Een omelet

D e vroege ochtend is mijn geliefde deel van de dag in de Provence. De gewaarwording van een lichte mouvementé lucht, van de voorboden van een stevige bries en de aanblik van dauw op de planten naast de keuken, op de patio en bij het zwembad, evenals de kristallijne hemelsblauwe lucht die zo vaak de dageraad vergezelt, zorgen steevast voor een opgewekt humeur.

Die ochtend sloop ik op het indrukwekkende tijdstip van vijf minuten voor zes de trap af. Het ambiënte van de keuken bezat een zekere mate van frisheid (ik geloof dat ik vergat te zeggen dat er natuurstenen tegels op de vloer liggen, die onder blote voeten het hele jaar door uitdagend koel aanvoelen). Ik zette een ketel water op en stond in mijn zeer beduimelde als pocket herdrukte exemplaar van Rebouls La Cuisinière proven^ale (1895) te bladeren. Toen de ketel kookte en nog voordat hij begon te fluiten ultrabe-leefd van het vuur werd verwijderd, zette ik een grote pot Twinings English Breakfast, die ik decanteerde in mijn ruime thermosfles. Daarna liep ik naar de deur, onderweg alleen even pauzerend bij de fruitschaal om een perzik en een sinaasappel in mijn zak te steken; al deze voorbereidingen hadden het prettige vaste patroon van een ritueel gekregen door het feit dat ik ze telkens herhaal op alle ochtenden aan het eind van de zomer en in de herfst als ik eropuit wil trekken om paddestoelen te zoeken.

De auto — dit keer mijn eigen zuinige Volkswagen die het hele jaar in St.-Eustache gestald staat, en niet een van de huurauto's die tot nu toe werden vermeld, waarvan de laatste werd ingeleverd bij het filiaal in Avignon — stond buiten het gehoor van de slaapkamer van de huwelijksreizigers zo'n goede honderd meter verderop geparkeerd. Hij startte meteen en ik hobbelde over de onverharde laan naar de hoofdweg om vervolgens met een bulderende uitlaat weg te rijden in de richting van de heuvels van de Lubéron. Op de stoel naast mij stond mijn tenen mand en daarnaast lagen mijn Sherlock-Holmesmodel vergrootglas (dat ik eigenlijk nooit gebruikte of nodig had) en mijn exemplaar van Champignons de nos pays van Henri Romagnesi (idem, hoewel ik in het huisje ook alle zes delen van Champignons du Nord et du Midi van André Marchand heb staan).

De oplettende lezer zal merken dat ik in het nu volgende relaas een beetje terughoudend ben waar het om topografische details gaat. Vergeef me: wij amateur-mycolo-gen, en in het bijzonder de amateur-mycologen met een culinaire inslag, houden onze lievelingsplekjes hartstochtelijk voor ons — dat ene veelbelovende beukenbosje met een goede kans op cèpes, die gemaaide met inktzwammen bezaaide berm, of dat plekje met brandnetels waarvan bekend is dat het spectaculaire exemplaren van Langermannia gigantea, ofte wel de reuzenbovist herbergt, en ergens anders een wei met een gezonde dosis koemest die bevorderend is voor het gedijen van de akelig smakende, maar tegenwoordig zo populaire hallucinogene Psilocybe semilance-ata, in het Engels zo treffend Liberty Cap geheten. (Dit is overigens niet, zoals soms wel eens wordt aangenomen, het hallucinogene middel dat wordt ingenomen door de fameuze sjamanen van de Korykstam in het verre Siberië, de Amanita muscaria of vliegenzwam, die wordt opgelost in rendier- of zelfs ook menselijke urine, een doorgaans lieflijk afgebeelde zwam in de vorm van een rode paddestoel met witte stippen, als een prettige zitplaats voor alle elfjes en kabouters die een ogenblikje willen uitrusten. De sjamanen (sjalieden?) noemen die paddestoel wapag, wat verwijst naar een complex van magische wezens die de zwammen bewonen en geheimen uit het rijk der geesten openbaren.) Paddestoelenzoekers vormen een geheimzinnig en behoedzaam volkje en vanuit een ingesleten macht der gewoonte beperk ik me ertoe het terrein van mijn noeste werk in dit relaas te omschrijven als een plekje ergens in het zuiden van Frankrijk. Als een bewijs voor de noodzakelijke voorzichtigheid is de eerste auto die ik onderweg tegenkom die van monsieur Robert, de schoolmeester en een befaamde paddestoelenliefhebber wiens grote passie, zoals hij me ooit toevertrouwde toen ik hem tegen het lijf liep bij het kraampje van Mme Cottison op de markt van Ca-vaillon, de cèpe was. Zijn 2-cv reed, heel interessant en heel uitdagend, de andere kant op. Toen onze voertuigen elkaar passeerden, staken de leraar en ik tegelijkertijd een hand op om elkaar uiterst voorzichtig, broederlijk te groeten.

