14. Weggedreven

Intussen heeft Vera alle deuren en laden in de kajuit weer gesloten. De man had er een bende van gemaakt. Op de grond vindt ze de portemonnee waar hun geld in zit. In zou moeten zitten, denkt ze en opent hem snel. Zo te zien zit alles er nog in. Af en toe kijkt ze door een van de zijraampjes of Edwin en Peter nog niet terugkomen. Het duurt wel erg lang. En die man is ook op het eiland. Ze vindt er niks aan.

Tor staat nog steeds over de reling richting het eiland te turen. Vera krijgt een idee. Tor kan goed zwemmen. Hij zou de jongens misschien kunnen helpen, net als toen op het bankje aan de overkant van de rivier, toen hij die vervelende jongens wegjoeg. Als die man de jongens maar niet ontdekt heeft. Dan zit ze alleen.

Ze kijkt door een van de ramen. Niemand te zien. Dan gaat ze vlug naar het achterdek. ‘Hup Tor ... zoek, zoek de jongens.’

Tor kijkt haar even aan alsof hij het niet begrijpt.

‘Vooruit,’ ze wijst naar het eiland, ‘zoek de jongens. Vlug!’

Dan springt Tor overboord en zwemt richting het eiland. Tim kijkt hem met een schuin kopje na.

Als de jongens nu eens niet terugkomen? Ze kan zelf niet met de boot weg. Ze voelt zich erg ongerust. Weet je wat, ze hebben een mobieltje bij zich. Alleen, waar ligt dat ding? Edwin heeft er het laatst mee gebeld. Hij kan 'm niet bij zich hebben want hij heeft alleen z'n zwembroek aan.

Vera gaat op zoek. Opnieuw gaan de laden open. Misschien heeft de man die wel meegenomen. O, als dat waar is dan ... Snel zoekt ze verder. Ieder hoekje en ieder gaatje wordt nagezocht.

Ineens schiet haar iets te binnen. Natuurlijk, Edwin heeft zijn broek niet aan. Snel voelt ze in de broek die op het bed ligt. En ja hoor! Hè, gelukkig! Nu kan ze bellen. Maar ... moet ze dat nu al wel doen? Ze gaat op het bed zitten nadenken. De jongens kunnen natuurlijk ook ieder moment weer opduiken. En dan heeft ze thuis een hoop onrust gezaaid. Nog maar even wachten. Ze kan in ieder geval bellen als ze wil en dat is al een hele geruststelling.

Ze laat zich even wat achterover zakken tegen de wand van de boot. Tim is ook weer in de kajuit gekomen. Hij kruipt naast haar op het bed. Ze pakt een leesboek. Maar het lezen lukt niet erg.

Na een poosje komt ze overeind. Nog weer even kijken of de jongens er nog niet aankomen. Ze kijkt eerst maar weer door een van de kleine ramen. Stel je voor dat die man weer op het water is. Maar door dit kleine raampje kan ze maar een klein gedeelte van de omgeving zien. Voorzichtig loert ze door het grotere raam bij de stuurstoel naar buiten.

Dan schrikt ze geweldig. Daar gaat hij! Hij komt niet richting de boot. Toch duikt ze meteen weg. Tim kijkt haar niet-begrijpend aan. Ze heeft het witte bootje helemaal niet gehoord. Er is ook een aardige afstand tussen hen. Heel voorzichtig komt ze omhoog en loert nog eens over het randje.

Het witte bootje is nu verder weg.

Ze komt helemaal overeind. De man in het witte bootje kan haar nu toch niet meer zien. Ze kijkt naar het eiland en schrikt. Hoe kan dat nu? Het is weg!

In paniek loopt ze naar het achterdek. Daar wordt het haar ineens duidelijk. Het water is weer gestegen. En de boot is langzaam weggedreven. Ze ziet het eiland nu schuin achter zich. Wat moet ze nu? De boot drijft niet ver van de wal, maar veel te ver om eraf te stappen. Er staan enkele bomen langs de wal. Hun lange takken hangen schuin over het water. Af en toe krast een tak over het dak van de kajuit.

Op het voordek ziet Vera het touw liggen waar ze normaal mee aanmeren. Ze bedenkt een plannetje. Als ze nu eens dat touw over een laag hangende tak kan gooien. Dan kan ze het uiteinde misschien weer vastknopen aan de boot en ligt hij vast.

Ze gaat meteen aan de slag. Tim staat erbij te kijken. Daar komt weer een tak aan. Deze is wat hoger. Toch gooit ze. Mis! Het touw valt terug. Opnieuw. Nu slingert het touw wel over de tak, maar het uiteinde blijft op wat zijtakken hangen. Snel trekt ze het touw weer naar beneden. Nog eens suist het touw door de lucht. De tak is boven de kajuit. Weer blijft het uiteinde hangen.

Vera kijkt vooruit. Nog maar twee dikke takken en dan drijft de boot weer onder de bomen uit. Het moet nu toch snel lukken anders kan ze het wel vergeten. Er verschijnen zweetdruppels op haar voorhoofd. Ze wrijft er vlug een keer langs.

Weer doet ze een gooi. Mis. Nog eens. Weer mis. De laatste tak. Vera krijgt het nu toch wel erg benauwd. Het moet nu lukken. Ze gooit ... het uiteinde blijft haken aan andere takken. Maar ze kan niet bij het uiteinde. Vlug klimt ze op het dak van de kajuit en trekt het touw weer naar beneden. Ze voelt dat ze in paniek raakt. Zo hard ze kan gooit ze nog eens. Ze gooit zo hard dat de lus aan het uiteinde aan een hogere tak blijft hangen. Wild trekt ze aan het touw. Dan valt de lus precies langs de andere kant van de tak die ze bedoelde naar beneden en komt op het dak terecht. Vera pakt hem snel op en begint hem over de tak heen te halen.

image

Snel kijkt ze om zich heen waar ze de lus aan vast zal maken. Er loopt een verchroomde buis langs iedere zijkant van het dak. Vlug propt ze de lus eronderdoor. Het gaat net. Ze trekt in ijltempo een paar knopen in het touw. Niks te vroeg, want het touw wordt onmiddellijk strak getrokken. Als de buis het maar houdt, denkt ze angstig. Ze stapt vlug achteruit van het dak af. Stel je voor dat hij breekt. De tak buigt steeds verder door. Het touw staat als een snaar gespannen. Ze hoort een kreunend geluid. Dan ligt de boot stil en drijft zelfs weer iets terug.

Vera kijkt weer om zich heen. Het steigertje is nog net te zien. Opeens verschijnen daar twee jongens die wild gebarend naar de boot wijzen. Er staat een zwarte hond bij. Het zijn Edwin en Peter.

Vera roept. Het schalt over het water.