Een keuze aan koude hapjes

De Russische zakuski, Poolse zakaski, Griekse meze, Roemeense mezeliuri, het Duitse Abendbrot, de Franse hors d'oeuvres en de klassieke Engelse cold table — het worden allemaal respectabele gerechten als je ze scheidt van hun oorspronkelijke culturele context (die, in het geval van de Oosteuropese varianten, lijkt te bestaan uit het achteroverslaan van hoeveelheden alcohol waarop een slagschip blijft drijven) en ze vertaalt in de internationale linguafranca van het zomerse koken. Er kan geen betere manier bestaan om fysiek de lengte van de dagen te ondergaan dan door een saucisson hier, een salade de tomates daar, een komkommer-raïta en een schijfje pissaladière, enkele gekookte eieren, een portie ratatouille, wat olijven, ansjovis, een stel plaatselijke kaasjes, rauwe, verse, kleine raapjes, gerookte vis, gerookte kuit, prosciutto, gemarineerde aubergines, humus, paddestoelen of prei a la grecque, en al die patés en terrines

die een oordeelkundig experimenteren met de leveranciers ter plekke zal opleveren, misschien nog wat koud gebraden gevogelte om te peuzelen, alles begeleid door goede boter en lekker brood en weggespoeld met een in het ideale geval onpretentieuze lokale wijn. De spijsvertering reageert op de warmte en de belofte van indolentie van de zomer door schijnbaar trager te werken, de Annapurna's en K2s, de uitdagingen die worden vertegenwoordigd door de substantiëlere winterkost, af te wijzen; je voelt de noodzaak selectief een keus te maken, het verhemelte te intrigeren met een verscheidenheid aan tractaties en voortreffelijke hapjes en de eetlust niet meteen halsoverkop te lijf te gaan, zoals in een gladiatorengevecht tussen de retia-rius en de mirmillo, de netvechter met zijn wrede drietand tegen de zwaar-bewapende huurling — dit was de confrontatie die mijn jeugdige verbeelding bijzonder aansprak, veel meer dan de saaie eenzijdige ontmoeting tussen leeuwen en christenen (een vorm van openbare terechtstelling die, zoals ik merk, door deskundigen op het gebied van het strafrecht altijd weer wordt weggelaten als ze de voor- en nadelen van een dodelijke injectie afwegen tegenover die van het vuurpeleton of de elektrische stoel). Wie kan de eudemonische combinatie weerstaan van meteorologie en gastronomie zoals die wordt vertegenwoordigd door een koude lunch op een hete dag? Wie misgunt een jong paartje op huwelijksreis een eenvoudige picknick in het park, nadat ze hand in hand tussen de werken van de natuur en de daden van de mens zijn geslenterd, 's middags, in de Loirestreek, verliefd?

Het was in een periode waarin mijn broers werk een abstractere, plechtiger, een meer pantheïstische teneur had aangenomen, toen hij met het project voor het beeldenpark van wal stak. Ik herinner me hoe ik hem op een dag met de onderneming geplaagd heb in zijn eerder vermelde bastion in het oosten van Londen, boven de restanten van een afhaal-'Indiër', door zijn toenmalige maitresse bij hun uitverkoren plaatselijke curry-restaurant gehaald, waarbij ze op een onbegrijpelijke manier een lams-vindaloo had gesubstitueerd voor de \zms-dhansak die ik eigenlijk had besteld. Zoals ik bij die gelegenheid opmerkte: '"Vindaloo" klinkt zelfs niet als "dhansak", ook niet als de aangesproken persoon uitzonderlijk dom is.'

'Jouw overijlde maatschappelijke achteruitgang moet een schok zijn voor degenen die het goed met je voor hebben,' zei ik tegen mijn broer. 'Je bent als schilder begonnen, daarna werd je beeldhouwer en nu ben je in wezen een soort tuinman. Wat nog, Barry? Straatveger? Toiletten schoonmaken? Journalistiek?'

