Ze noemden hun land het Schone Land, en ze hadden gelijk. Het prijkte op de rand van het werelddeel. Voor het Schone Land strekte zich de wijde oceaan uit, die weinigen durfden oversteken; erachter stond de steile Verheffing, een klif zo hoog en recht dat weinigen hem durfden beklimmen. En in zulke afzondering leidden de mensen, die zich natuurlijk de Schone Mensen noemden, een schitterend leven.

Niet allen waren rijk, vanzelf. En niet allen waren gelukkig. Maar het leven in het Schone Land bezat zoiets koninklijks, dat het oppervlakkig oog de armoede makkelijk over het hoofd zag, en eventueel leed scheen zeer vluchtig van aard.

Behalve voor Kiren.

Voor Kiren was leed het kenmerk van het leven. Want hoewel zij in een rijk huis woonde met bedienden en naar het scheen alles had wat ze maar zou kunnen willen hebben, was zij het grootste deel van de tijd diep ongelukkig. Want dit was een land waar vervloekingen en zegeningen en toverij werkten - niet altijd, en niet altijd op de manier die bedoeld was - maar soms werkten de verwensingen wel, zoals in haar geval.

Niet dat ze iets gedaan had om dat te verdienen; ze was even onschuldig geweest als ieder ander kind in zijn wieg. Maar haar moeder was zwakkelijk geweest, en de pijn en de angst van het baren hadden haar gedood. En Kirens vader had zoveel van zijn vrouw gehouden, dat toen hij het droeve nieuws hoorde, en de boreling zag die op de wereld gekomen was terwijl haar moeder stierf, hij uitriep: 'Jij hebt haar vermoord! Jij hebt haar vermoord! Moge jij nooit van je leven een spier bewegen, totdat jij ook iemand verliest van wie je evenveel houdt als ik van haar hield!' Het was een vreselijke verwensing, en de min schreide toen zij het hooide, en de artsen snoerden Kirens vader de mond zodat hij in zijn waanzin geen nog erger dingen kon zeggen.

Maar zijn vervloeking pakte, en hoewel hij er tijdens Kirens zuigelingentijd en kindertijd bittere spijt van had, zijn uitbarsting een miljoen keer betreurde, kon hij er niets aan veranderen. O, zó krachtig was de vloek nu ook weer niet. Kiren leerde wel lopen, op haar manier. En ze kon wel twee minuten achtereen blijven staan. Maar meestal zat ze of lag ze, omdat ze zo moe werd, en haar spieren gehoorzaamden haar slechts zwak. Ze kon een lepel naar haar mond brengen, maar werd al gauw moe, en moest dan gevoerd worden. Ze bezat ternauwernood voldoende energie om te kauwen.

En iedere keer dat haar vader haar zag, wilde hij wel huilen, en vaak deed hij dat ook. En soms dacht hij er wel over zichzelf van kant te maken, om eindelijk zijn schuld uit te wissen. Maar hij wist ook dat hij hiermee de arme Kiren nog meer zou wonden, en dat had ze nergens aan verdiend.

Als zijn schuldgevoel ondraaglijk werd, ontsnapte hij. Hij hing een ransel met rijp ooft en vaardig handwerk van het Schone Land op zijn rug en ging op pad naar de Verheffing. Maanden bleef hij dan weg, en niemand wist wanneer hij zou terugkeren, en of de Verheffing hem ditmaal boven zijn krachten zou gaan en hij naar zijn dood zou storten. Maar als hij terugkwam, bracht hij altijd iets voor Kiren mee. En een poos lachte zij dan, en ze zei: 'Vader, dank je,' en een poos lang ging alles goed, tot zij opnieuw mismoedig werd en haar vader weer leed onder het resultaat van zijn onbezonnen vervloeking.

Het was in de late herfst van het jaar waarin Kiren elf werd dat haar vader nog vrolijker terugkeerde dan gewoonlijk van een tocht tegen de Verheffing op. Hij stoof op zijn dochter af, die flets op de veranda naar de vogels lag te luisteren.

