilia, naar een origineel van Rafael. (Lichtknop tussen de tweede en derde kapel.)

S. Agostino

De S. Agostino was eind 15de eeuw de eerste renaissancekerk van Rome. De gevel werd opgetrokken uit blokken travertijn van het Colosseum.

In de kerk

In de eerste kapel links hangt de Madonna dei Pellegrini, waaraan Caravaggio in 1604 en 1605 werkte. De mensen die het werk zagen, herkenden in de Madonna onmiddellijk de befaamde Lena, de vriendin van Caravaggio. Dat vonden ze wel leuk. Minder leuk vonden ze de vieze voeten en de armoedige kleding van de pelgrims. Dat was weer net iets te confronterend.

Niet alleen Caravaggio trekt mensen naar de kerk, ook het beeld van de Madonna del Parto (de Madonna van de Bevalling), dat – als je binnenkomt – rechts van de ingang staat en dat in 1521 door Jacopo Sansovino werd gemaakt. Het is een van de meest vereerde beelden in Rome. Eromheen zie je veel geschenken, blijken van dank voor de bijstand van Maria in moeilijke omstandigheden. Onder meer een schilderijtje van een man die van een ladder viel en dit kennelijk kon navertellen (rechtsboven). Deze vorm van erkentelijkheid begon lang geleden, toen een arme vrouw het Mariabeeld om hulp smeekte. Maria antwoordde: ‘Als ik iets had, zou ik je helpen. Maar ik ben zelf zo arm.’ Vanaf dat moment hebben de gelovigen het beeld met geschenken overladen.

Op de derde zuil links een fresco van de profeet Jesaja, van de hand van Rafael (1512). Bij de uitvoering liet Rafael zich (duidelijk) inspireren door het werk van Michelangelo in de Sixtijnse kapel.

In de kapel links van de apsis bevindt zich de tombe van de heilige Monica, de moeder van de kerkvader Augustinus. Zij stierf in 387 in Ostia.

Van Pantheon naar Trevi

Wandelpad

Van het Pantheon naar de Trevi-fontein loopt sinds enige jaren een supertoeristisch ‘wandelpad’, in een baan van kleine steentjes in het plaveisel aangegeven (zie kaartje p. 185). Beginpunt in de Via dei Pastini. Onderweg word je hier en daar via stevige informatiezuiltjes bijgepraat. Voor blinden is daar een tekst in braille. Er zijn een paar leuke punten op de route. De Piazza di Pietra is van het lieflijke soort. Aan één zijde wordt het pleintje afgesloten door de beurs van Rome, met in de gevel elf imposante zuilen van de zogeheten Tempel van Neptunus. In de wetenschappelijke werkelijkheid gaat het om het Hadrianeum, een heiligdom dat in de 2de eeuw n.Chr. gewijd werd aan de vergoddelijkte keizer Hadrianus. In de oudheid stond de tempel op een hoog podium. Als je aan de rand van de tempel naar beneden kijkt, kun je zien hoe lang dat geleden is.

Aan de overzijde van de Corso begint de Via delle Muratte, met talrijke boekenstalletjes, tevens voorzien van prachtige foto’s uit de filmgeschiedenis. Aan het eind van de wandeling wacht de grootste verrassing: de Trevi-fontein (zie p. 175).

Piazza di Montecitorio

Via de Piazza Capranica kom je in het regeringscentrum van Italië. Eerst even in de Via Uffici del Vicario ijsjes eten bij Giolitti( p. 31) en dan naar de Piazza di Montecitorio. Daar zetelt het Italiaanse parlement, de Kamer van Afgevaardigden. Het plein wordt beheerst door een obelisk uit de 6de eeuw v.Chr., door keizer Augustus uit Egypte gehaald als centrum voor zijn immense zonnewijzer op het Marsveld. Een uniek exemplaar, omdat deze obelisk op de top nog voorzien is van het antieke gnomon, de bronzen bol die met zijn schaduw op de grond de tijd aangaf.

Piazza Colonna

Aan de ernaast gelegen Piazza Colonna bevindt zich het Palazzo Chigi, de ambtswoning van de premier van Italië. Het plein wordt beheerst door de Zuil van Marcus Aurelius (met de apostel Paulus op de top), pendant van de Zuil van Trajanus op de Keizerfora (met Petrus als bekroning). Na de dood van keizer Marcus Aurelius in 180 richtte zijn zoon Commodus de zuil op. Tot 193 werd gewerkt aan dit zegeteken voor de overwinningen van Marcus Aurelius op de Marcomannen, Quaden en Sarmaten. Domenico Fontana schreef deze prestatie (op de sokkel) per abuis op naam van Marcus’ voorganger Antoninus Pius. Aan de Piazza Colonna, aan de overzijde van de Corso, is ook een ingang van de Galleria Alberto Sordi ( pp. 8586).

