Een apéritif

Hoewel apéritif een tot de verbeelding sprekend begrip is — dat op zich een levendig beeld omvat van luxe, calme en volupté, een gevoel van ruim leven — geef ik persoonlijk voor de alcoholische drank die wordt genuttigd aan het eind van de werkdag de voorkeur aan het woord 'zonzak-kertje'. Dit begrip duidt op de functie van dit drankje, dat de demarcatielijn vormt tussen het bewust strevende, presterende aspect van onszelf overdag en het ontspannen, expansieve aspect dat met de knoopjes los van de avond geniet; het ogenblik waarop het zonzakkertje wordt ingenomen is een liminale episode, een overgang die gelijk staat aan die in de ervaring van een sjamaan die een scherprie-kende liter rendierurine achterover heeft geslagen waarin zich het hallucinogene bestanddeel van de Amanita muscaria in prettige geconcentreerde vorm bevindt en die, ofschoon niet geheel bevrijd van zijn alledaagse besef (het vuil, de ruwe vacht van het totemdier schurend over zijn behaarde schouders, de stekende rook van het vochtige hout op het rituele vuur in zijn tranende ogen), ook nog niet helemaal is vertrokken op zijn reis in het alternatieve bewustzijn — de razende tocht door de tunnel van de geestverruiming. Het drankje aan het eind van de dag fungeert als het ogenblik waarop we een persoonsverandering ondergaan; een van de redenen waarom, zoals dat in de volksmond heet, 'een workaholic het tegengestelde is van een alcoholist'. Nu wil het geval dat mijn broer beide was en dat hij niet in staat was zich ervan te weerhouden monsterlijke uren te maken in zijn reeks studio's — en als ik 'studio' zeg, zie ik een zwevend ballet van dwarrelend steenstof in een verlicht atelier — waarbij diverse maïtresses het vrijwel identieke verhaal vertellen dat hij letterlijk van zijn sokkel en beitels weggesleurd moest worden; tegelijkertijd had iedere onderbreking van het werk onmiddellijk en overhaast een eenmans pandemie van drankzucht tot gevolg, waarbij hij zich zonder onderscheid te maken door een buitensporige hoeveelheid van ongeacht welke lokale vin de pays vocht, en zo kwam het dat zijn alcoholische loopbaan een verscheidenheid omvatte van absintgelagen in Marseille, door calvados begoten uitspattingen in het achterland van Cherbourg, ciderorgiën niet ver van ons hotel hier in Lo-rient, arracè-festijnen in Cappadocië, een periode van bren-nevin-misbruik toen hij vanuit een houten huis enkele kilometers buiten Reykjavik geologische formaties bestudeerde, eenmans rode-wijnbacchanalen min of meer overal waar hij op het Europese vasteland woonde, jeneverkeilen-de studiereizen naar het Rijksmuseum, een met bourbon overspoeld snoepreisje naar het zuiden van de vs, dat keurig overging in een drie maanden durende tequilathon in Nieuw-Mexico, een door appelwijn gesterkte zomer waarin hij in Devon met graniet werkte, bij elk bezoek aan Londen whisky-braspartijen in Soho en, uiteraard, een diepgewortelde overgave aan bier, wat met zich meebracht dat hij in elke pub in een omtrek van twintig kilometer van het huisje in Norfolk ofwel werd ingehaald als een langverlo-ren broeder, of dat hem werd verboden ook maar een nagel van zijn teen over de drempel te steken. In feite behandelt een van zijn bekendste werken, De dronk, het thema van de drank, met zijn beeld van een omgevallen roemer, de in steen 'sensueel geëvoceerde', 'wonderbaarlijk aangrijpende' enz., enz. gutsende vloed van de drank; allemaal zo overbekend dat het hier niet beschreven hoeft te worden.

Mijn eigen smaak op apéritif-gebied is klassiek. Het heeft weinig zin om te doen alsof enig aan het diner voorafgaand drankje als het erop aankomt de voorkeur verdient boven champagne, die meest geïnspireerde en inspirerende van alle Engelse uitvindingen. (Toen ik tegenover mijn medewerkster een opmerking van deze strekking maakte, op mijn soms plagerige controversiële manier, was ze verbluft: 'Wat zegje?' riep ze uit. Bij wijze van weerwoord citeerde ik Etheredges The Man of Mode (i 676): 'geprezen zij de sprankelende champagne,' die 'arme lachende minnaars/snel herstelt./Die ons vrolijk en blij maakt en al onze zorgen verdrinkt.' Waar het om gaat is het woord 'sprankelend', dat ver vooruitloopt op elke Franse verwijzing naar de pétillement van deze wijn. De belletjes in de champagne worden veroorzaakt door een tweede gisting die in de fles plaatsvindt; het proces dat het bruisen veroorzaakt is derhalve op een cruciale manier afhankelijk van de techniek om flessen af te sluiten — en wat dit betreft zijn de Engelsen toonaangevend in de wereld, dankzij het feit dat afdichtingen van kurk al werden gebruikt voor flesse-bier, in een tijd waarin de wijndrinkende Fransen nog altijd stoppen van hennep gebruikten. De Engelsen sloegen dus al aanzienlijke hoeveelheden sprankelende champagne naar binnen vanaf de tijd van de Restauratie, terwijl de Fransen pas ongeveer vijftig jaar later volgden. Proost.)