'Ik word misschien wel mild,' gaf Bartholomew toe. 'Ik ben meer dan ooit geïnteresseerd in schoonheid en veel minder in kracht. Verbeeldingskracht, tour deJorce. Water, steen, bomen, zonlicht. Geef de chutney eens aan.'

'Varken,' zei Alice (Alex? Alicia?), die haar buien had.

Zodra de tijd was aangebroken, woonde ik de opening van het park bij die, het was immers in Frankrijk, werd voorafgegaan door een lunch in de open lucht op een plek midden in het bos, met weer dat het maar net had 'gehouden', diverse notabelen uit de kunstwereld en een verzameling plaatselijke dignitarissen die door de sponsors van het project werden getracteerd. Het was welwijselijk een beproefd menu - leeuwerikpaté, lamskoteletjes, bourdaines (appels gevuld met jam van de aïberge de Tours, een plaatselijke perzik-abrikoos-hybride). Ik was daar in de buurt ten dele om te sneren over Bartholomews project en ten dele om de plaatselijke delicatessen van het Saumurgebied te onderzoeken, in het bijzonder de andouillette van aal en paardetrijp — andouillette is mijn favoriete ingewandsvlees, dat door mijn broer kernachtig als 'niet te vreten' werd beschouwd, want hij had besloten dat het te veel 'stonk'. Terwijl het uiteraard mede om die stank gaat — minder om de geur in eigenlijke zin, maar meer om de spannende sensatie van bederf, het besef dat zich bij het eten van slachtafval sterker aan je opdringt dan ooit, namelijk dat je het vlees van een gedood mede-dier eet, en het in je eigen maag stopt.

Een rijke Beier in een zijden pak met een donkergrijs motiefje, hield een toespraak die bestond uit een nauwelijks verhuld opscheppen over zijn eigen rijkdom, gulheid en vooruitziende blik als beschermheer van de kunst, gecombineerd met ettelijke onplausibele beweringen over het werk van mijn broer. Een Franse kunstcritica met (zoals zelfs bij de vluchtigste eerdere ontmoetingen viel te constateren) een waarlijk verpletterend slechte adem, stond kribbig op en sprak onzin over Bartholomews 'oscilleren tussen sprezzatura en terribilita'. De burgemeester van Chinon, die niet al te zeer op de gelegenheid voorbereid leek, hield een pleidooi voor zijn herverkiezing. Toen begon de rondwandeling door het park, waarbij de verzamelde hoogwaardigheidsbekleders zich mochten verspreiden en mochten gaan en staan waar ze wilden. Sommigen van hen die niet verstandig maar te goed hadden geluncht, namen de kans te baat een rustig plekje te zoeken en daar een versterkend uiltje te knappen. En uiteraard bleek er ook nog een soort schandaal te zijn over le pare qui n'existe pas, zoals een van de dagbladen schreef, want bij het project van mijn broer ging het er juist om kleine stenen objecten te integreren in het gewone boslandschap, zodat ze helemaal niet de indruk wekten van een bewust 'kunstwerk' -hier een kei, daar een steenhoop en ergens anders een bank of een picknicktafel. Men heeft het effect als Japans omschreven — ironisch, gezien Bartholomews vaak geuite vroegere overtuiging van de opvatting 'minder is minder'. (Bartholomew uitte vrijwel nooit gedachten of opinies over de ruimere aspecten van de esthetica, en dat is vermoedelijk maar goed ook, want als hij het wel deed, dan geschiedde dat altijd in een geest die valt te vergelijken met de manier waarop Flaubert zichzelf beschreef als het gesprek bij literaire onderwerpen belandde: hij voelde zich dan als een ex-gevangene die een conversatie over gevangenishervormingen aanhoorde. Bartholomew was vergelijkbaar kortaf, prikkelbaar concreet, afwijzend goed op de hoogte en zozeer een insider dat het er hevig aan toe kon gaan als je het hem kwalijk nam. 'Het merendeel van wat mensen over kunst beweren is lulkoek,' zei hij ooit tegen mij na afloop van een televisieprogramma over zijn werk -ik had, omdat ik geen toestel bezat, de documentaire in het bijzijn van het onderwerp in diens studio in Leytonstone bekeken, de ultra-modieuze, absoluut onmodieuze buurt waar hij werkte en waar hij derhalve, toevallig of als bij nadere overweging, op een even marginale manier als het signeren van een schilderij, ook woonde. 'In de kunst worden maar drie vragen gesteld: wie ben ik? En wie ben jij? En wat is er verdomme aan de hand?')

