'Het is waar dat ze zeggen dat de ring vervloekt is,' zei de jongeman zacht. 'Maar zelf hecht ik geen geloof aan dat soort zaken. Ik ontken het bestaan van demonen.'

'Dan ben je reddeloos verloren als je er ooit een ontmoet,' zei Cyrion met een melancholieke glimlach.

'Wat moet ik dan doen? Mijn familiefortuin is niet meer: ik heb het erdoorheen gejaagd, in zware excessen van mijn jeugd. Onbetrouwbare vrienden brachten mij op het verkeerde pad. Vol bittere wroeging over het ongeluk dat mij was overkomen, trachtte ik mijn verdwenen rijkdom te herwinnen. Tijdens deze pogingen liep ik op een dag door de stad en zag daar een engel in een draagstoel, het mooiste meisje van heel Andriok: Berdice, de dochter van Sarmur, de zijdekoopman. Sarmur is rijk; ik had toen nog geen koperstuk. Maar vanwege mijn excellente afkomst gaf hij me toestemming om in het huwelijk te treden met zijn dochter en gaf haar een grote bruidsschat mee. Wat kan ik van mijn kant bieden? Niets! Natuurlijk dacht ik aan de ring, het enige bezit dat ik nooit van de hand heb gedaan om mijn uitspattingen voort te kunnen zetten. Mijn familie heeft hem al zeven generaties in haar bezit. Moet de ring in en kistje blijven liggen of de hand van mijn schone echtgenote sieren?'

Cyrion, blond, knap en ogenschijnlijk een tikje verveeld, bekeek de ring waarover de jongeman het had.

Hij lag in een nestje van azuurblauw velours, en de stof deed hem nog bloediger en rijker lijken; een intaglio van barnsteen, in een zware gouden zetting, voorzien van drie gegraveerde afbeeldingen: een lelie, een zwaluw in de vlucht en een stralende zon. Zeker, het was een prachtig sieraad. Zeker, Cyrion had erover gehoord. De ring had een bijnaam: Vaarwel

'Wat vind jij, Cyrion? Wat is je advies? Ik geef toe dat er een legende is over een vloek, maar honderd jaar lang is er al niemand meer aan gestorven.'

'Maar in die honderd jaar heeft niemand hem ook gedragen.'

De jongeman zuchtte. Hij had een sterk, aantrekkelijk gezicht, waarin helderblauwe ogen schitterden, maar het werd misvormd door een weke mond, die op spilzucht wees. Volf heette hij. Hij kwam uit het westen, al waren zijn bruid en zijn ring van oostelijke origine. Hij was Cyrion tegen het lijf gelopen in een dure taveerne aan de Straat van de Hemel. Het was een heel terloopse ontmoeting geweest, maar Volf scheen Cyrion te herkennen, en hij wist ook hoe hij heette. Het was heel goed mogelijk dat hij weloverwogen naar de taveerne was gegaan om Cyrion om raad te vragen, want hier en daar had Cyrion een reputatie van meedogenloze wijsheid.

'De gegraveerde voorstellingen intrigeren me,' zei Cyrion.

'O, ja. De lelie, het symbool van de ziel; de vliegende zwaluw, het symbool van de vrijheid; de zon, het symbool van de hemel.'

'Ik zie dat je over de zaak hebt nagedacht,' zei Cyrion neutraal. 'Maar vertel me nu eens wat je van de vloek zelf weet?'

Volf grijnsde. 'Wat ik weet bewijst dat de legende niet meer dan een legende is, een verhaal om dieven af te schrikken, niet meer dan dat. Volgens de verhalen heeft een koningin uit het oosten de ring laten maken als bewijs van haar passie voor haar echtgenoot. Maar om het beste resultaat te verkrijgen, liet ze hem maken door een demon. Vandaar de symbolen, stuk voor stuk verbonden met de kracht van het Goede - lelie, zwaluw en zon - die ze door de demon in de barnsteen liet graveren om het kwaad dat hij wellicht in de zin had te ontkrachten. Maar de demon liet zich aan de symbolen niets gelegen liggen. De koningin gaf de ring aan haar echtgenoot toen hij ten strijde trok, in de hoop dat hij hem zou beschermen. Maar zodra de koning zijn zwaard ophief en zijn paard de sporen gaf om de vijand tegemoet te rijden, viel hij dood uit het zadel. Ze konden nergens een wond vinden, maar zijn gezicht was een star masker waaruit groot afgrijzen sprak.

