Bob Wilson zag de cirkel niet groeien.

En evenmin zag hij de vreemdeling die uit de cirkel stapte en naar Wilsons achterhoofd stond te staren - starend en zwaar ademend, alsof hij ten prooi was aan een sterke en ongewone emotie.

Wilson had geen reden om te vermoeden dat er nog iemand in zijn kamer was; hij had juist alle reden om het tegendeel te denken. Hij had zich in zijn kamer opgesloten om in één langdurige inspanning zijn proefschrift te voltooien. Hij moest wel - morgen was de laatste dag dat hij het kon inleveren, en gister nog was de verhandeling niet meer dan een titel geweest: 'Een onderzoek naar bepaalde wiskundige aspecten van een strenge metafysische wetenschap.'

Tweeënvijftig sigaretten, vier potten koffie, en dertien uren continu werken hadden zevenduizend woorden toegevoegd aan die titel. Wat de geldigheid van zijn thesis betrof; hij was zo zweverig geworden dat het hem geen barst meer kon schelen. Maak het af, was zijn enige gedachte, maak het af, lever het in, neem drie stevige borrels en slaap een week.

Hij keek op en liet zijn ogen rusten op de deur van zijn klerenkast waarachter hij een fles gin had opgeborgen, een bijna volle.

Nee, vermaande hij zichzelf, nog één glas en je komt nooit klaar, Bob, ouwe jongen.

De vreemdeling achter hem zei niets.

Wilson begon weer te typen '- evenmin is het geldig om te veronderstellen dat een denkbare stelling noodzakelijk een mogelijke stelling is, zelfs wanneer het mogelijk is een wiskunde te formuleren welke die stelling exact beschrijft. Een toepasselijk voorbeeld is het begrip "tijdreizen". Tijdreizen kan men zich voorstellen en de noodzakelijkheden ervan kunnen geformuleerd worden onder alle theorieën over de tijd, formules die de paradoxen van iedere theorie oplossen. Niettemin weten we bepaalde dingen van de empirische aard van de tijd die de mogelijkheid van de denkbare stelling uitsluiten. Tijdsduur is een kenmerk van het bewustzijn en niet van het heelal. Het is geen Ding an sich. Daarom -'

Een toets van de schrijfmachine bleef steken, drie andere vlogen er bovenop en zaten muurvast. Wilson vloekte suf en stak zijn hand uit om de tegendraadse machinerie te ontwarren. 'Doe geen moeite,' hoorde hij een stem zeggen. 'Het is toch alleen een enorme hoop gezwets.'

Wilson schoot met een ruk overeind, draaide toen langzaam zijn hoofd om. Hij hoopte vurig dat er iemand achter hem stond. Anders -

Hij kreeg de vreemdeling opgelucht in het oog. 'Goddank,' zei hij bij zichzelf. 'Even dacht ik daar dat er een steekje losraakte.' Toen veranderde zijn opluchting in grote ergernis. 'Wat doe je voor de donder in mijn kamer?' wilde hij op hoge toon weten.

Hij schoof zijn stoel achteruit, stond op en beende naar de enige deur. Die zat nog op slot, en was van binnen vergrendeld.

De ramen boden ook geen soelaas; die zaten naast zijn schrijftafel en drie hoog boven een drukke straat. 'Hoe ben je eigenlijk binnengekomen?' voegde hij eraan toe.

'Daardoor,' antwoordde de vreemdeling en wees met zijn duim naar de cirkel.

Wilson zag hem voor het eerst, knipperde met zijn ogen, en keek nog eens. Daar hing hij tussen hem en de muur, een grote schijf niets, met de kleur die je ziet als je je ogen stijf dichtknijpt.

Wilson schudde krachtig zijn hoofd. De cirkel bleef waar hij was. 'God,' dacht hij, 'ik had meteen al gelijk. Ik vraag me af wanneer ik gek ben geworden.'

Hij liep naar de schijf, stak een hand uit om hem aan te raken.

'Niet doen!' beet de vreemde.

'Waarom niet?' vroeg Wilson zenuwachtig. Toch ging hij niet verder.

'Ik zal het je uitleggen. Maar eerst nemen we een borrel.' Hij liep rechtstreeks naar de klerenkast, deed hem open, reikte naar binnen en trok zonder te kijken de fles gin eruit.

'Hé!' kreet Wilson. 'Wat doe je daar? Dat is mijn drank!'

'Jóúw drank -' De vreemde was even stil. 'Sorry. Je vindt het niet erg als ik wat drink, hè?'

'Goed dan,' gaf Bob Wilson met een stuurse stem toe. 'Schenk er voor mij ook een in als je toch bezig bent.'

'Goed,' zei de ander. 'En dan zal ik het uitleggen.'

'En pas op als het niet overtuigend klinkt,' zei Wilson onheilspellend. Toch nam hij het glas aan, dronk ervan en nam de vreemdeling op.

Hij zag een man van ongeveer zijn lengte en vrijwel dezelfde leeftijd - misschien iets ouder, hoewel een baard van drie dagen verantwoordelijk kon zijn voor die indruk. De man had een blauw oog en hij had kort geleden zijn lip gesneden, die stevig opgezwollen was. Wilson kwam tot de conclusie dat het gezicht van de vent hem niet aanstond. Toch was er iets bekends aan hem; eigenlijk voelde hij dat hij hem had moeten herkennen, dat hij hem vaak had gezien onder andere omstandigheden.

'Wie ben jij?' vroeg hij opeens.

'Ik?' zei zijn gast. 'Herken je me dan niet?'

'Ik weet het niet zeker,' gaf Wilson toe. 'Heb ik je ooit eerder gezien?'

'Nou - niet precies,' zei de ander aarzelend. 'Laat maar zitten -je zou het toch niet begrijpen.'

'Hoe heet je?'

'Ik? Eh... noem me maar Joe.'

Wilson zette zijn glas neer. 'Goed dan, Joe Hoe-je-ook-heten-mag, kom nou maar eens voor de dag met die verklaring en schiet een beetje op.'

'Dat zal ik doen,' zei Joe. 'Dat ding waar ik doorheen ben gekomen' - hij wees naar de cirkel - 'dat is een tijdpoort.'

'Een wat?'

'Een tijdpoort. De tijd stroomt zij aan zij voort langs allebei de kanten van de poort, maar een paar duizend jaar van elkaar gescheiden. Ik weet niet precies hoeveel duizend jaar. Maar de volgende paar uur staat die poort open. Je kunt de toekomst inwandelen door eenvoudig door die cirkel te stappen.' Hij hield even op.

Bob roffelde op de tafel. 'Ga door. Ik luister. Het is een mooi verhaal.'

'Je gelooft me niet, hè? Ik zal het je laten zien.' Joe stond op, liep weer naar de klerenkast en pakte daar Bobs hoed, zijn enige en geliefde hoed, die hij mishandeld had tot zijn huidige verfomfaaide grandeur tijdens zes jaren als student. Joe keilde hem naar de ontastbare schijf.

De hoed trof het oppervlak ervan, ging erdoorheen zonder kennelijke weerstand, en verdween uit het gezicht.

Wilson stond op, liep behoedzaam om de cirkel heen en onderzocht de kale vloer. 'Aardig kunstje,' erkende hij. 'Nu verzoek ik je vriendelijk me mijn hoed weer terug te geven.'

De vreemdeling schudde zijn hoofd. 'Je kunt hem zelf halen als je erdoor gaat.'

'Heh?'

'Precies. Luister -' In het kort herhaalde de man zijn uitleg van de tijdpoort. Wilson, hield hij vol, kreeg een kans die je maar één keer in de duizend jaar krijgt - als hij maar wilde opschieten en door die cirkel klimmen. Bovendien, al kon Joe dat momenteel niet in detail uitleggen, was het heel belangrijk dat Wilson erdoor ging.

Wilson hielp zichzelf aan een tweede glas en toen aan een derde. Hij begon zich niet alleen goed maar ook twistziek te voelen. 'Waarom?' zei hij doodkalm.

Joe keek wanhopig. 'Verdomme, als je er alleen maar even doorheen wilde stappen, dan hoefde er niets uitgelegd te worden. Maar goed -' Volgens Joe was er aan de andere kant een ouwe kerel die Wilsons hulp nodig had. Met hulp van Wilson zouden zij drieën het land regeren. Wat precies de aard was van de hulp die Wilson moest verschaffen kon of wilde Joe niet nader uitduiden. In plaats daarvan hamerde hij op de unieke mogelijkheden van grootse avonturen. 'Wou je soms een slavenleven gaan leiden en de leraar uithangen voor een stel uilskuikens in een of ander achterlijk schooltje? Dit is je kans. Grijp hem!'

Wilson bekende zichzelf dat een doctorsgraad en een aanstelling als leraar niet zijn ideaal waren. Toch was het beter dan werken voor de kost. Zijn oog viel op de ginfles, waarvan het niveau al betreurenswaardig gedaald was.

Dat verklaarde alles. Onvast kwam hij overeind.

'Nee, mijn beste kerel,' deelde hij mee, 'ik stap niet op je draaimolen. Weet je waarom niet?'

'Waarom dan niet?'

'Omdat ik dronken ben, daarom niet. Jij bent er helemaal niet. En dét is er ook niet.' Hij gebaarde wild naar de cirkel. 'Er is hier helemaal niemand behalve ik, en ik ben dronken. Te hard gewerkt,' voegde hij er verontschuldigend aan toe. 'Ik ga naar bed.'

'Je bent niet dronken.'

'Ik ben wél dronken. De krab katte de trullen van de krap.' Hij wankelde naar zijn bed.

Joe greep zijn arm. 'Dat kun je niet doen,' zei hij.

'Laat hem met rust!'

Allebei draaiden ze zich snel om. Tegenover hen, pal voor de cirkel, stond een derde man. Bob keek naar de nieuwkomer, terug naar Joe, knipperde met zijn ogen, en probeerde ze te accomoderen. Die twee leken behoorlijk op elkaar, dacht hij, genoeg om broers te zijn. Of misschien zag hij dubbel. Slecht spul, gin. Had lang geleden al over moeten gaan op rum. Goed spul, rum. Je kon het drinken, of er een bad in nemen. Nee, dat was gin - hij bedoelde Joe.

Wat idioot! Joe was de vent met het blauwe oog. Hij vroeg zich af waarom hij ooit in de war was geraakt.

Wie was die andere peer dan? Konden een paar vrienden niet rustig zitten drinken zonder dat andere mensen zich ermee kwamen bemoeien?

'Wie ben jij?' vroeg hij rustig en waardig.

De nieuwkomer draaide zijn hoofd, keek toen naar Joe.

'Hij kent me,' zei hij veelbetekenend.

Joe nam hem langzaam op. 'Ja,' zei hij, 'ja, ik geloof het wel. Maar wat kom jij hier nou weer doen? En waarom probeer je het plan in de war te schoppen?'

'Ik heb geen tijd voor langdradige uiteenzettingen. Ik weet er meer van dan jij - dat wil je wel toegeven - en mijn oordeel is dus ook beter dan dat van jou. Hij gaat niet door de poort.'

'Dat geef ik helemaal niet toe -'

De telefoon ging.

'Neem op!' snauwde de nieuwkomer.

Bob stond op het punt te protesteren tegen de bevelende toon van de derde man, maar zag ervan af. Hij miste het flegmatieke temperament om een telefoon te laten bellen.

'Hallo?'

'Hallo,' klonk het antwoord. 'Is dat Bob Wilson?'

'Ja. Wie ben jij?'

'Geeft niet. Ik wilde alleen maar zeker weten dat je er was. Ik dácht wel dat er je zou zijn. Je zit precies in de groef, jong, precies in de groef.'

Wilson hoorde de ander grinniken en daarna de klik toen hij ophing. 'Hallo,' zei Wilson. 'Hallo!' Hij rammelde een paar keer met de haak en hing toen op.

'Wie was dat?' vroeg Joe.

'Niemand. Een of ander gek met een misplaatst gevoel voor humor.' Opnieuw belde de telefoon. Wilson zei: 'Daar is-ie weer,' en pakte de hoorn op. 'Luister, stuk ongeluk zonder hersens! Ik heb het druk en dit is geen openbare telefoon.'

'Maar Bob!' klonk een gekwetste meisjesstem.

'Hè? O, ben jij het, Genevieve. Luister - het spijt me. Ik bied je mijn verontschuldigingen aan -'

'Nou, dat zou ik denken!'

'Je snapt het niet, liefje. Een of andere kerel zit me lastig te vallen over de telefoon en ik dacht dat hij weer belde. Je weet toch dat ik tegen jou niet zo zou praten, lieveling.'

'Nou, ik zou denken van niet! Vooral na alles wat je me vanmiddag hebt verteld, en alles wat we voor elkaar betekenen.'

'Wat? Vanmiddag? Zei je vanmiddag?'

'Natuurlijk. Maar waarover ik opbel is dit: je hebt je hoed in mijn flat achtergelaten. Ik zag hem een paar minuten nadat je weg was en ik dacht ik zal je even bellen om te zeggen waar hij is. Hoe dan ook,' ging ze zedig verder, 'het gaf me een excuus om je stem nog eens te horen.'

'Nou. Prachtig,' zei hij werktuiglijk. 'Luister, liefje, ik ben een beetje in de war. De hele dag al gaat alles moeilijk, en nu is het helemaal erg. Ik kom vanavond even langs om het op te helderen. Maar ik weet zeker dat ik jouw hoed niet in mijn flat heb achtergelaten

'Jóuw hoed, gekkerd!'

'Huh? O, ja! Nou, ik zie je vanavond. Dag.' Hij belde haastig af. God, dacht hij, die vrouw wordt nog een probleem. Hallucinaties. Hij richtte zich tot zijn twee metgezellen.

'Uitstekend, Joe. Ik ben klaar om te gaan.' Hij wist niet zeker wanneer of waarom hij nu eigenlijk besloten had om door de tijdpoort te stappen, maar zo was het. Wie dacht die andere figuur eigenlijk wel dat hij was, met zijn bemoeizuchtige gedoe? Hij had toch een vrije keus?

'Mooi!' zei Joe opgelucht. 'Stap er gewoon doorheen. Dat is alles.'

'Nee, dat doe je niet!' Dat was de tweede vreemdeling.

Hij ging tussen Wilson en de poort staan.

Bob Wilson keek hem aan. 'Luister, jij! Je komt hier binnenvallen alsof je denkt dat ik een schooier ben. Als je het niet leuk vindt, dan donder je maar op - en ik wil je best op weg helpen! Wie volgt?'

De vreemdeling stak zijn armen uit en probeerde hem vast te grijpen. Wilson gaf een zwaai met zijn arm, maar miste. Hij ging niet sneller dan drukwerk. De vreemdeling liep eronderdoor en gaf hem een mondvol knokkels - grote, harde knokkels. Joe kwam er snel bij om Bob te helpen. Ze wisselden stompen uit in een wilde vechtpartij waaraan Bob enthousiast maar inefficiënt deelnam. De enige stomp van hem die doel trof raakte Joe, die theoretisch zijn bondgenoot was. Maar hij had hem voor de derde man bedoeld.

Het was deze misstap die de vreemdeling de gelegenheid gaf om een smetteloze linkse op Wilsons gezicht te planten. Hij kwam ettelijke centimeters van de juiste plek terecht, maar in Bobs benevelde toestand was dat voldoende om te zorgen dat hij geen deel meer nam aan de bedrijvigheid.

 

Langzaam werd Bob Wilson zich bewust van zijn omgeving. Hij zat op een vloer die ietwat onvast leek. Iemand boog zich over hem heen. 'Ben je in orde?' informeerde de gedaante.

'Geloof het wel,' antwoordde hij met dikkè tong. Zijn mond deed pijn; hij legde zijn hand erop en trok hem kleverig van het bloed weer terug. 'Mijn hoofd doet pijn.'

'Dat verbaast me niet. Je bent erdoor komen duikelen. Ik geloof dat je op je hoofd bent geland.'

Wilsons gedachten werden minder wazig. Erdoor? Hij keek wat nauwkeuriger naar zijn verzorger. Hij zag een man van middelbare leeftijd met grijs doorschoten borstelig haar en een korte, keurig geknipte baard. Hij droeg wat Wilson aanzag voor een paarse pyjama.

Maar de kamer waarin hij zich bevond baarde hem nog meer zorgen. Hij was rond en het plafond was zo subtiel gewelfd dat het moeilijk te zeggen viel hoe hoog het precies was. Een rustig, niet verblindend licht vulde de kamer zonder dat er een lichtbron was aan te wijzen. Er stond geen meubilair behalve een hoog podium of lessenaarvormig voorwerp bij de muur tegenover hem. 'Erdoor? Waardoor?'

'Door de poort natuurlijk.' Er was iets raars aan het accent van de man. Wilson kon het niet plaatsen, behalve dat hij het gevoel had dat de man niet gewend was Engels te spreken.

Wilson keek over zijn schouder in de richting waarheen de man keek, en zag de cirkel.

Daardoor ging zijn hoofd nog veel heftiger pijn doen. 'O jezus,' dacht hij, 'nou ben ik echt gek. Waarom word ik niet wakker?' Hij schudde zijn hoofd om weer helder te worden.