Het is boeiend om te merken hoezeer deze excursies verschillen als ze in de Provence of in Norfolk worden ondernomen. Dat heeft ten dele te maken met de kleding: mijn door vele lagen omwikkelde en van een wollen muts voorziene herfstelijke Oostengelse hoedanigheid lijkt geen enkel verband te houden met mijn in een linnen hemd rondstappende méridionale alter ego. In Engeland ben ik een halve gek, die zich overlevert aan een buitenissige hobby waarmee hij zich vrijwillig aan gevaren blootstelt; in Frankrijk ben ik de intelligente homme moyen sensuel die op rationele wijze een optimaal gebruik maakt van wat de aarde verstrekt, op een manier waar hij plezier aan beleeft en die hem bovendien nog een paar francs bespaart. De lucht in de Provence (als er geen mistral waait, uiteraard, een verschijnsel dat de uitoefening van de mycologie, of zelfs van de gedachte daaraan, geheel onmogelijk maakt) ruikt naar wilde kruiden, de geur van de garrigue; in Norfolk verbeeld ik me op sommige dagen, voor ik in de diepe Engelse stilte van de bossen onderduik, dat ik een uiterst zwakke wiergeur van de zee ruik. Stelt u zich hier alstublieft een alinea voor met een boeiende vergelijkende beschrijving van de verschillende ervaringen die het zoeken naar paddestoelen in heel Europa oplevert, met vele ongekende beeldspraken en interessante feiten.

Ik parkeerde de auto op een passeerinham annex van overheidswege goedgekeurde picknickplaats op ongeveer tien kilometer van mijn huis — een heuvelig plekje (maar nu ook weer niet té heuvelig). Ik pakte mijn mand en mijn mes en liet de overige uitrusting in de auto, want dit was een doelgerichte tocht en geen algemeen verkennende expeditie, meer in de trant van de zeereis van kapitein Bligh dan in die van de reizen van kapitein Cook. Ik begon met kloeke passen de heuvel te beklimmen en zelfs op dit tijdstip dampte mijn adem nog niet, zoals dat in de komende weken het geval zou zijn (en waarschijnlijk allang het geval geweest zou zijn op een vergelijkbare tocht in Norfolk). Het nauwelijks herkenbare pad liep kronkelend omhoog en mondde uit op een rotspad dat tussen verspreid staande groepjes naaldbomen naar een vanaf de weg niet meteen zichtbaar bosje met mediterrane eiken en beuken leidde. Later in het jaar zou dit een geliefd terrein zijn voor la chas-se, in het bijzonder voor de slachting van die kleine zangvogeltjes die altijd zo teleurstellend weinig vlees hebben als ze op je bord liggen. Voorlopig had ik het rijk alleen. In de verte zag ik de tegen de heuvel gebouwde stad-.

De wandeling nam ongeveer twintig minuten in beslag. Paddestoelen zoeken biedt een aangename combinatie van het actieve en contemplatieve: enerzijds heb je de frisse lucht, het veelbelovende vroege tijdstip, het onverwacht vooroverbuigen en bukken; anderzijds heb je te maken met de intellectuele inspanning van het determineren en van wat militaire strategen — met een van die eufemismen die dikwijls veel bloeddorstiger lijken dan de begrippen die ze vervangen — 'doelacquisitie' noemen. De atmosfeer werd door Tolstoi met een verkeerd soort joligheid in Anna Kare-nina beschreven: in werkelijkheid vereist het een nauwgezette concentratie op je eigen verrichtingen, de vastberadenheid met je paddestoel terug te komen of eraan ten onder te gaan, een zwijgend, zwevend mengsel van verveling en spanning zoals jagers en psychoanalytici dat kennen. Van al dat omlaag kijken kan het je gaan duizelen als je eindelijk weer opkijkt en beseft waar je bent, wie je bent. Het gekke was dat ik deze keer regelrecht onder de eerste paar bomen waar ik keek op een flinke kluit cèpes stuitte — monsieur Robert mocht zich in zijn handen wrijven als hij iets wat er ook maar bij in de buurt kwam had gevonden. Ik onderging een van de genoegens van de mycologie, een korte, zwijgende, verslindende wellust. Op een andere dag en met een ander doel zou ik opgetogen zijn geweest als mijn tocht al zo snel tot een geslaagd einde was gekomen (ik had zelfs een gedeelte van mijn oogst aan Pierre en Jean-Luc kunnen afstaan). Maar niet vandaag. Ik liep haastig verder. Aan de rand van het overdadige eekhoorntjesbrood vond ik een plekje met Entoloma sinuatum, de giftige, als twee druppels water op de weidechampignon lijkende, paddestoel die bekend staat als Le Grand Empoisonneur de Ia Cote d'Or, niet bepaald een soort die je in Groot-Brittannië regelmatig tegenkomt. Opnieuw liep ik door.

Wat ik zocht, vond ik bijna precies op de plek waar ik het verwachtte.

'Kijk eens aan, luiwammesen,' zei ik tegen de wittebroodjes die naar beneden waren gekomen en met een slaperig en schaapachtig gezicht de keuken binnenschuifelden. 'Hoe laat leven we volgens jullie?'

Rochelende buizen en gekraak achter de coulissen hadden me al gewaarschuwd voor het te verwachten gebeuren: De Opstanding van Hywl. Terwijl ik sprak raakte de ketel aan de kook. Beeldde ik het me nu in, of had hij echt kans gezien in één nacht tijd aan te komen? Laura droeg een wit t-shirt en een zwart-wit-geblokte broek boven een paar kastanjebruine muiltjes; een ensemble dat een obscure Middenoosterse indruk wekte.

'Zeventien over tien,' zette ze vastberaden de tegenaanval in.

'En het is allemaal uw schuld omdat u ons gisteravond zulk lekker eten en zoveel te drinken hebt gegeven, houd dus liever uw mond. Is die koffie vers? Ja? God, het lijkt wel of ik dood ben en in de hemel ben beland.'