De slag werd verloren, en de ring kwam in het bezit van de veroveraar, die weigerde zich iets aan te trekken van het gebeurde. Hij droeg de ring drie jaar lang, zonder dat hem iets overkwam, al was het een goddeloze schurk. Toen ging hij op een dag in de woestijn op jacht naar leeuwen. Niemand was bij hem in de buurt, maar plotseling struikelde zijn paard. Het volgende ogenblik was hij dood. Ook hier geen zichtbare aanvaller, geen wond, en een gezicht waarop een uitdrukking van het grootste afgrijzen. Maar dit is toch absurd? Het is in strijd met ons gezond verstand. Moet ik nog verder gaan?'

'Als het je vermoeit, is daartoe geen reden.' Cyrion kwam half overeind.

'Nee, nee. Wacht. Ik verlaat mij op jouw goede raad, edele heer. Ik zal verder gaan. De ring werd geërfd door de zoon van de veroveraar, maar deze durfde hem niet te dragen. Een eeuw later werd de ring uit de koninklijke schatkamer gestolen door een magiër die was geïntrigeerd door de magische eigenschappen van het kleinood. Hij droeg het enige maanden zonder dat hem iets overkwam; toen vernietigde een aardbeving zijn huis, en hij kwam om De ring werd door bandieten uit de puinhopen gehaald. De aanvoerder van de bende droeg hem maar één dag. Hij werd gevangen genomen door soldaten van de vorst van de streek, maar viel dood op de grond toen hij op weg was naar de plaats waar hij zou worden terechtgesteld. De ring werd het eigendom van een van de soldaten, die hem aan zijn zwangere vrouw gaf. Tijdens de geboorte stierf ze - haar gezicht een masker van ontzetting, natuurlijk, en het kind werd dood geboren. De ring werd met haar begraven en kwam in mijn familie nadat het graf door rovers was opengebroken. Drie van mijn voorouders stierven door de ring, zegt men, al schrijf ik persoonlijk hun dood toe aan ongelukken. Een stierf ten gevolge van een val, toen de borstwering van een toren bezweek. Een tweede stierf op zee, tijdens een storm. Een derde stierf van schrik, tijdens een zonsverduistering. Sindsdien heeft niemand de ring gedragen.'

'En jij, heb jij hem nooit gedragen?' vroeg Cyrion onschuldig.

'Ik heb het nooit overwogen, in mijn armoede. Maar ik durf het best. Kijk maar.' Volf nam de bamsteenring en stak hem aan de pink van zijn linkerhand. Hij lachte, duidelijk zonder nervositeit. 'Als een boosaardige kracht in de ring huist - dat hij me dode! Maar ik geloof er niet in. Mensen zijn altijd kwetsbaar geweest voor de dood. Het verscheiden van mijn voorouders kan worden verklaard zonder je toevlucht te hoeven nemen tot een vloek. Zelfs de sterfgevallen in de legende zijn verklaarbaar.'

'Niettemin,' zei Cyrion, 'gaan dood en de ring hand in hand.'

'Maar er zit geen patroon in - de mensen die hem droegen stierven na drie jaar, drie maanden, een dag, of minder nog! En de redenen van hun dood lopen zo uiteen - in een paar gevallen is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen, anderen sterven tijdens een aardbeving, op zee, één geval betreft een vrouw in het kraambed. Nee. Toeval, Cyrion. Als het geen toeval is, zal ook ik sterven. Ik ben van plan de ring één dag te dragen, en niet langer. Als we moeten geloven dat iedereen die deze intaglio draagt erdoor gedood wordt, heeft de demon geen keus - hij zal me dan binnen deze periode moeten doden. Ben je het daarmee eens?'