'Kiren!' riep hij. 'Kiren! Ik heb een cadeautje voor je meegebracht!'

En zij lachte, hoewel zelfs haar lachspieren zwak waren, zodat ze droevig lachte. Haar vader reikte in zijn ransel (die vol met allerlei wonderen was, die hij, nadenkend man die hij was, zou verkopen aan mensen met geld, niet gewoon als handelswaar, maar als artikelen met zeldzaamheidswaarde) en hij haalde het cadeautje eruit en stak het Kiren toe.

Het was een doos, en de doos wiebelde vervaarlijk heen en weer.

'Er zit daar iets in dat leeft,' zei Kiren.

'Nee, mijn lieve Kiren, dat niet. Maar er zit wel iets in dat beweegt, en dat is voor jou. En voordat ik je help met uitpakken, zal ik je het verhaal vertellen dat erbij hoort. Op een dag tijdens mijn omzwervingen kwam ik bij een stad waar ik nooit eerder was geweest, en in die stad waren veel kooplieden. En ik vroeg aan iemand: "Wie heeft de beste en zeldzaamste koopwaar in deze stad?" Hij zei dat ik naar Irvass moest gaan. En die vond ik in een armoedig en nederig winkeltje. Maar daarbinnen had hij wonderlijke zaken zoals je nog nooit hebt gezien. Ik zeg je, die man begrijpt de lichtende magie van de andere kant van de hemel. En hij vroeg: "Wat wilt u het liefst in de wereld?" en natuurlijk zei ik tegen hem: "Ik wil dat mijn dochter geneest."'

'O, vader,' zei Kiren. 'Je bedoelt toch niet -'

'Dat bedoel ik wél. Ik heb hem precies gezegd hoe jij bent en precies hoe je zo gekomen bent, en hij zei: "Hiermee zal zij genezen," en laten we nu de doos openmaken zodat je het kunt zien.'

En Kiren maakte de doos open, met meer dan een klein beetje hulp van haar vader, maar ze durfde dat wat in de doos zat er niet uit te halen. 'Jij moet het pakken, vader,' zei ze, en hij stak zijn hand in de doos en haalde er een porseleinen salamander uit. Die glansde met diep glazuur en hoewel hij wit was - helemaal niet de gebruikelijke kleur van een salamander - was zijn vorm onmiskenbaar.

Het was een volmaakt afgietsel van een salamander. En het bewoog.

De pootjes fietsten als dol door de lucht; de tong schoot in en uit de mond; de kop draaide, de ogen rolden. En Kiren gaf een schreeuw en lachte en zei: 'O, vader, wat heeft hij gedaan dat de salamander zo leuk beweegt?'

'Ja,' zei de vader, 'hij vertelde me dat hij de salamander de gift van de beweging heeft geschonken - maar niet de gift van het leven. En als hij ooit ophoudt met bewegen, dan wordt hij onmiddellijk zoals alle andere porselein. Stijf en hard en koud.'

'Wat is hij watervlug,' zei Kiren, en de salamander van porselein werd de grootste verrukking in haar leven.

Als zij 's ochtends wakker werd, danste de salamander op haar

bed. Bij het eten ragde hij over de tafel rond. Altijd als zij zat of lag, was de salamander voortdurend op jacht achter het een of ander aan, of op ontdekkingsreis, of op de vlucht voor het een of ander. Zij keek voortdurend naar hem, en hij op zijn beurt verdween nooit uit haar gezicht. En 's nachts, wanneer zij sliep, racete hij rond en rond in haar kamer en zijn porseleinen voetjes roffelden geluidloos over het kleed en maakten alleen heel zelden een rinkelend geluid als hij lichtvoetig over de haardstenen rende.

Haar vader hield haar scherp in het oog om te zien of ze al aan de beterende hand was, en langzaam maar zeker begon hij daar iets van te merken. In de eerste plaats was Kiren niet langer ongelukkig. De salamander was te grappig om niet om hem te lachen. Hij ging nooit weg. En daarom voelde zij zich beter. Maar dat was niet het enige. Ze begon wat vaker te lopen, en bleef langer staan, en ze zat wanneer ze vroeger gelegen zou hebben. Ze begon op eigen initiatief van de ene kamer naar de andere te gaan.

