I

Aan boord van de verkenningskruiser Blauelm was zich een lelijke menigvuldigheid van psychoneurale aandoeningen aan het ontwikkelen. Het had geen zin om de expeditie, die al drie maanden in de ruimte was, al te lang te rekken: verkenner Bernisty gaf bevel voor de terugreis naar Blauwe Ster.

Maar het moreel steeg niet, men werd niet vrolijker; de schade was al aangericht. Als reactie op de grote spanningen vervielen de op het scherp van hun zenuwen levende technici tot trieste apathie, en ze zaten voor zich uit te staren als andromorfen. Ze aten weinig, spraken nog minder. Bernisty poogde verscheidene listen: wedijver, subtiele muziek, pikant voedsel, maar zonder gevolg.

Bernisty ging nog verder: op zijn bevelen sloten de speelvrouwen zich op in hun hutten en zongen erotische liederen in het luidsprekerstelsel van het schip. Toen ook deze maatregel bleek te falen, zat Bernisty opgescheept met een dilemma. Op het spel stond de identiteit van zijn ploeg, die zo vaardig was samengesteld - die en die meteoroloog moest samenwerken met die en die scheikundige; die plantkundige voor gene virusanalist. Om zo gedemoraliseerd terug te keren naar Blauwe Ster - Bernisty schudde zijn hoekige hoofd. Geen waagstukken meer in de Blauelm.

'Laten we dan langer wegblijven,' opperde Berel, zijn favoriete onder de speelvrouwen.

Bernisty schudde van nee, denkend dat Berels verstand haar nu in de steek liet. 'We zouden van de wal in de sloot raken.'

'Wat ga je dan doen?'

Bernisty gaf toe dat hij geen benul had, en hij ging weg om na te denken. Later die dag besloot hij tot een koers met immense gevolgen; hij zwenkte af om een verkenning uit te voeren van het Kay-stelsel. Als iets het moreel van zijn mannen zou verbeteren, dan was dit het wel.

De omweg was riskant, maar niet bijzonder: het pikante van het waagstuk kwam van het boeiend vreemde, het eigenaardige van de Kay-steden met hun taboe tegen geregelde vormen, het bizarre sociale stelsel van de Kay.

De ster Kay werd feller en groter, en Bernisty zag dat zijn list werkte. Wederom werd er gepraat en gedebatteerd en waren de grijze stalen gangen vol leven.

De Blauelm gleed boven de ecliptica van Kay; de verschillende werelden schoten langs, op zo'n geringe afstand dat het bewegen, het bonzen van de steden, de dynamische harteklop van de werkplaatsen duidelijk te zien waren in de beeldschermen. Kith en Kelmet - deze twee onder een koepel - Karnfray, Koblenz, Kavanaf, dan de centrale zonnester Kay; dan Kool, te warm voor leven; daarna Konbald en Kinsle, de ammoniakreuzen, bevroren en dood - en het Kay-stelsel lag achter het schip.

Nu wachtte Bernisty op hete kolen. Zou er een terugval volgen naar het levenloze, of was de prikkel voldoende voor de rest van de reis? Blauwe Ster lag vooruit, nog een week reizen. Daartussen lag een gele ster zonder ogenschijnlijk belang... Tijdens de passage van de gele ster openbaarden zich de immense consequenties van Bernisty's list.

'Planeet!' zong de kartograaf.

Dit was geen uitroep die opwinding verwekte; de afgelopen acht maanden had hij vele malen door de Blauelm weerklonken. Altijd was de planeet zo warm gebleken dat ijzer er smolt; of zo koud dat gas er bevroor; of zo giftig dat de huid verteerde; of zo gespeend van lucht dat de longen uit je lichaam werden gezogen. De uitroep was geen prikkel meer.

'Atmosfeer!' riep de kartograaf. De meteoroloog keek belangstellend op. 'Gemiddelde temperatuur - vierentwintig graden!'

Bernisty kwam kijken en mat zelf de zwaartekracht. 'Eén-een-tiende normaal...' Hij wenkte de navigator, die niet méér nodig had om een landing uit te rekenen.

Bernisty stond de planeetschijf te bekijken in de beeldplaat. 'Er moet iets mis mee zijn. Of de Kay, of wijzelf moeten hem honderd keer gecontroleerd hebben; hij ligt direct tussen ons in.'

'Er is geen aantekening over deze planeet, Bernisty,' meldde de bibliothecaris die gretig in zijn banden en stiften wroette. 'Geen dossier van een verkenning; geen dossier van niets.'

'Het is toch zeker bekend dat de ster bestaat?' vroeg Bernisty met een vleugje sarcasme.

'O, zeker - wij noemen hem Maraplexa, de Kay noemen hem Melliflo. Maar er is geen melding dat een van beide stelsels de planeet heeft verkend of ontwikkeld.'

'Atmosfeer,' riep de meteoroloog. 'Methaan, kooldioxyde, ammoniak, waterdamp. Onadembaar, maar type 6-D - potentieel.'

'Geen chlorofyl, geen hemofyl of petradine-absorptie,' mompelde de plantkundige met een oog op de spectrograaf. 'Kortom - geen inheemse vegetatie.'

'Laat mij dit even allemaal begrijpen,' zei Bernisty. 'Temperatuur, zwaartekracht, en druk zijn in orde?'

'In orde.'

'Geen verterend gas?'

'Geen.'

'Geen inheems leven?'

'Geen spoor van.'

'En geen aantekeningen van exploratie, claims, of ontwikkeling?'

'Geen.'

'Dan,' zei Bernisty triomfantelijk, 'nemen wij hem in beslag.' Tegen de radioman: 'Zend een bericht van voornemen uit. Zend naar alle kwadranten, het Archiefbureau. Vanaf dit uur is Maraplexa een ontwikkeling van Blauwe Ster!'

De Blauelm ging langzamer, en daalde. Bernisty zat te kijken met Berel het speelmeisje.

'Waarom - waarom - waarom?' debatteerde Blandwick de navigator met de kartograaf. 'Waarom hebben de Kay hier geen ontwikkelling op gang gebracht?'

'Blijkbaar om dezelfde reden dat wij dat niet hebben gedaan; wij zoeken het te ver.'

'We kammen de randen van de melkweg uit,' zei Berel met een listige zijdelingse blik op Bernisty. 'Wij zeven de bolvormige sterrenhopen.'

'En hier,' zei Bernisty spijtig, 'bijna een buurman van onze eigen ster - een wereld waarvan alleen de atmosfeer gewijzigd hoeft te worden - een wereld die we tot een tuin kunnen herscheppen!'

'Maar zullen de Kay het toestaan?' bracht Blandwick te berde.

'Wat kunnen ze doen?'

'Dit zal hard aankomen voor hen.'

'Des te jammerder voor de Kay!'

'Zij zullen zich beroepen op een eerder recht.'

'Er bestaan geen archieven om dat mee aan te tonen.'

'En dan -'

Bernisty viel hem in de rede. 'Blandwick, ga de schorre onheilsvoorspeller uithangen bij de speelmeisjes. Als de mannen aan het werk zijn, zullen zij zich vervelen en dus naar jouw gejammer luisteren.'

'Ik ken de Kay,' hield Blandwick vol. 'Zij zullen zich nooit onderwerpen aan wat zij als een belediging zullen ervaren - een stap vooruit door Blauwe Ster!'

'Ze hebben geen keus; ze moeten zich wel onderwerpen,' verkondigde Berel, met de lachende roekeloosheid die haar oorspronkelijk onder Bernisty's aandacht had gebracht.

'Jullie vergissen je,' riep Blandwick opgewonden, en Bernisty stak zijn hand op om om vrede te smeken.

'We zullen zien, we zullen zien.'

Weldra bracht Bufco - de radioman - drie berichten. Het eerste kwam van Blauwe Ster Centrale en bracht gelukwensen over; het tweede kwam van het Archiefbureau en bekrachtigde de ontdekking; het derde kwam van Kerrykirk en was kennelijk een gehaaste improvisatie. Het deelde mee dat het Kay-stelsel Maraplexa sinds lange tijd als neutraal gebied beschouwde, een niemandsland tussen de twee stelsels; dat een ontwikkeling van Blauwe Ster niet welwillend ontvangen zou worden.

Bernisty grinnikte om elk van de drie berichten, en het meest om het laatste. 'De oren van hun verkenners tuiten; zij hebben nieuw land nog wanhopiger nodig dan wij, met hun vruchtbare voortplanting.'

'Als wroetende varkens, in plaats van ware mensen,' trok Berel haar neusje op.

'Het zijn ware mensen, als de legende geloofd mag worden. Men zegt dat wij allemaal van dezelfde planeet afstammen - allemaal van dezelfde eenzame wereld.'

'Het is een mooie legende, maar: waar is deze wereld, deze oude Aarde van de fabel?'