'Het lijkt me niet geheel onmogelijk.'

'Vannacht, om middernacht,' zei Volf met schitterende ogen, 'zal ik de ring afdoen. Op dat uur geef ik hem aan mijn vrouw. Breng je vanavond een bezoek aan ons? Gebruik samen met ons de maaltijd, en blijf dan tot middernacht. Ik verwacht geen gevaar, maar ze zeggen dat jij demonen, of wat daarvoor doorgaat, de baas bent. In jouw gezelschap is Berdice dubbel beschermd.'

Cyrion liep naar de deur.

'Tot vanavond dan. Als je tenminste geen bezwaar hebt om een tijdlang alleen te blijven met de demon van de ring.'

'In het geheel geen bezwaar,' zei Volf, en lachte weer. Cyrion ging heen.

 

Het huis van Volf, een deel van de bruidsschat die Sarmurs dochter had gekregen, was weelderig, van binnen en van buiten. Een hek van smeedijzer voerde van de straat naar een binnenplaats waar bloemen bloeiden en fonteinen ruisten. Twee verdiepingen van witte en roze gewassen steen volgden, met zuilen van palmhout en bij de rest van de inrichting passende zijden gordijnen.

Nergens was er meer zijde te zien dan in de vertrekken van Berdice zelf. Gordijnen en voorhangen, licht als rook en zwaar als stroop glommen aan hun ringen, afgezet met zijden koorden, blauw, groen en purper. Spiegels van echt glas stonden her en der, in zilveren lijsten. Vogels in alle kleuren van de regenboog kwetterden in gecompliceerde kooien van bamboe. Midden in het boudoir, ook kwetterend, Bernice.

Ze was mooi, dat leed geen twijfel. Gitzwart haar viel los langs haar rug, tot aan haar smalle middel. Haar smetteloze huid, teer olijfkleurig, bloosde bij wangen en lippen vaag rozig. Gazelleogen, sierlijke handen, volle borsten, dat alles was volmaakt. Schoon was ze, en meer dan dat. Ze was ook, vanaf haar dertiende levensjaar, van haar middel af verlamd.

Hoe Berdices aard ook was, hoe mooi ze ook was, hoe groot haar vaders rijkdom ook, deze aandoening had het vinden van een echtgenoot verhinderd. Toen was de knappe Volf, arm, maar van nobele afkomst en met nuttig westelijk bloed in zijn aderen, voor Berdice gevallen. Toen hij hoorde wat er met haar aan de hand was, had hij geweend op Sarmurs schouder en gezegd dat het haar alleen maar dierbaarder maakte, dat zijn genegenheid haar te zijner tijd misschien wel zou genezen, en zelfs als dat niet het geval was, was Berdice de enige vrouw van wie hij ooit kon houden.

Gelukkig was Berdice een leeghoofdje. Dat had haar geholpen om over haar verdriet heen te komen. Ze kwetterde en kwetterde. Ze hield bijna geen ogenblik haar mond. Het had irritant kunnen zijn, ondanks haar gratie en dapperheid. Het was irritant.

Nu zweeg ze heel even. Een dienstmaagd was binnengekomen en zei: 'Er staat een vrouw bij de poort. Ze wil graag uw hand lezen. Ik heb nog nooit zo iemand als zij gezien, niet zo'n groots personage. Zal ik haar wegsturen?'

'Zeg haaj dat ze meteen binnenkomt,' kwetterde Berdice.

Ze had graag iets omhanden in de lange uren dat haar echtgenoot afwezig was, meestal in een taveerne of iets soortgelijks. Allerlei charlatans deden het huis aan. Maar nu kwam iemand binnen die niet was zoals de andere bezoekers.