Dat was een vergissing. De top van zijn hoofd raakte niet helemaal los - niet helemaal. En de cirkel bleef waar hij was, een simpele plek die in de lucht hing, zijn vlakke diepte gevuld met de vormeloze kleuren en vormen van het gebied naast je ogen. 'Ben ik daardoor gekomen?'

'Ja.'

'Waar ben ik?'

'In de zaal van de poort in het hoge paleis van Norkaal. Maar belangrijker is wanneer je bent. Je bent iets meer dan dertigduizend jaar naar de toekomst gegaan.'

'Nu weet ik dat ik gek ben,' dacht Wilson. Hij stond onzeker op en liep naar de poort.

De oude man legde een hand op zijn schouder. 'Waar ga je heen?'

'Terug!'

'Niet zo snel. Je gaat binnenkort weer terug - daar geef ik je mijn woord op. Maar laat me eerst je wonden verbinden. En je moet uitrusten. Ik moet je een paar dingen uitleggen, en je kunt een boodschap voor me doen als je teruggaat - tot ons wederzijds voordeel. Er staat jou en mij een grootse toekomst te wachten, mijn jongen -een grootse toekomst!'

Wilson bleef onzeker staan. De volharding van de oudere man was vagelijk verontrustend. 'Dit staat me niets aan.'

De ander keek hem met smalle ogen aan. 'Wil je niets drinken voor je gaat?'

Wilson wilde dat zeer zeker wel. Op dit ogenblik leek een fikse borrel het meest begeerlijke op Aarde - of in de tijd. 'Goed.'

'Kom met mij mee.' De oudere man leidde hem achter het podium door een deur in de muur die op een gang uitkwam. Hij zette er een flinke pas in; Wilson haastte zich om hem bij te houden.

'Tussen haakjes,' vroeg hij terwijl ze de lange gang uitliepen, 'hoe heet u?'

'Hoe ik heet? Je kunt me Diktor noemen - dat doet iedereen.'

'Goed, Diktor. Wilt u weten hoe ik heet?'

'Jij?' Diktor grinnikte. 'Ik weet hoe jij heet. Bob Wilson.'

'Hè? O - Joe heeft u dat zeker verteld.'

'Joe? Ik ken niemand die zo heet.'

'Nee? Hij scheen u wel te kennen. Hé - misschien bent u niet de man die ik moest ontmoeten.'

'Zeker wel. Ik verwachtte je - in zekere zin. Joe... Joe - O!' Diktor grinnikte. 'Ik was het even vergeten. Hij zei dat je hem Joe moest noemen, is het niet?'

'Heet hij dan niet zo?'

'Een naam is maar een naam. We zijn er.' Hij loodste Wilson een kleine maar vrolijke kamer in. Deze bevatte geen meubilair maar de vloer was zacht en warm als levend vlees. 'Ga zitten. Ik ben zo weer terug.'

Bob keek om zich heen naar iets om op te gaan zitten en wilde toen Diktor om een stoel vragen. Maar Diktor was verdwenen, en bovendien was de deur waardoor ze waren binnengekomen weg. Bob ging op de comfortabele vloer zitten en deed zijn best om zich geen zorgen te maken.

Diktor kwam even later terug. Wilson zag de muur opensplijten om hem binnen te laten, maar hoe dat in zijn werk ging zag hij niet. Diktor had een karaf bij zich die aangenaam gorgelde en een beker. 'Jasses,' zei hij hartelijk en schonk een stevige vier vingers in. 'Drink maar op.'

Bob nam de beker aan. 'Drinkt u niets?'

'Zo meteen. Eerst wil ik naar je wonden kijken.'

'Goed.' Wilson goot de eerste slok bijna onfatsoenlijk haastig naar binnen - het was goed spul, leek een beetje op whisky, vond hij, maar het was gladder en niet zo droog - terwijl Diktor druk in de weer was met zalven die eerst prikten maar daarna pijnstillend werkten. 'Mag ik er nog een nemen?'

'Ga je gang.'

Bob dronk de tweede beker langzamer. Hij leegde hem niet; de beker gleed uit zijn vingers en morste een rossig bruine vlek op de vloer. Hij snurkte.

 

Toen Bob Wilson wakker werd voelde hij zich uitstekend en volkomen uitgerust. Hij was opgewekt zonder te weten waarom. Hij bleef ontspannen liggen, zijn ogen nog gesloten, terwijl hij zijn ziel weer terug liet glippen in zijn lichaam. Dit ging een goeie dag worden, voelde hij. O ja - hij had dat dubbel vervloekte proefschrift af. Nee, dat had hij niet! Hij ging geschrokken rechtop zitten.

De aanblik van de onbekende muren om hem heen herinnerde hem eraan waar hij was. Maar voor hij tijd kreeg om zich zorgen te maken - meteen, eigenlijk - ontspande de deur zich en stapte Diktor binnen. 'Voel je je al beter?'

'O, ja, zeker. Hé, wat moet dit voorstellen?'

'Daar komen we later aan toe. Trek in een ontbijt?'

Op Wilsons lijst van belangrijke dingen kwam het ontbijt direct na het leven zelf en vóór de kans op onsterfelijkheid. Diktor leidde hem naar een andere kamer - de eerste die hij zag met ramen. De halve kamer was zelfs open, een balkon dat hoog boven een groen landschap hing. Een zachte warme zomerbries dreef door het gebouw. In luxueuze omstandigheden genoten ze van het eerste voedsel van de dag terwijl Diktor de zaken uitlegde.

Wilson volgde zijn uiteenzettingen niet zo nauwkeurig als hij had kunnen doen, omdat zijn aandacht werd afgeleid door de dienstmaagden die het eten opdienden. De eerste kwam binnen met een grote schaal fruit op haar hoofd. Het fruit was verrukkelijk. Net als het meisje. Hoe hij ook zocht, hij kon geen gebreken aan haar ontdekken.

Haar kledij leende zich voor zo'n speurtocht.

Eerst liep ze naar Diktor en met een enkele vloeiende beweging liet ze zich op een knie zakken, haalde het blad van haar hoofd en bood het hem aan. Hij hielp zich aan een kleine rode vrucht en wuifde haar weg. Toen bood ze het blad op dezelfde prettige manier aan Bob aan.

'Zoals ik zei,' vervolgde Diktor, 'het is niet zeker waar de Hogen vandaan kwamen of waar ze heengingen toen ze van de Aarde vertrokken. Ik ben geneigd te geloven dat ze de tijd ingingen. In ieder geval regeerden ze meer dan twintigduizend jaar en vernietigden de menselijke cultuur die jij kent volledig. Wat voor jou en mij belangrijker is, is het effect dat ze op de menselijke psyche hadden. Eén enkele twintigste-eeuwse streber kan hier ongeveer alles presteren wat hij wil - Luister je niet?'

'Huh? O ja, natuurlijk. Hé, dat is een verdomd knap meisje.' Zijn ogen rustten nog steeds op de deur waardoor ze was verdwenen.

'Wie? O, ja, dat zal wel. Ze is niet buitengewoon knap, gemeten naar de andere vrouwen hier.'

'Dat is lastig te geloven. Met zo'n meisje zou ik wel kunnen opschieten.'

'Vind je haar aardig? Goed, dan is ze van jou.'

'Huh?'

'Ze is een slavin. Word nou niet boos. Ze zijn slaven van aard. Als je haar aardig vindt, dan geef ik je haar cadeau. Dat zal haar gelukkig maken.' Het meisje was net teruggekomen. Diktor sprak haar aan in een voor Bob vreemde taal. 'Ze heet Arma,' zei hij even tegen hem, en ging toen verder tegen haar.

Arma giechelde. Gauw trok ze haar gezicht weer in de plooi, liep naar waar Wilson lag, liet zich op beide knieën op de vloer zakken en neeg het hoofd, met allebei de handen als een kom voor zich. 'Raak haar voorhoofd aan,' droeg Diktor hem op.

Dat deed Bob. Het meisje stond op en bleef rustig aan zijn zij staan wachten. Diktor sprak tegen haar. Ze keek verbaasd, maar liep de kamer uit. 'Ik heb haar verteld dat jij, ondanks haar nieuwe status, wilde dat ze doorging met het ontbijt brengen.'

Diktor hervatte zijn uitleg terwijl het opdienen doorging. De volgende gang werd binnengebracht door Arma en een ander meisje. Toen Bob het tweede meisje zag floot hij zacht. Hij besefte dat hij een beetje te haastig te werk was gegaan door Arma ten geschenke te vragen. Of de schoonheidsnormen waren ongelooflijk gestegen, of Diktor deed een hoop moeite bij het uitkiezen van zijn personeel.

'- om die reden,' zei Diktor, 'is het noodzakelijk dat je meteen weer teruggaat door de tijdpoort. Je eerste taak is die andere vent meebrengen. Dan is er nog iets dat je moet doen, en dan zitten we hier gebakken. Daarna is het alles eerlijk delen voor jou en mij. En er is heel wat te delen, ik - Je luistert niet.'

'Zeker wel, baas. Ik heb ieder woord gehoord dat u zei.' Hij streek over zijn kin. 'Hé, heeft u soms een scheermes te leen? Ik zou me best willen scheren.'

Diktor vloekte zacht in twee talen. 'Hou je ogen van die meiden af en luister naar mij! Er is werk aan de winkel.'

'Tuurlijk. Dat begrijp ik. Ik ben uw man. Wanneer beginnen we?' Wilson had al een poos geleden besloten mee te doen - kort nadat Arma binnen was gekomen met het fruitblad, om precies te zijn. Hij voelde zich alsof hij een uiterst aangename droom was binnengelopen. Als samenwerken met Diktor ervoor zorgde dat de droom doorging, dan graag.

Naar de duivel met zijn academische carrière!

Trouwens, alles wat Diktor van hem wilde was dat hij terugging naar waar hij vandaan kwam en een andere kerel overhalen om door de poort de gaan. Het ergste wat hem kon overkomen was dat hij weer in de twintigste eeuw belandde. Wat had hij te verliezen?

Diktor stond op. 'Laten we aan de slag gaan,' zei hij kortaf, 'voor je je aandacht weer laat afleiden. Volg mij.' Hij zette er een stevige pas in met Wilson achter zich aan.

Diktor bracht hem naar de zaal van de poort en bleef staan. 'Alles wat je hoeft te doen,' zei hij, 'is door de poort stappen. Dan sta je weer in je eigen kamer, in je eigen tijd. Haal de man die je daar vindt over om door de poort te stappen. We hebben hem nodig. Kom dan zelf terug.'

Bob stak zijn hand op en maakte een O met zijn duim en wijsvinger. 'Komt voor mekaar, baas. Het is zo goed als gebeurd.' Hij maakte aanstalten door de poort te stappen.

'Wacht!' beval Diktor. 'Je bent niet gewend aan tijdreizen. Ik waarschuw je dat je een enorme schok gaat krijgen als je erdoor stapt. Die andere kerel - je zult hem herkennen.'

'Wie is het?'

'Dat vertel ik je niet want je zou het niet begrijpen. Maar dat komt wel als je hem ziet. Denk alleen hieraan - aan het tijdreizen zijn heel wat vreemde paradoxen verbonden. Laat je door niets dat je ziet uit het veld slaan. Doe wat ik je zeg en alles komt in orde.'

'Paradoxen maken me niet bang,' zei Bob zelfverzekerd. 'Is dat alles? Ik ben klaar.'

'Een minuut.' Diktor stapte achter het podium. Zijn hoofd verscheen even later boven de zijkant. 'Ik heb de instelling geregeld. Goed, ga!'

Bob Wilson stapte door de plek die bekend stond als de tijdpoort.

De overgang riep geen bepaalde gewaarwording op. Het was alsof hij door een deur met een gordijn ervoor in een iets donkerdere kamer stapte. Hij bleef even staan aan de andere kant en liet zijn ogen wennen aan het zwakkere licht. Hij was, zag hij, inderdaad weer in zijn eigen kamer.

Er zat een man in, achter zijn eigen bureau. Daar had Diktor gelijk in gehad. Dit was dus de kerel die hij terug moest sturen door de poort. Diktor had gezegd dat hij hem herkennen zou. Nou, eens kijken wie het was.

Er ging een vlaag van ergernis door hem heen toen hij zag dat er iemand in zijn kamer aan zijn bureau zat. Maar het was tenslotte maar een huurkamer; toen hij verdween was de kamer natuurlijk weer verhuurd. Hij had geen idee hoe lang hij was weggeweest -god, het kon wel midden in de volgende week zijn!

De vent achter het bureau leek vagelijk bekend, hoewel hij alleen maar zijn rug kon zien. Wie was het? Moest hij hem aanspreken, zodat hij zich omdraaide? Daar had hij niet zoveel zin in tot hij wist wie het was. Hij maakte zich wijs dat dat gevoel terecht was omdat het wenselijk was om te weten met wie hij te maken had voor hij zo iets abnormaals probeerde als de man overtuigen dat hij door de poort moest gaan.

De man achter de tafel typte door, hield even op om een sigaret uit te maken door hem in een asbak te leggen en hem vervolgens uit te stampen met een presse-papier.

Bob Wilson kende dat gebaar.

Koude rillingen gleden over zijn rug. 'Als hij de volgende aansteekt,' fluisterde hij tegen zichzelf, 'op de manier die ik denk -'

De man achter het bureau pakte een nieuwe sigaret, klopte op het ene eind, draaide hem om en klopte op het andere, drukte het papier aan het uiteinde zorgvuldig glad met zijn linker duimnagel, kneep hem halfdicht en stak die kant in zijn mond.

Wilson voelde het bloed in zijn nek kloppen. Daar, met zijn rug naar hem toe, zat hijzelf, Bob Wilson!

Hij voelde dat hij flauw ging vallen. Hij deed zijn ogen dicht en hield zich in evenwicht tegen een stoelleuning. 'Ik wist het,' dacht hij, 'de hele toestand is absurd. Ik ben gek. Ik weet dat ik gek ben. Een of ander soort gespleten persoonlijkheid. Ik had niet zo hard moeten werken.'

Het geluid van de schrijfmachine ging door.

Hij bedwong zichzelf en dacht over de zaak na. Diktor had hem gewaarschuwd dat hem een schok te wachten stond, een schok die niet van tevoren kon worden uitgelegd, omdat het niet te geloven was. 'Goed dan - stel dat ik niet gek ben. Als tijdreizen kan, dan is er geen reden waarom ik niet terug kan komen en mezelf iets zien doen dat ik in het verleden heb gedaan. Als ik normaal ben, dan is dat wat ik aan het doen ben.

En als ik gek ben, dan maakt het helemaal geen moer uit wat ik doe!

En bovendien, als ik gek ben, dan kan ik misschien gek blijven en weer door de poort stappen! Nee, dat klopt niet. Maar dat doet de rest ook niet - naar de duivel ermee!'

Hij liep zacht naar voren en tuurde over de schouder van zijn dubbelganger. 'Tijdsduur is een kenmerk van het bewustzijn,' las hij, 'en niet van het heelal.'

'Dat doet de deur dicht,' dacht hij. 'Helemaal terug waar ik begonnen ben, naar mezelf kijken terwijl ik mijn thesis schrijf.'

De ander typte door. 'Het is geen Ding an sich. Daarom -' Er bleef een toets haken, en de volgende toetsen ramden zich er tegenaan. Zijn dubbelganger aan de tafel vloekte en stak zijn hand uit om de toetsen te ontwarren.

'Doe geen moeite,' zei Wilson impulsief. 'Het is toch alleen een enorme hoop gezwets.'

De andere Bob Wilson schoot met een ruk rechtop in zijn stoel, en keek toen langzaam om. Een verraste uitdrukking maakte plaats voor ergernis. 'Wat doe je voor de donder in mijn kamer?' wilde hij op hoge toon weten. Zonder op antwoord te wachten stond hij op, ging snel naar de deur, en bekeek het slot. 'Hoe ben je eigenlijk binnengekomen?'

'Dit,' dacht Wilson, 'gaat lastig worden.'

'Daardoor,' antwoordde hij, wijzend naar de poort. Zijn dubbelganger keek naar waar hij wees, schrok, liep er toen behoedzaam heen en stak een hand uit.

'Niet doen!' gilde Wilson.

De ander bleef van de poort af. 'Waarom niet?' wilde hij weten.

Waarom precies hij zijn andere ik niet mocht toestaan de poort aan te raken wist Wilson eigenlijk niet, maar hij had een onmiskenbaar gevoel van een naderende ramp gekregen toen hij het bijna zag gebeuren. Hij won tijd door te zeggen: 'Ik zal het je uitleggen. Maar eerst nemen we een borrel.' Een borrel was in ieder geval een goed idee. Nooit had hij er meer behoefte aan gehad dan nu. Volkomen automatisch liep hij naar de plek waar hij zijn drank gewoonlijk verborg, in de klerenkast en haalde de fles eruit die hij daar verwachtte te vinden.

'Hé!' protesteerde de ander. 'Wat doe je daar? Dat is mijn drank!'

'Jóuw drank -' Wel alle donders! Het was zijn drank! Nee, toch niet; het was - hun drank. O, naar de duivel ermee. Het was veel te verwarrend om het uit te leggen. 'Sorry. Je vindt het niet erg als ik wat drink, hè?'

'Goed dan,' zei zijn dubbelganger stuurs. 'Schenk er voor mij ook een in als je toch bezig bent.'

