Trevi-fontein

8


De christenen in het noorden van Europa keerden zich af van de Kerk van Rome. De reformatie was een feit, maar de pausen hadden weinig geleerd. Een harde les kregen ze in 1527, toen de huurtroepen van de 27-jarige Karel V, keizer van het Duitse Rijk, Rome plunderden.

Dat ging niet zachtzinnig. Kostbare handschriften lagen op straat en paarden bivakkeerden in de Sixtijnse kapel. Pauselijke bullen dienden als stro. De graftombe van Julius II werd opengebroken, zijn vinger afgehakt en zijn ring gestolen. Rome was een rokende ruïne. ‘Niet de stad is ten onder gegaan,’ zei Erasmus, ‘maar de wereld.’

Rome herstelde zich. De contrareformatie werd ingezet en de pausen sloegen nieuwe wegen in. Op de Quirinaal verrees een nieuwe pauselijke residentie en de Aqua Virgo (van de Trevi-fontein) kreeg gezelschap van andere aquaducten.

Aan het eind van de 16de eeuw maakte paus Sixtus V in vijf jaar tijd van het middeleeuwse Rome een moderne stad. Lange rechte straten verbonden de zeven hoofdkerken van de pelgrims en samen met zijn architect Domenico Fontana voorzag hij de vernieuwingen in het stadsbeeld van markante oriëntatiepunten: obelisken.

Quirinaal

Palazzo del Quirinale

De Quirinalis (de Quirinaal) was de hoogste van de zeven heuvels. In de 16de eeuw kozen de pausen dit gebied als zomerverblijf, met tuinen en wijngaarden om te ontsnappen aan het door malaria geplaagde Vaticaan. In 1573 werd begonnen met de bouw van een zomerpaleis. Pas in 1735 was alles klaar, dankzij onder meer Fontana, Maderno en Bernini.

Vanaf 1592 werd het Palazzo del Quirinale (het Quirinaal) de ambtswoning van de pausen. Toen Italië in 1870 één staat werd, kreeg de koning het als koninklijk paleis. Met de inrichting van de Republiek Italië in 1946 werd het Quirinaal presidentieel paleis.

Mediageniek is de wisseling van de wacht, een evenement dat door de week om 15.15 en op zondag om 16 uur plaatsvindt. Dan treedt het Reggimento Corazzieri (de Garde van de Kurassiers) aan en af, in vol ornaat en geen der leden onder de vereiste 1.90 m.

page171

Quirinaal–Trevi-fontein–Spaanse Trappen

PALAZZO DEL QUIRINALE, www.quirinale.it (ook Engels). Geopend: zo. 8.30–12.30 uur. In de voormalige pauselijke stallen worden gevarieerde exposities gehouden: Scuderie del Quirinale, Via XXIV Maggio 16, www.scuderiequirinale.it (ook Engels). Bereikbaarheid: car 40, 60, 64, 70, 117, 170 mtv A-Barberini en Repubblica.

De obelisk op het plein voor het Quirinaal is afkomstig van het Mausoleum van Augustus. Paus Pius VI liet het gevaarte in 1786 neerzetten.

Bij de obelisk staan enorme beelden van Castor en Pollux, in gezelschap van hun paarden. Die waren zo overheersend, dat de heuvel ook wel Monte Cavallo (Paardenheuvel) werd genoemd. Het zijn Romeinse kopieën van oorspronkelijk Griekse beelden uit de 5de eeuw v.Chr., al waren de makers niet Phidias en Praxiteles, zoals de voetstukken vermelden. De beelden zijn afkomstig uit de Thermen van Constantijn, die hier lagen. Paus Sixtus V (1585–1590) zorgde voor hun markante positie.

Het reusachtige bekken, van grijs graniet, is afkomstig van het Forum Romanum. Daar diende het vele eeuwen als drinkbak voor de koeien, in een tijd dat het Forum nog het Campo Vaccino was. Paus Pius VII liet het begin 19de eeuw hier plaatsen.

S. Andrea al Quirinale

De S. Andrea al Quirinale was het laatste architecturale werk van Bernini ( pp. 231232). Hij begon eraan in 1658 en voltooide het in 1678, twee jaar voor zijn dood. Het kerkje werd op de golven van de contrareformatie een uitbundige uiting van religieuze bouwkunst. Een prachtige koepel en dito decoratie met veelkleurig marmer, stucwerk en verguldsel. De geraffineerde lichtval leidt de blik naar het beeld van Andreas boven het hoofdaltaar.