Bernisty haalde zijn schouders op. 'Ik hecht geen geloof aan de mythe; en nu - hier ligt onze wereld onder ons.'

'Hoe zul je hem noemen?'

Bernisty dacht na. 'Te zijner tijd vinden we wel een naam. Misschien "Nieuwe Aarde", om onze oerplaneet te eren.'

Het ongeoefend oog had Nieuwe Aarde wellicht hardvochtig, grimmig, wild gedacht. De winderige atmosfeer brulde over vlakten en bergen; zonlicht straalde fel op woestijnen en zeeën van witte alkali. Bernisty evenwel zag de wereld als een ruwe diamant: het klassieke voorbeeld van een wereld die rijp was voor modificatie. De straling was goed; de zwaartekracht was goed; de atmosfeer bevatte geen halogenen of verterende bestanddelen; de grond was vrij van inheems leven, en van inheemse proteïnen die een nog doeltreffender gif waren dan halogenen.

Over het winderig oppervlak slenterend besprak hij dit alles met Berel. 'Van zulke aarde worden tuinen aangelegd,' sprak hij met een gebaar naar de lössvlakte die zich uitstrekte vanaf de voet van het schip. 'En van zulke heuvels -' hij wees naar de keten achter hen '-komen rivieren.'

'Als er hemelwater bestaat om tot regen te worden,' merkte Berel op.

'Details, details; kunnen wij ons ecologen noemen en de moed verliezen door zulke kleine details?'

'Ik ben een speelmeisje, geen ecoloog

'Behalve in de ruimst mogelijke zin.'

'- duizend miljard ton water kan ik geen klein detail vinden.'

Bernisty lachte. 'We schrijden voort met gemakkelijke fasen. Eerst wordt de kooldioxyde neergezogen en gereduceerd; daarom hebben wij vandaag over de löss standaardbasiswikke 6-D uitgezaaid.'

'Maar wat moet het ademen? Hebben planten geen zuurstof nodig?'

'Kijk.'

Uit de Blauelm ontsnapte een wolk bruingroene rook die in een vette pluim opsteeg om door de wind te worden weggedragen. 'Sporen van symbiotische korstmossen: type Z vormt zuurstofblaasjes op de wikke. Type RS is niet-fotosynthetisch - het verbindt methaan met zuurstof om water te maken, dat de wikke voor zijn groei gebruikt. De drie planten vormen de standaard-begineenheid voor werelden als deze.'

Berel keek rond de stoffige einder. 'Ik neem aan dat het zich zal ontwikkelen zoals jij voorspelt - en ik zal nimmer ophouden mij te verbazen.'

'Over drie weken zal de vlakte groen zijn; over zes weken zal het sporenvormen en uitzaaien in volle gang zijn; over zes maanden zal de hele planeet twaalf meter diep onder de vegetatie zitten, en over een jaar beginnen we de uiteindelijke ecologie van de planeet te vestigen.'

'Als de Kay het toestaan.'

'De Kay kunnen het niet voorkomen; de planeet is van ons.'

Berel inspecteerde zijn forse schouders, zijn harde profiel.

'Jij spreekt met mannelijke zekerheid, terwijl alles afhangt van de tradities van het Archiefbureau. Ik bezit niet zo'n zekerheid; mijn heelal is twijfelachtiger.'

'Jij bent intuïtief; ik ben rationeel.'

'De rede,' peinsde Berel, 'zegt je dat de Kay zich zullen neerleggen bij de wetten van het Archief; mijn intuïtie zegt me dat ze dat niet zullen doen.'

'Maar wat kunnen zij doen? Ons aanvallen? Ons verdrijven?'

'Wie weet?'

Bernisty snoof verachtelijk. 'Dat zullen ze niet durven.'

'Hoe lang wachten we hier?'

'Alleen tot we kunnen verifiëren of de wikke ontkiemt, dan terug naar Blauwe Ster.'

'En dan?'

'En dan - dan komen we terug om de ecologie op grote schaal te ontwikkelen.'

 

2

Op de dertiende dag sjokte Bartenbrock, de plantkundige terug na een dag op de winderige löss om de eerste scheuten van de vegetatie aan te kondigen. Hij liet Bernisty monsters zien - bleke stengeltjes met glanzende blaadjes aan de top.

Bernisty onderzocht ze kritisch. Aan de stelen zaten zakjes als gallen in twee kleuren - lichtgroen en wit. Hij toonde ze aan Berel. 'De groene blaasjes slaan zuurstof op, de witte verzamelen water.'

'Zo,' zei Berel. 'Nieuwe Aarde begint zijn atmosfeer al te veranderen.'

'Voor je leven ten einde loopt, zul je steden van Blauwe Ster op die vlakte zien.'

'Ergens, mijn Bernisty, betwijfel ik dat.'

De koptelefoon maakte een geluid. 'Verkenner Bernisty; hier radioman Bufco. Drie schepen cirkelen om de planeet; ze weigeren op seinen te reageren.'

Bernisty wierp de wikkestengel op de grond. 'Dat zullen de Kay zijn.'

Berel keek hem na. 'Waar zijn de steden van Blauwe Ster nu?'

Bernisty haastte zich weg zonder te antwoorden. Berel volgde hem naar de regelkamer van de Blauelm waar Bernisty de beeldplaat instelde. 'Waar zij ze?' vroeg zij.

'Nu net aan de andere kant van de planeet - op verkenning.' 'Wat voor soort schepen zijn het?'

'Aanvals-patrouilleschepen. Kay-fabrikaat. Hier komen ze.'

Drie donkere vormen verschenen op het scherm. Bernisty beval Bufco: 'Stuur de Universele Begroetingscode uit.'

'Ja, Bernisty.'

Bernisty keek, terwijl Bufco in de archaïsche Universele taal sprak.

De schepen vertraagden, zwenkten, daalden.

'Het lijkt erop,' zei Berel zacht, 'alsof ze landen.'

'Ja.'

'Ze zijn gewapend; ze kunnen ons vernietigen.'

'Dat kunnen ze - maar ze zullen het niet durven.'

'Ik geloof dat je de psyche van de Kay niet helemaal begrijpt.'

'Jij wel?' snauwde Bernisty.

Ze knikte. 'Toen ik aan mijn meisjestijd begon, studeerde ik; nu ik het einde ervan nader, ben ik van zins verder te studeren.'

'Als meisje ben je produktiever; terwijl jij studeert en je knappe kopje volstopt, moet ik een nieuwe metgezellin vinden voor mijn omzwervingen.'

Ze knikte naar de dalende zwarte schepen. 'Als iemand van ons nog omzwervingen in het verschiet heeft.'

Bufco boog zich over zijn instrument toen er een stem uit het rooster kwam. Bernisty luisterde naar lettergrepen die hij niet verstond, maar de gebiedende klanken vertelden hun eigen verhaal.

'Wat zegt hij?'

'Hij eist dat wij de planeet ontruimen; hij zegt dat de Kay hem opeisen.'

'Zeg hem dat hij zelf kan ontruimen; zeg hem dat hij gek is... Nee, beter: zeg hem dat hij zich moet verstaan met het Archiefbureau.'

Bufco sprak in de archaïsche taal; het antwoord knetterde terug.

'Hij landt. Hij klinkt nogal vastberaden.'

'Laat hem maar landen; laat hem maar vastberaden zijn! Onze claim wordt gegarandeerd door het Archiefbureau!' Maar toch zette Bernisty zijn hoofdkoepel op en hij ging naar buiten om de Kay-schepen op de löss te zien landen, en hij huiverde toen de energie de tere jonge wikke verzengde die hij had geplant.

Achter hem kwam Berel naar buiten. 'Wat doe jij hier?' vroeg hij bruusk. 'Dit is geen plek voor speelmeisjes.'

'Ik kom nu als studente.'

Bernisty lachte kort; het idee van Berel als ernstig werker leek hem ergens bespottelijk.

'Je lacht,' zei Berel. 'Goed, laat mij met de Kay spreken.'

'Jij!'

'Ik ken Kay en Universeel.'

Bernisty keek woedend, toen haalde hij zijn schouders op. 'Je mag tolken.'

De sluizen van het zwarte schip gingen open; acht Kay-mannen kwamen naar buiten. Dit was de eerste keer dat Bernisty iemand van het vreemde stelsel ontmoette, en op het eerste gezicht vond hij ze even bizar als hij had verwacht. De meesten waren lange, magere mannen. Ze droegen gladde lange zwarte capes; het haar was glad van hun hoofd geschoren en hun schedel was versierd met dikke lagen knalrode en zwarte verf.

'Zonder twijfel,' fluisterde Berel, 'vinden zij ons even uniek.'

Bernisty gaf geen antwoord, omdat hij zichzelf nog nooit uniek had gevonden.

De acht mannen bleven staan, op zes meter afstand, en staarden naar Bernisty met nieuwsgierige, koude, onvriendelijke ogen. Bernisty merkte dat allen gewapend waren.