'Goed,' zei Wilson. 'En dan zal ik het uitleggen.' Het was veel en veel te moeilijk om uit te leggen tot hij een borrel had gehad, vond hij. Trouwens, hij kon het eigenlijk niet eens voor zichzelf begrijpelijk maken.

'En pas op als het niet overtuigend klinkt,' waarschuwde zijn dubbelganger hem, en nam Wilson zorgvuldig op terwijl hij dronk.

Wilson zag dat zijn jongere ik hem nauwkeurig in de gaten hield met een gezicht dat zijn verwarde en bijna ondraaglijke emoties weerspiegelde. Kon die stomme zak zijn eigen gezicht niet eens herkennen als hij het voor zich zag? Als hij helemaal niet zág wat de situatie was, hoe ter wereld moest hij het hem dan ooit duidelijk maken?

Het was hem ontschoten dat zijn gezicht nauwelijks te herkennen viel, aangezien het een paar opdonders had gehad en niet geschoren was. Belangrijker nog, hij hield er geen rekening mee dat iemand niet naar zijn eigen gezicht kijkt, zelfs niet in de spiegel, met dezelfde gemoedsinstelling waarmee hij het gezicht van een ander bekijkt. Geen normaal persoon verwacht ooit zijn gezicht op iemand anders te zien zitten.

Wilson zag wel dat zijn metgezel zich verbaasde om zijn gezicht, maar het was duidelijk dat de ander hem niet herkende. 'Wie ben jij?' vroeg de ander opeens.

'Ik?' zei Wilson. 'Herken je me dan niet?'

'Ik weet het niet zeker. Heb ik je ooit eerder gezien?'

'Nou - niet precies,' aarzelde Wilson. Hoe moest je iemand aan het verstand brengen dat hij en jij elkaar iets nader stonden dan tweelingen? 'Laat maar zitten - je zou het toch niet begrijpen.'

'Hoe heet je?'

'Ik? Eh - O, o! Dit werd lastig! De hele situatie was volslagen bespottelijk. Hij deed zijn mond open, probeerde de woorden Bob Wilson te vormen, gaf het toen op met een gevoel van zinloosheid. Zoals vele mensen voor hem, merkte hij dat hij tot een leugen werd gedwongen omdat de waarheid eenvoudig niet geloofd zou worden. 'Noem me maar Joe,' zei hij lam.

Opeens schrok hij van zijn eigen woorden. Het was op dit punt dat hij besefte dat hij inderdaad Joe wás, de Joe die hij één keer eerder had ontmoet. Dat hij beland was in zijn eigen kamer op hetzelfde moment dat hij ophield met werken aan zijn thesis had hij zich al gerealiseerd, maar hij had geen tijd gehad om over de zaak door te denken. Dat hij zichzelf Joe hoorde noemen was een klap in zijn gezicht: het besef dat dit niet maar een soortgelijke scène was, maar dezelfde scène die hij al een keer eerder had doorgemaakt -behalve dat hij hem nu vanuit een ander standpunt meemaakte.

Tenminste, hij dacht dat het dezelfde scène was. Was er enig verschil? Hij wist het niet zeker omdat hij zich niet woord voor woord kon herinneren hoe het gesprek verlopen was.

Voor een volledig verslag van de scène die in zijn geheugen lag opgeslagen was hij bereid vijfentwintig dollar contant te betalen, plus omzetbelasting.

Wacht eens even - hij stond niet onder dwang. Daar was hij van overtuigd. Alles wat hij deed en zei was het resultaat van zijn eigen vrije wil. Zelfs als hij zich het scenario niet kon herinneren, waren er wel een paar dingen waarvan hij zeker wist dat Joe ze niet had gezegd. 'Daar buiten liep een schaap,' bijvoorbeeld. Hij ging een slaapliedje opzeggen en van deze vervloekte tredmolen afstappen. Hij deed zijn mond open -

'Goed dan, Joe Hoe-je-ook-heten-mag,' zei zijn alter ego terwijl hij het glas neerzette dat tot voor kort een deciliter gin had bevat, 'kom nou maar eens voor de dag met die verklaring en schiet een beetje op.'

Hij deed zijn mond weer open om de vraag te beantwoorden, en klapte hem weer dicht. 'Kalm aan, zoon, kalm aan,' vermaande hij zichzelf. 'Je kunt doen waar je zin in hebt. Wil je een slaapliedje opzeggen - ga je gang, doe het. Geef hem geen antwoord; ga je gang en zeg het op - en breek deze vicieuze cirkel.'

Maar onder de onvriendelijke, wantrouwende ogen van de man tegenover hem bleek hij volkomen niet in staat om zich enig slaapliedje te herinneren. Zijn geestelijke processen zaten muurvast.

Hij capituleerde. 'Dat zal ik doen. Dat ding waar ik doorheen ben gekomen - dat is een tijdpoort.'

'Een wat?'

'Een tijdpoort. De tijd stroomt zij aan zij voort langs allebei de kanten-' Terwijl hij sprak voelde hij dat hij begon te zweten; hij was er vrij zeker van dat hij de zaak uitlegde in precies dezelfde woorden waarmee hém de zaak eerst was uitgelegd. de toekomst inwandelen door eenvoudig door die cirkel te stappen.' Hij hield op en veegde zijn voorhoofd af.

'Ga door,' zei de ander onverzoenlijk. 'Ik luister. Het is een mooi verhaal.'

Bob vroeg zich plotseling af of die andere kerel hemzelf eigenlijk wel kon zijn. Het stompzinnige arrogante dogmatische gedrag van hem maakte hem woest. Goed dan, goed dan! Hij zou het hem laten zien. Impulsief beende hij naar de klerenkast, pakte zijn hoed en wierp hem door de poort.

Zijn tegenhanger keek terwijl de hoed in het niets verdween, met uitdrukkingloze ogen, toen stond hij op en liep om de poort heen, met de behoedzame passen van iemand die een beetje dronken is maar vastbesloten om het niet te laten merken. 'Aardig kunstje,' zei hij bewonderend, toen hij zich ervan vergewist had dat de hoed was verdwenen. 'Nu verzoek ik je vriendelijk me mijn hoed weer terug te geven.'

Wilson schudde zijn hoofd. 'Je kunt hem zelf halen als je erdoor gaat,' antwoordde hij afwezig. Hij hield zich bezig met het probleem hoeveel hoeden er waren aan de andere kant van de poort.

'Heh?'

'Precies. Luister -' Wilson deed zijn best om overtuigend uit te leggen wat hij wilde dat zijn eerdere persona deed. Of eigenlijk om hem te bepraten. Uitleggen was onmogelijk, in de juiste betekenis van het woord. Hij zou liever tensoranalyse uitleggen aan een Australische inboorling, ook al begreep hij die esotherische tak van de wiskunde zelf niet.

De ander was ook niet behulpzaam. Hij leek meer interesse te hebben voor de gin dan in het volgen van Wilsons ongeloofwaardige betoog.

'Waarom?' viel hij hem strijdlustig in de rede.

'Verdomme,' antwoordde Wilson, 'als je er alleen maar even doorheen wilde stappen, dan hoefde er niets uitgelegd te worden. Maar goed -' Hij ging verder met een samenvatting van Diktors voorstel. Geërgerd besefte hij dat Diktor uitermate karig was geweest met zijn uitleg. Hij was gedwongen alleen de schitterende punten in de logische stukken van zijn betoog te benadrukken, en door te zagen over de emotionele aantrekkelijkheid van de zaak. Daar bevond hij zich op veilig terrein - niemand wist beter dan hij hoe beu de vroegere Bob Wilson was geweest van het miezerige ge-sloof en de stoffige atmosfeer van een academische loopbaan. 'Wou je soms een slavenleven gaan leiden en de leraar uithangen voor een stel uilskuikens in een of ander achterlijk schooltje? Dit is je kans. Grijp hem!' besloot hij.

Wilson hield zijn metgezel goed in het oog en meende een gunstige reactie te bespeuren. Hij leek beslist geïnteresseerd. Maar de ander zette behoedzaam zijn glas neer, staarde naar de ginfles, en antwoordde eindelijk: 'Nee, mijn beste kerel, ik stap niet op je draaimolen. Weet je waarom niet?'

'Waarom dan niet?'

'Omdat ik dronken ben, daarom niet. Jij bent er helemaal niet. En dát is er ook niet.' Hij gebaarde wild naar de poort, viel bijna om, herstelde zich met moeite. 'Er is hier helemaal niemand behalve ik, en ik ben dronken. Te hard gewerkt,' mummelde hij. 'Ik ga naar bed.'

'Je bent niet dronken,' protesteerde Wilson zonder veel hoop. 'Verdomme,' dacht hij, 'iemand die niet tegen drank kan moet niet drinken.'

'Ik ben wél dronken. De krab katte de trullen van de krap.' Hij schommelde in de richting van het bed.

Wilson greep zijn arm. 'Dat kun je niet doen.'

'Laat hem met rust!'

Wilson draaide zich snel om, zag een derde man voor de poort staan - en herkende hem opeens met een schok. Zijn herinnering van de volgorde der dingen was hier niet al te duidelijk, aangezien hij ietwat beneveld was geweest - bijna apezat, gaf hij toe - de eerste keer dat hij deze drukke middag had meegemaakt. Hij besefte dat hij de komst van de derde deelnemer had moeten verwachten. Maar zijn geheugen had hem niet voorbereid op wie de derde deelnemer zou blijken te zijn.

Hij herkende zichzelf - weer een carbonkopie.

Hij bleef even zwijgend staan, proberend dit nieuwe feit in zich op te nemen en er een redelijk sluitend geheel van te maken. Hulpeloos deed hij zijn ogen dicht. Dit werd een beetje te veel. Hij wilde wel eens een paar hartige woorden met Diktor wisselen.

'Wie ben jij?' Toen hij zijn ogen opendeed merkte hij dat zijn andere ik, de dronkelap, deze nieuwste editie aansprak. Die nieuwkomer wendde zich van de vrager af en keek scherp naar Wilson. 'Hij kent me.'

Wilson nam er de tijd voor om te antwoorden. Dit begon uit de hand te lopen. 'Ja,' gaf hij toe, 'ja, ik geloof het wel. Maar wat kom jij hier nou weer doen? En waarom probeer je het plan in de war te schoppen?'

Zijn facsimile snoerde hem de mond. 'Ik heb geen tijd voor langdradige uiteenzettingen. Ik weet er meer van dan jij - dat wil je wel toegeven - en mijn oordeel is dus ook beter dan dat van jou. Hij gaat niet door de poort.'

De nonchalante arrogantie van de ander joeg Wilson in het harnas. 'Dat geef ik helemaal niet toe -' begon hij.

Hij werd onderbroken door de telefoon. 'Neem op!' snauwde nummer drie.

De bezopen nummer één keek strijdlustig maar nam de hoorn op. 'Hallo... ja. Wie ben jij?... Hallo... Hallo!' Hij rammelde een paar keer met de haak en mepte de hoorn toen neer.

'Wie was dat?' vroeg Wilson, enigszins geërgerd dat hij geen kans had gekregen de telefoon zelf te beantwoorden.

'Niemand. Een of andere gek met een misplaatst gevoel voor humor.' Op dat ogenblik belde de telefoon opnieuw. 'Daar is-ie weer!' Wilson probeerde er het eerst bij te zijn, maar zijn alcoholische tegenhanger was hem te snel af en duwde hem opzij. 'Luister, stuk ongeluk zonder hersens! Ik heb het druk en dit is geen openbare telefoon... Hè? O, ben jij het, Genevieve. Luister - het spijt me. Ik bied je mijn verontschuldigingen aan - Je snapt het niet, liefje. Een of andere kerel zit me lastig te vallen over de telefoon en ik dacht dat hij weer belde. Je weet toch dat ik tegen jou niet zo zou praten, lieveling... Wat? Vanmiddag? Zei je vanmiddag?... Nou. Prachtig. Luister, liefje, ik ben een beetje in de war. De hele dag al gaat alles moeilijk, en nu is het helemaal erg. Ik kom vanavond even langs om het op te helderen. Maar ik weet zeker dat ik jouw hoed niet in mijn flat heb achtergelaten - Huh? O, ja! Nou, ik zie je vanavond. Dag.'

Wilson werd er bijna misselijk van toen hij zijn eerdere zelf zo kruiperig zag reageren op de eisen van dat plakkende vrouwtje. Waarom hing hij haar niet gewoon op? Het contrast met Arma -dat was nog eens een snoepje! - was enorm; dat maakte hem nog extra vastbesloten om door te gaan met het plan, ondanks de waarschuwing van de derde kopie.

Toen hij had opgehangen richtte zijn eerdere ik zich tot hem, de derde man straal negerend. 'Uitstekend, Joe,' kondigde hij aan. 'Ik ben klaar om te gaan.'

'Mooi!' zei Wilson opgelucht. 'Stap er gewoon doorheen. Dat is alles.'

'Nee, dat doe je niet!' Nummer drie versperde de weg.

Wilson wilde hem tegenspreken maar zijn grillige kameraad was hem voor. 'Luister, jij! Je komt hier binnenvallen alsof je denkt dat ik een schooier ben. Als je het niet leuk vindt, dan donder je maar op - en ik wil je best op weg helpen! Wie volgt?'

Bijna meteen begonnen ze stompen uit te wisselen. Wilson kwam behoedzaam dichterbij, wachtend op een mogelijkheid om nummer drie met een enkele klap uit te schakelen.

Hij had zijn dronken bondgenoot ook in de gaten moeten houden. Een wilde stomp uit die hoek schampte zijn reeds beschadigde gezicht en veroorzaakte een ijselijke pijn. Zijn bovenlip, gesneden en gezwollen, ving de klap op en werd een plek van pure pijn. Hij deinsde terug en dook in elkaar.

Een geluid sneed door de mist van zijn pijn, een dof smakt Hij dwong zijn ogen te volgen wat ze zagen en dat waren de voeten van een man die door de poort verdwenen. Nummer drie stond nog bij de poort. 'Zie je wat je gedaan hebt!' zei hij bitter tegen Wilson terwijl hij over de knokkels van zijn linkerhand wreef.

Deze duidelijk oneerlijke aanklacht bereikte Wilson precies op het verkeerde moment. Zijn gezicht voelde nog steeds aan als een experiment in sadisme. 'Ik?' zei hij boos. 'Jij hebt hem erdoor geslagen. Ik heb hem met geen vinger aangeraakt.'

'Ja, maar het is jouw schuld. Als jij je er niet mee had bemoeid, had ik dat niet hoeven doen.'

'Ik bemoeide me ermee? Hoor nou eens, lelijke hypocriet die je bent - jij bemoeide je ermee en jij moest mijn betoog zo nodig in de war sturen. Dat doet me eraan denken - je hebt heel wat uit te leggen en daar zal ik voor zorgen ook. Wat is de bedoeling -'

Maar zijn dubbelganger viel hem in de rede. 'Kop dicht,' zei hij somber. 'Het is al te laat. Hij is er al doorheen.'

'Te laat voor wat?' wilde Wilson weten.

'Te laat om deze keten van gebeurtenissen te stoppen.'

'Waarom zouden we dat doen?'

'Omdat,' zei nummer drie bitter, 'Diktor mij - ik bedoel jou... óns - belazert, ezels die we zijn. Luister, hij heeft jou verteld dat hij je daar als grote bink ging installeren, niet?' Hij wees naar de poort.

'Ja,' gaf Wilson toe.

'Nou, dat is een hoop gemeier. Het enige wat hij wil is ons zo geweldig in de war sturen met die stomme tijdpoort dat we er nooit meer uitkomen.'

Wilson voelde een plotselinge twijfel aan zijn geest knagen. Dat zóu waar kunnen zijn. Wat er tot dusver was gebeurd leek in ieder geval nogal zinloos. Tenslotte, waarom zou Diktor zijn hulp willen hebben, en nog wel zo graag dat hij alles eerlijk met hem wilde delen, iets dat duidelijk een gespreid bed was? 'Hoe weetje dat?' vroeg hij.

'Waarom zou ik dat uitleggen?' zei de ander vermoeid. 'Waarom geloof je me niet gewoon op mijn woord?'

'Waarom zou ik?'

Zijn metgezel schonk hem een wanhopige blik. 'Als je mij niet op mijn woord kunt geloven, wie dan wel?'

De onmiskenbare logica hiervan ergerde Wilson. Hij had toch al de pest aan deze indringer van een duplicaat; het verzoek om hem blindelings te volgen irriteerde hem. 'Ik kom uit Missouri,' zei hij. 'Ik ga zelf wel eens kijken.' Hij liep naar de poort.

'Waar ga je heen?'

'Erdoor! Ik ga Diktor opzoeken en eens hartig met hem praten.

'Niet doen!' zei de ander. 'Misschien kunnen we de keten zelfs nu nog verbreken.' Wilson was en keek koppig. De ander zuchtte. 'Ga je gang,' zei hij berustend. 'Het is jouw begrafenis. Ik was mijn handen in onschuld.'

Wilson bleef staan. 'Zo zo. Hm-m-m. Hoe kan het mijn begrafenis zijn, tenzij het ook jouw begrafenis is?'

De ander keek wezenloos en toen vloog er een bange uitdrukking over zijn gezicht. Dat was het laatste dat Wilson van hem zag toen hij door de poort stapte.