Het was een zeer rijzige vrouw, met een resoluut, scherpgesneden gelaat. Ze had met vaardige hand een zware laag cosmetica aangebracht, die echter niet verhulde dat haar gezicht veel te mannelijk was om mooi te zijn, hoewel ze op een of andere manier toch even mooi was als Berdice, en waarschijnlijk nog wel mooier. Haar hoofd was omwonden met een zwarte doek, bezet met parels, haarlichaam gehuld in een vormloos gewaad. Geëmailleerde armbanden rinkelden aan haar polsen, en vele ringen schitterden aan haar grote, maar welgevormde handen. Ze boog zeer, zeer diep voor Sarmurs dochter, met de flamboyante gratie van iemand die in het geheim het koninkrijk regeert.

'Etherische meesteresse,' fluisterde ze met hese, maar toch vreemd welluidende stem, 'staat u me toe om voor u de occulte wijsheid van het universum te ontsluiten?'

'Waajschijnlijk wel,' zei Berdice. 'Maaj wat is uw pjijs?'

'Dat zal ik u mettertijd vertellen, maagdelijke vrouwe.' De rijzige charlatan ging aan Berdices voeten zitten en nam de hand van het meisje in een opwindende, beringde greep. 'U lijdt.'

'Nee,' zei Berdice verbaasd.

'Ja. U kunt niet lopen.'

'Wat slim van u dat u dat weet,' zei Berdice. Een ogenblik waren haar gazelleogen naakt en vol verdriet. Toen gleed er weer een ondoorzichtig vlies voor en ze kwetterde: 'Hoe bent u dat te weten gekomen?'

De meeste mensen in Andriok waren op de hoogte van wat Sarmurs dochter mankeerde.

'Mijn talent voor het vinden van verborgen dingen,' fluisterde de charlatan bescheiden. 'Maar,' siste ze, 'wat kan deze tragedie hebben veroorzaakt? Een ongeluk -'

'Het was een - kat,' zei Berdice, verblekend.

'Ik zie een kat in uw hand,' interrumpeerde de charlatan snel. 'U bent bang voor katten. De kat heeft u bang gemaakt.'

'Ik zat te slapen,' vertrouwde Berdice haar toe, 'Ik werd wakkej en mejkte dat een - kat op mijn schoot lag te slapen. Ik gilde en gilde, maaj hij staajde me alleen maar met die felle ogen van 'm aan. Toen beet hij me en jende weg. Sinds die dag heb ik niet meej gelopen. Ik heb - katten nooit kunnen vejdjagen.' Berdice rilde en deed haar ogen dicht. 'God behoede me,' kreunde ze.

'Weet uw echtgenoot van uw angst?'

'O ja,' zei Berdice. Ze keek weer wat vrolijker en kwetterde: 'Wat gebeujt ej mojgen?'

'De nacht komt voor de dag,' zei de charlatan. 'Begrijp mij goed, vrouwe. Ik heb uw sterren gelezen. U bent in de kaken van het gevaar, u staat aan de rand van uw graf.'

De dienstmeisjes, maar niet Berdice, slaakten gilletjes van ontsteltenis. De charlatan bracht hen tot zwijgen met één felle blik van haar schitterende ogen, zwart van de kohl. 'Stuur deze vleermuizen naar buiten,' zei ze bevelend.

De vleermuizen werden naar buiten gestuurd.

'Mijn woorden hebben de bedoeling uw leven te redden,' zei de charlatan toen ze alleen waren.

'God behoede me,' zei Berdice weer.

'Hier zijn amuletten om u te beschermen. Draag ze, en vertel niemand waar ze vandaan komen of wat het zijn. Zij zullen u voor de dood behoeden.'

Berdice keek naar de amuletten en probeerde iets te kwetteren. Het gekwetter verstilde.

'Maaj -' zei Berdice.

'Doe wat ik zeg,' zei de charlatan, 'of ik kan voor de gevolgen niet instaan.'