Berel sprak: de donkere ogen gleden verrast naar haar toe. De voorste Kay-man antwoordde.

'Wat zegt hij?' wilde Bernisty weten.

Berel grijnsde. 'Ze vragen of ik, een vrouw, de expeditie leid.'

Bernisty rilde en bloosde. 'Vertel ze dat ik, verkenner Bernisty, het volledige bevel voer.'

Berel sprak weer, nogal wat langer dan nodig leek om zijn boodschap over te brengen. De Kay gaf antwoord.

'Wel?'

'Hij zegt dat wij moeten vertrekken; dat hij een machtiging bezit van Kerrykirk om de planeet te ontruimen, zonodig met geweld.'

Bernisty nam de man op. 'Vraag zijn naam,' zei hij, om wat tijd te winnen.

Berel ontving een koel antwoord. 'Hij is een of ander soort commodore,' vertelde ze Bernisty. 'Ik weet het niet helemaal zeker. Hij heet Kallish of Kallis...'

'Nou, vraag Kallish of hij van plan is een oorlog te beginnen. Vraag hem aan welke kant hij denkt dat het Archiefbureau zal staan.'

Berel vertaalde. Kallish antwoordde wijdlopig.

'Hij houdt vol dat wij ons op Kay-grond bevinden, dat Kay-kolonisten deze wereld hebben verkend, maar de verkenning nooit hebben vastgelegd. Hij beweert dat als er oorlog komt, het onze verantwoordelijkheid is.'

'Hij wil ons overbluffen,' mompelde Bernisty uit zijn mondhoek. 'Dat spelletje kan door twee gespeeld worden.' Hij trok zijn naaldbundel, kraste een rokende streep in het stof op twee passen voor Kallish.

Kallish reageerde scherp. Zijn hand vloog naar zijn eigen wapen. De rest van zijn groep deed hem na.

Bernisty zei zacht: 'Zeg dat ze moeten vertrekken, terug naar Kerrykirk, als ze de bundel niet over hun benen willen hebben.'

Berel vertaalde en probeerde haar nervositeit uit haar stem te houden. Als antwoord knipte Kallish zijn eigen bundel aan en brandde een laaiend oranje teken voor Bernisty in de grond.

Beverig vertaalde Berel zijn boodschap. 'Hij zegt dat we moeten vertrekken.'

Langzaam brandde Bernisty nog een streep in het stof, dichter bij de in het zwart gestoken voeten. 'Hij vraagt erom.'

Berel zei met een bezorgde stem: 'Bernisty, je onderschat de Kay! Ze zijn keihard - halsstarrig -'

'En zij onderschatten Bernisty!'

Onder de Kay werd staccato gepraat; toen kwam Kallish met rukkerige zwierigheid in beweging en legde weer een flikkerende groef neer, vlak bij Bernisty's voeten.

Bernisty zwaaide even op zijn voeten, maar toen klemde hij zijn kaken op elkaar en boog zich naar voren.

'Dit is een gevaarlijk spelletje,' riep Berel.

Bernisty richtte, spetterde heet stof over Kallish' sandalen. Kallish stapte achteruit; de Kay achter hem brulden. Met zijn gezicht in een somber grijnzend masker begon Kallish langzaam een streep te branden die over Bernisty's enkels zou snijden. Bernisty kon achteruit gaan - of Kallish kon zijn bundel afbuigen...

Berel zuchtte. De bundel groeide kaarsrecht, Bernisty stond star als een rots. De bundel sneed door de grond, sneed over Bernisty's voeten, sneed verder.

Bernisty stond nog te grijnzen. Hij hief zijn naaldbundel.

Kallish draaide zich op zijn hielen om, beende weg. De zwarte cape wapperde in de ammoniakwind.

Bernisty bleef staan kijken, een starre gestalte, bevroren tussen triomf, pijn en razernij. Berel wachtte, durfde niet te spreken. Er ging een minuut voorbij. De Kay-schepen stegen op van de stoffige bodem van Nieuwe Aarde, en de energie ervan verbrandde nog meer tere jonge wikke...

Berel keerde zich naar Bernisty; hij wankelde; zijn gezicht was vertrokken en doodsbleek. Ze ving hem op onder zijn armen. Uit de Blauelm kwamen Blandwick en een dokter. Ze legden Bernisty op een brancard en brachten hem naar de ziekenboeg.

Terwijl de dokter textiel en leer wegknipte van de verkoolde botten, zei Bernisty schor tegen Berel: 'Ik heb vandaag gewonnen. Ze zijn nog niet klaar... Maar vandaag - heb ik gewonnen!'

'Het heeft je je voeten gekost!'

'Ik kan nieuwe voeten laten groeien' - Bernisty snakte naar adem en zweette toen de dokter een blote zenuw aanraakte - 'ik kan geen nieuwe planeet laten groeien...'

 

In weerwil van wat Bernisty verwachtte, landden de Kay niet meer op Nieuwe Aarde. De dagen verstreken zelfs bedrieglijk rustig. De zon kwam op, straalde een poos over het okeren, gele en grijze landschap, en zonk in een westelijke poel van groen en rood. De winden bedaarden; een eigenaardige kalmte daalde neer over de lössvlakte. Door deskundige toediening van hormonen, transplantaties van calcium en huid, slaagde de dokter erin Bernisty's voeten weer aan het groeien te krijgen. Voorlopig hobbelde hij rond op speciale schoenen en bleef dicht bij de Blauelm.

Zes dagen nadat de Kay waren gekomen en gegaan, arriveerde de Beaudry van Blauwe Ster. Hij bracht een compleet ecologisch laboratorium met voorraden zaden, sporen, eieren, sperma; kuit, bollen, stekken; bevroren visjes, copepoda, experimentele cellen en embryo's; maden, larven, poppen; amoeben, bacteriën, virussen; benevens voedselculturen en -oplossingen. Er waren ook gereedschappen om ingevoerde soorten te manipuleren of muteren; zelfs een voorraad rauw nucleïne, patroonloos weefsel, helder protoplasma waaruit simpele levensvormen konden worden ontworpen en gebouwd. Nu kon Bernisty kiezen tussen teruggaan naar Blauwe Ster met Blauelm, of blijven om leiding te geven aan de ontwikkeling van Nieuwe Aarde. Zonder er bewust bij na te denken maakte hij zijn keus: hij bleef. Bijna tweederde van zijn technische staf koos hetzelfde. En de dag na aankomst van de Beaudry, steeg de Blauelm op naar Blauwe Ster.

Het was in verschillende opzichten een opmerkelijke dag. Hij betekende een complete verandering in Bernisty's leven: van verkenner, simpel en zonder omhaal, tot hoger gespecialiseerd meester-ecoloog, met bijbehorende toename van prestige. Op deze dag nam Nieuwe Aarde de schijn van een bewoonbare wereld aan, in plaats van alleen een kale massa rots en gas die gemodelleerd moest worden. De wikke op de lössvlakte was tot een gevlekte groenbruine zee bestrooid met plekken korstmos geworden. Het eerste zaad was al op weg De mossen hadden al drie of vier keer sporen gevormd. Tot dusver was er nog geen waarneembare verandering in de atmosfeer gekomen; die bestond nog steeds uit C02, methaan, ammoniak, met sporen waterdamp en edelgassen, maar het effect van de wikke verliep volgens een rekenkundige reeks en voorlopig was de totale hoeveelheid begroeiing nog klein.

De derde belangrijke gebeurtenis op deze dag was het verschijnen van Kathryn.

Ze kwam omlaag in een kleine ruimteboot en landde op een ruwe manier die wees op gebrek aan vaardigheid of op grote lichamelijke zwakte. Bernisty bekeek de landing van de boot vanaf de dorsale wandelgang van de Beaudry. Berel stond bij zijn elleboog.

'Een Kay-boot,' zei Berel schor.

Bernisty keek haar vlug en verrast aan. 'Waarom zeg je dat? Het zou een boot van Alvan of Canopus kunnen zijn - of uit het Graemerstelsel, of een Dannisch schip van Copenhag.'

'Nee. Het is Kay.'

'Hoe weet je dat?'

Uit de boot strompelde de gedaante van een jonge vrouw. Zelfs op deze afstand kon je zien dat ze heel knap was - iets in haar zelfverzekerde bewegingen, haar vlotte sierlijkheid... Ze droeg een hoofdkoepel, maar weinig meer. Bernisty voelde Berel verstijven. Jaloezie? Daar had ze helemaal geen last van als hij zich vermaakte met andere speelmeisjes; voelde zij hier een diepere bedreiging?

Berel zei met een keelstem: 'Ze is een spionne - een Kay-spionne. Stuur haar weg!' Bernisty zette zijn eigen koepel op. Een paar minuten later liep hij de stoffige vlakte op en de jonge vrouw tegemoet, die langzaam tegen de wind optornde.