Die dag zou ik het park niet bezoeken. Ik was van plan niets meer te doen dan wat rond te scharrelen. Mijn reisschema voor die middag zou een lang, mijmerend bezoek aan Seuilly omvatten, waar ze een pompeus chateau hebben, een straat met charmante grotwoningen en, een paar kilometer buiten de stad, de geboorteplaats van Fran^is Rabelais, een van de vermaarde vulpapen van de literatuur. (Op aandringen mijnerzijds een definitie te geven van of het verschil te hepalen tussen modernisme en postmodernisme zei mijn medewerkster, nadat ze zelf het laatstgenoemde begrip in de mond had genomen om een tamelijk platte, maar goedbedoelde opmerking te maken over wat voor soort kunstenaar mijn broer niet was, dat 'Modernisme erom gaat hoeveel je ongestraft kunt weglaten. Terwijl post-modernisme er juirt orn gaat hoeveel je er ongestraft in kunt proppen.' Ik hoopte ook dat er tijd zou zijn om even langs de Abdij van Fontevraud te rijden. Die abdij was een geliefd project van de Plantagenets die hem hadden uitgebouwd tot de aanzienlijke agglomeratie van gebouwen (in totaal vijf) waaruit het complex tegenwoordig bestaat — als laatste rustplaats van koning Hendrik 11, zijn vrouw Eleanor en hun snoevende zoon Richard Coeur de Lion. Fontevraud biedt ook onderdak aan het hart van koning Jan, dat rotte ei aan wie we het bestaan van de Magna Charta te danken hebben, en dat van de brave, brave Hendrik m, die in niets op hem lijkende zoon; hoewel de mededeling dat terwijl iemands lichaam op de ene plaats is begraven, maar zijn hart op een andere plaats, bij mij steevast niet de nobele voorstelling van een welverdiende rust na een noest leven oproept, maar het beeld van een gruwelijke ontwijding na het overlijden. (Waarin vervoeren ze bijvoorbeeld zo'n hart? Wie snijdt het eruit?) Van alle Engelse koninklijke dynastieën is die van de Plantagenets me altijd het liefst geweest, want zij waren minder lomp dan al die vreselijke Angelsaksische krijgshaftige opperhoofden die aan hen voorafgingen, minder verzot op broedermoord dan de huizen York en Lancaster, minder onbetrouwbaar en megalomaan dan de onvergeeflijk Welshe Tudors, minder maf dan de Stuarts en minder Mof dan alle anderen daarna, het huis Saxen-Coburg-Gotha nadrukkelijk niet uitgezonderd. Eleanor moet nogal een stuk zijn geweest — voor haar huwelijk driemaal geschaakt door verliefde aanbidders, van wie de eerste (a) de broer van haar toekomstige gemaal en (b) twaalf jaar jonger was dan zij; de laatste helft van haar leven stookte ze haar zoons Jan-zonder-land en Richard Coeur de Lion tegen hun vader op. Ik heb me haar altijd een beetje als mijn moeder voorgesteld, zij het dan met een hoger iq en een grotere concentratieperiode. Eleanor was gescheiden — de gescheiden vrouw van de koning van Frankrijk — en haar huwelijksgift omvatte de landstreken Poitou, Saintorge, Limousin en Gascogne, wat de bescheiden nalatenschap die ik bij de dood van mijn ouders erfde enigszins relativeert.

