8. Wit met twee groene strepen

De Albatros is weer terug op de plaats waar hij de vorige nacht heeft gelegen. De jongens hebben een groot gedeelte van de middag met een hengel geprobeerd om voor het avondeten vis op het menu te krijgen. Maar dat is op niets uitgelopen. Alleen Edwin heeft twee visjes gevangen. Maar die waren zo ver onder de maat dat er in de pan niet veel van over zou blijven.

‘Maakt niet uit, in de koelkast ligt nog wel iets anders’, zegt Vera. Ze is allang blij dat die arme diertjes weer terug mogen in het water, want ze vindt dat vissen maar niks.

 

Een tijdje later zitten Peter, Edwin en Vera in de kleine kajuit met een smakelijk bord eten voor zich. De aardappels zijn groter dan de vorige dag en ook lang niet zo hoekig meer.

‘Jullie leren het nog wel. Voor onze vakantie om is, kunnen jullie het best’, zegt Vera. Ze heeft ook witte bonen in tomatensaus opgewarmd. Vera komt de kajuit in met zes knakworsten op een schaaltje. ‘Ieder twee’, zegt ze.

‘Waar is de mayonaise?’ klinkt het vanachter de tafel.

‘We moeten zo meteen nog naar huis bellen. Dat hebben we beloofd’, zegt Edwin.

Nadat ze de maaltijd hebben beeïndigd, pakt Edwin zijn mobiele telefoon en toetst het nummer van thuis in.

‘Alles goed hier, hoor! ... We vermaken ons best. ... Ja, ook met Tor en Tim alles goed ... Belt u nog even naar de vader en moeder van Peter? ... Oké, doei!’ Hij vertelt niets over de geheimzinnige griendkeet.

Als hij z'n mobieltje heeft opgeborgen, vraagt hij: ‘Wat zullen we vanavond gaan doen?’

‘Als we eens een eindje gaan varen door de Biesbosch en dan naar de overkant van de rivier’, stelt Peter voor. ‘Dan gaan we naar het dorp dat daar ligt. Kunnen we wat rondkijken, een ijsje kopen en als we daarna weer terugvaren, is het wel weer ongeveer bedtijd.’

Edwin en Vera vinden het een goed plan.

Nadat ze met z'n drieën hebben opgeruimd, de afwas gedaan en met Tim en Tor nog even op de wal zijn geweest, gooit Edwin de touwen los, terwijl Peter de motor start.

 

Drie kwartier later varen ze de jachthaven van het dorp aan de overkant van de rivier in. Peter stuurt de Albatros behendig tussen allerlei boten door. Er liggen veel jachten en zeilboten, groot en klein. Daartussenin meren ze bij een steiger aan, sluiten de kajuit af en gaan de wal op. Tim en Tor mogen ook mee van boord. Samen lopen ze over de steigers. Er liggen prachtige jachten.

‘Moet je daar zien joh! Daar kun je wel een oceaan mee over’, meent Edwin en wijst in de richting van een kolossaal jacht. Ze lopen naar de luxueuze boot om hem van dichtbij te bekijken.

‘Ja, heel wat anders dan dat miniding ernaast.’ Peter wijst naar een klein open bootje met buitenboordmotor.

Edwin staat ineens stil. Dat bootje kent hij. Het is wit en heeft twee groene strepen op de romp en er liggen een paar visnetten in.

Vera en Peter kijken hem verbaasd aan.

Tor steekt zijn kop omhoog. Zijn neus beweegt een beetje. Het lijkt wel of er weer allerlei geurtjes voorbij komen zweven. Zijn rugharen gaan overeind. Tims staartje steekt omhoog en trilt.

‘Wat is er met jou aan de hand?’ vraagt Peter aan Edwin.

‘Weten jullie van wie dat bootje is?’ antwoordt Edwin zacht.

‘Hoe moeten wij dat nu weten?’

‘Die is van die vent in de griendkeet. Vanmorgen lag dat bootje achter die griendkeet aan een steigertje in het riet.’

Met een onderzoekende blik bekijken ze het bootje. Het is leeg, op een rugtas en de netten na.

Alle drie zwijgen ze, totdat Peter ineens een goed idee krijgt. ‘Wacht eens even ...’ Hij trekt Edwin en Vera mee. ‘Eerst even weg hier’, fluistert hij.

Edwin en Vera kijken hem verbaasd aan. Wat heeft die ineens?

Op enige afstand begint Peter wat geheimzinnig te praten. ‘Er kloppen ineens een heleboel dingen. Weet je nog wat ik over de melkrijder vertelde en wat jij gezien hebt 's nachts bij je slaapkamerraam?’ Hij prikt Edwin in zijn borst. ‘En wat jij zei over die naam op dat bankpasje?’ Peter wijst naar Vera. ‘Laat je hersens eens kraken!’

Edwin kijkt Peter niet begrijpend aan, maar dan worden zijn ogen groot. ‘Ik weet wat je bedoelt. Die vent bij de griendkeet zou weleens de inbreker kunnen zijn die ik 's nachts heb gezien.’