 

De zaal van de poort was nu verlaten toen Wilson aan de andere kant belandde. Hij zocht naar zijn hoed, kon hem niet vinden, liep toen naar de andere kant van het podium op zoek naar de deur die hij zich herinnerde. Bijna botste hij tegen Diktor op.

'Ah, daar ben je!' begroette de oudere man hem. 'Mooi, mooi! Nu is er nog één dingetje dat gebeuren moet, dan is alles geregeld. Ik moet zeggen dat ik tevreden over je ben, Bob, heel tevreden.'

'O ja, is dat zo?' Bob keek hem gemelijk aan. 'Nou, dan is het jammer dat ik niet hetzelfde over jou kan zeggen! Ik ben helemaal niet tevreden. Wat is de bedoeling ervan datje me in die... die keten stopte zonder met te waarschuwen? Wat moet al deze onzin? Waarom heb je me niet gewaarschuwd?'

'Kalm, kalm,' maande de oudere man, 'wind je niet op. Zeg nu eens eerlijk - als ik je verteld had dat je jezelf van aangezicht tot aangezicht zou ontmoeten, zou je me dan geloofd hebben? Kom op, zeg het eens eerlijk.'

Wilson gaf toe dat hij het niet geloofd zou hebben.

'Nou,' zei Diktor schouderophalend, 'dan had het ook geen zin om het je te vertellen, niet? Als ik het je verteld had, zou je me niet geloofd hebben, wat een andere manier is om te zeggen dat je valse gegevens geloofd zou hebben. Is het niet beter om onwetend te zijn dan om onware dingen te geloven?'

'Dat zal wel, maar

'Wacht! Ik heb je niet opzettelijk bedrogen. Ik heb je helemaal niet bedrogen. Maar als ik je de volle waarheid had verteld, dan zou je bedrogen zijn want je zou de waarheid hebben afgewezen. Het was beter voor je om de waarheid met eigen ogen te zien. Anders -'

'Wacht even! Wacht even!' viel Wilson hem in de rede. 'Je brengt me helemaal in de war. Ik ben bereid om het verleden te laten rusten, als je me alles uitlegt. Waarom heb je me eigenlijk teruggestuurd?'

'"Het verleden laten rusten",' herhaalde Diktor. 'Ach, konden we dat maar! Maar dat gaat niet. Daarom heb ik je teruggestuurd - zodat je voor de eerste keer door de poort zou kunnen komen.'

'Huh? Wacht even - ik wás al door de poort gekomen.'

Diktor schudde zijn hoofd. 'Dacht je dat? Denk even na. Toen je terugkwam in je eigen tijd en plaats, toen vond je je vroegere zelf daar, niet?'

'Mmmm - ja.'

'Hij - je vroegere ik - was nog niet door de poort gegaan, wel?'

'Nee. Ik -'

'Hoe had jij al door de poort kunnen zijn, tenzij je hem overhaalde door de poort te gaan?'

Bob Wilson hersens begonnen te tollen. Hij vroeg zich af wie wat tegen wie deed en wie ervoor betaald werd. 'Maar dat is onmogelijk! Je staat me te vertellen dat ik iets deed omdat ik iets zou gaan doen.'

'Nou, deed je dat dan niet? Je was daar.'

'Nee, dat deed ik niet - nee... nou ja, misschien deed ik het wel, maar zo vóélde het niet.'

'Waarom zou je dat ook verwachten? Het was iets totaal nieuws in jouw ervaring.'

'Maar... maar -' Wilson haalde diep adem en beheerste zich. Toen greep hij terug in zijn universitaire filosofische gedachten en produceerde wat hij had proberen uit te drukken. 'Dit ontkent alle redelijke theorieën van oorzaak en gevolg. Jij wilt me laten geloven dat oorzaak en gevolg een volkomen cirkel kunnen vormen. Ik ging erdoor omdat ik terugkwam van erdoor gaan om mezelf over te halen om erdoor te gaan. Dat is idioot.'

'Nou, ging het dan niet zo?'

Wilson had daar geen antwoord voor klaar. Diktor ging verder: 'Maak je er geen zorgen over. De causaliteit waaraan jij gewend bent is geldig genoeg op zijn eigen terrein maar is gewoon een speciaal geval. Causaliteit hoeft niet beperkt te zijn en wordt niet beperkt door de menselijke waarneming van tijdsduur.'

Wilson dacht daar even over na. Het klonk aardig, maar er zat iets glibberigs aan. 'Wacht eens even,' zei hij, 'Hoe staat het met de entropie? Daar kun je niet omheen.'

'O, in godsnaam,' protesteerde Diktor, 'hou op, wil je? Je doet me denken aan die wiskundige die bewees dat vliegtuigen niet kunnen vliegen.' Hij draaide zich om en liep naar de deur. 'Kom mee. We hebben werk te doen.'

Wilson haastte zich achter hem aan. 'Verdomme, zo makkelijk kom je er niet van af. Wat is er met die andere twee gebeurd?'

'De andere twee van wat?'

'De andere twee van mij. Waar zijn die? Hoe kom ik ooit weer uit de war?'

'Je zit helemaal niet in de war. Voel je je soms als meer dan één persoon?'

'Nee, maar -'

'Maak je er dan geen zorgen over.'

'Dat doe ik wel. Wat is er met de kerel gebeurd die vlak voor mij doorkwam?'

'Dat herinner je je toch nog wel? Maar goed Diktor haastte zich verder, ging een gang in en liet een deur opensperren. 'Kijk maar eens naar binnen,' gebood hij.

Wilson keek. Hij tuurde in een kleine kale raamloze kamer, een kamer die hij herkende. Languit op de vloer, rustig snurkend, lag een andere editie van hemzelf.

'Toen je voor het eerst door de poort kwam,' legde Diktor uit, 'heb ik je hierheen gebracht, je verwondingen verzorgd, en je iets te drinken gegeven. In het glas zat een slaapmiddel dat ervoor zorgt dat je ongeveer zesendertig uur zult slapen, wat je hard nodig had. Als je wakker wordt, zal ik je te eten geven en je uitleggen wat er gedaan moet worden.'

Wilsons hoofd begon weer pijn te doen. 'Niet doen,' smeekte hij. 'Praat niet over die andere kerel alsof hij mij was. Dit ben ik, die hier staat.'

'Zoals je het hebben wilt,' zei Diktor. 'Dat is de man die je was. Je herinnert je de dingen die hem te wachten staan, niet?'

'Ja, maar ik word er duizelig van. Doe de deur dicht, wil je.'

'Goed,' zei Diktor, en deed wat hem gevraagd werd. 'We moeten ons trouwens haasten. Als er eenmaal een reeks als deze wordt begonnen is er geen tijd te verliezen. Kom mee.' Hij leidde Wilson weer naar de zaal van de poort.

'Ik wil dat je teruggaat naar de twintigste eeuw en bepaalde dingen voor ons bij elkaar haalt, dingen die aan deze kant niet te krijgen zijn maar die erg nuttig zullen zijn bij het, uh, ontwikkelen -ja, dat is het woord - ontwikkelen van dit land.'

'Wat voor soort dingen?'

'Heel wat verschillende. Ik heb een lijst voor je gemaakt - bepaalde naslagwerken, bepaalde handelsartikelen. Eén moment graag. Ik moet de instrumenten van de poort instellen.' Hij klom achter op het podium. Wilson volgde hem en merkte dat het een doosvormige installatie was, van boven open en met een verhoogde vloer. De poort kon hij zien door over de zijkant te kijken.

De instrumenten waren uniek.

Vier gekleurde bollen ter grootte van knikkers hingen aan kristallen staafjes die onderling gerangschikt waren als de vier hoofdassen van een tetraëder. De drie bollen die de basis van de tetraëder markeerden waren rood, geel en blauw; de vierde aan de top was wit. 'Drie ruimtelijke instellingen, één voor de tijd,' legde Diktor uit. 'Het is heel eenvoudig. Hier-en-nu gebruik je als nulpunt. Door een van de bollen van het centrum af te bewegen, beweegt de poort verder van hier-en-nu. Voor- of achteruit, rechts of links, op of neer, verleden of toekomst - alles wordt beheerst door de juiste bol op zijn staafje naar binnen of naar buiten te schuiven.'

Wilson bestudeerde het systeem. 'Ja,' zei hij, 'maar hoe kun je zien waar de poort is? Of wanneer? Ik zie helemaal geen schaalverdeling.'

'Die heb je niet nodig. Je kunt zien waar je bent. Kijk.' Hij raakte een plek aan onder de bedieningsinstrumenten, aan de zijkant bij de poort. Er schoof een paneel weg en Wilson zag een kleine afbeelding van de poort zelf. Diktor regelde iets bij en Wilson merkte dat hij door het beeld naar buiten kon kijken.

Hij tuurde in zijn eigen kamer, alsof hij door de verkeerde kant van een telescoop keek. Hij zag twee gestalten, maar de schaal was te klein om duidelijk te zien wat ze aan het doen waren, en evenmin kon hij uitmaken welke edities van hemzelf het waren - als ze hem werkelijk waren! Hij vond het heel verwarrend. 'Zet maar uit,' zei hij.

Diktor deed dat en zei: 'Ik moet niet vergeten je de lijst te geven.' Hij tastte in zijn mouw en haalde een stuk papier te voorschijn dat hij aan Wilson overhandigde. 'Hier - pak aan.'

Wilson nam de lijst werktuiglijk aan en stopte hem in zijn zak. 'Luister eens,' begon hij, 'overal waar ik kom loop ik mezelf tegen het lijf. Dat vind ik helemaal niet leuk. Het is onthutsend. Ik voel me een hele familie proefkonijnen. Ik begrijp nog niet half wat dit allemaal te betekenen heeft en nu wil je weer met een lading halfgare excuses dat ik nog eens door de poort ijl. Licht me nu eens in. Vertel me wat het allemaal voorstelt.'

Diktor toonde zich voor de allereerste keer ongeduldig. 'Jij bent een stomme en onwetende jonge idioot. Ik heb je alles verteld watje begrijpen kunt. Dit is een periode in de geschiedenis die jouw begrip ver te boven gaat. Het zou me weken kosten voor je er ook maar heel in de verte iets van ging snappen. Ik bied je een halve wereld in ruil voor een paar uur werk en jij staat daar maar te zeuren. Hou toch je hoofd eens. Nu - waar zal ik je afzetten?' Hij reikte naar de instrumenten.

'Ga weg bij die bollen!' snauwde Wilson. Hij begon een glimp van een idee te krijgen. 'Wie ben je eigenlijk wel?'

'Ik? Ik ben Diktor.'

'Dat bedoelde ik niet en dat weet je best. Hoe heb je Engels geleerd?'

Diktor gaf geen antwoord. Zijn gezicht was ondoorgrondelijk geworden.

'Kom op,' drong Wilson aan. 'Je hebt het niet hier geleerd; dat staat vast. Je bent uit de twintigste eeuw, niet waar?'

Diktor glimlachte zuur. 'Ik vroeg me al af hoe lang het nog zou duren voor je daar achter kwam.'

Wilson knikte. 'Misschien ben ik niet erg slim, maar zo stom als jij denkt ben ik ook niet. Schiet op. Vertel me de rest van het verhaal.'

Diktor schudde zijn hoofd. 'Dat doet niet ter zake. Bovendien verspillen we onze tijd.'

Wilson lachte. 'Je probeert me te vaak met die smoes op te jagen. Hoe kunnen we tijd verspillen als we dit hebben?' Hij wees naar de instrumenten en de poort erachter. 'Tenzij je me hebt voorgelogen, kunnen we ieder stuk tijd gebruiken dat we willen, wanneer we maar willen. Nee, ik geloof dat ik weet waarom je me probeert op te jagen. Of je wilt me hier weg hebben, of er is iets duivels gevaarlijks aan het werk dat je me wilt laten doen. En ik weet hoe ik daar achter kan komen - jij gaat met me mee!'

'Je weet niet wat je zegt,' antwoordde Diktor langzaam. 'Dat is onmogelijk. Ik moet hier blijven en de instrumenten bedienen.'

'Dat is nou juist wat je niet gaat doen. Je zou me erdoor kunnen zenden en vervolgens kwijtraken. Ik hou je liever in de gaten.'

'Onmogelijk,' zei Diktor. 'Je zult me moeten vertrouwen.' Hij boog zich weer over de instrumenten.

'Ga daar weg!' schreeuwde Wilson. 'Ga daar weg voor ik je een dreun geef!' Onder Wilsons dreigende vuist stapte Diktor van het regelpodium af. 'Zo. Dat is beter,' ging hij verder toen ze allebei weer op de vloer van de zaal stonden.

De gedachte die bij hem was opgekomen nam vaste vorm aan. De instrumenten, wist hij, waren nog ingesteld op zijn kamer in het pension waar hij woonde - of had gewoond - in de twintigste eeuw. Van wat hij door het scherm had gezien, zou de tijdinstelling hem terugbrengen naar de dag in 1952 waar hij vandaan was gekomen. 'Blijf daar staan,' commandeerde hij Diktor, 'ik wil iets bekijken.'

Hij liep naar de poort alsof hij hem ging inspecteren. In plaats van te blijven staan stapte hij er meteen doorheen.

Hij was beter voorbereid op wat hij aan de andere kant aantrof dan bij de twee eerdere keren dat hij in de tijd verplaatst was - 'eerder' volgens de volgorde van zijn geheugen gemeten. Toch is het nooit erg prettig voor de zenuwen om jezelf op te gaan zoeken.

Want hij had het weer gedaan. Hij was weer terug in zijn eigen kamer, maar daar voor hem stonden er twee van hemzelf. Ze hadden het heel druk met elkaar; hij had een paar seconden de tijd om ze te identificeren. Een van de twee had een pracht van een blauw oog en een deerlijk gehavende mond. Bovendien mocht hij zich wel eens scheren. Dat plaatste hem. Hij was minstens één keer door de poort geweest.

De ander, ook lichtelijk ongeschoren, vertoonde geen sporen van een vuistgevecht.

Nu wist hij wie wie was, en ook waar en wanneer hij was. Het was nog steeds allerellendigst verwarrend, maar na zijn vroegere - nee, niet vroegere, verbeterde hij - andere ervaringen met de tijdverplaatsing wist hij beter wat hij verwachten kon. Hij was weer terug bij het begin; deze keer zou hij aan de hele krankzinnige waanzin voor eens en voor altijd een eind maken.

De andere twee stonden te redetwisten. Een ervan waggelde dronken naar het bed. De ander greep hem bij zijn arm. 'Dat kun je niet doen,' zei hij.

'Laat hem met rust!' snauwde Wilson.

De andere twee draaiden zich als één man om en namen hem op. Wilson zag dat de minst dronken van de twee hem schattend opnam, zag zijn uitdrukking van verbazing veranderen in geschrokken herkenning. De ander, de vroegste Wilson, scheen moeite te hebben met zijn ogen. 'Dit gaat een heel karwei worden,' dacht Wilson. 'Die vent is straalbezopen.' Hij vroeg zich af waarom iemand zo stom kon zijn om op een lege maag te drinken. Dat was niet alleen stom, het was zonde van de drank.

Hij vroeg zich af of ze iets voor hem hadden overgelaten. 'Wie ben jij?' wilde zijn dronken dubbelganger weten.

Wilson wendde zich naar Joe. 'Hij kent me,' zei hij veelbetekenend.

Joe bestudeerde hem. 'Ja,' gaf hij toe, 'ja, ik geloof het wel. Maar wat kom jij hier nou weer doen? En waarom probeer je het plan in de war te schoppen?'

Wilson onderbrak hem. 'Ik heb geen tijd voor langdradige uiteenzettingen. Ik weet er meer van dan jij - dat wil je wel toegeven - en mijn oordeel is dus ook beter dan dat van jou. Hij gaat niet door de poort.'

'Dat geef ik helemaal niet toe -'

Het bellen van de telefoon maakte er een eind aan. Wilson verwelkomde de onderbreking opgelucht, want hij besefte dat hij verkeerd begonnen was. Was het mogelijk dat hij werkelijk zelf zo traag van begrip was als deze stomkop leek te zijn? Zag hij er voor andere mensen zo uit? Maar er was geen tijd voor deze twijfel aan zichzelf en het doorvorsen van zijn ziel. 'Neem op!' beval hij Bob (Zatte) Wilson.

De dronkelap keek strijdlustig, maar gaf zich gewonnen toen hij zag dat Bob (Joe) Wilson hem voor wilde zijn. 'Hallo ... Ja. Wie ben jij? ... Hallo ... Hallo!'

'Wie was dat?' vroeg Joe.

'Niemand. Een of andere gek met een misplaatst gevoel voor humor.' De telefoon belde weer. 'Daar is-ie weer.' De dronkelap griste de telefoon voor de anderen erbij konden komen. 'Luister, stuk ongeluk zonder hersens! Ik heb het druk en dit is geen openbare telefoon ... Hè? O, ben jij het, Genevieve -' Wilson schonk weinig aandacht aan het gesprek - hij had het al te vaak gehoord, en hij had het druk met nadenken. Zijn vroegste persona was veel te zat om redelijk te zijn, besefte hij; hij moest zich concentreren op een of ander argument dat Joe's belangstelling zou wekken - anders was het twee tegen een. '- Huh? O, ja!' De laatste woorden van het telefoongesprek. 'Nou, ik zie je vanavond. Dag.'