Maar daarvoor bracht ik een kort bezoek aan Chinon, de oorsprong van een van mijn meest geliefde wijnen, die wordt gemaakt van de pittige, expressieve, statige Caber-net Franc, een druif die het presteert om in sommige stemmingen speels en fruitig en in andere juist donkerder en zelfs een tikkeltje afwijzend te lijken, zonder dat de wijn ooit aanstalten lijkt te maken de grote hoogten te beklimmen of af te dalen in de diepe afgronden (van sensatie, van verwachting) die de grandiozere en ambitieuzere wijnen lijken te bewonen — een wijn als een meer, dat in grote trekken van stemming verandert in overeenstemming met de lichtval boven de in de wind klotsende golfjes, en er niet voor terugdeinst ieder jaar een paar vissers te laten verdrinken, zonder ooit af te wijken van de schaal die het meer tot meer bestempelt.

Ik kwam voor het midden van de namiddag aan en kuierde korte tijd over de helling van het grote oude kasteel waar Hendrik n was gestorven; een mal idee dat hij vanaf deze plek over een koninkrijk regeerde dat zich uitstrekte vanaf het voorgebergte van de Pyreneeën tot aan de van sneeuwhoenders wemelende heidevelden aan de Schotse grens. Wederom moet ik opmerken dat Engeland toen een aanzienlijk leefbaarder land geweest moet zijn dan het nu is — met een zwoegende, ongemanierde, maar hardwerkende en naar behoren onderworpen Angelsaksische boerenbevolking die geruststellend haar plaats kende en een Normandische adel die de overgang doormaakte van opportunistische plunderaars in barkassen tot tapisseriebestelien-de, Franssprekende kasteelbewoners, een vroege, maar spectaculaire vorm van opklimmen op de maatschappelijke ladder en zelfverbetering. (Het merendeel van het met dichte wouden bedekte land zal een rijke opbrengst aan wilde paddestoelen, roodwild en wilde zwijnen hebben opgeleverd, waarvan de laatstgenoemde beestjes bijzonder mals zijn als ze zich copieus tegoed mogen doen aan hun meest geliefde voedsel: eikels.) Chinon stelt tegenwoordig niet veel meer voor dan een herinnering aan vergane glorie, dankzij zowel het pyrrhische gemak als uitgangspunt voor toeristische reizen langs de Loire alsook de eigen, intrinsieke, interessante schatten. Er was een kortstondige, maar irritante verkeersopstopping toen ik de stad uitreed, waarbij een schoolbus die zijn rumoerige inhoud (de Fransen houden de Europese wisselbeker voor de luidruchtigste schoolkinderen in hun bezit) had gedecanteerd in een impasse (letterlijk) raakte met twee Duitse auto's met caravans. De daaruit voortvloeiende onverzettelijkheid bood een fataal gemakkelijk en vervelend zinnebeeld voor de Europese geschiedenis tussen 1870 en 1945.