Tegen het eind van de zomer maakte ze zelfs wandelingen, het bos in. Al moest ze vaak rusten, toch genoot ze van deze tochtjes, en ze werd wat sterker.

Wat zij niemand vertelde (deels omdat ze bang was dat het alleen haar verbeelding was), was dat de salamander ook kon spreken.

'Jij kunt spreken,' zei ze op een dag verrast, toen de salamander over haar voet rende en zei: 'Neem me niet kwalijk.'

'Natuurlijk,' zei hij. 'Tegen jou.'

'Waarom niet tegen andere mensen?'

'Omdat ik hier ben voor jou,' antwoordde hij, terwijl hij over de tuinmuur holde en vervolgens naast haar sprong. 'Zo ben ik gemaakt. Beweging en spraak. Meer kan ik er niet van maken, weetje. Leven kan ik niet krijgen. Zo werkt het niet.'

En zo tijdens hun lange wandelingen in het bos praatten ze ook met elkaar en Kiren verbeeldde zich dat de salamander even dol op haar was geworden als zij op hem. Op een goede dag zei ze dan ook tegen de salamander: 'Ik hou van je.'

'Houden houden houden houden houden ván,' antwoordde hij, op en neer over de stam van een boom rennend.

'Ja,' zei Kiren. 'Meer dan van het leven. Meer dan van wat ook.'

'Meer dan van je vader?' vroeg de salamander.

Dat was moeilijk. Kiren was geen ontrouw kind, en ze had haar vader al jaren geleden vergeven dat hij haar verwenst had. Maar ze moest eerlijk zijn tegen haar salamander. 'Ja,' zei ze. 'Meer dan van vader. Meer dan - meer dan van mijn droom van moeder. Want jij houdt van mij en kunt met mij spelen en praten, de hele tijd.'

'Houden houden houden ván,' zei de salamander. 'Helaas ben ik van porselein. Liefde liefde liefde. Het is een woord. Een paar medeklinkers en een klinker. Net als melk melk melk. Heerlijke geluiden.' En hij sprong over een beekje dat in de weg lag.

'Hou jij - hou jij niet van mij?'

'Dat kan ik niet. Het is een emotie, weetje. Ik ben van porselein.

Neem me niet kwalijk.' En hij klauterde over haar rug omlaag terwijl zij haar schouder tegen een boom steunde. 'Kan niet houden van. Spijt me zo.'

Zij was vreselijk gekwetst. 'Voel je dan helemaal niets voor mij?'

'Voelen? Voelen? Haal de dingen niet door elkaar. Emoties komen en gaan. Wie kan ze vertrouwen? Is het niet genoeg dat ik al mijn momenten met jou doorbreng? Is het niet genoeg dat ik alleen met jou praat? Is het niet genoeg dat ik zou - ik zou -'

'Wat zou je?'

'Ik stond op het punt dwaze voorspellingen te doen. Ik wilde zeggen: Is het niet genoeg dat ik voor jou zou sterven? Maar dat is natuurlijk onzin, want ik leef niet niet niet. Alleen maar porselein. Pas op die spin.'

Ze stapte uit het pad van een kleine groene jachtspin die met één beet een paard kon vellen. 'Dank je,' zei ze. 'En dank je wel.' Het eerste was voor het redden van haar leven, maar dat was zijn werk. Het tweede was voor zijn bekentenis dat hij, op zijn eigen manier, toch wel van haar hield. 'Dus het is niet dwaas van mij dat ik van jou hou?'

'Dwaas ben je. Dwaas zeker. Dwaas als de manen dwaas zijn, om eindeloos in de hemel te dansen en nooit nooit nooit samen naar huis te gaan.'

'Ik hou van je,' zei Kiren, 'meer dan van de hoop dat ik beter zal worden.'

