4. Een vreemd voorval
Maandagmiddag. Eindelijk is het zover. Op vrijdag heeft moeder Groeneveld samen met drie vrienden de boot nog eens flink onder handen genomen. Moeder De Jongh heeft zaterdag voor drie personen een week proviand ingekocht.
Nu staan ze allebei op de steiger als afscheidscomité. Peters vader geeft aan boord nog enkele aanwijzingen aan zijn zoon. Dan stapt hij ook weer op de steiger. Vader De Jongh kan er niet bij zijn. Hij is plotseling opgeroepen bij een ziek paard.
Edwin maakt de touwen los en Peter start de motor, terwijl Vera toekijkt. Tor is zijn nieuwe omgeving aan het verkennen. Gelukkig vindt moeder het slapen op de afgesproken manier wel een goed idee. Dat Tim en Tor mee gaan op deze boottocht lijkt ook geen probleem meer. Vader en moeder hebben er ongetwijfeld over gesproken.
Ineens kijkt Vera om zich heen. ‘Tim ... waar is Tim?’
Oei, ze kunnen niet weg voor ze weten waar hij zit. Ze kijkt om zich heen, maar Tim is niet op het achterdek. Snel werpt ze een blik in de kajuit. Ze ziet hem niet. Ze stapt even het trapje af en kijkt of hij soms onder de tafel zit.
Tim is nergens te vinden. Ze wil weer naar buiten gaan, maar ziet dan ineens een wit kopje met een bruine vlek rond zijn rechteroog door een dakluik naar binnen gluren.
Vera schiet in de lach. ‘Foei , kom eens snel hier!’ roept ze en stapt de kajuit weer uit.
Tim komt snel door het gangboord naar achter gedribbeld.
Vera pakt hem op. ‘Ondeugd!’ zegt ze lachend.
Peter duwt de gashandel iets naar voren. Maar wat is dat nu? De boot komt geen centimeter van zijn plaats. Peter geeft iets meer gas. Het borrelt en bruist achter de boot.
Snel kijkt Peter naar z'n vader, die op de wal staat. Hij kijkt hem met een brede grijns aan. Peter draait het gas weer dicht en komt van de stuurstoel.
‘Jullie zijn me de zeelui wel!’ zegt vader lachend. ‘Die boot wil gewoon niet weg zonder z'n echte baas.’
De moeders kijken verwonderd toe. Ze snappen er ook niets van.
‘Kijk,’ wijst vader, ‘hier zit nog een kettinkje. Als je die ook losmaakt, zal het beter gaan.’ Hij bukt zich en maakt bij de achterkant van de boot een ketting los van de steiger.
‘Zo! Nou jongens, goeie vaart!’
Langzaam komt de Albatros nu los van de steiger. Peter laat de boot heel voorzichtig iets achteruit varen. Dobberend draait de boot om. Dan geeft hij meer gas en verschijnt er achter het bootje een schuimend spoor.
Op de steiger wordt driftig gezwaaid. Op de boot wordt om het hardst teruggezwaaid. De figuren op de steiger worden snel kleiner. Eindelijk, nu is het echt zover, denkt Edwin. Hij staat naast Peter, die het bootje netjes op het midden van het Steurgat houdt.
Vera zit samen met Tim helemaal achterop. Het gaat niet snel. Toch wapperen haar lange haren in de wind. Heerlijk, denkt ze.
Tor steekt zijn neus om het hoekje van het achterdek. Allemaal nieuwe geurtjes passeren zijn neusgaten. Hij staat er met bijna gesloten ogen van te genieten.
Tim springt van Vera's schoot, gaat bij Tor staan en steekt ook zijn neus in de lucht.
Met z'n drieën hebben ze zaterdagavond een plan gemaakt voor deze vaarvakantie. Eerst gaan ze naar het eiland. Daar willen ze hun eerste nacht doorbrengen. Het is met deze snelheid een uurtje varen. Peter weet dat er op het eiland een mooi stuk gras ligt. ‘Kunnen we nog een balletje trappen en ook picknicken vanavond.’ Daar zijn de anderen het mee eens.
Na een klein uur zien ze inderdaad het eilandje voor zich. Peter neemt gas terug en langzaam nadert de Albatros de wal.
‘Eens even kijken waar we de boot vastleggen’, zegt Peter. ‘Als er niets is, moeten we aan de wal een paal in de grond slaan. Er liggen er een paar onder een van de banken, Eddy. Maar wil je eerst even met die lange stok die in het gangboord ligt voelen of het diep genoeg is om hier aan te leggen?’
Edwin begrijpt het meteen. Halverwege de stok is een rood plakband geplakt. Als dat onder water verdwijnt, is het diep genoeg voor de boot, weet hij. Snel steekt hij de stok in het water.
‘Hier diep zat. Ga maar dichter naar de kant.’ Edwin voelt nog eens. Het is diep genoeg om niet vast te lopen.
Even later botst de boot zacht tegen de wal. Er staat vlakbij, tussen wat struiken, een boompje met een stam zo dik als een regenpijp.
‘Dik genoeg hoor!’ roept Peter vanachter het stuurrad. ‘Leg 'm daar maar aan vast.’
Edwin springt aan wal, op z'n hielen gevolgd door Tor. Die begint meteen te snuffelen en loopt in allerlei bochten over het eiland. Edwin is eventjes druk met het vastleggen van de boot, maar Vera ziet dat de rugharen van Tor overeind staan.
‘Hé Tor, wat ruik je daar allemaal?’
Tim wipt ook handig op de wal en dribbelt achter Tor aan. Hij heeft in de gaten dat Tor iets ontdekt heeft en wordt nu vreselijk nieuwsgierig.