Even buiten Chinon viel mijn oog op een afslag naar een chateau waar ik nog nooit van had gehoord, het Chateau d'Herbault; en impulsief sukkelde ik van de hoofdweg af om de bezienswaardigheid eens even hyperkritisch en pedant in ogenschouw te nemen. Mijn auto en ik ronkten over de knerpende oprijlaan naar een doosvormig zeventiende-eeuws bouwsel met ongewoon kleine raampjes. Even vroeg ik me af, voor ik de gedachte uit mijn bewustzijn verbande als een monarch die een misdadiger in ballingschap zendt, of een samoerai-krijger die een boer onthoofdt om te controleren of zijn zwaard scherp is — ik vroeg me af wat mijn jonge vrienden voor de lunch hadden ingeslagen en waar ze het hadden gekocht, of ze advies hadden ingewonnen omtrent de te bezoeken charcuterie-pa-tisserie-boulangerie-épicerie of er op goed geluk op uit waren getrokken. Als mijn broer helemaal opging in een project, nam hij geen normaal samengestelde maaltijden meer tot zich, alsof hij Audens goede raad — 'de kunstenaar leeft in een staat van beleg' - wat al te letterlijk opvatte en zijn kans om een hap te eten waarnam in de zeldzame ogenblikken van rust tussen het omverschoppen van vijandelijke tegen de muren opgerichte klimrekken, het uitdoven van door vuurpijlen veroorzaakte brandjes en het over de hoofden van de aanvallers uitgieten van kokende olie. Bartholo-mew verleende zijn gewoonte enig cachet door erover te spreken alsof het een 'picknick' betrof — die in de praktijk neerkwam op het verslinden van hele broden terwijl hij door zijn atelier ijsbeerde, met als beleg plakjes gesmolten kaas, halve potten zure bommen, koude worstjes, plakken ham, witte bonen in tomatensaus, zo uit het blik gegeten, zonder erbij te gaan zitten en op en neer lopend als een Schot die zijn havermoutse pap eet. Ik ben eens met de beste bedoelingen bij hem langsgegaan om te kijken hoe hij eraan toe was toen hij de laatste hand aan een werkstuk legde — een allegorische Heracles, kronkelend in een allegorisch hemd van Nessus, dat bij nadere inspectie een die-rehuid bleek te zijn - en bij die gelegenheid had ik een kleine, maar met zorg samengestelde mand meegenomen met het pikante eten en de sauzen waar hij meest van genoot (hij was 'inter-concubinaal'), wat aan hem alleen ontlokte: 'Lekker — ik sterf van de honger,' om onmiddellijk daarna een hele pot Franse augurkjes te verslinden en op zijn beruchte koffiekleurige bank in slaap te vallen. Toen hij het beeldenpark in het forêt de l'Aude voltooide, liet hij bij de gemeentearbeiders een blijvende indruk achter door te overleven op niets anders dan rode Sancerre en volkoren choco-biscuits, een lekkernij die ze tot dan toe niet kenden maar door de versterkende eigenschappen waarvan ze naar eigen zeggen 'vraiement impressionés' waren.

Het was prettig, heel prettig om geen gebruik te hoeven maken van de kleren en pruiken die de afgelopen dagen mijn vaste begeleiders waren geweest en die nu achteloos verkreukeld in twee ruime valiezen in de kofferbak van de Peugeot lagen. Met het zonnedak van het voertuig opengedraaid, was mijn hoofd op de meest kalmerende manier die je je kunt voorstellen blootgesteld aan de elementen, en spoelden luchtstromingen eromheen als passaatwinden om de aardbol. Ik moet uitleggen dat de opeenvolging van kostuums en vermommingen waarmee ik tot nu toe deze vertelling heb opgesmukt niet mijn conventionele (of misschien is habituele een beter woord) kledij is. Mijn kaalgeschoren hoofd, bijvoorbeeld, wekt ondanks het feit dat het zo'n praktische en weinig onderhoud vergende manier is om je haar te dragen, bij sommige mensen de indruk dat het uit de toon valt bij andere onderdelen van mijn garderobe, misschien in het bijzonder bij mijn verzameling kostuums, zoals het pak met grote ruiten, mijn lievelingspak, dat ik die dag aanhad als een eerbetoon aan de vrije tijd die me was vergund door de gunstige conjunctie van landkaart, kompas, positiedetector en mijn eigen scherpzinnigheid. Deze groen met okerkleurige ruiten werden gecomplementeerd, of misschien moet ik zeggen gecomplimenteerd, door mijn hemd, een bleek-cerise katoenen shirt met een fijn werkje - hoewel dat alleen van dichtbij voor een kennersoog te onderscheiden viel — een diagonaal in reliëf geweefd patroon; daarbij droeg ik een strikje met gele stippen op een lichtblauwe achtergrond, een bijpassende pochet, een zakhorloge aan een ketting en een subliem conservatief paar handgemaakte bruine instappers.

Ongeveer om vier uur 's middags reed ik het parkeerterrein van het chateau op. Er heerste het gebruikelijke gedrang van toeristenauto's en een stuk of wat alles verpestende autobussen. Ik besloot niet te talmen, een juiste beslissing, want de inhoud en de geschiedenis van het chateau waren duf en de zalen waren vreselijk overbevolkt met drommende horden ignorami. De tot de lage adel behorende provinciale jonkers van het geslacht d'Herbault leken nimmer iets van bijzonder belang te hebben verricht, gekocht of gedacht. Hun kasteel bezat echter toch een bezienswaardigheid die de moeite waard was, in de vorm van het familiemausoleum, een fraai ingericht vertrek met enkele niet al te beroerde grafbeelden, en de laatste hertog voor de revolutie was kennelijk begraven met niet één, of slechts twee, maar met vier (4) van zijn geliefde brakhonden. Het marmer was heerlijk koud. Het was duidelijk dat niets in het leven de d'Herbaults zo goed bekwam als de dood.