Dit was het moment, dacht Wilson, vóór deze suffe kletskous zijn mond open kon doen. Wat zou hij zeggen? Wat zou overtuigend klinken?

Maar de zatte editie sprak eerst. 'Uitstekend, Joe,' deelde hij mee. 'Ik ben klaar om te gaan.'

'Mooi!' zei Joe. 'Stap er gewoon doorheen. Dat is alles.'

Dit liep uit de hand, zo had hij het helemaal niet bedoeld. 'Nee, dat doe je niet!' blafte hij en sprong voor de poort. Hij moest het tot ze laten doordringen, en vlug.

Maar hij kreeg er de kans niet voor. De dronkelap vloekte hem uit, en viel hem toen aan; zijn kalmte begaf het.

Opeens wist hij, vurig en uitbundig, dat hij al een hele poos iemand een opdonder wilde verkopen. Wie dachten ze wel dat ze waren, dat ze zijn toekomst in de waagschaal konden stellen?

De dronkelap was onbeholpen; Wilson ontweek hem en sloeg hem hard in zijn gezicht. Het kwam hard genoeg aan om een nuchter iemand te hebben overtuigd, maar zijn tegenstander schudde alleen zijn hoofd en kwam er nog een halen. Joe bemoeide zich ermee. Wilson besloot dat hij zijn eerste tegenstander eerst uit de weg moest ruimen, om zijn volle aandacht aan Joe te schenken - verreweg de gevaarlijkste van de twee.

Een lichte verwarring tussen de twee bondgenoten gaf hem zijn kans. Hij deed een pas naar achter, mikte zorgvuldig, en diende een lange stoot met zijn linkervuist toe, een van de hardste klappen die hij in zijn hele leven ooit had gegeven. Zijn doelwit verliet de grond.

Toen de slag doel trof besefte Wilson waar hij stond ten opzichte van de poort, en hij wist bitter zeker dat hij opnieuw de hele scène had gespeeld tot aan de onontkoombare climax.

Hij was alleen met Joe: hun metgezel was door de poort verdwenen.

Zijn eerste impuls was het onlogische maar heel menselijke en normale gevoel van kijk-nou-eens-wat-je-mij-hebt-aangedaan. 'Zie je wat je gedaan hebt?' zei hij boos.

'Ik?' protesteerde Joe. 'Jij hebt hem erdoor geslagen. Ik heb hem met geen vinger aangeraakt.'

'Ja,' moest Wilson toegeven. 'Maar het is jouw schuld,' ging hij door. 'Als jij je er niet mee had bemoeid, had ik dat niet hoeven doen.'

'Ik bemoeide me ermee? Hoor nou eens, lelijke hypocriet die je bent, jij bemoeide je ermee en jij moest mijn betoog zo nodig in de war sturen. Dat doet me eraan denken - je hebt heel wat uit te leggen en daar zal ik voor zorgen ook. Wat is de bedoeling

'Kop dicht,' snoerde Wilson hem de mond. Hij had er de pest aan om ongelijk te hebben en hij had er nog veel erger de pest aan om te moeten toegeven dat hij ongelijk had. Het was van het begin af aan al hopeloos geweest, besefte hij nu. Hij voelde zich neerslachtig door de enorme zinloosheid ervan. 'Het is al te laat. Hij is er al doorheen.'

'Te laat voor wat?'

'Te laat om deze keten van gebeurtenissen te stoppen.' Hij begreep nu dat het altijd al te laat was geweest, ongeacht hoe laat het was, of hoeveel keer hij terugkwam en het probeerde te stoppen. Hij herinnerde zich dat hij er de eerste keer door was gegaan, en hij had zichzelf aan de andere kant zien slapen. De gebeurtenissen zouden hun moeizame loop moeten nemen.

'Waarom zouden we dat doen?'

Het was de moeite van het uitleggen niet waard, maar hij vond het nodig om zich zelf te rechtvaardigen. 'Omdat,' zei hij, 'Diktor mij - ik bedoel jou ... óns - belazert, ezels die we zijn. Luister, hij heeft jou verteld dat hij je daar als grote bink ging installeren, niet?'

'Ja-'

'Nou, dat is een hoop gemeier. Het enige wat hij wil is ons zo geweldig in de war sturen met die stomme tijdpoort dat we er nooit meer uitkomen.'

Joe keek hem scherp aan. 'Hoe weet je dat?'

Aangezien het eigenlijk niet meer dan een voorgevoel was, kon hij geen redelijke verklaring geven. 'Waarom zou ik dat uitleggen?' zei hij ontwijkend. 'Waarom geloof je me niet gewoon op mijn woord?'

'Waarom zou ik?'

'Waarom? God, ezelsveulen, zie je dat niet? Ik ben jezelf, ouder en meer ervaren - je móét me geloven.' Hardop antwoordde hij: 'Als je mij niet op mijn woord kunt geloven, wie dan wel?'

Joe gromde: 'Ik kom uit Missouri. Ik ga zelf wel eens kijken.'

Wilson merkte opeens dat Joe op het punt stond door de poort te stappen. 'Waar ga je heen?'

'Erdoor! Ik ga Diktor opzoeken en eens hartig met hem praten.'

'Niet doen!' smeekte Wilson. 'Misschien kunnen we de keten zelfs nu nog verbreken.' Maar de halsstarrige, stuurse blik van de ander deed hem beseffen hoe nutteloos het was. Hij zat nog steeds muurvast in het onherroepelijke patroon; het moest nu eenmaal gebeuren. 'Ga je gang.' Hij haalde zijn schouders op. 'Het is jouw begrafenis. Ik was mijn handen in onschuld.'

Joe bleef staan bij de poort. 'Zo zo. Hm-m-m. Hoe kan het mijn begrafenis zijn, tenzij het ook jouw begrafenis is?'

Wilson staarde sprakeloos naar Joe terwijl deze door de poort stapte. Wiens begrafenis? Zo had hij er eigenlijk nog niet over nagedacht. Hij voelde opeens een opwelling om door de poort te rennen, zijn alter ego te volgen en hem in de gaten te houden. Die stomme idioot was tot alles in staat. Stel dat hij zo stom was om dood te gaan? Wat gebeurde er dan met Bob Wilson? Die ging dood, natuurlijk.

Of niet? Kon de dood van iemand, duizenden jaren in de toekomst, hém in het jaar 1952 doden? Hij zag opeens hoe absurd de situatie was, en hij voelde zich heel opgelucht. Joe's daden konden hem niet in gevaar brengen: hij herinnerde zich alles wat Joe had gedaan - ging doen. Joe zou ruzie krijgen met Diktor en als de tijd daar was zou hij terugkomen door de tijdpoort. Nee, wás teruggekomen door de tijdpoort. Hij was Joe. Moeilijk je dat te blijven herinneren.

Ja, hij was Joe. En de eerste kerel. Ze zouden hun koers volgen, in en uit en rond en terug, en hier eindigen, met hem. Dat moest.

Wacht even - in dat geval was de hele idiote toestand al ontward, hij was aan Diktor ontsnapt, wist wie hij allemaal was, en was terug waar hij was begonnen, afgezien van een gezicht vol stoppels en misschien een litteken op zijn lip. Scheren, en weer aan het werk, zoon.

Onder het scheren staarde hij naar zijn gezicht en vroeg zich af waarom hij het die eerste keer niet herkend had. Hij moest toegeven dat hij er nog nooit objectief naar gekeken had. Hij had er nooit bij stilgestaan.

Hij kreeg kramp in zijn nek toen hij uit zijn ooghoek naar zijn profiel probeerde te kijken.

Uit de badkamer stappend viel zijn oog zwaar op de poort. Om een of andere reden had hij aangenomen dat het ding weg zou zijn. Dat was hij niet. Hij bekeek hem, liep eromheen, nadrukkelijk zonder hem aan te raken. Ging dat vervloekte ding dan nooit meer weg? Zijn diensten waren niet meer nodig: waarom zette Diktor hem niet uit?

Hij stond ervoor, voelde een plotselinge vlaag van de dwang die sommige mensen noopt van hoge plaatsen af te springen. Wat zou er gebeuren als hij erdoor ging? Wat zou hij vinden? Hij dacht aan Arma. En die andere - hoe heette ze ook weer? Misschien had Diktor het hem niet verteld. Die andere dienstmaagd, in ieder geval, de tweede.

Maar hij weerhield zich en dwong zich weer aan zijn bureau te gaan zitten. Als hij hier bleef - en natuurlijk bleef hij hier, wat dat aanging was hij vastbesloten - dan moest hij het proefschrift afmaken. Hij moest eten; hij had de graad nodig om een fatsoenlijke baan te krijgen. Waar was hij ook weer gebleven?

Twintig minuten later was hij tot de conclusie gekomen dat het stuk van het ene eind tot het andere herschreven moest worden. Zijn voornaamste thema, de toepassing van de empirische methode op de problemen van de speculatieve metafysica en de uitdrukking daarvan in strenge formules, was nog steeds geldig, besliste hij, maar hij had een massa nieuwe en nog niet verteerde gegevens verworven die hij erin moest opnemen. Terwijl hij zijn manuscript herlas verbaasde het hem hoe dogmatisch hij geweest was. Keer op keer was hij over de Cartesische drogreden gestruikeld, had hij een heldere redenatie aangezien voor een correcte redenatie.

Hij probeerde in het kort een nieuwe versie van de thesis te maken, maar ontdekte dat er twee problemen waren die hem bepaald niet helder voor de geest stonden: het probleem van het ego en het probleem van de vrije wil. Toen er drie van hem in de kamer waren, wie was er toen het ego - wie was hijzelf? En hoe kwam het dat hij de loop der gebeurtenissen niet had kunnen veranderen?

Meteen kwam er een absurd voor de hand liggend antwoord op de eerste vraag bij hem op. Het ego was hijzelf. Zelf is zelf, een onbewezen en onbewijsbare eerste stelling die rechtstreeks werd ervaren. En die andere twee dan? Ongetwijfeld waren zij er even zeker van geweest dat zij het ego waren - dat herinnerde hij zich. Hij bedacht een manier om het uit te drukken: ego is het punt van bewustzijn, de laatste termijn in een voortdurend uitdijende reeks langs de lijn van geheugenduur. Dat klonk als een algemene bewering, maar hij was er niet zeker van; hij zou het wiskundig moeten proberen te formuleren voor hij het kon vertrouwen. Woordentaal was doorspekt met rare valkuilen.

De telefoon ging.

Hij nam hem afwezig op. 'Ja?'

'Ben jij dat, Bob?'

'Ja. Wie is dat?'

'Nou zeg, Genevieve natuurlijk, lieveling. Wat bezielt jou vandaag? Dat is de tweede keer vandaag dat je mijn stem niet herkent.'

Ergernis en frustratie welden in hem op. Dit was ook een probleem waarmee hij nog niet had afgerekend - ach, dat kon nu mooi even gebeuren. 'Luister eens, Genevieve, ik heb je gezegd me niet te bellen als ik aan het werk ben. Dag.'

'Wat, wat heb ik nou aan mijn fiets hangen - Zo spreek je niet tegen mij, Bob Wilson! In de eerste plaats was je vandaag niet aan het werk. In de tweede plaats, waar haal je het lef vandaan om mij eerst zoete woordjes in mijn oor te fluisteren en me twee uur later af te bekken? Ik weet nog helemaal niet zo zeker of ik met je trouwen wil'

'Met jou trouwen? Waar haal je dat idiote idee vandaan?'

De telefoon sputterde ettelijke seconden lang. Toen het kabaal iets afnam hervatte hij: 'Kalmeer nou even. Dit zijn niet de vrolijke jaren negentig, weet je. Je kunt niet zo maar aannemen dat iemand die je een paar keer mee uitneemt van plan is met je te trouwen.'

Een korte stilte. 'Is dat het spelletje, hè?' klonk het eindelijk en met zo'n koude en harde en volslagen feekserige stem dat hij hem bijna niet herkende. 'Wel, er bestaat een manier om met mannen als jij af te rekenen. De vrouwen zijn niet helemaal onbeschermd in dit land!'

'Niemand weet dat beter dan jij!' reageerde hij gemeen. 'Je hangt al zó veel jaren op de campus rond!'

De hoorn klikte in zijn oor.

Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd. Die tante, wist hij, was heel goed in staat om hem bergen moeilijkheden te bezorgen. Hij was gewaarschuwd nog voor hij met haar begon op te trekken, maar hij was zo zeker geweest van zijn vermogen om haar in de hand te houden. Hij had beter moeten weten. Maar hij had dan ook niet zo iets rauws als dit verwacht.

Hij probeerde weer aan zijn proefschrift te werken, maar merkte dat hij zich niet kon concentreren. Het inlevertijdstip, tien uur de volgende ochtend, scheen met grote stappen op hem af te benen. Hij keek op zijn horloge. Dat stond stil. Hij zette het gelijk met de bureauklok - kwart over vier 's middags. Al bleef hij de hele nacht aan het werk, dan kon hij het nog niet naar behoren afmaken.

Bovendien was daar nog Genevieve -

De telefoon belde weer. Hij liet hem bellen. Het hield niet op; hij legde de hoorn naast het toestel. Hij wilde niet met haar praten.

Hij dacht aan Arma. Dat was nog eens een meisje met de juiste instelling. Hij liep naar het raam en staarde neer op de rumoerige, stoffige straat. Halfbewust vergeleek hij hem met het groene en vreedzame landschap dat hij had gezien vanaf het balkon waar hij en Diktor hadden ontbeten. Dit was een kneuterige wereld vol kneuterige mensen. Hij wou dat Diktor eerlijk tegenover hem was geweest.

Een idee brak door het oppervlak van zijn hersens en plonsde koortsig rond. De poort stond nog open. De poort stond nog open! Wat kon Diktor hem schelen? Hij was zijn eigen baas. Ga terug en doe je best - alles te winnen, niets te verliezen.

Hij liep naar de poort, aarzelde toen. Was het verstandig? Wat wist hij tenslotte van de toekomst?

Hij hoorde voetstappen op de trap, over de gang, nee - ja, ze stopten bij zijn deur. Hij was er opeens van overtuigd dat het Genevieve was; hij nam een besluit. Hij stapte door de poort.

De zaal van de poort was verlaten toen hij arriveerde. Hij haastte zich rond het regelpodium naar de deur en hoorde nog net: 'Kom mee. We hebben werk te doen.' Twee gedaanten liepen de gang af Hij herkende ze allebei en bleef abrupt staan.

Dat scheelde niet veel, zei hij bij zichzelf; ik moet gewoon wachten tot ze weg zijn. Hij keek om zich heen naar een plek om zich te verbergen, maar zag niets behalve het regelpodium. Dat was zinloos; ze zouden terugkomen. Toch -

Hij stapte erin terwijl een vaag plan zich in zijn gedachten vormde. Als hij de instrumenten kon uitpluizen, dan had hij misschien genoeg aan de poort. Eerst moest hij het schermding aan zien te krijgen. Hij tastte rond waar hij Diktor bezig had gezien, stak toen een hand in zijn zak om lucifers te pakken.

In plaats daarvan haalde hij er een stuk papier uit. Het was de lijst die Diktor hem gegeven had, de dingen die hij uit de twintigste eeuw moest halen. Tot op dit moment was hij te veel in beslag genomen geweest om ernaar te kijken.

Zijn wenkbrauwen kropen onder het lezen tegen zijn voorhoofd op. Het was een rare lijst, vond hij. Eigenlijk had hij verwacht dat er technische naslagboeken op stonden, moderne apparaten, wapens. Niets van dat alles. Toch zat er een bepaalde idiote logica in de lijst. Tenslotte kende Diktor deze mensen beter dan hij. Misschien was het precies wat hij nodig had.

Hij herzag zijn plannen, vooropgesteld dat het hem lukte de poort te bedienen. Hij besloot nog één tocht terug te maken en de dingen te halen waar Diktor om had gevraagd - maar ten eigen bate, niet voor Diktor. Hij tastte rond in het halfduister van de box, op zoek naar de knop of hefboom van het scherm. Zijn hand vond een zachte massa.

Hij greep hem beet en trok hem eruit.

Het was zijn hoed.

Hij zette hem op zijn hoofd, aannemend dat Diktor hem hier had opgeborgen, en stak zijn hand weer uit. Deze keer haalde hij een aantekenboekje te voorschijn. Dit leek een vondst - hoogst waarschijnlijk Diktors eigen aantekeningen over de werking van de instrumenten. Hij sloeg het boekje begerig open.

Het was niet wat hij had gehoopt. Maar wel bevatte het bladzij na bladzij met de hand geschreven aantekeningen. Op ieder blad stonden drie kolommen: de eerste was in het Engels, de tweede in internationale fonetische symbolen en de derde in een volslagen vreemd soort schrift. Er was weinig intelligentie voor nodig om het te herkennen als een woordenlijst. Hij liet het met een brede grijns in zijn zak glijden; best mogelijk dat het Diktor maanden of zelfs jaren had gekost om de relatie tussen de twee talen uit te werken; wat dit punt betrof kon hij profiteren van Diktors noeste arbeid.

Bij de derde poging vond hij de regeling en het scherm lichtte op. Opnieuw voelde hij de eigenaardige onrust van eerst, want hij tuurde opnieuw in zijn eigen kamer en opnieuw stonden er twee gedaanten in. Die scène wilde hij niet nog eens onderbreken, dat stond vast. Behoedzaam raakte hij een van de controlebollen aan.