Onder het altaar van de tweede kapel links bevindt zich het graf van de heilige Stanislas. Via de sacristie, rechts van het hoofdaltaar, kom je in (een reconstructie van) zijn sterfkamer.

Bij de S. Andrea was het noviciaat van de jezuïeten gevestigd. Daar verbleef in de 16de eeuw een Poolse jongeman Stanislas Kostka. Op Maria-Hemelvaart, 15 augustus 1568, had de 18-jarige Stanislas een visioen. Maria verscheen hem, omringd door engelen. Deze ervaring greep hem zo aan dat hij van emotie de geest gaf. Begin 18de eeuw werd het beeld gemaakt dat de plaats van het sterfbed inneemt.

Stanislas en bed zijn opgebouwd uit verschillende soorten marmer, zo kundig dat de protestantse beeldhouwer van de weeromstuit katholiek werd. Op wanden van belendende vertrekken het verhaal van Stanislas, op schilderingen van de jezuïet Andrea Pozzo (zie p. 197).

S. Carlo alle Quattro Fontane

De S. Carlo alle Quattro Fontane is gewijd aan Carolus Borromeüs. Het was de eerste opdracht die Borromini ( pp. 173174) als zelfstandig architect kreeg. Van 1634 tot zijn dood in 1667 werkte hij aan zijn S. Carlino, die net zoveel ruimte inneemt als één pijler onder de koepel van de St.-Pieter.

Borromini zocht het niet zozeer in de materialen als wel in de bewegingen. De golvende lijnen kennen een eigen ritme en dynamiek. In 1963 zag dr. L. van Egeraat (die als eerste het toerisme op de Nederlandse televisie bracht) dat weer anders: ‘De barokgevel moet men van terzijde bekijken. Dan vallen de oversnijdingen en de gezwollen lijnen het meest op en schijnt de gevel een hijgende borst gelijk.’

In de vormgeving en decoratie van de koepel is goed te zien hoezeer geometrische figuren het werk van Borromini beheersten.

Rechts van het altaar leidt een deur naar de kleinste kloosterhof van de stad.

In de crypte is een lege kapel. Die was voor Borromini bestemd. Hij ligt echter begraven in de S. Giovanni dei Fiorentini, aan het noordelijke begin van de Via Giulia. Op zijn verzoek bij de architect Carlo Maderno.

Borromini en Bernini

Vlak bij het Quirinaal ontmoeten de twee grootmeesters van de Romeinse barok elkaar: Francesco Borromini (geboren 1599) en Gian Lorenzo Bernini (geboren 1598). Twee rivalen en twee totaal verschillende persoonlijkheden. Zij maakten elk een kerkje bij het Quirinaal, twee juweeltjes van de barok in Rome.

Borromini doorliep een harde leerschool. Tot zijn 30ste werkte hij als steenhouwer in de werkplaatsen van de St.-Pieter en bij andere projecten in Rome. Op een gegeven moment was Bernini zijn baas.

Tijdens het pontificaat van Bernini’s grote vriend, de Barberinipaus Urbanus VIII (1623–1644), kreeg Borromini maar één opdracht: de universiteit Sapienza met de bijbehorende kerk. Nadat Innocentius X (1644–1655) was aangetreden, begon een periode van grote successen voor Borromini, terwijl Bernini wat minder te doen kreeg.

Borromini kreeg onder meer de leiding over de restauratiewerkzaamheden in de St.-Jan van Lateranen, maar hij was een moeilijk man, veeleisend en wars van compromissen. Hij raakte meer en meer vereenzaamd en pleegde in 1667 zelfmoord, met de degen die hij als Ridder van Christus van de paus had gekregen.

Bernini ( pp. 231232) was de briljante zoon van een zeer geslaagde vader. Hij blonk op alle gebieden uit en kleurde de barok met talvan speciale effecten. Na een leven vol successen stierf hij op 81-jari-ge leeftijd als een alom gevierd man. We komen de twee tegen in twee kerkjes, op enkele minuten van elkaar verwijderd: de S. Andrea al Quirinale en de S. Carlo alle Quattro Fontane.