'Persoonlijk ben ik 's ochtends een theemens. Ik vind de uitwerking van koffie op mijn zenuwen veel te uitgesproken, zeker op een lege maag. Zoals je zult weten, heeft Balzac zijn gezondheid noodlottig ondermijnd door iedere dag veertig of vijftig koppen met in zijn geval letterlijk giftige sterke zwarte koffie te drinken. Je zult daar tegenoverstellen dat Hazlitt zijn maag verpestte door toe te geven aan zijn verknochtheid aan Chinese groene thee. Ik heb daar niets op te zeggen. James Joyce maakte zijn maagzweer alleen nog erger door een Zwitserse witte wijn te drinken die zonder dat hij het wist een behoorlijke dosis zwavel bevatte.'

'De bedden waren heel comfortabel,' deed de onliteraire Hywl een duit in het zakje. Ik glimlachte uit de hoogte en drukte de plunjer in de cafetière omlaag.

'Gaan jullie nu lekker daar zitten en doe of je thuis bent. Ik was al bijtijds op en ik heb een paar wilde paddestoelen gezocht waarmee ik een smakelijk omeletje voor jullie wilde maken en daarna kunnen Laura en ik nog wat babbelen want ik weet zeker dat er nog wel een paar dingen zijn die je wilt weten. En dan kunnen jullie vertrekken — naar Ar-les, dacht ik.'

'Ja, zoals u weet zijn er daar nog een massa spullen van uw broer in zijn vroegere huis, onder andere een hele lading ontwerpschetsen die ze in de kluis bewaren en die ik mag bekijken, maar ik ben bang dat er een nijpender probleempje is, dat wil zeggen, we kunnen uw omelet niet aannemen want Hywl eet geen eieren.'

Onwillekeurig slaakte ik een kreet van ontzetting.

'Maar, maar, maar dat is onmogelijk. Ieder mens eet eieren. Je kunt toch niet gewoon... Ze zijn onschuldig. De klassieke Franse keuken is ondenkbaar zonder eieren. Alle goede Europeanen eten eieren. En van cholesterol weten we zo weinig af. Die hele zogenaamde dieetleer is gebaseerd op overdrijving en veronderstellingen...'

'Nee, het heeft niets met dieet te maken, moet ik helaas zeggen,' zei Hywl met die razend makende, uitgestreken, quasi-beschaamde zelfverzekerdheid waarmee mensen hun allergieën en fobieën opbiechten. 'Ik krijg er migraine van.'

'Is dat dan zo erg? We weten immers tegenwoordig dat migraine nauw verband houdt met epilepsie, waarvan het als het ware het jongere broertje is, en welke belangrijke rol heeft epilepsie niet gespeeld in het artistieke en politieke leven van de wereld vanaf het begin van de opgetekende geschiedenis — Julius Caesar, Dostojevski, noem maar op. Hywl, kerel, ik benijd je. Dat je vrijwillig deze last op je kunt nemen, eieren kunt eten in het volle bewustzijn van de visionaire toestand die je met open armen kunt ontvangen, uit eigen verkiezing de trance van de sjamaan kunt ondergaan, de godheid in jezelf kunt ontvangen, het oneindige kunt doorgronden en een avontuur kunt beleven dat — wat dacht je van toost met paddestoelen?'

'Graag.'

'Maar het blijft natuurlijk voor jou een groot gemis, mon cher,' zei ik, terwijl ik me geleidelijk herstelde en met snelle passen wegliep als een politiechauffeur na een slipdemonstratie. Ik ontfermde me over het fornuis. 'De Europese gastronomie berust in zo'n hoge mate op de tweeledige magie van de chemie van het ei. We kennen allemaal Escofïiers uitspraak: "Qu'est-ce-que c'est la cuisine classique de la France? C'est du beurre, du beurre, et encore du beur re." Daar zou je aan kunnen toevoegen: et aussi les oeufs. En dan zijn er nog de op zichzelf staande eiergerechten: oeujs sur le plat, uova al burro, roereieren, gebakken eieren en de verschillende interpretaties en nationale variaties van de omelet: Jrittata, tortilla, die alle twee naar mijn smaak een beetje te veel de droge, rubberachtige kant opgaan, de Deense eiercake, foe yong hai, de Baskische klassieke pipérade, evenals de authentieke Franse omelet, waar mijn broer zo dol op was — en die ook het laatste maal vormde dat we gezamenlijk aten.'

Laura: 'Vertel me daarover. Hugh vindt het vast niet erg.'

Ik draaide het gas een beetje lager.