Bernisty bleef staan, nam haar op. Ze was tenger, teerder gebouwd dan de meeste vrouwen van Blauwe Ster; ze had een dikke kap van zwarte elfenlokken; een bleke huid met de lichtende aanblik van oud velijn; grote donkere ogen.

Bernisty voelde een eigenaardig brok in zijn keel rijzen; een gevoel van ontzag en het beschermersinstinct dat Berel noch een andere vrouw ooit hadden doen ontwaken. Berel stond achter hem. Berel was vijandig gestemd; Bernisty en de vreemde vrouw voelden het beiden.

Berel zei: 'Ze is een spionne - duidelijk! Zend haar weg!'

Bernisty zei: 'Vraag haar wat ze wil.'

De vrouw zei: 'Ik spreek jouw taal van Blauwe Ster, Bernisty; je kunt het me zelf vragen.'

'Uitstekend. Wie ben je? Wat doe je hier?'

'Ik heet Kathryn

'Ze is een Kay!' zei Berel.

'-en ik ben een misdadigster. Ik ontkwam aan mijn straf en vluchtte in deze richting.'

'Kom,' zei Bernisty. 'Ik zou je nauwkeuriger willen onderzoeken.'

In de kantine van de Beaudry, die volstond met nieuwsgierige mensen, vertelde ze haar verhaal. Ze beweerde de dochter van een Kirkassische vrijheer te zijn -

'Wat is dat?' vroeg Berel sceptisch.

Kathryn antwoordde rustig: 'Een paar van de Kirkassischen hebben nog steeds hun forten in de Keviotbergen - een volk dat afstamt van oude rovers.'

'Dus jij bent de dochter van een rover?'

'Meer nog; ik ben op eigen kracht een misdadigster geworden,' antwoordde Kathryn kalm.

Bernisty kon zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen.

'Wat heb je gedaan, meisje; wat heb je dan gedaan?'

'Ik pleegde de daad van -' hier gebruikte ze een Kay-woord dat Bernisty niet begreep. Berels gefronste voorhoofd gaf aan dat zij het evenmin kende. 'Daarna,' vervolgde Kathryn, 'keerde ik een wierookbrander om op het hoofd van een priester. Als ik berouw had gevoeld, dan was ik gebleven om gestraft te worden. Maar omdat dat niet het geval was, ben ik naar hier gevlucht in de ruimteboot.'

'Ongelooflijk!' zei Berel walgend.

Bernisty keek geamuseerd toe. 'Blijkbaar, meisje, denkt men dat jij een Kay-spionne bent. Wat zeg je daarvan?'

'Als ik dat was of niet - in ieder geval zou ik het ontkennen.'

'Dan ontken je het?'

Kathryns gezicht plooide zich; ze barstte uit in een lach van louter verrukking. 'Nee. Ik geef het toe. Ik ben een Kay-spionne.'

'Ik wist het wel, ik wist het wel -'

'Stil, vrouw,' zei Bernisty. Hij keek weer naar Kathryn, en zijn voorhoofd was gerimpeld van verbazing. 'Geef je toe datje een spionne bent?'

'Gelooft u mij?' 

'Bij de stieren van Bashan - ik weet niet wat ik geloven moet!'

'Ze is een sluwe bedriegster - listig!' raasde Berel. 'Ze smeert handig stroop om je ogen!'

'Stil!' brulde Bernisty. 'Ik ben minstens zo opmerkzaam als ieder ander!' Weer tegen Kathryn: 'Alleen een dwazin zou erkennen dat ze een spionne was.'

'Misschien ben ik wel een dwazin,' zei zij met ernstige eenvoud.

Bernisty wierp zijn handen omhoog. 'Goed dan, wat maakt het uit? Er zij hier toch geen geheimen. Als je wilt spioneren, ga je gang - even steels of openlijk als je wilt, wat je het best uitkomt. En als je alleen een toevluchtsoord zoekt, dan ben je welkom, want dit is het grondgebied van Blauwe Ster.'

'Mijn dank aan jou, Bernisty.'

 

3

Bernisty vloog uit met Broderick de kartograaf, om kaarten te maken, te fotograferen, te verkennen en in het algemeen Nieuwe Aarde te inspecteren. Het landschap leek overal min of meer gelijk - een naargeestig oppervlak vol littekens als het inwendige van een uitgebrande aardewerkoven. Overal grensden lössvlakten van door de wind verspreid stof aan hardvochtige rotspieken.

Broderick stootte Bernisty aan. 'Kijk.'

Het gebaar volgend zag Bernisty drie vaag omlijnde maar onmiskenbare vierkanten op de woestijn onder hen - enorme gebieden van verbrokkelde steen bezaaide met zand.

'Dat zijn of de meest gigantische kristallen die het heelal ooit heeft aanschouwd,' zei Bernisty, 'of - wij zijn niet het eerste intelligente ras dat voet op deze planeet zet.'

'Zullen we landen?'

Bernisty tuurde naar de vierkanten door zijn telescoop. 'Er is weinig te zien... Laat maar over aan de archeologen. Ik zal er een paar bestellen bij Blauwe Ster.'

Op de terugweg naar de Beaudry riep Bernisty opeens: 'Stop!'

Ze landden de verkenner. Bernisty stapte uit en inspecteerde met enorme voldoening een plek bruingroene vegetatie: standaardwikke 6-D, bedekt met blaasjes van de symbiotische korstmossen die hem water en zuurstof voerden.

'Nog zes weken,' zei Bernisty, 'en dan schuimt de wereld van dit spul.'

Broderick tuurde van dichtbij naar een blad. 'Wat is die rode vlek?' 'Een rode vlek?' Bernisty tuurde, fronste. 'Het ziet eruit als een roest, een schimmel.'

'Is dat goed?'

'Nee - natuurlijk niet! Het is slecht!... Ik begrijp het niet. Deze planeet was steriel toen wij landden.'

'Sporen vallen binnen uit de ruimte,' opperde Broderick. Bernisty knikte. 'En ruimteboten ook. Kom, we gaan terug naar de Beaudry. Heb je de positie van deze plek?'

'Tot op de centimeter.'

'Het geeft niet. Deze kolonie zal ik doden.' En Bernisty schroeide de grond schoon van de plek wikke waar hij zo trots op was geweest. Zwijgend vlogen ze terug naar de Beaudry, over de vlakte die nu dik begroeid was met gevlekte vegetatie. Uitstappend rende Bernisty niet naar de Beaudry maar naar de begroeiing en inspecteerde de bladeren. 'Hier niet... Hier ook niet - en hier evenmin...'

'Bernisty!'

Bernisty keek om. Baron de plantkundige naderde met een streng gezicht. Bernisty's hart zonk in zijn schoenen. 'Ja?'

'Er is een onvergeeflijke onachtzaamheid geschied.'

'Roest?'

'Roest. Het vernietigt de wikke.'

Bernisty draaide zich op zijn hakken om. 'Heb je een monster?'

'In het lab werken we al aan een tegenmiddel.'

'Mooi...'

Maar de roest was een taai groeisel; het vinden van een middel dat de roest vernietigde maar de wikke en de korstmossen onaangetast liet, bleek een ontzettend moeilijke opgaaf te zijn. Het ene monster na het andere van virus, kiem, bacterie, kruid en zwam bleek niet aan de eisen te voldoen en werd vernietigd in de oven. Intussen veranderde de kleur van de wikke van groenbruin in groen-rood in jodiumkleurig; en de trotse vegetatie verwelkte en begon te rotten.

Bernisty liep slapeloos rond en spoorde'zijn technici aan en vloekte ze uit. 'Noemen jullie je ecologen? Zo'n simpele kwestie van het scheiden van een roest van de wikke - jullie falen, jullie spartelen! Hier - geef mij die cultuur!' En Bernisty greep de cultuurbak van Baron, die zelf rode ogen had en geïrriteerd was.

Eindelijk werd het gewenste middel gevonden in een cultuur van slijmschimmels. Er verstreken nog twee dagen voor de zuivere stam geïsoleerd was en op kweek gezet. Nu lag de wikke te rotten en de korstmossen lagen verspreid als herfstbladeren.

Aan boord van de Beaudry heerste koortsige bedrijvigheid. Ketels vol kweek verdrongen zich in het laboratorium en de gangen; bladen met sporen stonden te drogen in de kantine, in de machinekamer, in de bibliotheek.

Hier werd Bernisty weer opmerkzaam gemaakt op Kathryn, toen hij haar droge sporen in distributiedozen zag schrapen. Hij bleef staan om te kijken; hij voelde dat ze haar aandacht naar hem verplaatste maar hij was te moe om te spreken. Hij knikte alleen en ging terug naar het laboratorium.

De slijmschimmels werden verspreid maar het was duidelijk al te laat. 'Goed,' zei Bernisty, 'dan beginnen we met een nieuwe lading zaad - standaardwikke 6-D. Deze keer kennen we het gevaar en de manier om ons te beschermen bezitten we al.'