De charlatan kuste Berdice op haar voorhoofd en sierde dat met een karmozijnrode afdruk van haar lippen. Toen stond ze op.

'Hoe moet ik u betalen?' hijgde Berdice.

'Ik neem dit mee.' En de charlatan maakte zorgeloos het paarse zijden koord van een van de gordijnen los en liep het vertrek uit zonder aandacht te schenken aan de massa zijde die dank zij haar handeling op Berdices hoofd viel.

De nacht hulde Andriok in haar sombere kleed. Andriok sloeg terug door zich opzichtig te versieren met de juwelen van talloze lichtjes. Volfs huis was daar geen uitzondering op. Geparfumeerde harsfakkels brandden en doortrokken de lucht van hun geur, gouden filigreinlampen smeulden.

Volf verwelkomde Cyrion als een lang verloren broer die hij in tien jaar niet gezien had, maar naar wiens gezelschap hij al die jaren heftig had verlangd. In het satijn van Askandris en het zilver van Daskiriom, om nog maar te zwijgen van zijn eigen smetteloze uiterlijk en schoonheid, stak Cyrion de pracht van het huis naar de kroon.

Volf liep de eetkamer binnen en liet Cyrion zijn linkerhand zien. Aan de pink zat de barnstenen intaglio, als een grote druppel rossige honing.

'Kijk, Cyrion, kijk goed. De ring en ik zijn nog samen, en ik verkeer nog steeds in blakende welstand. En er zijn nog maar twee uur tot middernacht.'

'Mijn gelukwensen,' zei Cyrion. 'Tot dusverre.'

'Begrijp me goed,' zei Volf. 'Aan je uiterlijk meende ik te zien dat het je niet ontbrak aan geld. Ik heb alleen maar wat mijn vrouw bij ons huwelijk heeft ingebracht. En ik brand van verlangen om haar iets te geven dat aan mij heeft toebehoord.'

Op dat ogenblik kwamen twee bedienden binnen met Volfs echtgenote in een rijkversierde stoel, die ze naast het open raam zetten. Ze was rijk, zij het wat overdadig, gekleed. Een gewaad, met daarop gelukssymbolen geborduurd, gouden munten met vreemde beeltenaars erop voor haar keel, armbanden met kleine medaillons van jade en malachiet, amulet-oorringen met saffieren, een brede band van gekleurde zijde met daarop een gelukbrengend gouden slangetje, een roos in het haar met een zoveelste amulet erop, en aan haar handen dunne zijden handschoenen, vrij stijf.

'Hier is het licht van mijn liefde, Berdice, mijn geliefde vrouw,' zei Volf geestdriftig.

'Mevrouw,' zei Cyrion met een buiging. 'U schijnt iets te vrezen. Ik mag hopen dat ik dat niet ben?'

Berdice, die vrij bleek was toen ze binnenkwam, kreeg een felle blos op haar wangen. Haar ogen sperden zich verschrikt open toen ze Cyrion zag.

'Mijn duifje mag nergens bang voor zijn,' zei Volf. 'Te middernacht zal ik haar deze barnstenen ring geven, die haar daarna zal behoeden voor alle kwaad. Ik geloof, Cyrion, in het glimlachende gezicht van Vrouwe Fortuna, niet in haar dreigende frons.'

Berdice kreeg de ring in het oog en verbleekte opnieuw.

'Dit is de jing die ze Vaajwel noemen. O, Volf - je zult ejaan stejven!'

Volf lachte luid en legde uit wat hij van plan was.

Berdice kromp ineen.

'God behoede me!' jammerde ze.

Toen Volf dat hoorde, lachte hij nog harder.

'Heb vertrouwen in mij, geliefde,' zong hij. 'Laat ons de wereld bewijzen dat bijgeloof lachwekkend is, en alle demonen stof. Bovendien hebben we Cyrion hier om voor ons welzijn zorg te dragen. Cyrion is een held van onovertroffen verstand en dapperheid.'

'Ik ga nog blozen,' zei Cyrion.