Het tafereel verschoof, door de muren van het pension de lucht in, drie verdiepingen boven de campus. Het deed hem genoegen dat hij de poort uit het huis had weten te krijgen, maar drie verdiepingen was iets te hoog voor een sprong. Hij knoeide met de twee andere gekleurde kogels en constateerde dat een ervan zorgde dat het tafereel voor- of achteruit ging en de andere was voor naar boven of beneden.

Hij had een redelijk onopvallende plek nodig om de poort te plaatsen, een plek waar hij niet de aandacht van nieuwsgierigen zou trekken. Dat was nogal lastig; hij kende geen ideale plek maar koos ten slotte een doodlopende steeg, een binnenplaatsje gevormd door de energiecentrale van de campus en de achtermuur van de bibliotheek. Voorzichtig en onbeholpen manoeuvreerde hij zijn vliegend oog naar de buurt die hij hebben moest en zette het zorgvuldig neer tussen de twee gebouwen. Toen verstelde hij de poort zo dat hij recht tegen een blinde muur aankeek. Mooi zo! De instrumenten in deze stand latend, repte hij zich de box uit en stapte zonder plichtplegingen terug in zijn eigen tijd.

Hij stootte zijn neus tegen de muur. 'Iets te scherp afgesteld,' mompelde hij terwijl hij zich voorzichtig tussen de begrenzingen van muur en poort uitwurmde. De poort hing in de lucht, circa vijfendertig centimeter van de muur en er ongeveer evenwijdig aan. Maar er was voldoende ruimte, besloot hij - niet nodig om terug te gaan en opnieuw in te stellen. Hij liep zonder tijd te verspillen de steeg uit en stak de campus over naar de studentencoöp. Hij ging naar binnen en liep regelrecht naar het kassiersloket.

'Hi, Bob.'

'Hallo, Soupy. Wil je een cheque van me uitbetalen?'

'Hoeveel?'

'Twintig dollar.'

'Ach - denk het wel. Is hij goed?'

'Niet erg. Hij is van mezelf.'

'Ik zou hem als curiositeit kunnen kopen.' Hij telde een tientje uit, een biljet van vijf, en vijf losse dollars.

'Doe dat,' adviseerde Wilson. 'Mijn handtekeningen gaan uiterst zeldzame verzamelaarsobjecten worden.' Hij reikte de cheque over, pakte het geld en begaf zich naar de boekhandel in hetzelfde gebouw. De meeste boeken van de lijst waren daar te koop. Tien minuten later bezat hij:

De prins van Niccoló Machiavelli.

Achter de schermen van de verkiezingen van James Farley.

Mein Kampf (ongekuist) van Adolf Schickelgruber.

Hoe maak ik vrienden en beïnvloed ik mensen van Dale Carnegie.

De andere titels die hij zocht waren hier niet te krijgen; daarom ging hij naar de universiteitsbibliotheek waar hij het handboek van de makelaar in onroerend goed haalde, een geschiedenis van muziekinstrumenten, en een dik boek geheten Evolutie van de mode. Dit laatste was een prachtband met schitterende kleurenplaten en gold als naslagwerk. Het kostte enig praatwerk om er een vierentwintig-uurs toestemming voor te krijgen.

Toen droeg hij al een aardig gewicht rond; hij verliet de campus, ging naar een lommerd en kocht twee gebruikte maar stevige koffers waarin hij de boeken pakte. Vandaar ging hij naar de grootste muziekwinkel in de stad en besteedde drie kwartier aan het kiezen en afwijzen van grammofoonplaten, met de nadruk op swingende muziek, allemaal hoogst emotioneel spul. Klassiek en semiklassiek sloeg hij niet over, maar op deze categorieën paste hij dezelfde regel toe - de muziek moest sensueel en dwingend zijn, eerder dan cerebraal. Bijgevolg bevatte zijn collectie sterk gevarieerde werken als de Marseillaise, Ravels Bolero, vier platen van Cole Porter, en l'Après-midi d'un faune.

Hij stond erop de beste mechanische grammofoon te kopen die er te krijgen was, ook al hield de bediende bij hoog en bij laag vol dat wat hij nodig had een elektrisch apparaat was. Maar eindelijk kreeg hij zijn zin, schreef een cheque uit, pakte alles in zijn koffers en liet de bediende een taxi voor hem bellen.

Die cheque bezorgde hem een onprettig ogenblik. Hij was niets waard, aangezien de eerste die hij in de studentencoöp had geïncasseerd zijn hele vermogen vertegenwoordigde. Hij had de winkelbediende aangeraden zijn bank te bellen, want hij wilde dat dat niet gebeurde. Het had gewerkt. Hij peinsde dat hij een niet te evenaren record had gevestigd in het laten uitstaan van een ongedekte cheque - dertigduizend jaar.

Toen de taxi stopte voor de steeg waar hij de poort had geplant, sprong hij eruit en ijlde erheen.

De poort was verdwenen.

Hij bleef minutenlang staan, zacht fluitend, zijn vermogens taxerend - ongunstig - zijn geestesprocessen, etcetera. De gevolgen van het uitschrijven van ongedekte cheques leken lang niet meer zo hypothetisch.

Hij voelde dat iemand zijn mouw aanraakte. 'Luister eens, broer, wil je nog verder rijden, of hoe zit dat? De meter loopt nog.'

'Huh? O ja.' Hij volgde de chauffeur naar de taxi en stapte weer in.

'Waarheen?'

Dat was een probleem. Hij keek op zijn horloge, realiseerde zich toen dat het gewoonlijk betrouwbare instrument een tocht had gemaakt waardoor de stand van de wijzers niet meer ter zake deed. 'Hoe laat is het?'

'Kwart over twee.' Hij zette zijn horloge gelijk.

Kwart over twee. Op dit moment was er in zijn kamer een volksverhuizing aan de gang van bijzonder verwarrende aard. Daar wilde hij niet heen - nog niet. Niet tot zijn bloedbroeders klaar waren met hun vrolijke capriolen met de poort.

De poort!

Die hing in zijn eigen kamer tot iets na kwart over vier. Als hij de tijd in de gaten hield - 'Rij naar de hoek van de vierde straat en McKinley,' zei hij de chauffeur, de kruising noemend die het dichtst bij zijn pension lag.

Daar betaalde hij de taxi en sleepte zijn koffers het benzinestation op de hoek in, waar hij toestemming kreeg om ze achter te laten en de verzekering dat ze er veilig stonden. Hij had nog bijna twee uur de tijd. Hij voelde er niet veel voor zich ver van het huis te verwijderen uit angst dat iets zijn plannen in de war zou schoppen.

Het kwam bij hem op dat er in deze omgeving nog één onafgemaakte zaak op hem lag te wachten - en hij had tijd genoeg om daar voor te zorgen. Hij liep monter twee straten verder, vrolijk fluitend, en ging een flatgebouw binnen.

Toen hij klopte ging de deur van flat 211 op een kier open en daarna helemaal. 'Bob lieveling! Ik dacht dat je aan het werk was vandaag.'

'Hi, Genevieve. Helemaal niet - ik heb zeeën van tijd.'

Ze keek over zijn schouder. 'Ik weet niet of ik je wel binnen moet laten - ik verwachtte je niet. Ik heb de afwas nog niet gedaan, en het bed is nog niet opgemaakt. Ik was met mijn make-up bezig.'

'Niet zo schuchter.' Hij duwde de deur wijd open en liep naar binnen.

Toen hij naar buiten kwam keek hij op zijn horloge. Half vier - nog meer dan genoeg tijd. Hij liep de straat af met de uitdrukking op zijn gezicht van de kanarie die de kat heeft opgegeten.

Hij bedankte de man van het benzinestation en gaf hem een kwartje voor zijn moeite, waardoor hij een eenzaam dubbeltje overhield. Hij keek naar de munt, grinnikte in zichzelf en stak hem in de telefoon in het kantoor van het station. Hij draaide zijn eigen nummer.

'Hallo,' hoorde hij.

'Hallo,' antwoordde hij. 'Is dat Bob Wilson?'

'Ja. Wie ben jij?'

'Geeft niet,' grinnikte hij. 'Ik wilde alleen maar zeker weten dat je er was. Ik dácht wel dat je er zou zijn. Je zit precies in de groef, jong, precies in de groef.' Met een grijns hing hij op.

Om tien over vier was hij te zenuwachtig geworden om nog langer te wachten. Sjouwend met de zware koffers liep hij naar het pension. Hij liet zich binnen en hoorde boven een telefoon bellen. Hij keek op zijn horloge - kwart over vier. Hij wachtte drie eindeloze minuten in de hal en sjouwde toen de trap op en de gang af naar zijn eigen deur. Hij ontsloot de deur en stapte binnen. De kamer was leeg, en de poort hing er nog.

Zonder ergens voor stil te houden, vervuld van angst dat de poort zou flikkeren en verdwijnen terwijl hij erheen liep, haastte hij zich de kamer in, greep zijn koffers stevig vast en schreed door de cirkel.

De zaal van de poort was verlaten, tot zijn grote opluchting. Wat een bof, zei hij dankbaar in gedachten. Vijf minuten, dat is alles wat ik vraag. Vijf ongestoorde minuten. Hij zette de koffers vlak bij de poort neer om snel te kunnen vertrekken. Toen zag hij dat er een groot stuk ontbrak van een van de hoeken van de koffer. Een half boek loerde door het gat, even keurig afgesneden als met een drukkersmes. Hij zag dat het Mein Kampf was.

Het verlies van het boek ging hem niet aan zijn hart maar de betekenis ervan zorgde voor een raar gevoel in zijn maag. Stel dat hij geen mooie boog had beschreven, de eerste keer dat hij door de poort was geslagen, maar de rand had geraakt, half erbinnen en half erbuiten? Man Wordt In Tweeën Gezaagd - en een goocheltruc was het niet!

Hij veegde zijn gezicht af en liep naar de regelbox. Diktors eenvoudige aanwijzingen opvolgend bracht hij alle vier de bollen naar het midden van de tetraëder. Hij keek over de rand van de box en zag dat de poort helemaal verdwenen was. Dat klopt, dacht hij. Alles staat op nul - geen poort. Hij bewoog de witte bol iets. De poort verscheen weer. Toen hij het scherm aanzette zag hij een afbeelding in het klein van de zaal van de poort zelf. Tot zover ging alles goed. Maar door in de zaal te kijken kon hij niet uitmaken op welke tijd de poort stond afgesteld. Hij verplaatste een van de ruimtelijke regelaars iets; het tafereel flikkerde door de muren van het paleis en hing in de open lucht. De witte tijdbol eerst weer op nul zettend verschoof hij hem heel, heel langzaam. In de miniatuurafbeelding werd de zon een heldere streep tegen de hemel; de dagen flikkerden langs als licht uit een bron met lage frequentie. Hij vergrootte de verplaatsing iets, zag de grond schroeien en bruin worden, daarna met sneeuw bedekt raken en ten slotte weer groen worden.

Langzaam werkend, zijn rechterhand met zijn linker tegenhoudend, liet hij de seizoenen langsmarcheren. Hij had tien winters geteld toen hij ergens in de verte stemmen hoorde.

Hij hield op en luisterde, zette toen haastig de ruimteregeling op nul, liet de tijdregeling zoals die was - op tien jaar in het verleden - en snelde de box uit.

Hij had maar net de tijd om de koffers beet te pakken, ze op te tillen, en ze mee door de poort te zwaaien. Deze keer paste hij uiterst zorgvuldig op dat hij de rand van de cirkel niet raakte.

Zoals de bedoeling was stond hij nog steeds in de zaal van de poort, maar als hij de regelinstrumenten juist had geïnterpreteerd was hij nu tien jaar weg van de gebeurtenissen waaraan hij onlangs had deelgenomen. Hij was eigenlijk van plan geweest Diktor meer ruimte te geven, maar daar was geen tijd voor geweest. Maar, dacht hij, aangezien Diktor, volgens zijn eigen bewering en het bewijs van het opschrijfboek, uit de twintigste eeuw kwam, kon tien jaar meer dan genoeg zijn. Diktor bevond zich misschien niet in dit tijdperk. En was hij er wel, dan kon Wilson altijd vertrekken via de tijdpoort. Maar het was verstandig om de boel eerst te verkennen voor hij nog meer sprongen maakte.

Het kwam opeens bij hem op dat Diktor misschien naar hem keek door het scherm van de tijdpoort. Zonder erbij na te denken dat snelheid hem niet kon beschermen - want met het scherm kon iedere tijdsector bekeken worden - sleepte hij gehaast zijn koffers in de dekking van de regelbox. Eenmaal binnen de beschermende wanden ervan kalmeerde hij iets. Spioneren kon twee kanten op gebeuren. Hij merkte dat de instrumenten op nul stonden. Op dezelfde manier als eerst verplaatste hij het tafereel in het scherm tien jaar vooruit en begon toen voorzichtig te zoeken, met de ruimtelijke regelaars op nul. Dit was een heel moeilijk karwei; de schaal die nodig was om ettelijke maanden in een paar minuten af te speuren, zorgde dat iedere gestalte die in het scherm verscheen zo snel voorbij flitste dat het niet met het oog te volgen was. Een paar keer meende hij flitsende schaduwen te zien die mensen zouden kunnen zijn maar als hij de tijdregeling stopzette kon hij ze niet meer terugvinden.

Geërgerd vroeg hij zich af waarom degeen die dit verdomde apparaat had gebouwd er geen schaalverdeling bij had gemaakt, en een of ander fijngevoelig regelstelsel - een nonius of iets dergelijks. Pas veel later dacht hij eraan dat de schepper van de tijdpoort dergelijke grove hulpmiddelen voor zijn zintuigen misschien niet nodig had gehad. Hij zou het hebben opgegeven, stond op het punt het op te geven toen, louter bij toeval, het vruchteloze gezoek ophield met een gedaante in beeld.

Hij was het zelf, met twee koffers. Hij zag zichzelf pal in het blikveld lopen, groot worden, verdwijnen. Hij keek over de wand, half verwachtend zichzelf uit de poort te zien stappen.

Maar er kwam niets uit de poort. Dat verbaasde hem, tot hij zich herinnerde dat het de instelling aan de andere kant was, tien jaar in de toekomst, die de tijd van aankomst regelde. Maar hij had wat hij wilde; hij ging er makkelijk bij zitten en wachtte af. Bijna direct daarna verschenen Diktor en een editie van hemzelf in beeld. Hij herinnerde zich de situatie toen hij hem in het scherm zag afgebeeld. Het was Bob Wilson nummer drie, die op het punt stond ruzie te maken met Diktor en naar de twintigste eeuw te ontsnappen.

Dat was dat - Diktor had hem niet gezien, wist niet dat hij stiekem de poort had gebruikt, wist niet dat hij zich tien jaar in het 'verleden' had verstopt, zou hem daar niet zoeken. Hij schoof de instrumenten weer op nul en zette de kwestie van zich af.

Maar andere zaken vroegen zijn aandacht - eten, vooral. Het lag voor de hand, achteraf bezien, dat hij genoeg eten mee had moeten brengen om het op zijn minst een dag of twee mee uit te kunnen zingen. En misschien een .45. Hij moest toegeven dat hij weinig vooruitziend te werk was gegaan. Maar hij vergaf zichzelf vlot - het was moeilijk om vooruitziend te zijn als de toekomst je achter de broek zat. 'Oké, Bob, ouwe jongen,' zei hij hardop, 'laten we eens zien of de inboorlingen vriendelijk zijn, zoals de advertenties zeiden.'

Een voorzichtige verkenning van het kleine deel van het paleis waarmee hij bekend was leverde geen mensen op, noch leven van andere soorten, zelfs geen insekten. Het gebouw was doods, steriel, even statisch en levenloos als een etalage van een meubelwinkel. Hij schreeuwde één keer om eens een stem te horen. Van de echo's ging hij rillen; hij deed het niet nog een keer.

De architectuur van het gebouw verwarde hem. Niet alleen kwam die hem vreemd voor - dat had hij wel verwacht - maar het geheel leek, met onbelangrijke uitzonderingen, totaal niet aan mensen aangepast. Grote zalen die ruim genoeg waren om tienduizend man tegelijk te herbergen - als er vloeren voor ze waren geweest om op te staan. Want herhaaldelijk waren er geen vloeren in de gewone betekenis van een vlak of redelijk vlak oppervlak. Toen hij een gang volgde stootte hij opeens op een van de grote mysterieuze openingen in het gebouw en bijna viel hij erin voor hij besefte dat het pad ophield. Voorzichtig kroop hij naar de rand en keek omlaag. De gang zelf eindigde hoog in de muur van het paleis; onder hem week de muur terug zodat het oog zelfs geen verticaal vlak had om te volgen. Ver beneden hem boog de muur naar voren en ontmoette zijn tegenhanger aan de overkant - niet fatsoenlijk, in een horizontaal vlak, maar onder een scherpe hoek. 

In de muren waren nog andere openingen verspreid, even onbruikbaar voor mensen. 'De Hogen,' fluisterde hij in zichzelf. Zijn lef had hem helemaal in de steek gelaten. Hij volgde zijn spoor terug door het fijne stof en kwam weer in de bijna vriendschappelijke omgeving van de zaal van de poort.