Gewoon water

In de 15de eeuw begon men met plannen voor een fontein op de plaats van het castellum, het grote reservoir dat het eindpunt vormde van het klassieke aquaduct. Ruim 300 jaar zorgden artistieke en financiële moeilijkheden voor een langdurige vertraging. Toen paus Urbanus VIII (1623–1644) een belasting op wijn hief om de aanleg van de fontein te bekostigen, klaagde Pasquino:

Op last van Urbanus betaalden
wij tal van accijnzen op wijn.

In ruil hiervoor krijgen zijn burgers
nu water uit deze fontein.

Uiteindelijk werd de Trevi-fontein gebouwd door Nicola Salvi, 30 jaar oud en ontwerper van toneeldecors en vuurwerkscènes. Hij kreeg in 1732 de opdracht van paus Clemens XII (1730–1740). Nicola verloochende zijn achtergrond niet en richtte het pleintje in als een theater. Decor: de zeegod Oceanus op een schelp, voortgetrokken door paarden. Links en rechts staan beelden van de Overvloed en de Gezondheid.

Afgezien van de wereldwijde belangstelling die hem nu dagelijks ten deel valt, heeft Nicola Salvi weinig plezier van zijn werk gehad. Zijn gezondheid werd verwoest in de vochtige kelders en gangen van het castellum. In 1751 stierf hij, elf jaar voordat zijn Trevi-fontein officieel in gebruik werd genomen.

De Trevi-fontein vormt het reservoir van waaruit vijftien grote en veertig kleinere fonteinen van water worden voorzien. En niet het slechtste water. Traditioneel geldt het water van de Trevi als het beste en zoetste water van Rome. Toen Michelangelo op 87-jarige leeftijd eenzaam stierf, vond men in zijn kelder een fles azijn en vijf vaten Trevi-water.

Toch staat de Trevi-fontein bij de toeristen niet zozeer bekend om zijnwater als wel om wat er ingegooid wordt. Het gedoe met die muntjes. Ga met je rug naar de fontein staan en gooi een muntje over je linkerschouder in het water, als je ooit naar Rome wilt terugkeren. Niemand beseft dat hij hiermee rituelen herhaalt uit schimmige dagen van onze beschaving, toen bronnimfen op soortgelijke wijze hun gaven kregen toegeworpen.

Trevi-fontein en omgeving

Trevi-fontein

De Trevi-fontein vormt het eindpunt van de Aqua Virgo, een van de twaalf aquaducten die het oude Rome kende. Het aquaduct werd in 19 v.Chr. door Marcus Agrippa gebouwd voor zijn nieuwe badcomplex, de Thermen van Agrippa. Resten hiervan bevinden zich achter het Pantheon.

De Aqua Virgo is de kortste van alle aquaducten. Over een afstand van 20 km haalt hij zijn water uit de Campagna. Aqua Virgo (het Meisje) heet hij, naar het behulpzame meisje dat de dorstige soldaten van Agrippa een bron bij Tivoli aanwees.

Een ander meisje dat de aandacht op de Trevi-fontein vestigde, was de Zweedse actrice Anita Ekberg. Voor Fellini’s La Dolce Vita (1960) nam zij een middernachtelijk bad in de Trevi-fontein, een scène die filmgeschiedenis zou schrijven. Fellini vertelde later dat het in die februarinacht ijskoud was. Tegenspeler Marcello Mastroianni had voor de zekerheid onder zijn kleding een duikerspak aangetrokken.

TREVI-FONTEIN. Bereikbaarheid: car 63, 85, 116, 119, 492 mtv A-Spagna. Van de Trevi-fontein loopt een toeristisch wandelpad naar het Pantheon (pp. 201202)).

SS. Vincenzo e Anastasio

De SS. Vincenzo e Anastasio (tegenover de Trevi-fontein) kreeg in de 17de eeuw zijn huidige vorm, in opdracht van de Franse kardinaal Mazarin. Hij liet het lieftallige hoofd van zijn favoriete nicht Maria Mancini in steen boven de ingang beitelen. De gevel werd door deijverige architect voorzien van zestien zuilen. Een beetje veel voor zo’n kerkje, vonden de Romeinen. Ze spraken smalend van il cannetto (het rietveld).