Dat moest ik even kwijt. Champagne is echter niet voor iedere gelegenheid geschikt, net zo min als Mozart dat is. Als de avond informeel is, maar in het teken van eten staat, bijvoorbeeld een ongedwongen souper op het terras van het huis St.-Eustache, is het zonzakkertje waaraan ik de voorkeur geef (en in dit geval is het begrip, als je toekijkt hoe de nog altijd krachtige Proven9aalse zon achter de met olijf, lavendel en wingerd bekranste heuvels verdwijnt, bijzonder toepasselijk) een blanc-cassis, een drankje waarop de arme Mrs Willoughby zich dikwijls uitnodigde, als ze zich niet uitnodigde om van het zwembad gebruik te maken of om een andere reden. Ze placht te komen met een grote, symbolische tenen mand tegen zich aangeklampt (in sommige buien beweerde ze dat ze kruiden of paddestoelen wilde zoeken), een sjaaltje potsierlijk om haar hals geknoopt, onaantrekkelijk rood aangelopen en bezweet na de klim op het pad achter om de heuvel heen, uitgerekend op het moment waarop de avond zo prettig in zichzelf gekeerd begon te raken.

'O-o, dat ziet er lekker uit,' zei ze steevast. 'Zo heerlijk roze,' voegde ze er soms aan toe, waarbij een zwak voor de kleur roze een onmiskenbaar teken is voor het gebrek aan smaak dat je met bepaalde groeperingen en individuen verbindt: de Britse arbeidersklasse, vermaarde Franse restauranthouders, Indische plakkaatschilders en God, wiens fatale gevoeligheid voor die kleur zo overduidelijk naar voren komt in de overdadigste cinematische voorbeelden van zijn schepping (zonsondergangen, flamingo's).