Peter heeft de motor uitgeschakeld en komt achter het roer vandaan. ‘Wat heeft die Tor?’ zegt hij. ‘Moet je kijken. Z'n haren staan steil overeind.’
Edwin, die het touw heeft vastgemaakt, kijkt nu ook op naar Tor.
‘Tor ... Tor, kom joh. Tor, kom eens hier.’
Tor gehoorzaamt met tegenzin. Tim komt achter hem aan.
Met z'n allen lopen ze het eiland op. Tor speurt opnieuw met zijn neus laag over de grond, maar blijft wel in de buurt van de kinderen. Tim volgt hem op de hielen.
Aan de andere kant van het eiland staan wat bosjes tegen een brede rietkraag. Als ze dichterbij komen zien ze dat er een laag dak bovenuit steekt. Tor loopt steeds sneller en gaat er recht op af met Tim vlak achter zich aan. De anderen hebben de grootste moeite om hen bij te houden.
‘Het is een oude griendkeet’, zegt Peter.
‘Griendkeet? Wat is dat?’ wil Vera weten.
‘Daar sliepen vroeger de griendwerkers in’, weet Peter.
Ze bekijken het bouwsel. Het is helemaal van hout. Er zit alleen maar een deur in.
Peter voelt eraan. ‘Op slot.’
Tor blijft voor de deur zitten en gromt. Tim verdwijnt even om de hoek en komt even later aan de andere kant weer tevoorschijn. Er is echter verder niets te ontdekken.
‘Kom, raar beest. Er is hier toch niets te zien’, zegt Edwin. Hij pakt Tor bij zijn halsband.
‘Zullen we maar gaan voetballen?’ stelt Peter voor.
‘Is goed.’ Met z'n vijven gaan ze weer terug. Al moet Tor nog een paar keer achteromkijken. Hij is het er niet erg mee eens dat ze teruggaan.
Even later zijn ze alle drie, of eigenlijk alle vijf in een hevig balgevecht verwikkeld. Tor lijkt nu alles te vergeten. De bal is te groot voor Tor om ermee in zijn bek vandoor te gaan. En Tim lukt dat al helemaal niet, maar toch weet hij af en toe de bal snel bij een van de kinderen weg te wippen met zijn neus. Ondertussen vindt Tor iedere keer weer een spoortje en is weer even afgeleid.
De kinderen beleven de grootste lol met de dieren. Na een half uurtje zijn ze behoorlijk bezweet.
‘Zullen we eerst maar even wat te drinken nemen?’ zegt Edwin.
Met z'n allen gaan ze weer aan boord.
Vera loopt direct naar de koelkast. ‘Cola of sinas?’
‘Cola, natuurlijk!’ roept Edwin. ‘Doe mij maar sinas’, antwoordt Peter.
De jongens lopen langs Vera de kajuit in en laten zich op de bank ploffen. Tim en Tor komen met Vera mee en weldra zitten of liggen ze in de kajuit met een paar blikjes fris.
Even later laat Tor weer een zacht gebrom horen. Het kopje van Tim komt met een ruk omhoog. Hij keft een keer kort.
‘Nou, wat ze hebben weet ik niet ...’ zegt Edwin. Alle drie kijken ze door de smalle raampjes naar buiten, maar kunnen niets bijzonders ontdekken. ‘Wellicht een of ander dier. Er zitten hier volop reeën of ... misschien wel een bever.’
Tor gromt opnieuw.
‘Koest Tor, nu moet je ophouden!’ gebiedt Edwin.
Tor kijkt z'n baasje aan alsof hij wil zeggen: Oké, dan zeg ik wel niets meer. Hij laat z'n kop verongelijkt op zijn poten zakken.
‘Hebben jullie zin in een spel?’ vraagt Vera.
‘Welk?’
‘We hebben er verschillende bij ons. Monopoly, de Kolonisten van Catan ... ehm Hali ...’
‘Ho maar, zullen we de Kolonisten doen? Ken je dat, Peter?’
Peter schudt zijn hoofd.
‘Dan leren we je dat toch’, zegt Vera en meteen duikt ze onder een van de banken.
Peter leert snel en weldra zijn ze verdiept in het spel.
Tóóóééét!
Alle drie schrikken ze geweldig als er ineens vlakbij een harde hoorn klinkt. Ze kijken door de raampjes naar buiten. Daar passeert op nog geen twee meter afstand een groot jacht. De stuurman kijkt boos. Ze horen hem roepen, maar kunnen het niet goed verstaan. Een paar woorden vangen ze wel op. ‘Zijn jullie gek geworden!’ en ‘Uit je doppen kijken!’
Tor kijkt op vanuit zijn mand. Tim stuift naar buiten en springt op een van de banken van het achterdek. Met z'n voorpootjes staat hij op de reling en kijkt grommend in de richting van de foeterende man. Zijn staartje staat recht overeind en trilt van verontwaardiging. Wat een herrie maakt die man. Durf eens dichterbij te komen!
Dan roept Vera ineens: ‘Kijk nou! We drijven midden op het water!’
Edwin kijkt nu ook door de raampjes aan de andere kant.
‘We zijn los! Hoe kan dat nu?’
‘Heb je het touw niet goed vastgemaakt, sufferd!’ moppert Peter.
Hij springt op de stuurstoel en start de motor.
Edwin begrijpt er niets van. Hij weet toch zeker dat hij een paar stevige knopen in het touw heeft gelegd. Snel stapt hij het gangboord op en haalt het touw binnen. Hij pakt het laatste eind uit het water en wil het op een hoopje leggen. Peter moet zo meteen de boot maar vastleggen, denkt hij een beetje boos. Dan valt zijn oog op het uiteinde van het touw. Hij pakt het op en bekijkt het nog eens goed. Dit lijkt wel ... dit is ... doorgesneden!