Romani di Roma

De wijk Trans Tiberim (Trastevere) was in de Romeinse tijd de wijk van de vreemdelingen. Handelaren en zeelieden streken neer aan de oever van de Tiber, tegenover de havens van Rome en in nauw contact met de haven van Ostia. Bekende bewoners van de wijk waren de jongens van de Romeinse vloot, het speciale detachement dat voor het hijsen van het velum in het Colosseum was aangesteld.

Diverse ‘buitenlandse’ handelsgemeenschappen vestigden er nederzettingen (scholae). De eerste was die van de joden, gevolgd door een van de Syriërs en de grootste: de schola van de Grieken. In deze nederzettingen woonden handelaren en kooplieden. Zij organiseerden de transporten voor de koopwaar vanuit alle delen van het rijk, vooral het oosten.

De geschiedenis heeft de rollen aardig omgedraaid. De Trasteverini – in oude tijden toch de vreemdelingen van Rome – houden zich voor de echte Romeinen, de ware stamhouders van het oude Rome. ‘Trastevere,’ zegt Dirk L. Broeder in 1965, ‘was eeuwenlang de woonplaats van de Romani di Roma, van degenen die nog Romeinser zijn dan de Romeinen. Hier hoort men het onverstaanbare en onvervalste Romanesco. En hier vindt men de mooiste vrouwen van Rome.’

Heel mooi was bijvoorbeeld Margherita, de dochter van een Trasteveriaanse bakker. Als La Bella Fornarina (‘mooie bakkersdochter’) was zij jarenlang de hartstochtelijk geliefde van de schilder Rafael. Haar alleen wilde hij als zijn model en zo is zij in menige Madonna vereeuwigd. Om weer andere redenen raakte de wijk de laatste decennia bijzonder in trek bij jonge dynamische buitenlanders, die met zakken vol geld en met tassen vol trendgevoeligheid in de schilderachtige straatjes van de buurt zijn komen wonen.

Van alle tradities die in Trastevere voortleven, is die van oudejaarsavond veruit de luidruchtigste. Dan kieperen de Romani di Roma alles wat ze niet meer kunnen gebruiken, het raam uit. En daar gaan de spullen, van éénhoog, van tweehoog en van driehoog: borden en schalen, tv-toestellen en computers, meubels en schilderijen. ‘En af en toe een versleten schoonmoeder,’ voegde de Nederlands-Romeinse schilder Max Kreijn er ooit aan toe.

De Trasteverini, dat is een apart slag mensen. Noantri, zeggen ze zelf: wij zijn wij en de anderen, dat zijn anderen. Ze hebben hun eigen feest: Festa de’Noantri. Tijdens die feesten (zie p. 217) biedt Trastevere het beeld dat film en commercie zo graag oproepen: volle terrasjes, veelkleurige tafeltjes en wrakke stoeltjes, waarop gezeten spaghetti slurpende, wijnglazen omgooiende druktemakers, omcirkeld door alle soorten van muzikanten, rondrennende kinderen en ‘de mooiste vrouwen van Rome’.

Belli

Op de Piazza G.G. Belli heerst (sinds 1913) een heer in pandjesjas. Het is Giuseppe Gioacchino Belli (1791–1863), de dichter van Trastevere, de dichter van Rome. Belli was boekhouder en secretaris, totdat zijn dichterlijke charme het behagen opwekte van een schatrijke weduwe. Zij trouwde met hem en hij zette zich – 40 jaar oud – aan zijn sonnetten, in het eigen Romeinse dialect, het Romanesco.

In zeven jaar schreef Belli bijna 2000 sonnetten. Pas na zijn dood verschenen die in druk. Ze bezorgden hem onsterfelijke Romeinse roem en een standbeeld.

In zijn sonnetten gaf Belli naar eigen zeggen steun aan wat er leefde onder het gewone volk: verwaarloosd, onwetend en in een uitzichtloze ellende: ‘Ik heb besloten een monument achter te laten van wat heden het plebs van Rome is,’ zei hij. Als woordvoerder van het volk was Belli gebeten op de adel. Ook de paus moest het ontgelden, nota bene de man bij wie Belli in de laatste fase van zijn leven als censor in dienst zou treden. In een sonnet spreekt hij als schoenlapper:

Ik paus? Ik ben toch zeker niet getikt?

Geef mij mijn schoenen maar, mijn els en leest!
Mijn eigen zin doen trekt mij toch het meest,
dus voor het pausdom ben ik niet geschikt.

Een wip? Die vreugde is hem afgepikt.

Zijn stoel? Daar is meneer nooit uit geweest,
tenzij voor een processie of een feest.

En altijd tussen Zwitsers opgeprikt.

Een kaartje leggen of naar het café?

Dat nooit, nee, hij moet op zijn hoede zijn
voor kroegbaas, kok, barbier en chirurgijn.

Ik paus? Word jij jaloers bij dat idee?
Laat mij op weg naar graf en Mag’re Hein

mijn schoenen maar, mijn stukkie brood en wijn.