Bij zijn tweede poging probeerde hij alleen de gangen en vertrekken die kennelijk aan de mens leken aangepast. Hij had al uitgemaakt wat die delen van het paleis waren - bediendenverblijven, of waarschijnlijker slavenkotten. Hij herkreeg zijn moed door zich tot die gebieden te beperken. Hoewel geheel verlaten, was een gang of een kamer die voor mensen gebouwd leek te zijn vriendelijk en vrolijk vergeleken bij de rest van het bouwwerk. De bronloze altijd aanwezige verlichting en de ononderbroken stilte zaten hem nog steeds dwars, maar niet zo erg als toen hij geschrokken was van de reusachtige en raadselachtig ingewikkelde zalen van de 'Hogen'.

Hij wanhoopte er al bijna aan dat hij ooit een weg uit het paleis zou vinden en dacht erover op zijn schreden terug te keren toen de gang waarin hij liep een bocht maakte en hij in helder zonlicht kwam te staan.

Hij stond bovenaan een brede, steile helling die zich als een waaier uitstrekte naar de voet van het gebouw. Voor en onder hem, minstens vijfhonderd meter van hem af, ging de helling over in het groen van gras en struiken en bomen. Het was hetzelfde weelderige, vreedzame en bekende tafereel dat hij had gezien toen hij met Diktor ontbeet - een paar uur geleden en tien jaar in de toekomst.

Hij bleef een poosje rustig staan, de zonneschijn indrinkend, de hartverwarmende schoonheid van de warme lentedag opzuigend. 'Dit gaat erg goed worden,' dacht hij uitbundig. 'Het is een fantastisch land.'

Langzaam daalde hij de helling af, met zijn ogen speurend naar mensen. Hij was al halverwege toen hij uit de bomen een kleine gestalte een open plek aan de voet van de helling zag oplopen. Hij riep opgewonden. Het kind - hij zag dat het een kind was - keek op, staarde hem even aan, vluchtte toen terug in de beschutting van de bomen.

'Onstuimig, Robert - dat ben je,' verweet hij zichzelf. 'Maak ze niet bang. Hou je kalm.' Maar het incident ontmoedigde hem niet. Waar kinderen waren zouden ouders zijn, een samenleving, kansen voor een heldere jonge knaap die alles breed zag. Hij liep op zijn gemak verder naar beneden.

Op de plek waar het kind was verdwenen dook een man op. Wilson bleef staan. De man nam hem op en naderde aarzelend een stap of twee. 'Kom hier!' noodde Wilson hem met een vriendelijke stem. 'Ik zal je geen kwaad doen.'

De man kon moeilijk begrepen hebben wat hij zei maar hij kwam langzaam dichterbij. Aan de rand van de helling bleef hij staan en verder wilde hij niet gaan.

Iets in dit gedrag klikte in Wilsons hersens, paste bij wat hij van het paleis had gezien, en bij het weinige dat Diktor hem had verteld. 'Tenzij,' redeneerde hij met zichzelf, 'de tijd die ik in Antropologie I heb doorgebracht totaal verspild was, betekent het dat dit paleis taboe is, de helling waarop ik sta is taboe, en door besmetting ben ik ook taboe. Speel je kaarten uit, zoon, speel je kaarten uit!'

Hij liep naar de rand van het plaveisel, oppassend dat hij er niet afstapte. De man viel op zijn knieën en stak zijn handen als kommen voor zich uit terwijl hij zijn hoofd gebogen hield. Zonder aarzeling raakte Wilson zijn voorhoofd aan. De man kwam weer overeind, met een stralend gezicht.

'Sportief is het niet,' zei Wilson. 'Ik zou hem moeten schieten terwijl hij opvliegt.'

Zijn man Vrijdag hield zijn hoofd scheef, keek verbaasd en antwoordde met een diepe, melodieuze stem. De woorden waren vloeibaar en vreemd en klonken als een regel uit een lied. 'Met die stem kun je goud verdienen,' zei Wilson bewonderend. 'Sommige sterren moeten het met minder doen. Maar nu - ga maar iets te eten halen. Voedsel.' Hij wees naar zijn mond.

De man keek aarzelend, sprak opnieuw. Bob Wilson haalde het gestolen aantekenboek uit zijn zak. Hij zocht het woord 'eten' op en daarna 'voedsel'. Het was hetzelfde woord. 'Blellan,' zei hij zorgvuldig.

'Blellaaaan?'

'Blellaaaaaaaan,' beaamde Wilson. 'Let maar niet op mijn accent. Schiet op.' Hij probeerde 'opschieten' in de woordenlijst te vinden, maar dat stond er niet in. Of de taal kende het begrip niet, of Diktor had het niet de moeite waard gevonden het te noteren. Maar dat regelen we gauw genoeg, dacht Wilson. Als ze het woord niet kennen, dan geef ik het ze wel.

De man verdween.

Wilson nam nu de kleermakerszit aan en doodde de tijd met het bestuderen van het aantekenboek. De snelheid waarmee hij omhoog schoot in deze contreien, besloot hij, werd alleen beperkt door de tijd die het hem kostte om zich vlot verstaanbaar te maken. Maar hij kon alleen maar een paar veel voorkomende zelfstandige naamwoorden opzoeken voor zijn eerste kennis terugkwam, in gezelschap.

De optocht werd aangevoerd door een ontzettend oude man met witte haren maar zonder baard. Alle mannen waren baardloos. Hij liep onder een baldakijn dat gedragen werd door vier jongelingen. Van de hele menigte droeg alleen hij genoeg kleren om zich ergens anders dan op het strand te kunnen vertonen. Hij zag er onbehaaglijk uit in een of andere togatoestand die zijn leven scheen te zijn begonnen als een gestreept zonnescherm. Dat hij de hoofdman was leek duidelijk.

Wilson zocht haastig het woord voor opperhoofd op.

Dat woord was 'diktor'.

Dat zou hem niet hebben moeten verrassen, maar dat gebeurde wel. Het was natuurlijk logisch en waarschijnlijk dat 'Diktor' eerder een titel was dan een eigennaam. Het was gewoon niet bij hem opgekomen.

Diktor - de Diktor - had een aantekening bij het woord gemaakt. 'Een van de weinige woorden,' las Wilson, 'die mogelijk van de dode talen zijn afgeleid. Dit woord, plus enkele tientallen andere, plus de grammaticale bouw van de taal schijnen de enige band te zijn tussen de taal van de "Verlatenen" en de Engelse taal.'

Het opperhoofd bleef voor Wilson staan, pal voor het plaveisel. 'Mooi zo, Diktor,' commandeerde Wilson, 'knielen, hè. Je bent niet vrijgesteld.' Hij wees naar de grond. Het opperhoofd knielde neer. Wilson raakte zijn voorhoofd aan.

Het aangevoerde eten was overvloedig en heel smakelijk. Wilson at langzaam en waardig, er goed aan denkend hoe belangrijk het was om zijn gezicht te bewaren. Onder het eten werd hij toegezongen door de voltallige verzameling. Het zingen was uitstekend, moest hij toegeven. Hun ideeën over harmonie vond hij een beetje vreemd en de uitvoering als geheel wat primitief maar hun stemmen waren allemaal zuiver en ze zongen alsof ze het leuk vonden.

Het concert bracht Wilson op een idee. Toen hij zijn eetlust had gestild bracht hij het opperhoofd aan het verstand, met behulp van het onmisbare boekje, dat hij en zijn kudde moesten blijven wachten. Toen ging hij terug naar de zaal van de poort en haalde de grammofoon en een stuk of tien verschillende platen. Hij trakteerde ze op een concert van moderne muziek.

De reactie overtrof zijn verwachtingen. 'Begin the beguine' was voldoende om tranen over het gezicht van de oude hoofdman te doen stromen. Het eerste deel van Tsjaikovski's 'Concert nummer één in b-mol kleine terts' leverde bijna een wilde stormloop op. Ze rukten met hun lichaam. Ze hielden hun hoofd vast en kreunden. Ze schreeuwden en juichten. Wilson weerhield zich ervan hun ook het tweede deel te laten horen, maar kalmeerde ze weer met de dwingende monotonie van de 'Bolero'.

'Diktor,' zei hij - hij dacht niet aan het oude opperhoofd - 'Diktor, ouwe knaap, je had deze mensen bepaald door toen je me uit winkelen stuurde. Tegen de tijd dat jij komt opdagen - als je ooit komt - ben ik hier de baas.'

Wilsons reis naar de macht had meer de aard van een triomftocht dan van een worsteling om de suprematie; het geheel had maar weinig dramatische elementen. Wat de Hogen het menselijk ras ook hadden aangedaan, het temperament was aanzienlijk veranderd en verder was er weinig meer van de mens over dan zijn uiterlijk. De volgzame, vriendelijke kinderen waar Wilson mee leefde hadden weinig gemeen met de kijvende, vulgaire, wellustige, dynamische zwermen mensen die zichzelf eens het volk van de Verenigde Staten hadden genoemd.

Hun verwantschap was als die van koeien tot buffalo's, of van cocker spaniels tot wolven. De strijdlust was uit ze verdwenen. Het was niet dat het hun aan verstand ontbrak, noch aan beschaafde kunst; het was de geest van wedijver die verdwenen was, de hang naar macht.

Wilson had daar het monopolie van.

Maar zelfs hij verloor op den duur zijn belangstelling voor een spel dat hij altijd won. Toen hij zich geïnstalleerd had als de baas door zijn intrek te nemen in het paleis en zich voor te geven als de onderkoning van de verdwenen Hogen, hield hij zich een poos bezig met het organiseren van bepaalde projecten die ten doel hadden de cultuur 'bij de tijd' te maken - de heruitvinding van muziekinstrumenten, het instellen van een systematische postdienst, herontwikkeling van het idee van stijlverandering in kleren, en een taboe tegen het langer dan één seizoen dragen van een bepaalde mode. Dit laatste project was heel slim bedacht. Wilson rekende erop dat het wekken van een grondige interesse in het zich ten toon stellen van de vrouwen, de mannen zou dwingen zich in te spannen om aan hun wensen te voldoen. Wat er aan deze cultuur ontbrak was de prestatiedrang - hij gleed bergafwaarts. Wilson probeerde ze de prestatiedrang te geven die ze misten.

Zijn onderdanen gaven gehoor aan zijn wensen, maar op een benevelde manier, als een hond die kunstjes doet, niet omdat hij het begrijpt, maar omdat zijn baasje en god het eist.

Hij kreeg er al gauw genoeg van.

Maar het raadsel van de Hogen, en speciaal het raadsel van de tijdpoort, hield nog steeds zijn geest bezig. Zijn aard was gemengd, hij was half aanpakker, half filosoof. De filosoof won op punten.

Het was voor hem verstandelijk noodzakelijk dat hij er in slaagde in zijn geest een fysio-mathematisch model te construeren van het verschijnsel van de tijdpoort. Hij ontwierp er een, misschien niet een goed ontwerp, maar een model dat aan al zijn eisen voldeed. Stel je een vlak voor, een vel papier, of beter nog een zijden zakdoek - een van zij omdat dat geen starheid heeft, makkelijk vouwt, terwijl het op zijn oppervlak alle verwantschapsattributen van een tweedimensionaal continuüm behoudt. Laat de draden van de inslag de dimensie - of richting - van de tijd voorstellen; laat de draden van de schering alle drie de ruimtelijke dimensies vertegenwoordigen.

Een inktvlek op de zakdoek wordt de tijdpoort. Door de zakdoek te vouwen kan die vlek op iedere plek op de zijde gelegd worden. Druk de twee plekken samen tussen duim en wijsvinger; de regelingen zijn ingesteld, de tijdpoort staat open, een microscopische bewoner van dit stuk zij kan van de ene plooi naar de andere kruipen zonder enig ander deel van de lap te betreden.

Het model is onvolmaakt; het beeld is statisch - maar een visueel beeld wordt noodzakelijkerwijs begrensd door de zintuiglijke ervaring van de persoon die zich het beeld voorstelt.

Hij kon niet uitmaken of het concept van het terugvouwen op zichzelf van het vierdimensionale continuüm - drie dimensies van de ruimte, één van de tijd - zodat de poort open was, het concept van een hogere dimensie om het vouwen in te laten plaatsvinden vereiste of niet. Het leek van wel, maar het kon ook eenvoudig een verstandelijke tekortkoming van de menselijke geest zijn. Er was alleen maar lege ruimte nodig voor het vouwen, maar 'lege ruimte' op zich was een term die totaal ontbloot was van betekenis - hij wist genoeg van wiskunde om zich dat te realiseren.

Als er hogere dimensies nodig waren om een vierdimensionaal continuüm te bevatten, dan was het aantal dimensies van ruimte en van tijd noodgedwongen oneindig; iedere orde vereist het bestaan van de volgende hogere orde om hem in stand te houden.

Maar 'oneindig' was ook weer een betekenisloze term. 'Open reeks' was iets beter, maar niet veel.

Een tweede overweging dwong hem te concluderen dat er waarschijnlijk nog minstens één extra dimensie was boven de vier die zijn zintuigen konden waarnemen - de tijdpoort zelf. Hij werd heel bedreven in het hanteren van de regelinstrumenten, maar nooit kreeg hij ook maar het geringste idee hoe alles werkte, of hoe het gebouwd was. Het kwam hem voor dat de wezens die het gebouwd hadden noodzakelijkerwijs in staat moesten zijn geweest om buiten de grenzen te staan die hem beperkten, ten einde de poort aan de structuur van de tijd-ruimte te verankeren. Dit ging hem boven zijn verstand.

Hij vermoedde dat de instrumenten die hij zag alleen maar het deel waren dat uitstak in de ruimte die hij kende. Het hele paleis zelf kon best niet meer zijn dan een driedimensionale doorsnede van een veel complexer gebouw. Dat zou de overigens onverklaarbare architectuur verklaren.

Hij kreeg te kampen met een overweldigend verlangen om meer te weten van deze vreemde wezens, de 'Hogen' die gekomen waren en het menselijk ras hadden geregeerd en dit paleis hadden gebouwd en deze poort, en die weer verdwenen waren - en in wiens zog hij dertig millennia uit zijn koers was geslingerd. Voor het menselijk ras waren ze niet meer dan een heilige mythe, een tegenstrijdige massa tradities. Er was geen enkele afbeelding van ze overgebleven, geen spoor van hun schrift, niets van hun werken behalve het hoge paleis van Norkaal en de poort. En een gevoel van onherstelbaar verlies in de harten van het ras dat ze hadden geregeerd, een verlies dat tot uitdrukking kwam in hun benaming voor zichzelf: de Verlatenen.

Met regelinstrumenten en scherm ging hij in het verleden naar ze op jacht, speurend naar de bouwers. Het was traag werk, zoals hij al eerder had gemerkt. Een vluchtige schaduw, moeizaam speurwerk - niets.

Eenmaal wist hij zeker dat hij zo'n schaduw in het scherm had gezien. Hij zette de instrumenten ver genoeg terug om zeker te zijn dat hij weer voorbij dat punt was, wapende zich toen met eten en drinken en wachtte.

Hij wachtte drie weken.

De schaduw kon gepasseerd zijn in de uren die hij slapend moest doorbrengen. Maar hij was er zeker van dat hij in de juiste periode zat: hij zette zijn wake voort.

Hij zag het.

Het bewoog zich naar de poort.

Toen hij zijn zinnen weer bij elkaar raapte was hij halverwege de gang die uit de zaal leidde. Hij realiseerde zich dat hij had lopen krijsen. Nog steeds was hij ten prooi aan een aanval van rillingen.

Iets later dwong hij zich terug te gaan naar de zaal en met afgewende ogen stapte hij de regelbox in en schoof de instrumenten in de nulstand. Hij liep er haastig weg en ging meteen naar zijn kamers. Meer dan twee jaar lang raakte hij de instrumenten niet meer aan en kwam hij niet meer in de zaal.

Het was niet angst voor lichamelijk gevaar geweest die zijn verstand had doen wankelen, en evenmin de aanblik van het wezen - hij kon zich niets herinneren van hoe het eruit had gezien. Het was een gevoel van droefheid geweest, eindeloos versterkt, dat in dat ogenblik door hem heen was gespoeld, een gevoel van tragedie, van ondraaglijke en onontkoombare smart, van oneindige moeheid. Hij was aangeraakt door emoties die vele malen te sterk waren voor zijn spirituele vezels en waarvoor hij evenmin was uitgerust als een oester voor het vioolspel.

Hij had het gevoel dat hij alles over de Hogen had geleerd dat een mens leren en verdragen kan. Nieuwsgierig was hij niet meer. De schaduw van die emotie verpestte zijn slaap en deed hem zwetend uit nachtmerries ontwaken.

Er was nog één ander probleem dat hem dwars zat - het probleem van hemzelf en zijn kronkelpaden door de tijd. Het baarde hem nog steeds zorgen dat hij zichzelf was tegengekomen, met zichzelf had gepraat, met zichzelf had gevochten.

Wie daarvan was hij zelf?

Hij was hen allemaal, wist hij, want hij herinnerde zich dat hij elk van hen was geweest. Hoe stond het met de keren dat er meer dan één van hem aanwezig was geweest?