 

De nieuwe wikke tierde welig; een groot deel van de oude herleefde. De slijmschimmel stierf af toen hij geen roest meer vond - behalve een of twee gemuteerde variëteiten die de korstmossen te lijf gingen. Een poos lang leek het alsof de sporen even gevaarlijk zouden blijken als de roest. Maar in de catalogus van de Beaudry stond een virus vermeld dat selectief was voor de slijmschimmel. Dit virus werd verspreid en de schimmels verdwenen.

Bernisty was toch niet tevreden. Op een bijeenkomst van de voltallige bemanning zei hij: 'In plaats van drie soorten - de wikke en de twee korstmossen - zijn er nu zes in omloop, de roest, de slijmschimmel, en het virus meegerekend. Hoe meer leven - hoe moeilijker te regelen. Ik wil er heel sterk de nadruk op leggen dat wij goed moeten oppassen en absolute antisepsis moeten betrachten.'

Ondanks de voorzorgen verscheen er weer roest - ditmaal een zwarte variëteit. Maar Bernisty was gereed; binnen twee dagen distribueerde hij de verdediging. De roest verdween; de wikke groeide als kool. Overal lag nu het bruingroene tapijt over de planeet. Op sommige plekken rees het wel twaalf meter hoog op, klimmend en worstelend, stengel tegen stengel, blad over blad. Het klom tegen de granieten pieken op; het hing in guirlandes over afgronden. En iedere dag veranderden talloze tonnen CO2, in zuurstof, en methaan werd water en nieuwe CO2.

Bernisty hield de atmosfeer-analyse nauwlettend in de gaten; en op een goede dag steeg het percentage zuurstof in de lucht van 'niet waarneembaar' tot 'sporenhoeveelheid'. Op die dag kondigde hij een algemene feestdag met banket af. Het was een formele gewoonte van Blauwe Ster dat mannen en vrouwen gescheiden aten, aangezien de aanblik van open monden even onkuis werd geacht als de uitscheidingsdaad. Maar dit was een hoogst kameraadschappelijke en feestelijke aangelegenheid en Bernisty, die kuis noch gevoelig was, beval dat de gewoonte genegeerd moest worden. Zo begon het banket in een sfeer van vrolijke uitgelatenheid.

Naarmate het banket vorderde en de dranken en sappen begonnen te werken, werd de feestvreugde en losbandigheid geprononceerder. Aan Bernisty's zijde zat Berel, en hoewel zij tijdens de afgelopen koortsige weken zijn bank had gedeeld, had ze gevoeld dat zijn attenties volkomen onpersoonlijk waren; dat zij niet meer was dan een speelmeisje. Toen ze merkte dat zijn ogen bijna uitsluitend op Kathryns van wijn blozende gezicht rustten, onderging zij emoties die haar bijna in tranen deden uitbarsten.

'Dit mag niet,' mompelde ze in zichzelf. 'Over een paar maanden ben ik geen speelmeisje meer; ik ben studente. Ik paar met wie ik verkies; deze harige egoïstische bruut, deze flirtende Bernisty verkies ik niet!'

Ook in Bernisty's geest gistten vreemde roerselen. 'Berel is lief en vriendelijk,' dacht hij. 'Maar Kathryn! Wat een flair! Wat een spirit!' En toen hij haar ogen op zich voelde, werd hij opgewonden als een schooljongen.

Broderick de kartograaf, met duizelend hoofd van de dranken, greep op dat ogenblik Kathryn bij de schouders en trok haar achterover om haar te kussen. Ze maakte zich los, wierp een grappige blik op Bernisty. Dat was genoeg. Bernisty stond aan haar zij; hij tilde haar op, droeg haar naar zijn stoel, nog altijd hobbelend op zijn verbrande voeten. Haar parfum bedwelmde hem evenzeer als de wijn; Berels woedende gezicht zag hij niet.

Dit mag niet gebeuren, dacht Berel vertwijfeld. En nu kreeg ze inspiratie. 'Bernisty! Bernisty!' Ze trok aan zijn arm.

Bernisty draaide zijn hoofd. 'Ja?'

'De roesten - ik weet hoe ze op de wikke terechtkwamen!'

'Ze zweefden neer als sporen - uit de ruimte.'

'Ze zweefden neer in Kathryns ruimteboot! Ze is geen spionne -ze is een saboteuse!' Zelfs in haar woede moest Berel de heldere onschuld op Kathryns gezicht bewonderen. 'Ze is een Kay-agente -een vijandin.'

'O, bah,' mopperde Bernisty schaapachtig. 'Dit is vrouwenpraat.'

'Vrouwenpraat, hè?' krijste Berel. 'Wat denk je dat er nu gebeurt, terwijl jij feest en -' ze wees met een vinger waarop de bloem van metaalfolie huiverde '- en die bezem liefkoost!'

'Zeg - ik begrijp je niet,' zei Bernisty, die verbaasd van meisje naar meisje keek.

'Terwijl jij je vol zit te stoppen, verspreiden de Kay rampspoed en onheil!'

'Hè? Wat is dat?' Bernisty bleef van Berel naar Kathryn kijken terwijl hij zich opeens onbeholpen en nogal dwaas voelde. Kathryn verroerde zich op zijn schoot. Haar stem klonk vlot, maar nu was haar lichaam stijf. 'Als je dat gelooft, controleer dan je radars en beeldplaten.'

Bernisty ontspande zich. 'O - onzin.'

'Nee, nee, nee!' riep Berel schril. 'Ze probeertje zand in de ogen te strooien!'

Bernisty gromde tegen Bufco: 'Controleer de radar.' Toen stond hij op. 'Ik ga met je mee.'

'Je gelooflt toch niet begon Kathryn.

'Ik geloof niets tot ik de radarbanden heb gezien.'

Bufco haalde schakelaars om, stelde de kijker scherp. Er verscheen een kleine lichtpunt. 'Een schip!'

'Komt het of gaat het?'

'Nu gaat het.'

'Waar zijn de banden?'

Bufco spoelde de banden af. Bernisty boog zich erover. Zijn wenkbrauwen trokken zich samen. 'Hmmf.'

Bufco keek hem vragend aan.

'Dit is heel vreemd.'

'Wat?'

'Het schip was maar net aangekomen - en bijna onmiddellijk zwenkte het weer weg van Nieuwe Aarde.'

Bufco bestudeerde de banden. 'Dit gebeurde precies vier minuten en dertig seconden geleden.'

'Precies toen wij de kantine verlieten.'

'Denk je -'

'Ik weet niet wat ik moet denken.'

'Bijna alsof ze bericht kregen - een waarschuwing ...'

'Maar hoe? Van wie?' Bernisty aarzelde. 'De logische verdachte,' zei hij langzaam, 'is Kathryn.'

Bufco keek op met een eigenaardige glinstering in zijn ogen. 'Wat ga je met haar doen?'

'Ik zei niet dat ze schuldig is. Ik merkte alleen op dat zij de logische verdachte is...' Hij schoof het bandmagazijn terug onder de kijker. 'Laten we gaan zien wat er gedaan is. Welke nieuwe euveldaden zijn gepleegd...'

Maar er viel niets te zien. De hemel was helder en geelgroen; de wikke gedijde goed.

Bernisty ging de Beaudry weer in en gaf bepaalde instructies aan Blandwick, die in de verkennersboot vertrok en een uur later terugkwam met een kleine zijden zak die hij voorzichtig vasthield. 'Ik weet niet wat het zijn,' zei Blandwick.

'Ze kunnen niet anders dan slecht zijn.' Bernisty nam het zakje naar het laboratorium en keek toe terwijl de twee botanici, de twee mycologen en de vier entomologen de inhoud van het zakje bestudeerden.

De entomologen brachten het thuis. 'Dit zijn eieren van een of ander klein insekt - aan de genentelling en het buigingspatroon te zien een van de mijten.'

Bernisty knikte. Zuur keek hij de wachtende mannen aan. 'Moet ik jullie nog vertellen wat ons te doen staat?'

'Nee.'

Bernisty liep terug naar zijn kantoor en liet even later Berel halen. Zonder plichtplegingen vroeg hij: 'Hoe wist je dat er een Kay-schip aan de hemel was?'

Berel staarde uitdagend op hem neer. 'Ik wist het niet; ik raadde het.'

Bernisty nam haar even op. 'Ja - je had het over je intuïtieve vermogens.'

'Dit was geen intuïtie,' zei Berel minachtend. 'Dit was simpel gezond verstand. Het is zo helder als glas. Er verschijnt een Kay-vrouw. Meteen werd die ecologie verstoord: rood roest en zwart roest. Je hebt de roest verslagen, je viert het; je voelt je opgelucht. Weet je een betere tijd om een nieuwe plaag te zaaien?'

Bernisty knikte. 'Er is geen betere tijd, dat is zeker...'