En, begrijp je, omdat ze dat zei kwam meteen al de volgende dag het vreemde mannetje aan de deur van haar vaders huis.

'Het spijt me,' zei de bediende. 'U heeft geen afspraak gemaakt.'

'Zeg hem alleen,' zei het vreemde mannetje, 'dat Irvass gekomen is.'

Kirens vader kwam de trap afrennen. 'O, u mag de salamander niet terugnemen!' riep hij. 'De genezing is nog maar net begonnen!'

'Wat ik veel beter weet dan u,' zei Irvass. 'Het meisje is in het bos?'

'Met de salamander. En wat een wonderbaarlijke veranderingen heeft - Maar waarom bent u gekomen?

'Om de genezing te voltooien,' zei Irvass.

'Wat?' zei Kirens vader. 'Is de salamander zelf dan niet de genezing?'

'Hoe luidden de woorden van uw vervloeking ook weer?' vroeg Irvass, in plaats van te antwoorden.

Kirens vaders gezicht werd troosteloos. Toch dwong hij zich stil de precieze woorden uit te spreken. 'Moge jij nooit van je leven een spier bewegen, totdat jij ook iemand verliest van wie je evenveel houdt als ik van haar hield.'

'Zo dus,' zei Irvass. 'Nu houdt zij evenveel van de salamander als u van uw vrouw.'

Binnen een ogenblik had Kirens vader het begrepen. 'Nee!' riep hij uit. 'Ik kan niet toestaan dat zij lijdt zoals ik geleden heb!'

'Het is de enige manier om haar te genezen. Is het niet beter met een stukje porselein dan wanneer zij van u zoveel was gaan houden?'

En Kirens vader huiverde, en huilde toen, want hij alleen wist precies hoeveel pijn het haar zou doen.

Irvass zei niets méér, maar zoals hij Kirens vader toen aankeek, daaruit sprak wellicht medelijden. Het enige wat hij deed was: een rechthoek in de aarde van de tuin trekken, en daarbinnen twee stenen leggen, en enkele woorden mompelen.

En op dat zelfde moment, ginds in het bos, zei de salamander: 'Heel gek. Hier was nooit eerder een muur. Nooit eerder. Hier is een muur.' En het was inderdaad een muur. Hij was net zo hoog dat toen Kiren zo hoog mogelijk reikte, haar vingers een duimbreedte te kort waren om de bovenkant aan te raken.

De salamander probeerde tegen de muur op te klimmen, maar merkte dat deze te glad was - hoewel hij altijd alle andere muren die hij tegenkwam had kunnen beklimmen. 'Toverij. Moet toverij zijn,' mompelde de porseleinen salamander.

Nu liepen zij de muur langs, zoekend naar een deur. Die was er niet. De muur ging helemaal om hen heen, hoewel ze er nooit binnen waren gegaan. En nergens stak er een boomtak over de muur heen. Ze zaten in de val.

'Ik ben bang,' zei Kiren. 'Je hebt goede toverij en kwade, maar hoe kan iets als dit een zegening zijn? Het moet dus wel een vervloeking zijn.' En door de gedachte aan een vervloeking kwam te veel van het oude leed terug, en zij vocht tegen de tranen.

Ze vocht de tranen terug tot het nacht werd, en toen in het donker, terwijl de salamander her en der roetsjte, toen kon ze niet langer vechten.

'Nee,' jammerde de salamander.

'Ik kan het niet helpen, ik moet huilen,' zei zij.

'Ik kan er niet tegen,' zei hij. 'Ik krijg het er koud van.'

'Ik zal mijn best doen om op te houden met huilen,' zei ze, en ze deed haar best, en ze hield vrijwel op met huilen, alleen snotterde en snuffelde ze nog wat na tot het ochtend en licht werd, en toen zag ze dat de muur er nog precies zo stond.

Nee, toch niet helemaal. Want achter haar was de muur naar haar toegekropen in het donker, en hij was nog maar een paar voet van haar af. Nu was haar gevangenis nog niet een kwart zo groot als de dag ervoor.