Berdice staarde hem aan met op haar gezicht een mengeling van verwarring en wantrouwen.

De maaltijd werd opgediend en ze aten de ene gang na de andere, Berdice zwijgend, Volf zeer woordenrijk. Door de openstaande ramen schitterden sterren, die duizend vonken sloegen uit Berdice en haar kleding. De geuren van nachtbloemen dreven ook door de ramen naar binnen, en het zingen van een zoetgevooisde nachtegaal. Ondertussen druppelde in een hoek van het vertrek een vergulde clepsydra de minuten weg, de kwartieren, een uur. En begon toen een nieuw uur weg te droppelen, eerst met minuten, toen met kwartieren...

Het was bijna middernacht.

Plotseling begon Berdice te kwetteren, onstuitbaar te kwetteren.

'Deze namiddag, Volf - zoiets jaajs is ej gebeujd. Een gjote, jijzige vjouw, die hand kon lezen en ook astjologe was, zei ze. Ze liep mijn appajtement binnen en zei dat ik zou stejven.'

Volf schrok en liet zijn wijnroemer vallen. De wijn stroomde over de servetten, de mozaïektafel, en liep weg door de spleten.

'Maaj het vjeemdste van alles,' zei Berdice, doordringend kwetterend, met een blik van duivelse woede naar Cyrion, 'is dat ik nu zie dat die vjouw niemand mindej was dan -'

'Vergeef me, mevrouw,' kwam Cyrion er gladjes tussen, 'maar ik vermoed dat uw waterklok wat achterloopt. Is dat niet de klok van de citadel die middernacht slaat?'

Volf en zijn vrouw verstarden. Inderdaad, de klok klepte.

'Lieveling van me, ik draag de ring aan mijn vinger en leef nog steeds,' zei Volf toen de klok was uitgeluid. Hij sprong overeind en nam haar gehandschoende rechterhand in de zijne. 'En nu -' vervolgde hij terwijl hij hem van zijn pink schoof,'- draag ik hem niet meer. De demonen zijn verslagen. De demonen die nooit hebben bestaan. Hier, engel van me. De ring is onschuldig. Neem hem van me aan, met al mijn liefde.' En met deze woorden schoof Volf de barnstenen intaglio aan haar wijsvinger. Toen hief hij extatisch zijn armen op en brulde: 'De Hemel zij geprezen!'

Ergens in het duister buiten klonk een gesmoorde vloek, en wat voetgeschuifel.

Iets vloog door het open raam.

Het maaide om zich heen en blies, gromde en krijste.

Maaiend, blazend, grommend en krijsend belandde het dier op de schoot van Berdice, en bij deze symfonie van geluiden voegde zich nog het geluid van scheurende nagels en één ontzette gil.

'Een... kat!' gilde Berdice, dol van angst. 'Een kat! Een... kat! O, God behoede me!'

'Berdice!' schreeuwde Volf, bij wie de extase plaats maakte voor grote angst. Hij stortte zich op haar en nam haar slappe lichaam in zijn armen. Hij begon onbeheerst te huilen. 'Cyrion, zelfs jij hebt haar niet kunnen redden. Ik ben een dwaas geweest. De vloek bestaat echt. De demon van de ring heeft haar geveld, en het is mijn schuld. Ik heb in mijn stommiteit haar dood op mijn geweten. Je hebt me gewaarschuwd. Demonen bestaan. Nu heb ik niets meer.'

'Dat is niet geheel en al waar,' zei Cyrion kalmpjes. 'Haar fortuin valt na haar dood aan jou toe.'

Volf wierp hem een felle, betraande blik toe.

'Wat heb ik aan rijkdommen als mijn geliefde vrouw dood is? Ik ben een gebroken man.'

Cyrion op zijn beurt liefkoosde de kat. Het dier, eerst door het dolle heen door de wilde vlucht, had zich nu als een spinnende kraag om zijn hals gedrapeerd. Nadenkend zei Cyrion: 'Je verdriet is voorbarig, Volf. Je vrouw is niet dood.'