In de kerk vermelden twee marmeren platen links en rechts van het altaar de namen van de 22 pausen die in het pauselijke paleis op de Quirinaal stierven. Zij lieten hun hart en andere inwendige organen na aan deze parochiekerk van het Quirinaal. De rest werd elders begraven.

Piazza Barberini en omgeving

Op de Piazza Barberini staat Bernini’s Triton-fontein. Op zijn voetstuk het wapen van de Barberini, ‘whose bees buzz all over Rome,’ zoals de Engelsen het zo aardig weten te zeggen: hun bijen zoemen rond in heel Rome. Op de hoek van de Via Basilio staat de Bijen-fontein, die Bernini eveneens in opdracht van de familie maakte.

PIAZZA BARBERINI. Bereikbaarheid: car 63, 80, 116, 119, 175, 492 mtv A-Barberini.

Palazzo Barberini

In de 17de eeuw werd het Palazzo Barberini door de Barberinipaus Urbanus VIII (1623–1644) aangelegd voor zijn familie. Voor dit doel liet hij niet de minste bouwmeesters aanrukken: Maderno, Borromini en Bernini. Het paleis geldt als het hoogtepunt van de barok in Rome.

Sinds 1934 was het Palazzo Barberini het domein van de officieren van het Italiaanse leger, de officiersclub zogezegd. In 1949 verkocht de familie Barberini het paleis aan de staat die er een museum van wilde maken. Pas 50 jaar later waren de officieren bereid elders club te houden. Vanaf dat moment is het Palazzo Barberini in zijn geheel opengesteld voor de Galleria Nazionale d’Arte Antica. Het museum bevat tal van topstukken van Italiaanse schilders uit de 15de tot de 19de eeuw: Titiaan, Bernini, Caravaggio, Reni en Rafael.

GALLERIA NAZIONALE D’ARTE ANTICA DI PALAZZO BARBERINI, ingang Via delle Quattro Fontane 13, t.o. 157–160, www.galleriaborghese.it (ook Engels). Geopend: di.–zo. 8.30–19.30 uur.

S. Maria della Concezione

Aan de Via Veneto, op nr. 27, ligt de S. Maria della Concezione, de kerk van de paters kapucijnen. De kerk dateert uit de 17de eeuw en werd gebouwd voor kardinaal Antonio Barberini, broer van paus Urbanus VIII. Antonio was kapucijner monnik. Met die levensbestemming onderscheidde hij zich van zijn puissant rijke familie.

In de kerk

De grafsteen van Antonio Barberini vóór het hoofdaltaar vermeldt geen naam, alleen een tekst: Hic iacet pulvis cinis et nihil (hier ligt stof, as en niets). In een paar woorden is de filosofie samengevat, die in deze kerk benadrukt wordt. Memento mori: bedenk dat je zult sterven. Tot stof zul je wederkeren.

Boven het altaar van de eerste kapel rechts hangt een schilderij van Guido Reni (17de eeuw): de aartsengel Michaël overwint de duivel. In het gezicht van de duivel herkenden de betrokkenen hun kardinaal Giovanni Battista Pamfili, Barberinihater en als InnocentiusX de opvolger van Urbanus VIII. Toen Reni om tekst en uitleg werd gevraagd, verklaarde hij: ‘De engel kon ik niet zien, die heb ik dus naar mijn verbeelding geschilderd. Maar de duivel heb ik dikwijls ontmoet en ik schilderde hem zoals ik hem zag.’

Cimitero

Veel bezoekers komen voor de cimitero (begraafplaats, bordje volgen). In de 18de eeuw gaven de monniken de resten van hun voorgangers die in de eeuwen daarvóór begraven waren, een herbegrafenis. Zij richtten hiervoor een ruimte in, waarvoor ze de grond uit Jeruzalem haalden. In vijf kapelletjes speelt het zich af, ‘de ijzige audiëntie voor de zondaren der wereld,’ zoals Bertus Aafjes het noemde.

Op bijzondere wijze plaatsten de paters kapucijnen de botjes en beenderen aan de wanden. De aardse resten moeten de bezoeker steeds opnieuw confronteren met de betrekkelijkheid van het menselijke bestaan. In een van de kapelletjes staat geschreven: ‘Wat jij nu bent, waren wij. Wat wij nu zijn, zul jij worden.’