'Niet goed,' zei de salamander. 'O, het zou gevaarlijk kunen zijn.'

'Weet ik,' zei zij.

'Je moet hieruit,' zei de salamander.

'En jij ook,' zei zij. 'Maar hoe?'

En de hele ochtend speelde de muur gemene sarrende spelletjes met ze. Naar de kant waar geen van de twee naar keek, daar sloop de muur een paar voet dichterbij. Omdat de salamander sneller was, en onafgebroken in beweging, hield hij drie kanten tegelijk in het oog. 'En jij houdt de vierde kant op zijn plaats.' Maar Kiren moestaf en toe gewoon met haar ogen knippen, en iedere keer als de salamander wegkeek, flitste de muur een stukje naar voren, en tegen dat het middag werd, was hun gevangenis nog maar tien bij tien voet groot.

'Wordt hier knap benauwd,' merkte de salamander op.

'O salamander, kan ik jou niet over de muur gooien?'

'Dat konden we proberen, en dan kon ik wegrennen en hulp halen -'

En dat probeerden ze ook. Maar hoewel zij gooide met ieder onsje kracht dat ze bezat, scheen het of de muur opsprong en de salamander ving en hem naar de grond liet glijden. Binnenin.

Al spoedig was ze doodop en de salamander zei: 'Niet meer.' Nog terwijl ze het met gooien hadden geprobeerd, waren de muren dichterbij gekomen, en nu hadden ze nog maar een plekje van vijf voet bij vijf. 'Wat nauw,' zei de salamander, terwijl hij rond de overblijvende ruimte rende. 'Maar ik weet de enige oplossing.'

'Zeg dan!' riep Kiren.

'Ik denk,' zei de salamander, 'dat als jij iets had om op te staan, dat je er dan uit kon klimmen.'

'Hoe kan dat nou?' zei zij. 'De muur laat niets naar buiten!'

'Ik denk,' zei de salamander, 'dat de muur alleen mij niet naar buiten wil laten. Want de vogels vliegen heen en weer en de muur vangt de vogels niet.' Dat was waar. In een boom in de buurt zat een vogel te zingen; meteen daarna vloog hij over hun gevangenis, alsof hij wilde bewijzen dat de salamander gelijk had. 'Ik leef niet, weet je,' zei de salamander. 'Ik beweeg alleen door toverij. Dus jíj moet naar buiten kunnen.'

'Maar waarop moet ik dan staan?'

'Op mij,' zei de salamander.

'Op jou?' zei zij. 'Maar je beweegt zo snel -'

'Voor jou,' zei hij, 'blijf ik stilstaan.'

'Nee!' riep zij. 'Nee, nee!' gilde zij.

Maar de salamander stopte vlak bij de muur, en toen was hij alleen nog maar een beeldje van porselein, hard en stijf en koud.

Kiren schreide maar een moment, want toen begon de muur achter haar tegen haar te duwen, en nu was haar gevangenis nog maar drie voet bij drie. De salamander had zijn leven gegeven zodat zij naar buiten kon klimmen. Ze moest het tenminste proberen.

En ze probeerde het. Op de salamander staand, kon ze bij de bovenkant van de muur komen. Door op haar tenen te gaan staan, wist ze de rand vast te pakken. En door ieder kleinste beetje kracht dat ze in zich had te gebruiken, wist ze haar lichaam naar boven te dwingen, zodat ze over de bovenkant kwam te liggen en toen schoof ze er langzaam helemaal overheen.

Doodmoe viel ze slap op de grond aan de andere kant. En op dat zelfde moment gebeurden er twee dingen. De muren krompen vlug in elkaar tot ze alleen nog maar een zuil waren, en toen verdwenen ze helemaal, en de salamander namen ze mee. En alle gewone, natuurlijke kracht van een kind van elf kwam in Kiren, en zij kon rennen. En ze kon springen. Ze kon aan de boomtakken zwaaien.