'De herfst kan in Norfolk iets van absolute melancholie, van isolement bezitten. De sappen van het jaar trekken zich terug, je hart wordt omlaag getrokken als een barometer bij een depressie. Enzovoort. We verbleven toevallig een dag en een nacht tegelijkertijd in het huisje, iets wat eigenlijk niet onze gewoonte was, en 's ochtends maakte ik het ontbijt klaar, hetzelfde wat jullie vandaag krijgen (ik deed overigens ook de afwas, nooit een van Bartholomews sterkste punten), en daarna reed ik naar Londen om de volgende dag hiernaar toe te gaan. Ik was hier toen hij overleed en omdat er geen telefoon is, kreeg ik het te horen via een telegram van zijn voorlaatste vrouw. Alsjeblieft — ik moet erbij zeggen dat ik opzettelijk weinig zout heb gebruikt, maar ik vat het beslist niet als een belediging op als je meer wilt, want ik sta bekend om mijn uitgesproken flauwe smaak, hoewel het uiteraard zo is dat naarmate je meer zweet, je ook meer zout nodig hebt, zoals Hywl wel gemerkt zal hebben. Nog een slag van de peper molen om de zetmeelsmaak van de toost voor je man te onderdrukken. Zoals je ziet zijn de eierdooiers in het midden van de omelet net gestold maar nog altijd een beetje vochtig. Het gaat erom dat je een omelet niet te zwaar maakt door de vulling — doe nooit meer dan ongeveer een eetlepel in een omelet. Je ziet een analogie met andere kunsten, als we een ogenblikje mogen afdwalen naar het onderscheid tussen vorm en vent. Smelt de boter bij hoge temperatuur en wacht tot het schuim verdwijnt. Houd de pan warm en voeg de vulling er pas aan toe zodra de eieren in het midden beginnen te stollen. Eet, eet.'

Amanita phalloides is volgens de technische mycologische term een vrij algemene soort — niet algemeen voorkomend, ook geen zeldzaamheid. Hij heeft van dichtbij een ammo-niakachtige, zoete, een beetje ongezonde geur en er wordt beweerd dat hij een prettige, zachte, nootachtige smaak heeft, die meer in de buurt komt van die van de geschubde inktzwam (Coprinus comatus) dan van die van de hanekam (Cantharellus cibarius). Deze smakelijkheid is voor sommige fungi-specialisten opmerkelijk, want de overgrote meerderheid van de giftige paddestoelen geeft door een smerige geur of smaak blijk van haar giftigheid. De aangename smaak van Amanita phalloides is dus een scherts van de natuur, want deze paddestoel, de groene knolamaniet, is echt heel erg giftig — zelfs de giftigste die op aarde voorkomt, en hij verdient dan ook volkomen zijn Engelse naam: Death Cap (hoewel mijn persoonlijke voorkeur voor de naam van een dodelijke paddestoel uitgaat naar een familielid van A. phalloides, de in het voorjaar aan te treffen Amanita virosa, die in het Engels Destroying Angel heet). A. phalloides heeft meer doden onder Europeanen op het vasteland dan in Groot-Brittannië op zijn geweten, waarbij vooral de Duitsers een hoog sterftecijfer vertonen — hoewel het voor vaderlandslievende lezers misschien interessant is om te weten dat twee Britten, een echtpaar, de eersten waren die een geslaagde behandeling ondergingen tegen de vergiftigingsverschijnselen van de groene knolamaniet. Ze aten in 1973 A. phalloides op Gurnsey maar werden gered door een bloedfiltertechniek die een arts van het Londense King's College Hospital prompt bedacht. De traditionele Franse behandeling, of misschien moet ik zeggen 'tractatie', voor vergiftiging met knolamaniet is het eten van grote hoeveelheden rauwe gehakte konijnehersens. Dit volksgebruik berust op het feit dat konijnen immuun zijn tegen de paddestoel.

A. phalloides houdt van loofbosjes, met een bijzondere voorkeur voor eiken. De paddestoel heeft geen opvallende uiterlijke kenmerken, hoewel hij nu ook weer niet zozeer op een van de begeerde paddestoelsoorten lijkt dat de kans op verwisseling bestaat en hij in plaats van een eetbare variëteit wordt genuttigd. (De paddestoel die er qua uiterlijk het meest op lijkt, Amanita citrina, de gele knolamaniet, is in technische zin weliswaar eetbaar, maar om voor de hand liggende redenen heeft hij op culinair gebied geen school gemaakt. In Japan gaan ze daar anders mee om.) De hoed, met een doorsnee tussen zes en twaalf centimeter, is eerst convex en wordt later platter en hij vertoont een olijfgroene tint die het oog nauwelijks streelt. De witte steel bereikt een hoogte van acht tot vijftien centimeter met naar de bovenkant toe een manchet en hij is vrijwel altijd met een verdikte, zakachtige vol va met de grond verbonden. Het zwammenseizoen — omdat het onderscheid tussen paddestoelen en zwammen wetenschappelijk van nul en generlei waarde is, gebruik ik dit begrip hier alleen als een voorbeeld van wat Fowler sarcastisch een 'elegante variatie' noemt — strekt zich uit van juli tot november. In Engeland is het, zoals zo veel dingen, in toenemende mate minder gebruikelijk naarmate je verder naar het noorden komt.