In de tweede kapel liggen de zoeaven begraven, de pauselijke vrijwilligers die sneuvelden bij de slag om de Porta Pia in 1870.

In het laatste kapelletje zijn de resten van twee Barberini-prinsjes (boven het altaar) en één Barberini-prinsesje (aan het plafond, met zeis en weegschaal).

CIMITERO. Geopend: dag. 9–12 en 15–18 uur.

Spaanse trappen en omgeving

Via Sistina

Vanaf de Piazza Barberini loopt een rechte weg naar de Spaanse Trappen: de Via Sistina, genoemd naar paus Sixtus V. Aan het eind van de 16de eeuw gaf deze paus in de vijf jaar dat hij het pontificaat bekleedde, Rome een ander gezicht. De Via Sistina was een van de nieuwe verkeersaders. In één rechte lijn, zo’n anderhalve kilometer lang, vormt hij (heuvel op heuvel af) de verbindingsweg tussen de S. Maria Maggiore en de Trinità dei Monti. En passant verandert hij twee keer van naam.

De rechte lijnen die Sixtus V door de middeleeuwse stad trok, hadden religieuze bedoelingen (zie p. 36). De ene weg verbond het pauselijke paleis op de Quirinaal met de Porta Pia, de andere de S. Maria Maggiore met de Trinità dei Monti. Obelisken en fonteinen markeerden de wegen. Op het kruispunt van de Via delle Quattro Fontane en de Via del Quirinale/Via XX Settembre heb je een prima uitzicht op één oude stadspoort (de Porta Pia) en drie obelisken: de S. Maria Maggiore, het Quirinaal en de Trinità dei Monti.

SPAANSE TRAPPEN. Bereikbaarheid: car 117, 119 en via Piazza Barberini (p. 176) mtv A-Spagna.

Trinità dei Monti

In 1495 begon men met de bouw van de kerk die gewijd werd aan de Heilige Drieeenheid: de Trinità dei Monti. Een eeuw later, onder paus Sixtus V, werd de bouw voltooid. Het is de nationale kerk van de Fransen en Frans bezit.

In de tweede kapel links is een Kruisafneming te zien, een werk van Daniele da Volterra, de beste leerling van Michelangelo.

De obelisk op het plein vóór de kerk werd in 1789, onder paus Pius VI, geplaatst. Het is voor de gelegenheid nu eens een klassiek Romeinse obelisk, in Egyptische stijl vervaardigd voor de Tuinen van Sallustius.

Spaanse Trappen

De Scalinata di Spagna werd tussen 1723 en 1726 kamerbreed neergelegd door Francesco de Sanctis en genoemd naar het Palazzo di Spagna aan het gelijknamige plein, waar de Spaanse ambassadeur bij de Heilige Stoel resideerde. Hierdoor ging Spanje strijken met de eer die Frankrijk voor zichzelf had gereserveerd.

In de 17de eeuw werden in Franse kringen plannen gemaakt voor een trappencomplex naar hun kerk, de Trinità dei Monti. De Franse ambassadeur bij de Heilige Stoel had de nodige gelden nagelaten om de onderneming te bekostigen. Uiteindelijk werd het ontwerp van De Sanctis uitgevoerd. De trap is verdeeld in drie ‘etages’. Met deze driedeling wilde de ontwerper een verband leggen tussen de trap en de kerk van de Heilige Drieeenheid.

In de 18de eeuw werd het wijkje rond de Spaanse Trappen het centrum voor de vreemdelingen in Rome. Zij namen hun intrek in de hotels in de buurt en lieten hun koetsen (carrozze) repareren in een straatje om de hoek (Via delle Carrozze).Vooral Engelsen bezochten op hun Grand Tour Rome. De Piazza di Spagna stond dan ook bekend als het ghetto degli Inglesi. Waar Engelsen zijn, is thee en zo kwam Babington’s Tearoom aan de Piazza di Spagna, no. 23/25.

Elk jaar in april, als het kleurrijke feest van de Infiorata di Piazza di Spagna losbarst, worden de bonte kleuren van de Engelsen en al die andere toeristen overwoekerd door duizenden bloeiende azalea’s.