Die kracht kreeg ze heel plotseling, en ze kon niet langer op de grond blijven liggen. Ze sprong overeind en dat deed ze zo sterk, dat ze bijna weer omviel. Ze rende weg, ze sprong over beken, ze klauterde in bomen en ze klauterde zo hoog als ze kon. De vloek was ontkracht. Ze was vrij.

Maar ook normale kinderen worden moe. En toen haar bewegingen langzamer werden, was ze niet meer gevangen in haar eigen kracht. En ze herinnerde zich de porseleinen salamander weer, en wat hij voor haar had gedaan.

Ze vonden haar 's middags, en ze lag bitter te wenen in een berg bladeren van het vorige jaar.

'Ziet u,' zei Irvass, die geëist had de leiding te nemen bij het zoeken - en daarom vonden ze haar ook meteen - 'Ziet u, ze heeft haar kracht, en de vloek is verleden tijd.'

'Maar haar hartje is gebroken,' zei haar vader terwijl hij zijn kleine meisje in zijn armen nam.

'Gebroken?' zei Irvass. 'Dat hoort niet. Want de porseleinen salamander heeft nooit geleefd.'

'Jawel, hij leefde wel!' schreeuwde zij. 'Hij praatte tegen mij! Hij gaf zijn leven voor mij!'

'Dat klopt,' zei Irvass. 'Maar denk goed na. Al die tijd dat hij betoverd was, kon hij nooit, nooit uitrusten. Denk je dat hij nooit moe werd?'

'Natuurlijk werd hij niet moe!'

'Jazeker wel,' zei Irvass. 'Nu kan hij uitrusten. Meer nog dan uitrusten. Want toen hij ophield met bewegen en voor eeuwig verstijfde, wat ging er toen door zijn gedachten?'

Irvass stond op en wilde weggaan. Maar al na een paar passen bleef hij staan en keerde zich om. 'Kiren,' zei hij.

'Ik wil mijn salamander,' zei zij, zielig, hartverscheurend snikkend.

'O, na een poosje zou hij je de keel zijn gaan uithangen,' zei Irvass. 'Na een tijd zou je hem niet meer grappig vinden, en dan zou je hem uit de weg zijn gegaan. Maar nu is hij een herinnering. En nu we het daarover hebben, vergeet niet dat hij ook herinneringen heeft, al is-ie dan verstijfd.'

Dat was een schrale troost, toen, want kinderen van elf zijn geen grote wijsgeren. Maar toen ze ouder werd, dacht Kiren eraan terug. En ze wist toen dat waar de porseleinen salamander ook was, hij leefde in één bevroren, volmaakt moment - het moment toen zijn hart zo vol liefde was -

Nee, niet liefde. Het moment toen hij besliste, zonder liefde, dat het beter was dat zijn leven, of wat daarvoor doorging, eindigde dan dat hij moest toezien hoe Kirens leven eindigde.

Dat is een moment waarmee men een eeuwigheid kan leven. En naarmate Kiren ouder werd, leerde zij dat mensen zelden zulke momenten vergund zijn, en dat die dan alleen een moment duren, terwijl de porseleinen salamander dat moment nooit kwijt zou raken.

Wat Kiren betrof - ze raakte bekend, al zocht zij nooit de roem, als de Schoonste der Schone Mensen, en meer dan één zeldzame zwerver van over de zee of van achter de Verheffing kwam alleen om haar te zien, en met haar te praten, en om in zijn gedachten haar gezicht te tekenen om dat voor altijd bij zich te dragen.

En als zij sprak, waren haar handen altijd in beweging, dansten altijd in de lucht. Nooit waren ze stil, leek het, en ze waren wit en straalden als dik geglazuurd porselein, en haar lach was helder als de manen, en kwam even vaak terug naar haar gezicht als de zee naar het strand, en degenen die haar goed kenden, konden bijna zien hoe haar blikken voortdurend door de kamer flitsten of door de tuin, alsof ze naar een vrolijk, vlug dier keek dat heen en weer holde.