Noodgedwongen moest hij het principe van non-identiteit uitbreiden - 'Niets is identiek aan iets anders, zelfs niet aan zichzelf - om het ego erin op te nemen. In een vierdimensionaal continuüm is ieder voorval een absoluut individu, het heeft zijn ruimtecoördinaten en zijn datum. De Bob Wilson die hij op dit moment was, was niet de Bob Wilson die hij tien minuten geleden was. Elk was een afzonderlijke doorsnede van een vierdimensionaal proces. De een leek in veel opzichten op de ander, zoals de ene snee brood sterk lijkt op de volgende. Maar ze waren niet dezelfde Bob Wilson - ze verschilden een tijdlengte.

Toen hij zichzelf in de tijd had ontmoet, was het verschil duidelijk geworden, want de scheiding betrof nu de ruimte in plaats van de tijd, en hij was toevallig zo gebouwd dat hij een lengte in de ruimte kon zien, terwijl hij zich een tijdlengte alleen maar kon herinneren. Terugdenkend herinnerde hij zich een heleboel verschillende Bob Wilsons, baby, kleine jongen, adolescent, jonge man. Ze waren allemaal anders - dat wist hij. Het enige dat hen verbond was een gevoel van identiteit dat veroorzaakt werd door een doorlopend geheugen.

En dat was precies wat de drie - nee, vier Bob Wilsons verbond op die bepaalde drukke middag, een geheugenspoor dat door alle vier liep. Het enige eraan dat opmerkelijk bleef was het tijdreizen zelf.

En nog een paar dingetjes - de aard van de 'vrije wil', het probleem van de entropie, de wet van behoud van energie en massa. De laatste twee, besefte hij nu, moesten uitgebreid of algemener gesteld worden zodat ook die gevallen eronder vielen waarin de poort, of iets dergelijks, het lekken van massa, energie, of entropie van de ene plek in het continuüm naar de andere toestond. Verder bleven ze onveranderd en geldig. De vrije wil was een andere kwestie. Je kon hem niet lachend van de hand wijzen, want hij viel direct te ervaren

- toch had zijn eigen vrije wil voortdurend opnieuw dezelfde scène opgeleverd. Kennelijk moest de wil van de mens gezien worden als een van de factoren waaruit de processen in het continuüm zijn samengesteld - 'vrij' voor het ego, mechanistisch voor de buitenwereld.

En toch had zijn laatste daad, het ontsnappen aan Diktor, de loop der gebeurtenissen kennelijk gewijzigd. Hier was hij en hij dreef het land, deed dat al vele jaren, maar Diktor had zich niet vertoond. Kon het zijn dat iedere daad van 'ware' vrije wil een nieuwe, andere toekomst deed ontstaan? Veel filosofen hadden dat gedacht.

In deze toekomst scheen niet zo'n persoon als Diktor te bestaan - de Diktor - waar of wanneer ook.

Toen het eind van zijn eerste tien jaar in de toekomst naderde, werd hij steeds zenuwachtiger, steeds minder zeker van zijn mening. Verdomme, dacht hij, als Diktor ooit nog opdaagt wordt het wel tijd. Hij verlangde ernaar de man aan te pakken, om uit te maken wie er de baas was.

Overal in het land der Verlatenen stelde hij agenten aan die opdracht kregen iedere man met haar op zijn gezicht te arresteren en onverwijld naar het paleis te brengen. De zaal van de poort hield hij zelf in de gaten.

Hij probeerde de toekomst af te vissen op zoek naar Diktor, maar hij had geen geluk. Driemaal lokaliseerde hij een schaduw en probeerde die vast te pinnen; iedere keer kwam hij in de verleiding om het andere eind van het proces te zien; hij probeerde zijn vroegere huis te vinden, dertigduizend jaar in het verleden.

Dat was een langdurig karwei. Hoe verder de tijdknop van het midden verplaatst werd, hoe slechter het resultaat te beheersen werd. Het kostte geduldig oefenen voor het hem lukte het beeld te laten stoppen binnen een eeuw of zo van de periode waar hij wilde zijn. Het was in de loop van dit experiment dat hij ontdekte waar hij eens naar had gezocht, een kleinschalige regelinstelling - een nonius, eigenlijk. Die was even eenvoudig als de grote regeling, alleen moest je de bol draaien in plaats van verschuiven.

Hij stemde af op de twintigste eeuw, schatte het jaar aan de hand van de automodellen, de architectuur, en ander grof bewijsmateriaal en stopte in wat volgens hem 1952 was. Behoedzame verplaatsing van de ruimtelijke regelingen bracht hem naar de universiteitsstad waar hij begonnen was - na ettelijke mislukte pogingen, want het beeld in het scherm was te klein om richtingborden te kunnen lezen.

Hij lokaliseerde zijn pension, bracht de poort in zijn eigen kamer. Die was leeg, zonder meubilair.

Hij probeerde het een jaar vroeger. Succes - zijn eigen kamer, zijn eigen meubilair, maar leeg. Hij draaide snel terug, zoekend naar schaduwen.

Daar! Hij hield het beeld rustig. Er waren drie gedaanten in de kamer maar het beeld was te klein en het licht te slecht om zeker te kunnen zijn of een van de mensen hijzelf was of niet. Hij leunde voorover en bestudeerde het tafereel.

Buiten de box hoorde hij een doffe bons. Hij schoot overeind en keek over de rand.

Languit op de vloer lag een slappe mensengedaante. Ernaast lag een verfomfaaide hoed.

Hij bleef doodstil staan, hoe lang wist hij niet, starend naar de twee overtollige voorwerpen, hoed en mens, terwijl de winden van de onredelijkheid door zijn geest raasden en hem schokten. Hij hoefde de bewusteloze gedaante niet te onderzoeken om te weten wie het was. Hij wist het... het was zijn jongere ik, tegen wil en dank door de tijdpoort geslagen.

Het was niet dat feit op zichzelf dat hem schokte. Hij had er niet speciaal op gerekend, aangezien hij aarzelend tot de conclusie was gekomen dat hij in een andere, alternatieve toekomst leefde dan die waarheen hij de tijdpoort had gestuurd. Hij had geweten dat het toch zou kunnen gebeuren; dat het inderdaad gebeurde verraste hem niet.

Toen het inderdaad gebeurde, was hij de enige toeschouwer geweest!

Hij was Diktor. Hij was de Diktor. Hij was de enige Diktor!

Hij zou Diktor nooit vinden, en ook nooit zijn kracht met hem meten. Hij hoefde niet bang te zijn dat hij ooit zou komen. Er was nooit een ander geweest, zou nooit een ander komen die Diktor heette, want Diktor was nooit een ander geweest en zou ook nooit een ander zijn dan hijzelf.

Achteraf bekeken lag het voor de hand dat hij Diktor moest zijn; er waren zoveel stukjes bewijs voor. En toch had het niet voor de hand gelegen. Ieder punt van overeenkomst tussen hemzelf en Diktor, herinnerde hij zich, was aan redelijke oorzaken te danken - gewoonlijk aan zijn verlangen om de kenmerken van de 'ander' na te apen en zo zijn eigen positie van macht en gezag te consolideren voor de 'andere' Diktor opdaagde. Daarom had hij zijn intrek genomen in de vertrekken die 'Diktor' had gebruikt - zodat ze het eerst van hem zouden zijn.

Weliswaar noemden zijn mensen hem Diktor, maar dat had niets betekend - iedereen die macht uitoefende noemden ze zo, zelfs de kleine onderstamhoofden die zijn plaatselijke administrateurs waren.

Hij had zijn baard laten staan, precies als Diktor, gedeeltelijk in imitatie van de andere man, maar meer nog om zich te onderscheiden van de haarloze mannen van de Veriatenen. Het gaf hem prestige, versterkte zijn taboe. Hij streek over zijn harige kin. Toch leek het vreemd dat het niet tot hem was doorgedrongen dat zijn uiterlijk nu overeenkwam met dat van 'Diktor'. 'Diktor' was een oude man geweest. Hij was pas tweeëndertig, tien jaar hier, tweeëntwintig daar.

Diktor had hij op ongeveer vijfenveertig geschat. Misschien zou een onbevooroordeelde getuige geloven dat hij zo oud was. Zijn haar en baard waren met wit doorschoten - sinds de keer dat hij er maar al te goed in was geslaagd de Hogen te bespioneren. Zijn gezicht was doorgroefd. Een land regeren, zelfs een vredig Arcadia, baart zorgen, houdt je nachtenlang uit de slaap.

Niet dat hij klaagde - het was een goed leven geweest, een grandioos leven, en het overtrof alles wat het antieke verleden te bieden had met glans.

In ieder geval had hij gezocht naar iemand in het midden van de veertig, wiens gezicht hij zich maar vaag herinnerde na tien jaar en van wie hij geen foto had. Het was nooit bij hem opgekomen die vage herinnering met zijn eigen gezicht in verband te brengen. Natuurlijk niet.

Maar er waren nog andere kleine dingen. Arma, bijvoorbeeld. Ongeveer drie jaar geleden had hij een aardig uitziend meisje uitgezocht en haar lid gemaakt van zijn huishoudstaf, en haar Arma genoemd uit sentimentele herinneringen aan het meisje dat hij eens begeerd had. Logischerwijs moesten de twee hetzelfde meisje zijn, niet twee Arma's maar één.

Maar in zijn herinnering was de 'eerste' Arma veel knapper geweest.

Hm-m-m - blijkbaar was zijn eigen gezichtspunt dan veranderd. Hij gaf toe dat hij veel meer gelegenheid had gehad om uitgelezen vrouwelijk schoon beu te worden dan zijn jonge vriend daar op de vloer. Grinnikend dacht hij eraan dat hij het nodig had gevonden zich te omringen met een ingewikkeld systeem van taboes om de huwbare dochteren van zijn onderdanen uit zijn haar te houden -meestal. Hij had ervoor gezorgd dat een bepaalde plek in de rivier naast het paleis gewijd werd aan zijn gebruik alleen, zodat hij kon gaan zwemmen zonder verstrikt te raken in de meerminnen.

De man op de vloer kreunde maar deed zijn ogen niet open.

Wilson, de Diktor, boog zich over hem heen maar deed geen poging hem bij te brengen. Hij had reden om zeker te zijn dat de ander niet ernstig gewond was. Hij wilde hem niet wakker maken tot hij tijd had gehad om zijn gedachten helemaal op orde te brengen.

Want hij had werk te doen, werk dat zorgvuldig gedaan moest worden, zonder fouten te maken. Iedereen, dacht hij met een wrange grijns, maakt plannen om zijn toekomst veilig te stellen.

Hij ging zijn verleden veilig stellen.

Daar was de kwestie van het instellen van de tijdpoort als hij toe was aan het terugzenden van zijn jongere ik. Toen hij een paar minuten geleden had afgestemd op het tafereel in zijn oude kamer, was hij erin gekomen vlak voor zijn jongere ik door de poort werd geslagen. Als hij hem terugzond moest hij de instelling wijzigen tot ongeveer twee uur van die middag. Dat zou eenvoudig genoeg zijn;

hij hoefde maar een kort segment af te zoeken tot hij zichzelf alleen achter zijn bureau zag zitten.

Maar de tijdpoort was op een later tijdstip in de kamer verschenen; daar had hij net voor gezorgd. Hij vond het verwarrend.

Wacht nu eens even - als hij de instelling van de tijdregeling veranderde, dan zou de poort op het eerdere tijdstip in zijn kamer verschijnen, daar blijven, en later gewoon opgaan in de poort die een uur later verscheen. Ja, dat klopte. Voor iemand in de kamer zou het lijken alsof de poort er al die tijd was geweest, vanaf ongeveer twee uur.

Wat ook het geval was geweest. Daar zou hij voor zorgen.

Ervaren als hij was met de verschijnselen van de tijdpoort, was er toch een sterke en subtiele verstandelijke inspanning voor nodig om anders dan in termen van tijdsduur te denken, om een eeuwig standpunt in te nemen.

En daar was de hoed nog. Hij raapte hem op en probeerde hem. Hij paste niet erg goed, zeker omdat hij tegenwoordig langer haar droeg. De hoed moest opgeborgen worden waar hij gevonden zou worden - O ja, in de regelbox. En het aantekenboekje ook.

Het aantekenboekje, het aantekenboekje - Mm-m-m - Daar was iets geks mee aan de hand. Toen het gestolen boekje gekreukeld en bijna onleesbaar was geworden, vier jaar geleden, had hij de inhoud zorgvuldig overgenomen in een nieuw boekje - meer om zijn kennis van het Engels op te frissen dan uit een behoefte om het als gids te gebruiken. Het versleten exemplaar had hij vernietigd; het was het nieuwe dat hij wilde halen om het in de box op te bergen waar het gevonden kon worden.

In dat geval waren er nooit twee aantekenboekjes geweest. Het exemplaar dat hij nu bezat zou, nadat het door de poort naar tien jaar in het verleden was genomen, het boekje worden waaruit hij het had gekopieerd. Het waren eenvoudig verschillende segmenten van hetzelfde proces, gemanipuleerd door middel van de poort om gelijktijdig te bestaan, zij aan zij, tijdens een bepaalde tijdsduur.

Zoals hijzelf - op zekere middag.

Hij wou dat hij het versleten boekje niet had vernietigd. Als hij het bij de hand had, kon hij de twee vergelijken en zich ervan overtuigen dat ze identiek waren afgezien van de slijtage van de toenemende entropie.

Maar wanneer had hij de taal geleerd, opdat hij zo'n woordenlijst kon samenstellen? Toen hij het boekje had gekopieerd had hij de taal al gekend - het kopiëren was niet echt noodzakelijk geweest.

Maar hij hád het gekopieerd.

Het natuurkundige proces stond hem duidelijk voor de geest, maar het intellectuele proces ervan was volkomen cirkelvormig. Zijn oudere ik had zijn jongere ik een taal geleerd die de oudere ik kende doordat de jongere ik, nadat hij hem geleerd had, opgroeide en de oudere ik werd, en daardoor in staat was om iemand de taal te leren.

Maar waar was het begonnen?

Wat komt er eerst, de kip of het ei?

Je voert de ratten aan de katten, vilt de katten, en voert de karkassen van de katten aan de ratten die op hun beurt weer aan de katten worden gevoerd. De perpetuümmobile-bontfabriek.

Als God de wereld schiep, wie schiep God dan?

Wie schreef het aantekenboek? Wie begon de keten?

Hij voelde de verstandelijke wanhoop van iedere oprechte filosoof. Hij wist dat hij ongeveer evenveel kans had om zulke problemen te begrijpen als een collie ooit zal snappen hoe hondevoer in blikken terechtkomt. Toegepaste psychologie was meer zijn terrein - wat hem eraan deed denken dat er bepaalde boeken waren die voor zijn jongere ik heel nuttig zouden zijn, als hij wilde leren hoe hij de politieke kwesties moest behandelen van het land dat hij zou gaan besturen. Hij nam zich voor een lijst te maken.

De man op de vloer verroerde zich weer en ging rechtop zitten. Wilson wist dat de tijd gekomen was om zich van zijn verleden te verzekeren. Hij maakte zich geen zorgen; hij had het feilloze zelfvertrouwen van de gokker die het in zijn vingers heeft, die wéét wat de volgende worp van de dobbelstenen zal opleveren.

Hij boog zich over zijn alter ego. 'Ben je in orde?' vroeg hij.

'Geloof het wel,' mummelde de jongere man. Hij bracht zijn hand naar zijn bebloede gezicht. 'Mijn hoofd doet pijn.'

'Dat verbaast me niet,' zei Wilson. 'Je bent erdoor komen duikelen. Ik geloof dat je op je hoofd bent geland.'

Zijn jongere ik scheen zijn woorden niet meteen te begrijpen. Hij keek daas om zich heen, alsof hij zich probeerde te oriënteren. Weldra vroeg hij: 'Erdoor? Waardoor?'

'Door de poort natuurlijk,' zei Wilson. Hij knikte naar de poort, denkend dat de aanblik ervan de duizelige jongen op het rechte spoor zou brengen.

De jonge Wilson keek over zijn schouder in de aangeduide richting, schoot met een ruk rechtop, rilde, en deed zijn ogen dicht. Na wat een kort gebed leek te zijn deed hij ze weer open en keek weer en vroeg: 'Ben ik daardoor gekomen?'

'Ja,' verzekerde Wilson hem.

'Waar ben ik?'

'In de zaal van de poort in het hoge paleis van Norkaal. Maar belangrijker,' voegde Wilson eraan toe, 'is wanneer je bent. Je bent iets meer dan dertigduizend jaar naar de toekomst gegaan.'

Deze kennis scheen hem niet gerust te stellen. Hij stond op en wankelde naar de poort. Wilson legde weerhoudend een hand op zijn schouder. 'Waar ga je heen?'

'Terug!'

'Niet zo snel.' Hij durfde hem nog niet terug te laten gaan, niet totdat de poort opnieuw ingesteld was. Bovendien was hij nog dronken - zijn drankkegel was ontstellend. 'Je gaat binnenkort weer terug - daar geef ik je mijn woord op. Maar laat me eerst je wonden verbinden. En je moet uitrusten. Ik moet je een paar dingen uitleggen, en je kunt een boodschap voor me doen als je teruggaat - tot ons wederzijds voordeel. Er staat jou en mij een grootse toekomst te wachten, mijn jongen - een grootse toekomst!'

Een grootse toekomst!