29

 

 

In de auto onderweg naar huis, na het bezoek aan mijn moeder, vroeg ik Olaf wat hij van de verhalen over haar verblijf in de gevangenis vond, aangezien ze onophoudelijk door mijn hoofd spookten.

‘Hou jij het voor mogelijk dat ze zoiets met mensen deden?’ drong ik aan.

Hij ontkende kortaf en bevestigde daarmee mijn vermoeden dat mama’s verhalen geen indruk op hem hadden gemaakt. Opnieuw voelde ik dat het DDR-verleden een taboe tussen ons bleef. Ik had niemand anders die ik in vertrouwen kon nemen en daardoor was ik niet in de gelegenheid om de enerverende indrukken te verwerken door ze te delen met anderen.

Pas veel later werd ik me ervan bewust hoe belastend ons bezoek voor mama moet zijn geweest. Deze vrouw had haar detentie door het staatsapparaat van de DDR nog maar twaalf jaar achter zich, en dan staat op een dag haar lang vermiste dochter, die ze met geweld van haar af hadden genomen, onaangekondigd op de stoep. Ze zal ook wel meteen hebben gemerkt dat haar dochter Katrin de schaduwkanten van het regime als adolescent niet aan den lijve had ondervonden. Integendeel: haar verloren dochter scheen een ‘rooie rakker’ te zijn geworden, een partijgangster van de SED, van jongs af aan gevormd door de doctrines van de dictatuur. Haar eigen kind had zich in een heel andere richting ontwikkeld dan wanneer het bij haar, de biologische moeder, was gebleven.

En dan bracht ze tot overmaat van ramp een kennelijk nog altijd overtuigd politiek officier mee, gevormd in de kadersmederijen van de dictatuur, geschoold in het vriend-vijanddenken van de klassenstrijd. Wat moet dat een onaangename verrassing voor haar zijn geweest! Hoe moest ze haar kind, dat van deze staat alleen maar het zogenaamd beste had meegemaakt, de impact van de omstandigheden waaronder ze gevangen had gezeten duidelijk maken? Hoe kon ze begrip verwachten voor haar jarenlange isolatie als haar dochter geen idee had van de ondoorgrondelijke details van de strafvervolging? Daar misschien ook wel helemaal niets van wilde weten? Hoe moest mama ons duidelijk maken dat ze haar rol als moeder niet vrijwillig had opgegeven, als een begrip als gedwongen adoptie niet in het vocabulaire van aangepaste staatsburgers voorkwam? Terwijl ze hoogstwaarschijnlijk veel van wat ze aan den lijve had ondervonden, had verzwegen. Het was voormalig gevangenen in de DDR verboden om uit de school te klappen over wat ze hadden meegemaakt – een dreigement dat nog nawerkte tot na de val van de Muur. Om ons niet voor het hoofd te stoten zal ze ons veel details hebben bespaard. En het moet haar wel pijn hebben gedaan om de scepsis te voelen waarmee ik haar verhalen aanhoorde. Haar verloren dochter moest haar als een vreemde voorkomen, een afgevaardigde uit het kamp van haar vervolgers.

Maar van dat alles ben ik me pas later bewust geworden, ik had nog heel lang nodig om tot dat inzicht te komen. Toen we elkaar terugzagen waren dergelijke gedachten me in elk geval volkomen vreemd. Voor mij bestond er in die tijd geen schaduwrijk binnen de DDR. Ik was vooral gelukkig over het feit dat er nu een eind was gekomen aan de onzekere periode van wachten, aan mijn vertwijfelde zoektocht. Op dat moment kon ik me noch van mama’s persoonlijkheid noch van het door haar doorstane lot een duidelijk beeld vormen. Ik nam afscheid van mama in de verwachting dat we elkaar regelmatig zouden zien. Ik was bezield door het vooruitzicht om mijn twee levens weer onder één noemer te brengen en mijn twee moeders een even grote plek in mijn hart te geven.

Onderweg naar huis zat ik lang te piekeren over hoe ik mijn adoptieouders moest vertellen dat ik mijn biologische moeder had ontmoet. Ik was bang dat het feit dat ik op eigen initiatief contact had gezocht onze kwetsbare band blijvend kon beschadigen en ze mij met verwijten zouden overladen. Ik besefte bovendien dat ik wrevel en jaloezie tussen de twee rivaliserende moeders kon verwachten.