Fontana della Barcaccia

Aan de voet van de Spaanse Trappen ligt de Fontana della Barcaccia (de fontein van het bootje), het laatste werk van Pietro Bernini, die daarbij werd geholpen door zijn zoon Gian Lorenzo (1628/1629). Het barkje herinnert aan de overstroming van de Tiber, Kerstmis 1598. Half Rome kwam onder water te staan en een bootje uit de Tiber dreef tot op dit plein. Er staat weinig druk op het water. Daarom heeft vader Bernini zijn schepping laag bij de grond gehouden.

Huis van Keats

In de huizen rechts van de Spaanse Trappen hebben grote kunstenaars gewoond. Op nr. 31 de Italiaanse schilder Giorgio di Chirico die hier in 1978 stierf, en op nr. 26 Engelands grote dichter John Keats, romanticus en onsterfelijk door zijn uitspraak dat een thing of beauty een joy forever is.

Keats kwam hier in november 1820, omdat men hem verzekerd had dat hij met zijn tuberculose de winter in Engeland niet zou overleven. Zijn dichtervriend Shelley schreef later: ‘To that High Capital, where kingly Death keeps his pale court in beauty and decay, he came’, naar Rome dus, voor zijn gezondheid. Drie maanden later stierf hij, februari 1821, 25 jaar oud, met prachtige gedichten op zijn naam en met zijn vriend John Severn naast zich.

Na zijn dood werd alle huisraad op last van de autoriteiten verbrand. Wat nu nog herinnert aan de stervensuren van Keats, is het blauwe plafond met de madeliefjes. Dat heeft alles overleefd. Keats en Severn liggen op het kerkhof bij de Piramide van Cestius (zie p. 252).

HUIS VAN KEATS, www.keats-shelley-house.org. Geopend: ma.–vr. 9–13 en 15–18, za. 11–14 en 15–18 uur.

Zuil van maria

De Zuil van Maria, op de Piazza di Spagna, werd in 1856 opgericht ter herinnering aan het twee jaar eerder afgekondigde dogma van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis. Boven op een antieke zuil staat Maria die elk jaar op 8 december op haar hoge positie een bloemenhulde krijgt aangeboden. Omdat het niet iedereen gegeven is zo hoog te reiken, moet daar steeds weer de brandweer aan te pas komen. Paus Johannes Paulus II (ooit een geoefend bergbeklimmer) besteeg in zijn goede jaren zelf de brandweerladder.

Via Condotti

In de 16de eeuw dreef Rome voor zijn watervoorziening op de oude Aqua Virgo. Van daaruit werden talrijke fonteinen van water voorzien, aangeleverd via leidingen (condotti). Drie hiervan hebben hun naam gegeven aan de Via Condotti.

De Via Condotti is een van de duurste én elegantste winkelstraten van Europa. De schilder Giorgio di Chirico was ervan overtuigd: ‘De Via Condotti is de mooiste straat van de wereld. Alleen jammer dat er geen auto’s meer door mogen.’ Ook de straten in de omgeving, zoals de Via Borgognona en de Via Frattina, mogen er zijn op het gebied van peperduur winkelen (zie p. 86).

Wie zijn geld op andere wijze wil uitgeven, kan op genoeglijke wijze terecht in Caffè Greco, Via Condotti 86. Het café dateert van 1760. Een luisterrijke stoet gasten is daar al geweest: Goethe, Liszt, Wagner, Mendelssohn, Buffalo Bill, Andersen, Stendhal en Bizet. Houd er als Hollander wel rekening mee dat de prijzen in Caffè Greco van hetzelfde niveau zijn als de faam van de voormalige gasten.

Filmgeschiedenis in Rome

In 1960 vormde de Via Veneto het decor van Fellini’s La Dolce Vita, een van de klassiekers uit de filmgeschiedenis. In de film werd mondain en chic rondgehangen op de terrassen in de straat. In de jaren vijftig en zestig trok alles wat erbij wilde horen, in dezelfde stijl naar de cafés van de Via Veneto.