Het beroemdste slachtoffer van de groene knolamaniet was keizer Claudius. Hij verorberde een gerecht met wat volgens hem keizerpaddestoel (Amanita caesarea) was, een bijzonder smakelijk lid van de voor het overige uiterst gevaarlijke Amanita-familie (weer zo'n fantastische grap van de natuur: een schuchtere schoonheid in een familie van schobbejakken). Maar de Amanita caesarea van Claudius was verrijkt, vrijwel zeker door toedoen van zijn vrouw Agrip-pina, met een toevoeging van het fatale neefje — een familielid dat de keizer vergiftigde met een familielid van de paddestoel die hij meende te eten. 'Hij raakte in coma maar kotste de gehele inhoud van zijn overvolle maag uit en werd voor een tweede keer vergiftigd,' schrijft Suetoni-us, die blijk geeft van een vergeeflijk gebrek aan kennis van de vergiftigingssymptomen van de groene knolamaniet. Na de eerste aanval van een A. phalloides-vergiftiging volgt altijd een periode van schijnbaar herstel — de slachtoffers worden volledig gezond verklaard uit het ziekenhuis ontslagen en sterven pas enkele dagen later. Het typische verloop is een heftige periode met kotsen, diarree en maagkrampen, gepaard met andere symptomen zoals hevige benauwdheid, zweten en trillen over het hele lichaam. Dit begint ongeveer zes of acht uur na het eten van de paddestoelen en kan wel achtenveertig uur duren. Zodra deze symptomen intreden, heeft het grootste gedeelte van de weefselschade als gevolg van A. phalloides al plaatsgevonden. Er zijn twee belangrijke toxinen mee gemoeid: een van de bijzonderheden van een paddestoelenvergiftiging die ervoor zorgen dat een juiste medische diagnose uiterst moeilijk is (althans voor de post-mortemfase, want daarna wordt het allemaal veel duidelijker), is het feit dat de toxinen herhaalde malen ingrijpen in de chemie van het lichaam en ons zodoende dikwijls voor onoplosbare raadsels plaatsen om ze te identificeren. (In het geval van A. phalloides bestaat er overigens geen tegengif.) De twee verbindingen waar het bij een A. phalloides-vergiftiging om gaat zijn de amotoxinen en de phallotoxinen, waarvan de eerstgenoemde veruit de gevaarlijkste lijken te zijn — phallotoxinen worden gewoonlijk tijdens het koken of door de spijsvertering afgebroken. Het voornaamste gif is alfa-amotoxine, dat het rna in de levercellen ertoe aanzet de eiwitsynthese te staken, zodat alle levercellen afsterven;

bèta-amotoxinen vallen vervolgens de nierbuisjes aan en worden daarna weer in de bloedsomloop opgenomen (en niet met de urine uitgescheiden, zoals zou moeten gebeuren) waarna ze het proces kunnen herhalen. Je zou kunnen zeggen dat het lichaam gedwongen moet meewerken aan zijn eigen vergiftiging. De zichtbare symptomen bestaan dus uit een periode van acute maagkrampen, zoals hierboven vermeld, een ogenschijnlijk herstel en daarna een plotselinge ineenstorting gevolgd door de dood. De doodsoorzaak komt bijna altijd aan het licht wanneer er sectie op het lijk wordt verricht; per slot van rekening zijn er maar weinig toxinen die zo'n onmiskenbare volledige levercatastrofe veroorzaken. Eén paddestoel volstaat om een gezonde volwassene te doden, en hoewel het moeilijk is het precieze dodencijfer te berekenen en de exacte dosis natuurlijk een kwestie van gissen is, lijkt de dodelijke afloop van een vergiftiging door A. phalloides bij benadering ruim boven de negentig procent te liggen.

'Bent u teruggegaan voor het onderzoek?' vroeg Laura.

'Het was dezelfde lijkschouwer die ook voor mijn ouders was gekomen. Hij bedankte me dat ik die hele reis had willen maken — ik ben van Marseille teruggevlogen, niet de prettigste luchthaven als je het mij vraagt. Bartholomew leek zich per ongeluk te hebben vergiftigd: de maandag waarop ik bij hem wegging was zijn maag van streek, op dinsdagochtend had hij de dokter laten komen, daarna voelde hij zich weer beter en vrijdag viel hij morsdood om.'

'Wist hij iets van paddestoelen af? Had hij de gewoonte om ze te gaan zoeken?'

'Ik maak mezelf verwijten. Ik weet er zoveel meer vanaf dan hij en ik zou de betreffende paddestoel nooit per ongeluk hebben geplukt.'

'Dat was zalig,' zei de snel etende Hywl en hij nam daar-bi] een adjectief in de mond dat ik, zoals u gemerkt zult hebben, mezelf in het verloop van deze gastro-historico-psycho-autobiografïco-anthropico-philosophico-uiteenzet-tingen niet één keer heb toegestaan.

'Dankjewel. Neem zo veel croissants en confiture als je wilt. De autorit kan vermoeiend zijn, want de wegen over de heuvels van de Lubéron zijn winderig en er steken soms spectaculaire onweersbuien op, met stortregens en zo.'

Laura had tweederde van haar omelet gegeten en begon het wat langzamer aan te doen. Ze wierp haar echtgenoot een bruidsblik toe, die duidelijk te kennen gaf: Schiet op, ga de koffers inpakken, dikzak. Hywl stond op en veegde zijn bekruimde lippen aan een van mijn linnen servetten af, onderwijl complimentjes en verontschuldigingen mompelend, voor hij de trap op slenterde.

'Waar spraken jullie over? Die laatste keer, met uw broer.'