‘Hè bah, doe niet zo eng!’ roept Vera uit. ‘En nu ligt zijn boot hier! Dus moet hij zelf ook hier ergens in de buurt zijn.’

‘Goed geraden, Veertje.’

‘Dan wil ik weleens weten hoe die kerel eruitziet.’

‘Zullen we moeten wachten totdat hij bij z'n boot terugkomt.’

‘En als-ie vanavond niet terugkomt?’ werpt Vera tegen. ‘Misschien woont hij wel in dit dorp. Kom, laten we gaan.’

‘M'n zusje heeft gelijk. Dan kunnen we wachten tot we een ons wegen.’

‘Mmm, dat is wel zo, maar we kunnen best een poosje hier de boot in de gaten houden. Je weet maar nooit’, vindt Peter.

Dat vindt Edwin eigenlijk ook wel, alleen Vera griezelt een beetje bij het idee.

‘En hij kent ons toch niet. Dus waar maken we ons druk om?’

‘Maar onze boot wel,’ antwoordt Vera, ‘want wie heeft hem dan gisteren losgesneden?’

Peter en Edwin kijken elkaar aan. Daar hebben ze nog niet aan gedacht. ‘Slim van je, zusje.’

‘Onze boot ligt hier een eindje vandaan’, probeert Edwin z'n zus gerust te stellen.

‘Als we deze steiger aflopen naar dat bankje,’ wijst Peter, 'dan kunnen we rustig gaan zitten en toch dat bootje in de gaten houden.′

Zonder verder iets te zeggen lopen ze met z'n allen in de aangewezen richting. Even later zitten ze te genieten van een heerlijke zomeravond. Tenminste, daar lijkt het op. Hun ogen houden het witte bootje met de groene strepen scherp in de gaten. Tor ligt aan de voeten van Edwin en Tim zit tussen Vera en Peter op de bank.

Het is nog steeds erg warm. Peter kijkt eens naar de lucht. ‘Het zou me niks verbazen als we straks nog een buitje krijgen. Kijk, daar in de verte broeit het.’

‘Wat bedoel je?’ vraagt Vera. ‘Regen?’

‘Nou, 't kan ook onweer zijn.’ Peter ziet Vera's gezicht betrekken. ‘Maar misschien valt het mee en komt er wel niets.’

 

Het wachten duurt lang en er gebeurt verder niets. Er komt niemand naar het bootje.

‘Als een van ons nu eens een ijsje ging halen’, stelt Peter voor.

‘Waar wil je dat doen?’

‘O, er is daar wel een tentje waar ze ijs verkopen.’

‘Als jij dat dan eens ging doen. Jij weet hier beter de weg dan wij.’

‘Oké, doe ik wel even dan. Allemaal een softijsje?’

‘Da's goed.’

 

‘Moet je dat hondje daar zien!’ klinkt het vlak achter Edwin en Vera.

Ze kijken achterom. Er lopen drie opgeschoten jongens die Tim blijkbaar hebben ontdekt.

Tim staat nieuwsgierig met z'n voorpootjes op de rugleuning van de bank en kijkt naar de knullen. Hij laat dreigend een zacht gegrom horen. Een van de jongens probeert Tim uit te dagen. Dan begint het hondje te blaffen.

‘Tim, koest!’ zegt Vera.

De jongen gaat door. Tim ook.

‘Blaffende honden bijten niet!’ klinkt het achter de bank. ‘Wat een herrie voor zo'n mormel.’

Tor heeft tot nog toe alles van onder de bank gadegeslagen. Maar nu een van de jongens wat dichterbij komt, begint hij zacht te grommen.

‘Blijf maar rustig zitten, Timmetje. Laat ze maar gek doen’, zegt Vera, maar ze voelt zich niet zo rustig.

De ene jongen maakt wat gekke sprongen en komt steeds dichterbij. Dan komt Tor overeind en kruipt onder de bank door. Daar had de jongen niet op gerekend. Hij ziet wel aan de hond dat hij nu niet meer dichterbij moet komen en deinst terug. Zijn vrienden schieten in de lach.

‘Laat je niet kennen, Kevin. Je bent toch zeker niet bang voor dat zwarte monster?’

Kevin staat in tweestrijd. Met z'n drieën tegen die jongen en die meid, da's een makkie, maar die hond kijkt net iets te dreigend. Hij loopt langzaam terug naar zijn makkers.

‘Kom op, dan gaan we met z'n drieën.’

Alle drie lopen ze nu naar het bankje waar Edwin en Vera op zitten.

‘Vooruit hondje, laat je nog eens horen.’

De haren op Tors rug gaan weer overeind staan als de jongens dichterbij komen. De hond trekt zijn bovenlip op, zodat zijn witte tanden zichtbaar worden.

‘Zeg eh, haallooo!’ klinkt een stem van opzij.

Peter komt eraan lopen met drie ijsjes in zijn handen. Peter is behoorlijk groot uitgevallen. Samen met de dreigende Tor is dat iets teveel voor het drietal. Scheldend trekken ze zich terug.

‘Net doen of je niks hoort,’ zegt Peter, ‘dan is de lol er zo af en stoppen ze vanzelf.’