Filmsterren, kunstenaars, politici: ze zochten elkaar op en ze ontmoetten elkaar. Wél was er sprake van een zekere waterscheiding. Je had de Italiaanse kant, met Café de Paris als centrum, en je had de Amerikaanse kant, met Doney daar recht tegenover. Rond alle beroemdheden zwermden de Vespa’s, druk bereden door opdringerige fotografen. Paparazzi werden die genoemd, naar hun meest onverschrokken collega-fotograaf Paparazzo. Die Via Veneto is inmiddels geschiedenis geworden, net als de filmstad van Rome, Cinecittà, aan de Via Tuscolana, in het diepe zuidoosten van de stad.

Cinecittà

Geen mooiere film dan een eigen film. Zoiets moet Mussolini gedacht hebben, toen hij de stoot gaf tot een eigen Italiaanse filmindustrie. Hij zette een filmmaatschappij op, stichtte een filmacademie en legde in 1935 de eerste steen voor Romes eigen Hollywood: Cinecittà. In 1937 was de boel klaar.

Een van de eerste filmproducenten werd Mussolini’s zoon Vittorio. Die kreeg de raad mee de mensen niet met moeilijke dingen te vermoeien. Romantische komedies en larmoyante melodrama’s, dat waren de favoriete genres, zonder uitzondering gesitueerd in de betere milieus, waar glamour telde en waar bijvoorbeeld met witte telefoontoestellen werd gebeld. Telefoni bianchi noemde men dit soort films die de eenvoudige Italiaan moesten afleiden van de zorgen van alledag.

In die jaren viel in de Italiaanse filmwereld de ‘Mussolini-cup’ te winnen, de prijs voor de beste Italiaanse film. Prijswinnaars werden geromantiseerde verhalen over de moed van Italiës helden in Ethiopië of in beeld gebrachte geschiedenislessen uit het oude Rome.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam een reactie. Zo riep de scenarioschrijver Cesare Zavattini op tot een totale breuk met de populaire film: ‘Een ideale film laat negentig minuten zien uit het leven van iemand bij wie niets gebeurt. Eens zullen wij onze mooiste film maken door de trage en vermoeide stappen van de werkman te filmen, als hij naar huis gaat.’ Het neorealisme was geboren.

De omstandigheden kwamen de nieuwe beweging te hulp. Cinecittà werd tijdens de oorlog geplunderd en verwoest, er waren geen laboratoria meer en er was vrijwel niets te krijgen waarmee je een film kon maken. Nadat Rome in juni 1944 door de Amerikanen was bevrijd, maakten de neorealisten van de nood een deugd. Ze gingen de straat op om daar – als voor een documentaire – authentieke scènes te filmen.

Op die manier maakte Roberto Rossellini in 1945 de klassieker Roma città aperta, met in de hoofdrol de meteen onsterfelijke Anna Magnani. Tegen het decor van het gehavende Rome filmde Rossellini zijn verhaal uit de winter van 1943/1944, het drama van een bezette stad, een geterroriseerde bevolking en sneuvelende partizanen. ‘Het is de noodzaak om mensen en dingen te beschrijven, zoals ze zijn,’ zei Rossellini. ‘Op een concrete manier, zonder te zoeken naar het buitengewone.’ Rossellini won de Gouden Palm in Cannes. Het neorealisme zou zijn invloed in de film overal doen gelden.

In de jaren vijftig kwamen de Amerikanen. Zij verlieten het dure Hollywood om ‘voor een prikkie’ in Cinecittà te gaan werken. Met de Amerikanen kwam hun hele technische knowhow mee, inclusief verplaatsbare toiletcabines. Die moesten van de Italianen weg op de set. ‘Italianen beschikten al over badkamers en wc’s, toen Amerikanen nog met veren aan hun kont rondliepen,’ luidde de motivatie.

Tot in de jaren zestig zou vanuit Cinecittà filmgeschiedenis worden geschreven. Amerikanen en Italianen draaiden er in lange werkdagen films als Ben Hur en Cleopatra. Wat er van de dag overbleef, werd op de Via Veneto doorgebracht.

Bekendste inwoner van de filmstad werd Federico Fellini die zijn carrière bij Rossellini was begonnen en die in 1960 zijn naam vestigde met La Dolce Vita. Voor deze film werd de Via Veneto op de set nagebouwd. Hij zou bij al zijn films Cinecittà trouw blijven. Aan het eind van de jaren zestig trokken de Amerikanen weg, terug naar hun eigen Hollywood. Tien jaar later was de glorietijd van Cinecittà voorbij.