'Er is een regel van Donne waar ik vaak aan denk, Laura, als ik me onze eerste ontmoeting herinner: "Tijdens ons eerste en noodlottige onderhoud." In een van de elegieën. Nee — mijn laatste gesprek met Bartholomew. We spraken over het verschil tussen de twee belangrijkste culturele figuren in de moderne wereld, de kunstenaar en de moordenaar. Ik zei dat een van de impulsen die aan iedere kunst ten grondslag ligt, het verlangen is om een blijvende indruk in de wereld achter te laten, een spoor van je unieke zelf. Het plafond van de Sixtijnse Kapel doet heel veel uitspraken maar een daarvan is de simpele bewering: Michel-angelo was here. Dat is een van de meest elementaire functies van de kunst, die je zowel aantreft bij een jongetje dat zijn initialen in een parkbank krast als bij Henry Moore die overal zijn afgrijselijke hompen achterlaat of bij Leonardo of wie dan ook — hoewel Leonardo, nu ik het toch over hem heb, wel een wat groter verlangen had mogen hebben om een blijvende indruk te maken, anders zou hij niet zo veel tijd hebben verspild met het schilderen van fresco's op vergankelijke oppervlakken en het ontwerpen van onuitvoerbare vliegmachines. Het verlangen van de kunstenaar om iets omwille van zijn nagedachtenis na te laten is even begrijpelijk als de drang van een hond om tegen een boom te urineren. De moordenaar is echter beter aangepast aan de werkelijkheid en de esthetica van de moderne wereld, want hij laat geen presentie achter — een voltooid werk, in de vorm van een schilderij, een boek of een geklodderde signatuur — maar in plaats daarvan iets dat even definitief en voltooid is: een absentie. Waar eerst nog iemand was, is nu niemand meer. Kan er een onweerlegbaarder bewijs worden gevonden voor het feit dat iemand heeft geleefd dan dat hij iemand anders van het leven heeft beroofd en het heeft vervangen door niets, door een paar vervagende herinneringen? Een steen pakken, hem in de vijver gooien en ervoor zorgen dat hij geen rimpels veroorzaakt — dat is toch een veel grotere prestatie dan die van mijn broer, om maar iemand te noemen?

Vervolgens zei ik dat aan de desinteresse van de kunstenaar, zijn schepping van een abstract en onpersoonlijk artefact, de meedogenloze wil ten grondslag ligt om zichzelf te bevestigen. Als de eerste wens van de kunstenaar het verlangen is iets achter te laten, is zijn volgende wens eenvoudig het verlangen meer ruimte in beslag te nemen — een naar verhouding veel te grote aandacht van de wereld te trekken. Gewoonlijk spreekt men in dit verband van "ego", maar dat woord is veel te gewoontjes om het bezeten, megalomane verlangen, de gretigheid, het menselijk tekort te omschrijven dat de aanzet vormt voor de schepping van elk kunstwerk, van de knipsels van Matisse tot een ei van Fa-bergé. Hitier als een gesjeesde schilder, Mao als een gesjeesde dichter — dezelfde drang ligt ten grondslag aan hun vroege en hun late carrière; maar we zijn zo gewend geraakt aan deze afstompende waarneming dat we de ware zin ervan niet meer kunnen ontdekken, namelijk dat niet de megalomaan een gesjeesde kunstenaar is, maar dat de kunstenaar een schuchtere megalomaan is, die zich liever uit in de gemakkelijke sferen van de fantasie dan in het hardvochtige strijdperk van het werkelijke leven - Kan-dinsky als een gesjeesde Stalin, Klee als een Barbie-manqué. Waarom schenkt niemand méér aandacht aan Bakoenin? Verwoesten is een even grote hartstocht als scheppen, en het is even creatief — even visionair en zelfbevestigend. De kunstenaar is de oester, maar de moordenaar is de parel.

Daarna zei ik wat daaruit volgt, en wat alle kunstenaars kennen, namelijk dat wat ze in hun schepping leggen en aan de wereld geven nooit kan worden geëvenaard door de reactie van de wereld. De inwendige, solitaire, monsterlijke arbeid van het scheppen, zorgt ervoor dat de kunstenaar het gevoel heeft dat hij de aandacht van de wereld, de liefde van de wereld heeft verdiend. Maar het interesseert de wereld niet — die heeft het er veel te druk mee de wereld te zijn om veel meer te tonen dan een glimpje van goedkeuring of belangstelling. De verering van een groepje bewonderaars, de geschenken van een weldoener, prijzen en de hoogachting van een publiek — dit kan nooit het beoogde effect hebben, nooit het elementaire verlangen van de kunstenaar bevredigen, die niets anders wil dan universele, onvoorwaardelijke bewondering. De kunstenaar spreekt tot de kosmos: ik verlang niet meer dan oneindige liefde — wat is daar verkeerd aan? En de kosmos neemt niet eens de moeite erop te reageren. De kosmos, dat is fotosynthese, interstellaire stofwolken, de vertrektijden van de bus, gevangenisoproer, Jt en e en wolkenformaties. Geen enkele kunstenaar die ooit in de wereldgeschiedenis heeft geleefd heeft het gevoel gekend voldoende aandacht voor zijn werk te hebben gekregen. Het resultaat: razernij, wrok, verbittering. Wie bouwden het landhuis in het gedicht van Yeats? "Verbitterde, gewelddadige mannen". Juist. En wie vertegenwoordigt deze bitterheid beter, wie brengt haar beter tot uitdrukking, de kunstenaar of de moordenaar? Je hoeft de vraag maar te stellen om het antwoord te kennen.