'Trouwens - wat voor plaag gaat het worden?'

'Insekten - mijten. Ik geloof dat we ze kunnen verslaan voor ze voet aan de grond krijgen.'

'En dan?'

'Het ziet eruit dat nu de Kay ons niet kunnen afschrikken, ze van plan zijn te zorgen dat wij ons doodwerken.'

'Daar ziet het naar uit. Maar kunnen ze het doen?'

'Ik zie niet in hoe we ze tegen kunnen houden. Het is makkelijk om ongedierte te kweken, maar moeilijk om het te doden.'

Banta, de chef-entomoloog, kwam binnen met een reageerbuis. 'Hier zijn er een paar - uitgebroed.'

'Nu al?'

'We hebben het een beetje versneld.'

'Kunnen ze in deze atmosfeer leven? Er is niet veel zuurstof, en een heleboel ammoniak.'

'Ze genieten ervan; ze ademen het nu.'

Triest inspecteerde Bernisty de buis. 'En ze eten onze goede wikke op ook.'

Berel keek over zijn schouder. 'Wat kunnen we tegen ze doen?'

Banta keek weifelend, zoals het hoorde. 'Hun natuurlijke vijanden zijn bepaalde parasieten, virussen, waterjuffers, en een klein soort gepantserde mug die zich heel snel voortplant. Ik geloof dat we er goed aan doen ons op die mug te concentreren. We zijn trouwens al bezig met selectieve teelt op grote schaal om een stam te vinden die in deze atmosfeer kan leven.'

'Goed werk, Banta.' Bernisty kwam overeind.

'Waar ga je heen?' vroeg Berel.

'Naar buiten om de wikke te bekijken.'

'Ik ga met je mee.'

Op de vlakte had Bernisty zijn aandacht niet zozeer bij de wikke als bij de hemel.

'Waar kijk je naar?' vroeg Berel.

Bernisty wees. 'Zie je die sliert daarboven?'

'Een wolk?'

'Een klein beetje vorst - een paar ijskristallen... Maar het is een begin! Onze eerste regenstorm - dat zal een gebeurtenis zijn!'

'Vooropgesteld dat de methaan en de zuurstof niet exploderen en ons allemaal naar de dag des oordeels ploffen!'

'Ja, ja,' mompelde Bernisty. 'We zullen wat nieuwe methanofielen moeten uitzetten.'

'En hoe verlos je ons van al deze ammoniak?'

'Er is een moerasplant van Salsiberry die onder de juiste omstandigheden de volgende reactie uitvoert: 12NH3 + 902—»18H2O + 6N2.'

'Wat een tijdverspilling voor die plant,' vond Berel. 'Wat heeft hij er zelf aan?'

'Niets, helemaal niets. Wat hebben wij aan lachen? Ook niets.'

'Een aangename nutteloosheid.'

Bernisty onderzocht de wikke. 'Daar, daar. Kijk. Onder dit blad.' Hij toonde de mijten; trage gele luisachtigen.

'Wanneer zijn je muggen klaar?'

'Banta laat de helft van zijn voorraad vrij; misschien eten ze op eigen gelegenheid sneller dan in het laboratorium.'

'Weet - weet Kathryn van de muggen?'

'Je hebt het nog steeds op haar gemunt, hè?'

'Ik geloof dat zij een spionne is.'

Bernisty zei rustig: 'Ik kan geen manier bedenken waarop één van jullie twee met dat Kay-schip kan hebben gesproken.'

'Eén van ons twee?'

'Iemand heeft hem gewaarschuwd dat hij weg moest. Kathryn is de logische verdachte; maar jij wist dat hij er was.'

Berel draaide zich bruusk om en beende terug naar de Beaudry.

 

4

Blijkbaar waren de muggen de mijten te lijf gegaan; eerst nam het aantal van beide insekten toe, en toen slonk het. Daarna werd de wikke hoger en sterker. Nu zat er zuurstof in de lucht en de botanici zetten een tiental nieuwe soorten uit: planten met brede bladeren die zuurstof produceerden; stikstofgebruikers die de ammoniak absorbeerden; methanofielen van de jonge, aan methaan rijke planeten, die zuurstof met methaan verbonden en luisterrijke witte torens vormden als bewerkt ivoor.

Bernisty's voeten waren weer heel, en een maat groter dan de vorige zodat hij zijn prettig versleten oude laarzen moest afdanken en ruilen voor een nieuw paar dat uit stijf blauw leer was gesneden.

Kathryn hielp hem speels zijn voeten in het nieuwe schoeisel proppen toen Bernisty als terloops vroeg: 'Dat vraag ik me al een tijd af, Kathryn; zeg eens, hoe roep je de Kay?'

Ze schrok, schonk hem heel kort een jammerlijke blik uit haar grote ogen, als een konijn in de val, en toen lachte ze. 'Op dezelfde manier als jij - met mijn mond.'

'Wanneer?'

'O, iedere dag om deze tijd.'

'Ik zou het graag eens zien.'

'Goed.' Ze keek naar het raam en sprak in de galmende Kay-taal.

'Wat heb je gezegd?' vroeg Bernisty beleefd.

'Ik zei dat de mijten een mislukking waren; dat er hier aan boord van de Beaudry een uitstekend moreel heerst; dat jij een geweldig leider bent, een pracht van een man.'

'Maar je hebt geen verdere stappen aangeraden.'

Ze glimlachte bescheiden. 'Ik ben geen ecoloog - opbouwend noch vernietigend.'

'Uitstekend,' zei Bernisty terwijl hij met zijn nieuwe laarzen aan ging staan. 'We zullen zien.'

 

De volgende dag toonden de radarbanden de sporen van twee schepen. Ze hadden een vluchtig bezoek gebracht, 'lang genoeg om hun monsterlijke lading te lossen,' zoals Bufco aan Bernisty meldde.

De lading bleek te bestaan uit eieren van een verscheurende blauwe wesp die op de muggen joeg. De muggen dolven het onderspit; de mijten tierden welig; de wikke begon te verwelken onder de talloze zuigbuizen. Om de wesp te bestrijden liet Bernisty een zwerm gevederde blauwe vlieglinten los. De wespen legden hun eieren in een eigenaardige kleine bruine donsbalzwam (waarvan de sporen tegelijk met de wespenlarven waren uitgezet). De vlieglinten aten deze donsballen op. Zonder schuilplaats voor hun larven stierven de wespen; de muggen herleefden in grote aantallen en vraten zich vol aan de mijten tot hun thorax openspleet.

De Kay vielen aan op grotere schaal. Drie grote schepen passeerden 's nachts en braakten een heksenketel van reptielen, insekten, arachniden, landkrabben, een dozijn fyla zonder formele klassificatie. De mensen van de Beaudry konden tegen deze uitdaging niet op. Ze begonnen te falen door insektebeten en één plantkundige liep een kloppend blauwwit gangreen op door de steek van een giftige doom.

Nieuwe Aarde was niet langer een rustige streek van wikke, korstmos, en stoffige wind; Nieuwe Aarde was nu een fantastische jungle. Insekten beslopen elkaar door de loverrijke wildernis; er waren plaatselijke specialisaties en onwaarschijnlijke aanpassingen. Er waren spinnen, en hagedissen zo groot als katten; schorpioenen die galmden als klokken als ze liepen; langpotige kreeften; giftige vlinders; een gigantische mottensoort die genoot van het milieu en nog gigantischer werd.

Overal in de Beaudry hing een sfeer van verslagenheid. Bernisty liep mank door de wandelgang, niet uit lichamelijke noodzaak maar uit een onbewuste geesteshouding. Het probleem was te ingewikkeld voor een enkel brein, dacht hij - of voor een enkele ploeg mensenbreinen. De diverse levensvormen op de planeet, die allemaal evolueerden, muteerden, zich vestigden in lege nissen, zich uitbreidden over het bereik van hun uiteindelijke bestemming - ze vormden een patroon dat te lukraak was voor een computer, voor een ploeg computers.

Blandwick de meteoroloog kwam de wandelgang af met zijn dagelijkse atmosfeerrapport. Bernisty peurde enig droefgeestig plezier uit het bericht dat hoewel er geen grote toename van zuurstof en waterdamp was, er ook geen daling was geweest. 'Eerlijk gezegd,' zei Blandwick, 'zit er een hele hoop water vast in al die kevers en parasieten.'

Bernisty schudde zijn hoofd. 'Niet zoveel... En ze eten de wikke sneller op dan wij ze kunnen doden. Nieuwe variëteiten duiken sneller op dan wij ze kunnen vinden.'

Blandwick fronste. 'De Kay volgen geen duidelijk patroon.'

'Nee, ze storten gewoon alles waarvan ze hopen dat het een verwoestend effect zal hebben.'

'Waarom passen wij dezelfde techniek niet toe? In plaats van selectieve tegenmaatregelen te nemen, kunnen wij ons complete biologische programma in de strijd werpen. Met grof geschut werken.'