Het is toch raar hoe de menselijke geest functioneert. Het grafmarmer, dat me eigenlijk aan mijn broer had moeten laten denken, die er per slot van rekening zelf mee had gewerkt (De duiker, de Catalaanse Piëta), fluisterde me daarentegen, zoals altijd, gedachten in aan de arme Mitt-haug, door een complexe associatie van ideeën die met marmer te maken hebben en die me aan sneeuw deden denken (kleur, temperatuur, zuiverheid) en sneeuw deed me steevast aan onze Noorse bediende denken; in mijn jeugdige verbeelding had de onuitwisbare voorstelling postgevat van Noorwegen als een land in een permanente toestand van sneeuwbedekte witheid, waarin menselijke wezens minder talrijk waren dan ijsberen, zoals schapen in Nieuw-Zeeland in grotere getale voorkomen dan mensen. (Dat was een feit dat een sterke indruk op mij had gemaakt: het wekte de mogelijkheid dat de schapen op zekere dag het heft in handen konden nemen.) Op de een of andere manier heeft de geschiktheid van marmer in een grafcontext te maken met het metaforische verband, het rijm, tussen de koelte van steen en de kilte van dood mensenvlees. Het heeft uiteraard ten dele ook te maken met de volmaaktheid van marmer die de associatie met de dood versterkt — en, zoals al het volmaakte, is ook marmer levenloos. Misschien hadden de ambachtelijke kunstenaars in de middeleeuwen, die zo vaak worden onderschat ten opzichte van het zelfvoldane précieux van de renaissance, om die reden een afkeer van dit materiaal en gaven zij de voorkeur aan beter bewerkbare en expressievere middelen en vertoonden ze ook een enthousiasme voor kleur en afwisseling, waarvan een van de sterke kanten is dat het niet altijd van goede smaak getuigt.

Mitthaugs dood werd in het algemeen gesitueerd in het grensgebied tussen ongeval en zelfmoord. Het is een strijdperk dat uitgebreide mogelijkheden biedt aan degenen die de motieven van anderen trachten te interpreteren en de geheimen van het menselijk hart willen ontsluieren, die tot in de afgronden willen afdalen (mijn persoonlijke mening: zinloos). De feiten: hij viel voor een regionale trein op het station Parsons Green; ik was bij hem, maar tijdens het onderzoek verklaarde ik dat ik als getuige niet bijzonder bruikbaar was als gevolg van mijn worsteling met mijn wanten, die mijn moeder met elkaar had weten te verbinden met behulp van een stuk elastiek dat iets te kort was en ervoor zorgde dat ik een want met mijn elleboog in mijn jas tegen mijn zij moest klemmen voor ik de ander met mijn hand uit de mouw kon trekken en mijn vingers erin kon wurmen. In het beste geval een lastig karweitje dat me in mijn bewegingsvrijheid beperkte en het grootste deel van mijn aandacht in beslag nam. Naar het schijnt had Mitthaug gewoon een stap naar voren gedaan en had hij precies zijn evenwicht verloren toen de trein het station binnenraasde. De gruwelijkste details waren mij bespaard gebleven — onder meer, vermoedelijk, het ergste van allemaal toen de trein, inmiddels zonder reizigers, op de rails achteruitreed om het van ledematen ontdane lichaam van onze voormalige kok te onthullen, dat was ontleed als een kip voordat deze in de braadpan wordt gestopt — door het feit dat een aardige dikke vrouw, die Mitthaug en mij samen in het station had zien komen, me ogenblikkelijk had meegevoerd naar de eerste agent die ze kon vinden. Er volgde een gesprek op fluistertoon terwijl ik het zoethoudertje at waarmee ik was omgekocht. Ik werd vervolgens naar huis gebracht door een andere politieagent — het was de eerste keer dat ik iemand met noordelijk dialect hoorde spreken. In Bayswater volgde een reeks onthutsende onthullingen; alleen mijn vader bezat de oprechte platheid om uit te spreken wat iedereen dacht: 'Niet nog een keer.' Bij het gerechtelijk onderzoek kwam de jury niet tot een eensluidend oordeel, hoewel de lijkschouwer, die voor het overige charmant was (althans tegenover mij, toen twaalf jaar oud en uiteraard in de sterrol van voornaamste getuige), geneigd leek zelfmoord te bepleiten, niet in de laatste plaats, denk ik, omdat een van Mitthaugs broers zich kennelijk ook, zoals mijn vader het uitdrukte 'van kant had gemaakt'. (De lijkschouwer wees het 'bewijs' van de hand van een overduidelijk hysterische vrouw die beweerde te hebben gezien hoe ik net op het ogenblik waarop de trein het perron bereikte Mitthaug een uitgekiende zet tegen zijn rug had toegediend.) Er was van Mitthaug niets bekend over geldzorgen of liefdesperikelen en hij had geen briefje achtergelaten, maar zijn vroegere 'zwak voor de keukensherry', zoals mijn vader het noemde, was geen geheim; hij las ook graag de werken van zijn landslieden (Strindberg, Ibsen) en de lijkschouwer leek van mening te zijn dat dat een heleboel verklaarde. Toch bleef het een onbesliste uitspraak.