En nog zo'n onbeantwoordbare waarheid: wie kan ontkennen dat moord de beslissende daad van ons tijdperk is, zoals andere tijdperken worden gekenmerkt door het gebed of bedelarij? Wie kan met de hand op het hart beweren dat het kenmerkende gebaar van de twintigste eeuw niet het doden van de ene mens door zijn medemens is? Alleen al vijftig miljoen slachtoffers in de Tweede Wereldoorlog, om nog maar te zwijgen over de Eerste Wereldoorlog en alle andere oorlogen, burgeroorlogen en internationale conflicten, door menselijk toedoen veroorzaakte hongersnood, individuele moord, het vermoorden van echtelieden, van vreemdelingen, moord uit vergelding, racistische moord, de moorden die we voortdurend begaan, zelfs de moord die we begaan nu we hier zitten, door onze onverschilligheid jegens degenen die vermoord worden. Zo kan ik nog doorgaan. Iedere moord omvat alle moorden; elke individuele daad die iemand anders van het leven berooft is de microkosmos van onze eeuw, en tevens opnieuw een dode om aan de lange lijst toe te voegen. Hoe kan enig kunstwerk het daartegen opnemen, of ermee in discussie treden, of het zelfs maar wagen te bestaan ten overstaan van al deze feiten?

En bovendien moeten we het natuurlijke van de dood onder ogen zien, en het onnatuurlijke van de kunst. Schilderijen en muziek, boeken — ze zijn zo willekeurig, zo overdreven ingewikkeld, zozeer gevuld met verzinsels en onwaarheden als je ze vergelijkt met de eenvoudige menselijke daad iemand van het leven te beroven omdat je niet wilt dat iemand anders blijft voortbestaan. Af en toe zie je hiervoor in de wereldgeschiedenis een glimp van begrip. In oorlogstijd, bijvoorbeeld, wordt het natuurlijke van het doden gevoed, aangemoedigd, geprezen, gecultiveerd — begrepen. Maar we kunnen er vaker een glimp van ontdekken. Volgens de Code Napoléon werd het vermoorden van een zeurende echtgenote als de mistral meer dan zeven dagen had gewoed niet als een kapitaal misdrijf opgevat. Dat impliceert, heel pikant, een houding die de moord op een gade soms, zo niet vergoelijkt, dan toch in ieder geval met begrip benadert, de speelruimte biedt, er verklaringen of sympathie voor toont — kortom, het inzicht dat moord in zekere zin iets natuurlijks is. Zoals Confucius zegt, is moord onder bepaalde omstandigheden vergeeflijk, onredelijkheid daarentegen nooit. En wat kan er nu redelijker zijn dan jezelf toe te staan volgens je eigen drijfveren te handelen? Welke handeling is van oorsprong menselijker dan moord? Beslist niet de vervormingen en inspanningen van de zelfbenoemde priesterkaste van de kunst, wier streven naar eeuwigheid, objectiviteit en wier verrichtingen in de kern een soort ontkenning van onze gemeenschappelijke menselijkheid bevatten. In het Rome van de keizers, de tijd waarin het de menselijke aard volledig vrij stond op te bloeien en zich ongebreideld te manifesteren, greep het moorden om zich heen — Augustus werd vermoord door Livia, die haar neefje Germanicus, haar zusters en alle anderen die haar dwarsboomden uit de weg ruimde; Tiberius deed het net zo; Caligula verkrachtte en moordde naar hartelust; Claudius werd vergiftigd door zijn vrouw Agrip-pina. Zo ziet de menselijke aard er werkelijk uit.

Bovendien wordt in onze cultuur het verschil tussen handelen en denken schromelijk overdreven. Christus had gelijk: als je met wellustige gevoelens naar een vrouw kijkt, heb je al overspel bedreven. Als je moordlustige gevoelens koestert, heb je ook een moord begaan; iedereen die ooit de neiging tot moorden heeft gevoeld, staat heel dicht, niet verder dan de dikte van een sigarettevloeitje, af van de daadwerkelijke omzetting van het idee — en nu de wetenschap ons leert dat ervaringen in onze dromen, gezien vanuit het standpunt van de hersenchemie, even "werkelijk" zijn als gebeurtenissen buiten de droom, heeft misschien iedereen die in gedachten ooit een moord heeft overwogen deze ook in een werkelijke zin uitgevoerd. Dit wordt begrepen onder alle tirannieke regimes, waarin mensen niet alleen worden vermoord wegens samenzwering tegen de tiran, maar ook wegens het bedenken van samenzweringen, of omdat ze eruitzien alsof ze dat zouden willen. Alle tirannen weten dat ze er niet mee kunnen volstaan opstandigheid te onderdrukken, maar dat ze de gedachte aan opstandigheid, of zelfs de mogelijkheid om op zulke gedachten te komen moeten uitroeien. De hoop en het beeld van de hoop met wortel en tak uitrukken. Geen enkel kunstwerk heeft ons tot dusver ooit zo diep in het hart van de mens laten kijken. En ieder mens vermoordt trouwens zijn ouders. Dat is zo'n voor de hand liggende zaak dat niemand er meer voor uit wil komen. We leven langer dan zij, we overvleugelen hen, we vermoorden hen door ons eenvoudigste blijk van geluk. En als we dat niet doen, hebben zij ons wel vermoord. Zo, zei ik tegen Bar-tholomew, heb ik je nu voldoende argumenten gegeven?'

Hywl stond, ik weet niet hoe lang, in de deuropening van de keuken, met het mij zo vertrouwde paar wittebroodskoffers stijfjes over zijn lompe rode handen verdeeld. Hij hield de koffers boven de vloer alsof er een ontploffing zou volgen als hij ze neerzette. Hij zei zwaarwichtig:

'Het is tijd om weg te gaan, schat.'

'Wat zei uw broer?' vroeg Laura.

'Hij zei: "Argumenten voor wat?".'