Bernisty kreupelde een paar passen verder. 'Ach, waarom niet? Het totale effect zou gunstig kunnen zijn... In ieder geval minder verwoestend dan wat er nu daarbuiten aan de gang is.' Hij zweeg even. 'Natuurlijk werken we met onvoorspelbare grootheden - en dat is strijdig met mijn fundamentele logica.'

Blandwick snoof. 'Tot dusver zijn geen van onze vorderingen voorspelbaar geweest.'

Bernisty grijnsde, na een kortstondige ergernis, want Blandwicks opmerking was niet juist; had Blandwick hem met de waarheid bestookt, dán zou er reden voor ergernis zijn geweest.

'Uitstekend, Blandwick,' zei hij goedgeluimd. 'Wij verschieten al ons kruit. Als het lukt, noemen we de eerste nederzetting Blandwick.'

'Hmmf,' zei de pessimistische meteoroloog. Bernisty ging de nodige bevelen uitdelen.

Nu was ieder vat, blad, en rek, iedere kuip, kweekbak, en broedmachine in het laboratoruim vol; zodra de inhoud ook maar een geringe acclimatisatie met de ammoniakatmosfeer bereikte, werd hij aan de planeet toegevoegd: peulen, planten, schimmels, bacteriën, kruipende dingen, insekten, ringwormen, schaaldieren, landganoïden, zelfs een paar elementaire zoogdieren - levensvormen van meer dan dertig verschillende werelden. Waar Nieuwe Aarde eerst een slagveld was geweest, werd het nu een gekkenhuis.

Eén soort palmen was een ogenblikkelijk succes; binnen twee maanden torenden ze overal boven het landschap uit. Ertussen hingen sluiers van een eigenaardig in de lucht zwevend web dat leefde van vliegende wezens. Onder de takken en de doornen werd naar hartelust gedood, voortgeplant, gegeten, gegroeid, gevochten, gefladderd en gestorven. Aan boord van de Beaudry was Bernisty best in zijn schik en weer goedgestemd.

Hij sloeg Blandwick op zijn rug.

'Niet alleen de stad zullen we naar jou vernoemen, nee, we verbinden jouw naam aan een hele filosofie, de Blandwick-methode.'

Blandwick bleef onaangedaan onder het eerbetoon. 'Ongeacht het succes van de "Blandwick-methode", zoals jij het noemt, hebben de Kay nog steeds een woordje mee te spreken.'

'Wat kunnen ze doen?' redeneerde Bernisty. 'Ze kunnen geen wezens loslaten die unieker of vraatzuchtiger zijn dan die wij zelf los hebben gelaten. Alles wat de Kay nu nog naar Nieuwe Aarde sturen, heeft de aard van een anticlimax.'

Blandwick grijnsde zuur. 'Denk je dat ze het zo makkelijk zullen opgeven?'

Bernisty werd het onbehaaglijk te moede. Hij zocht Berel op. 'Zo, speelmeisje,' vroeg hij, 'wat vertelt je intuïtie je nu?'

'Die vertelt mij,' beet zij, 'dat steeds wanneer jij zo optimistisch mogelijk bent, de Kay een verwoestende aanval lanceren.'

Bernisty zette een grappig gezicht. 'En wanneer zal deze aanval plaatsvinden?'

'Vraag het aan die spionne; zij strooit kwistig geheimen rond.'

'Goed,' zei Bernisty. 'Zoek haar, als je wilt, en stuur haar naar mij toe.'

Kathryn verscheen. 'Ja, Bernisty?'

'Ik ben nieuwsgierig,' zei Bernisty, 'naar wat je de Kay vertelt.'

Kathryn zei: 'Ik vertel ze dat Bernisty ze verslaat, dat hij hun ergste aanvallen trotseert.'

'En wat vertellen ze jou?'

'Ze vertellen mij niets.'

'En wat raad je ze aan?'

'Ik raad ze aan om óf met een enkele beslissende slag te winnen, óf het op te geven.'

'Hoe vertel je ze dat?'

Kathryn lachte en liet haar mooie witte tanden zien. 'Ik praat met ze, precies zoals ik nu met jou praat.'

'En wanneer denk je dat ze zullen toeslaan?'

'Ik weet het niet... Het lijkt alsof ze al lang overtijd zijn. Denk je ook niet?'

'Ja,' gaf Bernisty toe. Toen hij zijn hoofd draaide zag hij de radioman naderen.

'Kay-schepen,' zei Bufco. 'Een vol dozijn - gigantische tonnen! Ze maakten één omloop - toen verdwenen ze!'

'Zo,' zei Bernisty. 'Dit is het dan.' Hij richtte op Kathryn zijn effen, zakelijk peinzende blik, die zij beantwoordde met de glimlach van bescheidenheid die zij allebei zo vertrouwd waren gaan vinden.

 

5

Binnen drie dagen was ieder levend ding op Nieuwe Aarde dood. Niet alleen dood, maar opgelost tot een dikke grijze stroop die in de vlakte zakte, als speeksel van de rotsen liep, in de wind verdampte. Het effect was wonderbaarlijk. Waar de jungle zich op de vlakte had verdrongen, bestond alleen nog de vlakte, en nu al blies de wind stofwolken voor zich uit.

Er was maar één uitzondering op de algemene verdwijning van leven: de monsterlijk grote motten, die door een of andere onbekende methode of door hun chemische instelling in leven waren gebleven. Dwars op de wind zwierden zij door de lucht; broze, wapperende vormen op zoek naar hun vroegere voedsel, die nu niets dan woestijn vonden.

Aan boord van de Beaudry heerste verslagenheid; daarna apathie; daarna een doffe woede die geen openlijke uitweg kon vinden, tot Bernisty ten slotte in slaap viel.

Hij werd wakker met een onbestemd gevoel van onbehagen, van moeilijkheden: de instorting van de ecologie van Nieuwe Aarde? Nee. Het was iets dat dieper ging, iets van meer direct belang. Hij sprong in zijn kleren, spoedde zich naar de kantine. Die was bijna geheel vol mensen en straalde barse boosaardigheid uit.

Kathryn zat bleek en star in een stoel: achter haar stond Banta met een worgijzer. Hij bereidde zich kennelijk voor om haar te kelen, met de rest van de bemanning als medeplichtingen.

Bernisty beende door de kantine, brak Banta's kaak en brak de vingers van zijn gebalde vuist. Kathryn keek zwijgend op.

'Zo dan, ellendige overlopers die jullie zijn,' begon Bernisty; maar toen hij de kamer rondkeek, zag hij geen schaapachtige gezichten, maar groeiende woede, uitdagende blikken. 'Wat is hier aan de gang?' brulde Bernisty.

'Zij is een verraadster,' zei Berel; 'wij stellen haar terecht.'

'Hoe kan zij een verraadster zijn? Zij heeft ons nooit haar trouw beloofd!'

'Ze is in ieder geval een spionne!'

Bernisty lachte. 'Nimmer heeft zij gepoogd te ontkennen dat zij in verbinding stond met de Kay. Hoe kan zij dan een spionne zijn?'

Niemand antwoordde. De ogen werden neergeslagen.

Bernisty gaf Banta, die net opstond, een schop. 'Scheer je weg, schurftige hond... Ik wil geen moordenaars, geen wurgers in mijn bemanning!'

Berel riep: 'Zij heeft ons verraden!'

'Hoe kon zij ons verraden? Ze heeft ons nooit gevraagd haar te vertrouwen. Integendeel juist: zij kwam heel openhartig als Kay bij ons; heel openhartig vertelt ze mij dat ze verslag uitbrengt aan de Kay.'

'Maar hoe dan?' hoonde Berel. 'Ze beweert dat ze met ze praat - om jou te laten geloven dat ze een grapje maakt!'

Bernisty bekeek Kathryn met de peinzende blik. 'Als ik haar karakter goed heb gelezen, vertelt Kathryn geen onwaarheden. Dat is haar enige verdediging. Als zij zegt dat ze met de Kay praat, dan doet ze dat...' Hij wendde zich naar de dokter: 'Breng een infrascoop.'

De infrascoop onthulde vreemde zwarte schaduwen in Kathryns lichaam. Een kleine knoop bij haar strottehoofd; twee platte doosjes tegen haar middenrif; draden die onder de huid van haar benen liepen.

'Wat is dit?' vroeg de dokter verrast.

'Een interne radio,' zei Bufco. 'De knoop vangt haar stem op, de beendraden zijn de antenne. Een betere uitrusting kan een spionne zich niet wensen.'

'Ze is geen spionne, zeg ik je!' bulderde Bernisty. 'De fout ligt niet bij haar - maar bij mij! Ze heeft het mij verteldl Als ik haar had gevraagd hoe haar stem de Kay bereikte, dan zou ze het me hebben verteld - eerlijk en openhartig. Ik heb het haar nooit gevraagd; ik wilde de hele kwestie als een spel beschouwen. Als jullie iemand moeten worgen, worg dan mij! Ik ben de verrader - niet zij!'