Ik zag maar één manier om uit deze spagaat te komen. Het was een radicale stap, die voor mij de enig mogelijke leek te zijn: mijn twee moeders moesten elkaar leren kennen! Als ze elkaar zouden ontmoetten, verbeeldde ik me, zou bij beiden eindelijk het begrip voor mijn verscheurdheid ontstaan dat ik mijn hele leven had gemist. Net als andere adoptiekinderen verlangde ik naar een vredig evenwicht tussen alle betrokkenen. In mijn inwendige tweespalt besefte ik ook dat ik in feite wilde dat er door twee moeders van me werd gehouden, hoe moeilijk dat in beide gevallen ook zou worden.

Het naïeve idee rijpte in me dat ik al mijn naaste familieleden bij elkaar om de tafel moest krijgen, om op die manier de verschillende delen van mijn verscheurde bestaan bij elkaar te kunnen voegen en nieuwe banden tot stand te brengen. Mama, dacht ik bij mezelf, zou eigenlijk dankbaarheid moeten opbrengen voor het echtpaar dat me had behoed voor een bestaan als tehuiskind. En mijn adoptiemoeder zou zich er eindelijk persoonlijk van kunnen overtuigen dat ik zeker niet uit het nest van een ravenmoeder stamde.

De realisatie van mijn voornemen was aanvankelijk niet eens zo moeilijk. Alle betrokkenen stonden open voor het idee van een familiebijeenkomst – waarschijnlijk ook uit nieuwsgierigheid om de andere kant te leren kennen. Het lukte ons om een dag te vinden waarop iedereen kon, en we spraken af in het dorpje bij Greiz waar mama nu woonde.

Maar toen Olaf en ik mijn adoptieouders in Gera ophaalden, waren de eerste wrijvingen al voelbaar. Moeder toonde zich, nu het plan werkelijkheid zou worden, allesbehalve klaar om te gaan en ontving ons met een litanie van gejammer en gemopper. Als vader niet op zijn strepen had gestaan – wat zelden gebeurde maar altijd effect had – was ze het liefst thuisgebleven. ‘We gaan erheen! Voor Katrin is het belangrijk!’ zei hij beslist.

Vaders loyaliteit stelde me gerust en nam wat van de spanning weg, die haar hoogtepunt bereikte toen we eindelijk, op een prachtige zomerse zondag in 1991, in twee auto’s over de geasfalteerde dorpsstraat op het afgesproken ontmoetingspunt arriveerden. Tegenover haar huis bezat mama een klein stukje grond tegen de helling aan de kant van de weg. Hier teelde ze haar eigen groente, en in een klein houten hok zaten konijntjes aan worteltjes te knabbelen. Ook haar tuin deed me denken aan de landelijke idylle van mijn adoptiegrootouders in Bad Köstritz. Mama had een overkapte houten tafel al met haar beste serviesgoed gedekt. Ze had een taart gebakken en ook mijn adoptiemoeder bracht er een mee.

Alle volwassenen – mijn man, mijn adoptieouders, mama en haar nieuwe man – deden krampachtig hun best om niets fout te doen. Toen moeder, vermoedelijk met de bedoeling om op te scheppen over haar pedagogische talent, voor iedereen hoorbaar zei: ‘Katrin was geen gemakkelijk kind. Ze kon behoorlijk bokkig zijn en had er dan een handje van om op je sentiment te werken,’ zwakte mama het onderliggende verwijt met een welwillende glimlach onmiddellijk af.

Met een blik op mijn kinderen zei ze: ‘Ach, eigenlijk is Katrin gewoon hartstikke lief, net als deze twee schatjes hier.’

Al snel probeerden alle aanwezigen elkaar af te troeven met complimenten over Julia en Benni, die toch zulke heerlijke kinderen waren. Uit elk van de zinnen sprak behoedzame beleefdheid, als een wandeling door een mijnenveld. Blijkbaar waren ze allemaal bang dat een verkeerd woord op het verkeerde moment de stemming abrupt kon doen omslaan. Ik zag het onheil op de een of andere manier naderen, en plotseling kwam het niet te loochenen gevoel bij me op dat deze bijeenkomst een flop was.