'Vuige spotternij. Ze is dood.'

'Nee. Ze is flauwgevallen en zal zo meteen wel weer bijkomen. Tot jouw grote ergernis, waarde Volf.'

Volf keek bevend in Berdices gezicht, en snakte naar adem.

'Je hebt gelijk - ze leeft nog. Maar...'

'Je schurkachtige medeplichtige,' zei Cyrion, 'de man aan wie je geld hebt gegeven om een kat naar binnen te gooien, is waarschijnlijk al aangehouden. Ik heb eerder vanavond de nachtwacht gewaarschuwd.'

Volf zette Berdice terug in haar stoel en rechtte zijn rug, op zijn gezicht een uitdrukking van waakzaam ongeloof.

'Wat zeg je daar?'

'Wat zeg ik daar?' vroeg Cyrion aan de kat.

'Je beweert dat ik een man heb betaald om mijn vrouw zó aan het schrikken te maken dat ze stierf?'

'Eerlijk gezegd, mijn waarde,' zei Cyrion afkeurend, 'had je, als je slim genoeg bent geweest om het geheim van de intaglio op te lossen, ook wel een beter plan dan dit moeten kunnen beramen.'

'Verklaar je nader.'

'Moet dat werkelijk? Goed dan, het kort het wachten op de soldaten van de nachtwacht. Om te beginnen was, ondanks al je verzekeringen van het tegenovergestelde, Berdice een last die je niet van plan was al te lang te dragen. Na je huwelijk met haar wilde je je van haar ontdoen en zo al haar rijkdom erven, om van de schatten van haar vader maar niet te spreken. Je enige probleem was de methode, het vinden van een werktuig dat jou ogenschijnlijk van alle schuld zou absolveren. Moeilijk was het niet. Sarmur en zijn dochter zijn allebei uiterst bijgelovig, terwijl jij steeds duidelijk hebt gemaakt dat je geen enkel geloof hecht aan de ontastbare zaken. Vandaar dat je de ring gebruikte - je wist dat die onder bepaalde omstandigheden iedereen kon doden.

De legende van de ring is onweerlegbaar, want hij was vermeld in het graf van de vrouw, nietwaar? Het graf waaruit een van je voorouders hem roofde. De sterfgevallen in je familie zijn ook algemeen bekend. Al scheen er geen vast patroon te zijn, toch stierven de dragers allen, zonder uitzondering. Hoe lang heeft het je gekost om het raadsel te doorgronden? Laat me de sterfgevallen nog eens op een rijtje zetten. Een koning, op weg naar een veldslag. Een veroveraar op een struikelend paard. Een magiër door een aardbeving. Een bandiet op weg naar de galg. Een barende vrouw. En, in je eigen familie, een man die van een toren valt, een man op zee tijdens een storm en een man die tijdens een zonsverduistering een toeval krijgt. En wat is in deze gevallen de gemeenschappelijke factor? Hoe lang heeft het je gekost om achter dat mysterie te komen?'

'Twee jaar,' grauwde Volf.

Cyrion glimlachte. Het had hem minder dan twee minuten gekost.

'Gevaar is de sleutel,' zei Cyrion. 'Gevaar, en zijn complement, angst. En nog iets, afhankelijk van gevaar en angst.'

Cyrion zweeg.

'Zeg de rest ook.'

'Moet ik dat werkelijk?'

'Ik wil weten... of je het allemaal bij het goede eind had. Dat ben je me toch wel verschuldigd.'