Lijkschouwingen en begrafenissen hebben iets dat onvermijdelijk de eetlust opwekt. Op de dag van het onderzoek naar Mitthaugs dood namen mijn ouders me mee naar Fortnum s voor de thee; ik at veertien scones (een persoonlijk record). En zo kwam het dat ik over de relatieve verdiensten van muffins, scones en de traditionele Engelse thee met room nadacht toen ik uit het mausoleum van het Chateau d'Herbault kwam, de beproefde en van pijlen voorziene toeristenroute volgend de trap opliep naar het zonlicht en de zuilengang en nadat ik was afgeslagen op een handbreed na van achteren opbotste tegen het jonge paartje dat ik, om er maar niet langer omheen te draaien, had gevolgd. Het zou een verschrikkelijk understatement zijn als ik zou beweren dat dit een regelrechte ramp was. Ik stond oog in oog met een débacle.

'Niet toevallig een Frans woord, debacle,' merkte mijn broer ooit op in verband met een afgrijselijk in het honderd gelopen onthullingsplechtigheid in de buurt van zijn huis in Arles. In dat geval was de eerste reeks pogingen om een beeld te onthullen misgegaan: de strik in het touw slaagde er voor het oog van alle aanwezigen niet in de uitgebreide voor het monument gehangen fa^ade van doek van zijn plaats te krijgen en een in overall geklede monteur moest uiteindelijk het beeld met een mes bevrijden. Het woord débacle duidt erop dat een uitvoerig doordacht plan spaak loopt; een ramp die erop uitdraait dat de betrokken partijen niet alleen hebben verloren wat ze bewust op het spel hadden gezet, maar nog veel meer, alsof een poging om je chef te paaien door hem thuis op het eten uit te nodigen en een van zijn ambitieuze lievelingsgerechten te koken uiteindelijk tot gevolg heeft dat zijn vrouw aan voedselvergiftiging sterft, je je baan kwijtraakt, je huwelijk stukloopt, je failliet wordt verklaard, en je nadat je je heil hebt gezocht in een geweldmisdrijf sterft tijdens een schietpartij met de politie — terwijl je eigenlijk alleen maar bang was dat de hollandaise zou kunnen schiften. Vergelijk de implicatie van wanbeleid, van een janboel in de organisatie in het Gallische debacle, met de onverholen chaotische, intieme kwaliteit van het Italiaanse fiasco, of het ouwe-jongens-krentenbrood pragmatische (en, zou ik willen aanvoeren, impliciet omkeerbare en derhalve, door zijn diepe aanmatiging, optimistische) Amerikaanse fuck-up. Zoals ik reeds opmerkte had ik in een feestelijke, en naar nu bleek, roekeloze bui, iedere vermomming achterwege gelaten en mijn kleding is niet bepaald onopvallend. De enige reden voor het uitblijven van regelrechte paniek was het feit dat mijn aanwezigheid tot nu toe, dankzij een afleidende botsing tussen twee elektrische rolstoelen ongeveer dertig meter verderop, onopgemerkt was gebleven. De botsing mondde uit in een gegesticuleerde ruzie; een ogenblik lang had het er alle schijn van dat er een soort steekspel zou kunnen plaatsvinden.