Bijna was alles toch nog goed afgelopen. Tijdens het vriendschappelijke gesprek aan de koffietafel waren we alle heikele thema’s uit de weg gegaan. We waren al weer bijna bij de parkeerplaats, toen moeder het plotseling toch niet kon laten om nog even te melden dat ze haar taak om mij op te voeden goed had volbracht.

‘Uiteindelijk hebben we een keurig meisje van Katrin gemaakt,’ zei ze bij het afscheid, duidelijk vissend naar een compliment.

Ik rolde met mijn ogen en wist op hetzelfde moment dat met deze zin de bom alsnog in zou slaan. Bezorgd zag ik onder mama’s beheerste façade de woede opkomen, terwijl ze haar best deed om haar kalmte te bewaren.

Het was niet moeders onbeholpen lof aan haar eigen adres die met één klap een eind maakte aan de tot dan toe onschuldige zondagsconversatie, maar haar onbedoeld kritische ondertoon. De onuitgesproken boodschap die mijn biologische moeder oppikte moest namelijk wel een heel andere zijn: Kijk eens, ik heb dit meisje, dat jij ooit in de steek hebt gelaten, opgenomen, gered en weer op het rechte pad gekregen. Het is mij gelukt om van dit kind, dat je zelf niet op kon voeden, een verantwoordelijk lid van de socialistische maatschappij te maken.

Na een moment van sprakeloosheid sprong mama met onverwachte hevigheid en duidelijk voelbare woede uit haar vel. ‘Júllie hebben me geen kans gegeven om te bewijzen dat ik een goede moeder ben. Júllie, de rooien! Júllie hebben mijn kinderen van me afgenomen.’

Uit ieder woord sprak haat, opgekropt gedurende vele jaren van vertwijfeling – haat jegens het systeem en alle representanten daarvan, die schuld hadden aan haar lot. Zelfs zonder haar lijdensverhaal precies te kennen voelde het op dat moment alsof mama’s diepe wanhoop ook uit mijn ziel afkomstig was.

Bij moeder kwam de boodschap duidelijk aan. Ook bij haar was het nu gedaan met de beleefdheid. ‘Natuurlijk hadden we onze verplichtingen,’ riep ze woedend terug. ‘Maar uiteindelijk ging het erom een fatsoenlijk mens van Katrin te maken.’

Mijn vredelievende adoptievader deed een nogal hulpeloze poging om de familievrede te bewaren door op verzoenende toon tegen zijn vrouw te zeggen: ‘Laten we toch geen ruziemaken. Uiteindelijk was het Katrins wens dat we hier zijn. Laten we toch liever naar de toekomst kijken.’

Dat was het definitieve eind van de geveinsde eendracht, de beerput lag open.

Ik kwelde mezelf met verwijten. Mijn god, wat had ik gedaan! Ik had mijn beide moeders eensgezind in mijn leven willen integreren en nu precies het tegendeel bereikt. Mijn plan was mislukt. Die twee ruzieden alleen om mij. Op deze zondagse familiebijeenkomst waren twee werelden op elkaar gebotst, twee gewoonweg onverenigbare maatschappelijke lagen en waardestelsels.

Ik moest accepteren dat ik twee moeders had, twee fragmenten van een leven die niet samengevoegd konden worden.

‘Stop met dat geruzie,’ kon ik alleen nog maar uitbrengen, uitgeput, teleurgesteld en murw, ‘dat heeft toch geen enkele zin.’

Mama, moeder en vader, ze konden mijn tweestrijd niet wegnemen, ze bouwden geen bruggen om de ravijnen in mij te overspannen.

Ik voelde me de aanstichtster van een conflict en tegelijkertijd een stootkussen, wist minder dan ooit waar ik me thuis moest voelen. Maar ik voelde ook dat de hele situatie me te veel werd. Het liefst was ik weggerend, die hele gecompliceerde wirwar van gevoelens achter me latend. Maar wat had ik dan voor leven gehad, zonder houvast, zonder binding, zonder referentiekader? Die dag kreeg ik voor het eerst een vermoeden van de schizofrene trekjes van mijn bestaan. Nog altijd durfde ik niet echt een blik op de oorzaken te werpen, op de rol die mijn oude republiek daarin speelde. Van kleins af aan had ik van de volwassenen geleerd om weg te kijken en te verdringen. Hoe kon ik dan tot eerlijke bekentenissen in staat zijn?