'Ik ben je niets verschuldigd. Maar je krijgt het om niet. Dat derde ding dus. Ik herinner me dat je de drie symbolen die in het amber gegraveerd waren heel snel hebt aangeduid - een lelie was de ziel, een zwaluw was vrijheid, de zon was de hemel. Maar net als de meeste symbolen van het beeldschrift kan de betekenis wel wat exacter worden weergegeven. De ziel-lelie kan ook het ego weergeven, en dus "ik" of "mij" betekenen. De zwaluw beduidt niet alleen vrijheid, maar vrijheid van gevaar. Wat de zon betreft, dat is een heel oud symbool, niet alleen van de hemel, maar van God. De lelie, de zwaluw en de zon vormen dus samen de zin God behoede me. Een heel gebruikelijke frase in de meeste talen, toen en nu. De koning die ten strijde trekt en een laatste gebed fluistert. De man op het struikelende paard, die een kreet van schrik slaakt. De magiër die het huis voelde schokken - wie kon vermoeden dat hij dood was voor het hem begroef? De bandiet die zijn God aanroept op weg naar de galg. De vrouw in het kraambed, gillend van pijn. En je voorvader, omlaagstortend van een toren, dood voor hij de grond raakt. De tweede dood voor het water zich boven zijn hoofd sloot. De derde, angstig geworden door de zonsverduistering - God behoede me, dat riepen ze allemaal. En de ring doodde ze, onmiddellijk - waarschuwen de gegraveerde symbolen in het amber daar niet voor? Die woorden, uitgesproken door de drager, activeren een mechaniek onder de steen. Een haarfijne naald boort zich in de huid van de vinger. Gif stroomt. Een duivels gif, zó snelwerkend dat het binnen een paar seconden de dood ten gevolge heeft. Het slachtoffer zakt in elkaar, een uitdrukking van ontzetting op zijn gezicht, zonder dat ergens een wond te bekennen is.

Jij was van dit alles op de hoogte en kon dus de ring dragen zonder te sterven. Maar als een kat op je vrouw werd gesmeten, zou ze de fatale woorden uiten, dat wist je - en het volgende ogenblik zou ze dood zijn. En ik, met wat jij, dwaas, hield voor een heroïsche reputatie in deze stad, zou bij een en ander aanwezig zijn, en jouw getuige zijn dat er geen ontsnappen was aan de macht van het noodlot.'

'Maar Berdice is niet gestorven,' zei Volf. Zijn gezicht was nu niet langer woedend of boosaardig, maar uitdrukkingloos en leeg. Zijn weke mond beefde, en de geveinsde tranen voor zijn vrouw hadden al plaats gemaakt voor echte tranen om zichzelf.

'Gelukkig voor de vrouwe,' zei Cyrion, 'kwam een waarzegster vanmiddag bij haar op bezoek en overreedde haar om twee amuletten te dragen. Deze.' Hij wees naar de zijden handschoenen aan Berdices handen, waarvan de vingers aan de binnenzijde waren voorzien van dun, gearticuleerd staal uit Daskirion - ondoordringbaar voor een giftige naald, hoe dun ook.

Berdice begon zich te bewegen. Cyrion zette de kat zachtjes op de grond, boog zich over het meisje heen en pakte haar bij haar ellebogen beet. Plotseling trok hij haar overeind.

'De schrik van de tweede kat heeft je genezen,' zei hij streng. 'Nu kun je lopen. Loop nu.'

Berdice keek hem met open mond aan, en deed een eerste stap. Ze gilde, en deed een tweede stap.

Gillend en stappend liet ze zich door Cyrion de kamer uitleiden. In de deuropening legde hij een purperen zijden koord in haar handen, maar ze merkte het nauwelijks. Ze scheen ook Volf te zijn vergeten - dat zou haar mettertijd te stade komen.

Toen Cyrion de eetkamer weer betrad, beukte de wacht al op de poort.

Volf zat ineengedoken in een stoel.

Cyrion legde de ring naast hem, op het mozaïek.

'Ophangen is een langdurige en onaangename zaak,' zei hij zacht.

Toen de wacht de eetkamer binnenliep, vonden ze daar één man, en hij was morsdood. Volf lag over de tafel heen, de amber intaglio aan zijn vinger, een uitdrukking van ontzetting op zijn gezicht, en zonder zichtbare wond.