We leverden ons over aan de banaliteit van het vertrek. Afscheid nemen en uit elkaar gaan beantwoorden volgens mij nooit helemaal aan het drama dat ze beloven te bieden. De mens neigt er (alweer volgens mij) toe de verkeerde dosis emotie te voelen, of eigenlijk de verkeerde emotie, zodat het leven bestaat uit een eindeloos proces van vloeistof die wordt uitgewisseld tussen en wordt geschonken in slecht ontworpen vaten van de verkeerde kleur, de verkeerde vorm en het verkeerde formaat. Van alle menselijke talenten is de gave van de ongerijmdheid het meest gelijkelijk verdeeld. Tijdens de begrafenis van mijn broer voerde een in vlagen waaiende Norfolkse wind brokstukken voetbalcommentaar naar ons toe vanuit de tuin van het gebouw dat ooit het huis van de predikant was; hij woonde nu in een flat in ons marktstadje en de voormalige pastorie was in het bezit van een verwoed golf spelende advocaat uit Norwich en zijn quasi-delinquente zoons op tienerleeftijd. Terwijl ik aan de rand van het graf stond (de beroemdheid van mijn broer had de predikant ertoe genoopt of hem in de verleiding gebracht toe te staan dat hij in een kist werd begraven op een kerkhof dat officieel 'vol' was, en alleen nog was bestemd voor de teraardebestelling van as, zodat deze begrafenis een aanleiding vormde voor enige controverse en vertrouwd, degelijk Norfolks ressentiment), elegant in een nieuw aangeschaft zwart pak (een kostuum dat ik had gekocht in een bewuste overtreding van Thoreau's lijfspreuk dat je moet waken voor iedere onderneming waar nieuwe kleren voor nodig zijn — integendeel, je zou er je levenswerk van moeten maken zulke gelegenheden te zoeken!), bereid om een enkele zwarte orchidee op Bar-tholomews kist te laten vallen, met achter me diverse pluimstrijkers, apparatsjiks, journalisten en ex-vrouwen wedijverend om het voorrecht hun handvol aarde te mogen bijdragen, terwijl ik daar stond, bereikte het voetbalverslag een nieuw hoogtepunt van mannelijke hysterie, een climax van opgewonden imbeciliteit, toen de Spasten wraak namen op hun het afgelopen jaar door toedoen van de Gluipkoppen geleden nederlaag en toen de bloem, die ik twee dagen tevoren bij Wyckham's Bloemenhuis had besteld, uit mijn gemanicuurde vingers viel.

Mijn afscheid van Laura en Hywl steeg/zonk niet tot dezelfde hoogtes/dieptes maar was veel meer op een Engelse manier onbevredigend. Hywl laadde de koffers achter in het blikken gehuurde Fiatje terwijl Laura en ik tegenover elkaar stonden alsof we elkaar formeel ten dans vroegen. Aanraken of niet aanraken, dat was de vraag. Hywl kwam erbij en gaf me op ouwejongensmanier een hand, voorspelbaar overdreven vriendelijk knijpend, voor hij zich tactvol terugtrok en zich op de plaats van de bijrijder wrikte. Laura en ik bewogen op hetzelfde ogenblik naar elkaar toe, en met dezelfde combinatie van bedachtzaamheid die tot overhaastheid leidt, zodat onze neuzen net niet langs elkaar wreven, gaven we elkaar een kus, waarvan het intiemste gedeelte alleen onze lippen in het spel bracht; die van haar waren onverwacht droog.

'Heel erg bedankt,' zei ze.

'Je moet mij niet bedanken.'

En toen zat ze in de auto, druk bezig met het verschuiven van de stoel en het instellen van de spiegel voor ze zich met een kwieke beweging vastgordde. Ze startte de motor en draaide het raampje omlaag.

'Nogmaals bedankt.'

Ik zei niets maar stak alleen mijn hand op in een zegenend en zwaaiend gebaar, en ik hield haar opgeheven toen ze keurig de auto achteruit het hek uitreed voor ze het laantje insloeg op weg naar het dorp, terwijl haar man zijn hoofd voorovergebogen hield tijdens een misselijkmakend vertoon van even op de kaart kijken. Ik stond nog altijd met opgeheven hand bij het hek te kijken hoe ze het karre-spoor afreden, met een opspattende condensstreep van gruis in hun kielzog. Dadelijk zouden ze langs de voorbestemde en hevig omstreden plaats voor de nieuwe gemeentevuilstortplaats rijden. Kent u dat gevoel als je een hap van een biscuitje hebt genomen en de rest ergens hebt neergelegd, zonder dat je je op dit moment kunt herinneren waar, zodat je iets van onvolledigheid, van iets onafgemaakts ondergaat, als een jeukplek waar je niet bij komt om te krabben? En er is ook nog dat andere gevoel, als je met je handen iets vies hebt gedaan, iets vuilmakends of iets met uitwerpselen, en je nog niet de tijd hebt gehad om je handen te wassen, zodat je ondanks heel hard nadenken je toch niet kunt herinneren wat er precies heeft plaatsgevonden waardoor je je zo groezelig voelt en je alleen met de zekerheid achterblijft van een blijvende smet. Ik draaide me om en liep terug naar huis. Tegen de tijd dat ik daar aankwam was het vermoorde paartje al afgeslagen naar de hoofdweg, een trage wolk van neerdwarrelend stof achterlatend.