Ik schuifelde achterwaarts achter de pilaar waar ik enkele ogenblikken tevoren zo zorgeloos omheen was gedarteld. Hoe kon ik ontsnappen? Het standpunt van mijn paartje was dusdanig dat ik me op de enige plek in de zuilengang bevond die niet door hen werd geobserveerd, in de korte poot onmiddellijk achter hen. Iedere stap in de richting van de uitgang zou me in hun blikveld doen belanden, terwijl opnieuw afdalen in de crypte door de deur met het bordje 'Sortie interdite' onvoorstelbaar was, niet in de laatste plaats omdat de deur geen klink had. Een ogenblik lang overwoog ik delirisch in een harnas te klimmen dat tegen de muur stond en er waggelend en rammelend mee op de vlucht te slaan. Of misschien was het een betere strategie om me tot het aanbreken van de avond in het harnas te verbergen en tegen de suppoosten te zeggen dat ik op de wc in slaap was gevallen. Maar nee — ik moest kalm blijven. In dit verband is de Franse formulering van deze oproep, die je overal aantreft op instructies met betrekking tot brand, neerstortende vliegtuigen en zinkende veerponten, nuttig: Gardez votre sang-froid. Het was hoogst onwaarschijnlijk dat ik ongezien door de kloostergang zou kunnen lopen, en nu kon een onverwachte beweging van hun kant me ieder ogenblik verraden, zodat ik er even scherp, even afgezonderd en even onmiskenbaar bijstond als een eland in een telescoopvizier.

Ik ben altijd dol geweest op de stelregel van Sherlock Holmes dat de oplossing, zodra het onwaarschijnlijke is uitgesloten, in het rijk van het onmogelijke moet liggen. Terwijl ik in de hoek van het omsloten plein stond, met mijn rug tegen de zware deuren van het mausoleum gedrukt, herinnerde ik me plotseling het motto van mijn broer dat 'Geen uitgang' altijd 'Uitgang' betekent. Daarom hield ik stand terwijl het jonge paar nu voor mij zichtbaar werd en toen een groep Japanse toeristen, onder aanvoering van een gids in een regenjas met een opgevouwen oranje paraplu vanuit het binnenste van het mausoleum te voorschijn kwam, hield ik behendig de deur die toegang tot de crypte verleende met mijn teen tegen en hield hem op een kier tijdens het laten passeren van ongeveer veertig cultuurminnaars tot ik eindelijk mijn geduld verloor, langs het staartje van de groep glipte en tegen de stroom in terug de crypte in banjerde, en op volle snelheid in omgekeerde volgorde langs de voorwerpen en gedenkwaardigheden van het Chateau d'Herbault stoof — alsof ik naar een film keek die werd teruggespoeld. 'C'est interditV schreeuwde een suppoost toen ik krachtig met mijn schouders de weg vrijmaakte door de uitgang, en de zekerheid van mijn gelukkige ontsnapping in mij opwelde terwijl ik over de parkeerplaats rende, in mijn Peugeot sprong en met knetterende uitlaat naar Fontevraud bulderde. Maar zelfs op dat moment vond ik het interessant om vast te stellen dat de suppoost instinctief had aangevoeld dat ik vloeiend Frans sprak.