Berel draaide zich om en liep de kantine uit. Anderen volgden haar. Bernisty keerde zich naar Kathryn. 'Zo - wat ga je nu doen? Je plan is een succes geworden.'

'Ja,' zei Kathryn, 'een succes.' Ook zij verliet de kamer. Bernisty volgde haar nieuwsgierig. Ze liep naar de kasten bij de buitendeur, zette haar hoofdkoepel op, opende de dubbele sluis en stapte op de dode vlakte.

Bernisty keek haar na vanachter een raam. Naar waar zou ze lopen? Nergens... Ze liep naar haar dood, als iemand die de branding inloopt en recht naar de volle zee zwemt. Boven haar fladderden de reuzenmotten op de wind. Kathryn keek op; Bernisty zag haar ineenkrimpen. Een mot fladderde dichtbij, deed zijn best haar te grijpen. Ze dook ineen; de wind kreeg de tere vleugels te pakken en de mot tuimelde weg.

Bernisty kauwde op zijn lip. Toen lachte hij. 'De duivel hale ze; de duivel hale de Kay; de duivel hale alles...' Hij plantte zijn eigen koepel op zijn hoofd.

Bufco greep zijn arm. 'Bernisty, waar ga je heen?'

'Zij is dapper, zij is standvastig, waarom zou zij sterven?'

'Zij is onze vijand!'

'Ik heb liever een dappere vijand dan laffe vrienden.' Hij rende het schip uit over de zachte löss die nu een korst van opgedroogd slijm droeg.

De motten fladderden, doken neer. Een ervan klemde zich aan Kathryns schouders vast met zijn weerhaakpoten; zij stribbelde tegen, sloeg met hulpeloze handen naar een enorme zachte gedaante.

Schaduwen vielen over Bernisty; hij zag het paarsrode glinsteren van grote ogen, het onpersoonlijke gezicht. Hij zwaaide met zijn vuist, hij voelde de chitine kraken. Misselijke pijnsteken herinnerden hem eraan dat zijn hand al gebroken was op Banta's kaak. Terwijl de mot op de grond lag te spartelen rende hij naar Kathryn. Zij lag weerloos op de grond en een mot prikte haar met een zuigbuis die niet gewend was door plastic en textiel te snijden.

Bernisty riep bemoedigende woorden; een gedaante dook neer op zijn rug, wierp hem tegen de grond. Hij rolde om en schopte; hij stond op, ging de mot op Kathryn te lijf, scheurde de vleugels af, trok de kop af.

Hij draaide zich om om de andere neerduikende vormen te weerstaan maar nu kwam Bufco uit het schip en met een naaldbundel doorstak hij de motten in de lucht, en na hem kwamen nog anderen naar buiten.

Bernisty droeg Kathryn terug naar het schip. Hij bracht haar naar de ziekenboeg en legde haar neer. 'Snij die radio uit haar,' droeg hij de dokter op. 'Maak haar normaal, en als ze dan nóg inlichtingen aan de Kay weet over te brengen, dan verdienen ze die.'

Hij vond Berel in zijn hut in verleidelijke doorkijkkleren op de bank liggen. Hij bekeek haar met een onverschillige blik.

Haar verwarring overwinnend vroeg zij: 'Wel, wat nu, Bernisty?'

'We beginnen overnieuw!'

'Weer? Terwijl de Kay de wereld zo vlot van leven kunnen zuiveren?'

'Deze keer gaan we anders te werk.'

'Hoe dan?'

'Ken je de ecologie van Kerrykirk, de hoofdstadwereld van de Kay?'

'Nee.'

'Over zes maanden zul je zien dat Nieuwe Aarde zo'n compleet mogelijk duplicaat van Kerrykirk is als wij kunnen bereiken.'

'Maar dat is dwaasheid! Welke andere ongedierten zullen de Kay zo goed kennen als die van hun eigen wereld?'

'Zo denk ik er ook over.'

Weldra ging Bernisty terug naar de ziekenboeg. De dokter overhandigde hem de inwendige radio. Bernisty staarde ernaar. 'Wat zijn deze - deze blaasjes?'

'Dat zijn overreders,' zei de doktor. 'Ze kunnen heel makkelijk roodgloeiend worden gemaakt.'

Abrupt zei Bernisty: 'Is ze wakker?'

'Ja.'

Bernisty keek neer in haar bleke gezicht. 'Je hebt geen radio meer.'

'Ik weet het.'

'Zul je nog langer spioneren?'

'Nee. Ik schenk je mijn trouw, mijn lieveling.'

Bernisty knikte, raakte haar gezicht aan. Daarna ging hij bevelen uitdelen voor een nieuwe planeet.

Bernisty bestelde voorraden van Blauwe Ster: uitsluitend flora en fauna van Kerrykirk, en hij verspreidde ze naar de omstandigheden toelieten. Kalm gingen er drie maanden voorbij. De planten van Kerrykirk gedijden goed; de lucht werd rijk; Nieuwe Aarde voelde zijn eerste regens.

Bomen en cycaden van Kerrykirk ontsproten, werden hoog, gedwongen door groeihormonen; de vlakten stonden kniediep in Kerrykirk-gras.

Toen kwamen opnieuw de Kay-schepen; en nu was het alsof ze een sluw spel speelden, zich bewust van hun macht. De eerste teisteringen waren niet meer dan kleine plagerijen.

Bernisty grijnsde, en liet Kerrykirk-amfibieën los in de nieuwe plassen. Nu kwamen de Kay-schepen met bijna regelmatige tussenpozen en ieder schip bracht extra woeste of extra vraatzuchtige plagen. De technici van de Beaudry werkten zonder ophouden om de opeenvolgende invasies te weerstaan. Er werd gemopperd. Bernisty stuurde zij die dat wilden naar huis. Berel vertrok; haar tijd als speelmeisje was afgelopen. Bernisty voelde een vaag schuldbesef toen zij hem waardig vaarwel wenste. Toen hij terug was in zijn hut en daar Kathryn vond, verdween het schuldgevoel.

De Kay-schepen kwamen; een nieuwe horde hongerige schepsels kwam het land teisteren.

Sommige leden van de bemanning riepen verslagen: 'Waar zal dit ooit ophouden? Het gaat maar door; laten wij deze ondankbare taak opgeven!'

Anderen spraken over oorlog. 'Is Nieuwe Aarde niet al een slagveld?'

Bernisty wuifde met een achteloze hand. 'Geduld, geduld; nog maar een maand.'

'Waarom nog een maand?'

'Begrijp je het niet? De Kay-ecologen spannen zich in tot het uiterste om deze plagen te kweken!'

'Ah!'

Nog één maand, nog één Kay-bezoeking, een nieuwe regen van gewelddadig leven dat gretig het leven van Nieuwe Aarde bevocht.

'Nu!' zei Bernisty.

De technici van de Beaudry verzamelden de nieuwste aankomelingen, de doeltreffendste voortbrengselen van vorige ladingen; deze werden gekweekt; de zaden, sporen en eieren voorbereid, behoedzaam verpakt en opgeslagen.

Op een dag steeg er een schip op van Nieuwe Aarde dat naar Kerrykirk vloog. De ruimen puilden uit van de allergewelddadigste vijanden van het leven op Kerrykirk die de Kerrykirk-geleerden konden vinden Het schip keerde met lege ruimen terug naar Nieuwe Aarde. Pas een half jaar later sijpelde het nieuws van de grootste plagen in de geschiedenis langs de Kay-censuur.

Tijdens deze periode brachten de Kay geen bezoeken aan Nieuwe Aarde. 'En als ze discreet zijn,' vertelde Bernisty de ernstige man van Blauwe Ster die hem kwam vervangen, 'zullen ze nooit meer komen. Ze zijn te kwetsbaar voor hun eigen ongedierte - zolang wij een Kerrykirk-ecologie in stand houden.'

'Een soort mimicry, zou je kunnen zeggen,' merkte de nieuwe gouverneur van Nieuwe Aarde op met een dunne glimlach.

'Ja, dat zou je kunnen zeggen.'

'En wat ga jij doen, Bernisty?'

Bernisty luisterde. Een zoemend geluid uit de verte bereikte hun oren. 'Dat,' zei Bernisty, 'is de Blauelm, van Blauwe Ster. En onder mijn bevel voor een nieuwe vlucht, een nieuwe verkenning.'

'Zeek je een andere Nieuwe Aarde?' En de dunne glimlach werd breder, met de onbewuste superioriteit die de gewone mensen voelen voor de zwerver.

'Misschien vind ik de Oude Aarde wel... Hm...' Hij schopte een stuk rood glas uit de grond waar de letters STOP in stonden. 'Eigenaardig dingetje, dit...'