6. De griendkeet

De volgende dag zijn de drie vrienden al vroeg wakker. De zon warmt de aarde in rap tempo op. Vooral onder het zeil op het achterdek is het snel warm. De hitte jaagt de jongens uit hun slaapzak. Ze zijn niet van plan tegen Vera te vertellen wat ze de afgelopen nacht hebben gezien. Maar Vera merkt aan Tim dat er iets ongewoons is.

‘Wat sta je over de reling te kijken?’ vraagt ze.

Tim geeft vanzelf geen antwoord, maar in plaats daarvan trilt zijn staartje en draait hij vlug zijn oren even naar achter.

‘Ik weet niet wat er met Tim aan de hand is. Hij is een beetje onrustig, vind ik.’

Peter en Edwin kijken elkaar aan en vertellen vervolgens toch maar wat ze 's nachts hebben gezien.

‘Hè bah, dat is niet leuk!’ vindt Vera.

‘Och, misschien was het gewoon een visser die vroeg naar z'n fuiken is gegaan’, zegt Peter. ‘Enne ... misschien was dat ook wel zo met wat de melkrijder vertelde.’

Vera is niet gerustgesteld, maar zegt er verder niets meer over.

Na het ontbijt zegt Peter: ‘We zouden op dat eiland van gister gaan kijken.’

Edwin is meteen enthousiast. Vera kijkt bedenkelijk, maar zwijgt.

Na het ontbijt en een kleine wasbeurt maakt Edwin de touwen los en trekt de paal uit de grond. Tim en Tor scharrelen nog even wat rond op de wal en lichten allebei hier en daar een pootje.

Peter start de motor. Vera ruimt snel de kajuit op. Even later koersen ze naar het eilandje waar hun boot losgemaakt is.

Na een halfuur zijn ze weer op de plaats van bestemming. Peter stuurt de boot naar dezelfde plaats als gisteren. Edwin springt opnieuw op de wal en legt de boot vast.

Met z'n allen lopen ze even later het eiland weer over richting de griendkeet. Die ligt er nog net zo verlaten bij als gisteren. Tor loopt weer rond te snuffelen, maar z'n haren staan dit keer niet overeind. Tim dribbelt achter Tor aan.

Edwin voelt aan de deur van de griendkeet. ‘Op slot!’

‘Ze worden tegenwoordig niet meer gebruikt’, weet Peter.

‘Vroeger bleven de mensen die in de grienden werkten hier slapen.’

‘Bah, ook ongezellig’, vindt Vera.

Aan de achterkant van de keet vindt Edwin een luik. Dat kan wel open, maar er zit een raam achter dat gesloten is.

Vera kijkt nieuwgierig naar binnen. ‘Hè, hoe kan dat nu? Moet je dat nu zien!’ zegt ze.

De jongens volgen haar voorbeeld en schieten hard in de lach.

Ze hebben even niet op Tim en Tor gelet. Binnen zien ze Tim met zijn neus langs de grond door de ruimte speuren. Hij kijkt even op naar het raam, maar gaat vervolgens weer verder alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

‘Hoe komt-ie binnen?’ vraagt Edwin.

‘Daar snap ik nou niets van’, gaat Peter verder. ‘Er is verder nergens een opening.’

‘Er komen hier nog mensen.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Nou, op tafel liggen een paar bananen.’

‘O ja, natuurlijk!’

‘En het is nog niet zo lang geleden ook. Kijk maar, ze zien er nog helemaal niet bruin uit.’

Tim besnuffelt intussen allerlei dingetjes binnen in de keet.

‘Dat mag helemaal niet!’ roept Vera.

‘Dat kun je nu wel zeggen, maar wat wil je eraan doen?’

‘Tim, Tim, kom eens rap hier!’ Vera tikt boos op de ruit.

Tim kijkt nog eens op, maar gaat gewoon weer verder.

Vera loopt radeloos langs de keet, maar ziet geen mogelijkheid om bij de hond te komen.

De jongens kijken ook nog eens rond.

Peter loopt een eindje bij de tweeling vandaan. Ineens roept hij: ‘Kijk eens! Een steigertje hier in de rietkraag.’

‘Nou en? Die mensen waar jij over vertelde zullen er vroeger misschien weleens per boot opuit getrokken zijn. En het is een eiland. Dus je moet er altijd per boot af’, zegt Edwin terwijl hij met Vera en Tor naar Peter toe loopt.

‘Ja, maar kom eens kijken. Er staan natte voetafdrukken op de planken. Dus er is hier iemand nog niet zo lang geleden geweest.’

Edwin komt dichterbij.

‘Zijn die niet van jezelf? Het gras is nog een beetje nat van de dauw.’

Peter tilt een voet op en bekijkt zijn zool.

‘Nee hoor, ik heb een heel ander profiel onder mijn schoenen.’

‘Warempel, je hebt gelijk!’

Ook Vera komt kijken.

Ze zijn alle drie Tim even vergeten.

‘Kijk, hier zijn ook rietstengels geknakt. Er heeft hier waarschijnlijk een bootje gelegen.’

Ze staren naar het water.

Plots voelt Vera iets harigs tegen haar been wrijven. Ze kijkt naar beneden.

‘Tim!’ roept ze uit. ‘Hoe kom jij nu weer hier?’

Tim springt tegen haar op.

Vera bukt. ‘Ondeugende hond. Je mag toch zomaar niet ergens naar binnen!’

‘Hé, kijk wat-ie nou heeft!’ roept Vera ineens.

De jongens lopen al weer terug naar de griendkeet. Ze draaien zich om en kijken naar Tim.

‘Dat lijkt wel een portemonnee’, zegt Peter.

Edwin pakt het bruine ding af.

Tim kijkt hem met niet-begrijpende oogjes aan.

‘Het is inderdaad een portemonnee’, zegt hij dan en opent hem.

‘Van wie zou die zijn?’ vraagt Vera zich af. ‘Van een griendwerker?’

‘Nee joh, die werken hier allang niet meer. Misschien een visser of zo, weet ik veel.’

‘Er staat geen naam in.’ Wacht eens, hier zit een bankpasje ... er staat Visser op.′

‘Da's toevallig. Een visser die Visser heet!’

‘Toeval bestaat niet en er wonen zoveel mensen op het dorp die Visser heten.’

‘Kijk, er staat een letter voor ... P.’

‘Piet ... zo heet onze achterbuurman ook.’

‘Er wonen ook veel Pieten op het dorp.’

‘Ook veel Pietjes Visser?’

‘Dat weet ik niet. Ik ken ook niet iedereen.’

‘Ik denk niet dat buurman Piet hier op dit eiland komt. Die is altijd aan het werk in z'n groentetuintje. En hij houdt helemaal niet van vissen. Dus de portemonnee zal wel niet van hem zijn.’

Edwin is de steiger opgelopen, maar komt nu weer terug.

‘Kom, laten we teruggaan naar de boot.’

‘En wat doen we met die portemonnee dan?’

‘Tja, dat weet ik eigenlijk ook niet.’

‘Ehm ... weet je wat, we leggen hem voor de deur. Als de eigenaar terugkomt, kan hij altijd nog denken dat hij 'm daar verloren heeft.’

Dat vinden ze alle drie een goed idee.

Tim ziet ook wat de kinderen met de portemonnee doen en begrijpt er helemaal niets meer van, maar hij laat zich gedwee door Vera meedragen. Ook Tor sjokt gehoorzaam achter hen aan.