Mrs Willoughby was in feite een wandelende anthologie van de slechte smaak, een recidivistische overtreedster van de hogere orde van kunst en onderscheidingsvermogen. In die zin was ze een nuttige graadmeter, een miskende wettige norm voor de mensheid. Haar theoretische liefde voor alles wat Frans was, die alleen werd geëvenaard door haar feitelijke onvermogen met betrekking tot alle aspecten van de taal en de cultuur, wortelde in een oerafkeer van wat ze altijd — met een hevig benadrukt geadopteerd Cornish accent dat ze van wijlen haar man had overgenomen — 'de Engelsen' noemde. Tegelijkertijd was haar Engelse afkomst haar enige belangrijke kenmerk; of liever, haar Engelse wezen kwam vóór en overheerste al haar andere kenmerken; het was de primaire essentie waar al haar andere attributen uit voortsproten; het droop uit al haar poriën, als knoflook na een ai'o/i-festijn. (De knoflooksmaak in zijn meest intense vorm, gehakt en ongekookt, is nog tot tweeënzeventig uur nadat je het hebt gegeten op de huid te proeven. Recept volgt.) En dus dienden haar boutades die de Engelsen tot onderwerp hadden — hun bekrompenheid en filisterij, hun gebrek aan cultuur, het vreselijke van hun politici, het afschuwelijke van hun vroegere imperialistische schanddaden, de slechte kwaliteit van hun keuken, de vervuiling van hun steden, het in deze eeuw ontbreken van belangrijke kunstenaars in alle takken van de kunst, hun gebrek aan smaak op het gebied van kleding, afkeer van felle kleuren, automatische minachting van alles dat ze niet kennen of niet begrijpen, het onvermogen om vreemde talen te leren, het instinctieve conservatisme, provincialisme en empirisme (ik parafraseer een beetje) — dienden haar impliciete en expliciete aanklachten, gewoonlijk uitgesproken in de vorm van toevallige opmerkingen en kleine terzijdes, uitsluitend om een hartstochtelijke en geheel onbewuste afkeer van zichzelf te belichamen. Dit kwam eveneens tot uiting in haar garderobe, die een collectie omvatte van vis-serskielen, espadrilles (gedragen tijdens haar wandeling van een kilometer over de stenige Proven9aalse paden) en voor de tijd van het jaar ongeschikte baretten, allemaal bij elkaar goed voor couturiële zelfmoord, en met haar essentiële Engelse wezen en mallotigheid er altijd doorheen schemerend. De manier waarop de juge d'instruction, een korte, intelligent ogende man met een air van grote vermoeidheid — alsof hij uit Parijs was komen rijden op een opeenvolgende reeks van wisselpaarden, zonder zich een ogenblik rust te gunnen — tijdens het onderzoek naar haar dood over haar bleef spreken als la femme anglaise, had iets zeer toepasselijks en 'ironisch', omdat hij haar zo voor alle tijden brandmerkte tot hetgeen ze het minst wilde zijn, maar in feite het meest was. Toen hij de technische details beschreef van de schotwond die een einde had gemaakt aan Mrs Willoughby's leven — waarbij de wond op de plaats waar de kogel haar achterhoofd had verlaten een indrukwekkende doorsnee van acht centimeter had, een onweerlegbaar bewijs voor de kracht van Jean-Lucs donderbus, hoewel dit gegeven het antieke wapen ook twijfelachtig maakte als geschikt instrument voor het doden van zangvogeltjes of klein wild, want het zou ongetwijfeld vrijwel alles hebben veranderd in een soort bloederige, rauwe paté met loodkorrels — droeg de stilte in de kleine rechtszaal een diepte en histrionische spanning die zo bodemloos was dat je, in de pauzes tussen de woorden van de geleerde magistraat, het zware metaalachtige tikken van de elektrische klok kon horen. Pierre en Jean-Luc zaten op de voorste rij in het zaaltje, onberispelijk en ongewoon in hun zondagse pak. Vanuit mijn ooghoek kon ik zien hoe Pierre in zijn handen een pet van Harris-tweed liet ronddraaien die ik hem met de Kerst drie jaar daarvoor had gegeven. Mijn eigen verklaring van het verschrikkelijke misverstand dat had plaatsgevonden (Mrs Willoughby had klaarblijkelijk mijn uitdrukkelijke aanwijzing om die dag niet over het land van de broers te lopen, omdat ze me van tevoren hadden gewaarschuwd dat ze zouden jagen, verkeerd begrepen — het was net alsof ze geen acht had geslagen op het pas in een Franse zin) gaf de doorslag. Toen het oordeel 'dood door toeval' was uitgesproken, draaiden Pierre en Jean-Luc zich om en gaven elkaar een hand, en de familiegelijkenis was nooit sterker aanwezig dan in hun gedeelde uitdrukking van opluchting en onderdrukte triomf en in een identiek riekende zucht, die alleen ik, omdat ik dicht genoeg bij hen zat, kon ruiken. De eenvoudige waardigheid waarmee de broers Jean-Lucs vrijspraak (laten we er geen doekjes om winden) vierden, had iets zeer vertederends, en hun formele kleding en plechtige gelaatsuitdrukking zorgden ervoor dat ze zich kennelijk op hun gemak voelden te midden van de stugge servetten van het plaatselijke twee-sterrenrestaurant, dat is gespecialiseerd in alouettes roties en croüte de sel, sauce Madère.

De algemene grondbeginselen voor het bereiden van apéritifs zijn vastgelegd in David Embury's The Fine Art of Mixing Drinks, een van de weinige boeken waarvan bekend is dat mijn broer ze meenam als hij verhuisde, aangezien hij er de voorkeur aan gaf het grootste gedeelte van zijn bezittingen achter te laten: zoals een slang zijn huid afwerpt of een inbreker die het hazepad kiest — en tevens een werk dat ik hem bij verschillende gelegenheden zowel heb horen omschrijven als 'aanstellerig', maar ook als 'het beste boek dat ooit is geschreven'. Aan Emburey's algemene formulering valt niets toe te voegen. Hij stelt dat een apéritif of cocktail: i. droog en koud moet zijn, of in ieder geval de eetlust dient op. te wekken, zoals dat bij zoete en warme dranken niet het geval is; 2. de drinker er altijd intuïtief van doordrongen moet laten zijn hoeveel drankjes hij op heeft, zodat de dronkenschap hem niet onverwacht overvalt, zoals dat van dikke of op eierbasis bereide drank bekend is. Martini's, daiquiri's en whisky sours zijn aanvaardbare cocktail-alternatieven voor de klassieke Franse apéri-tifs; persoonlijk vind ik dat de meeste campari- en ver-mouthdranken moeten worden gediskwalificeerd door hun intrinsieke smerige smaak (hoewel duizenden het daar niet mee eens zijn); de naar anis smakende drank van het Middellandse-Zeegebied, pernods en ouzo's, arracks en punt-e-mes vormen een ander verhaal. Gin-and-tonic mag. De Manhattan is ondergewaardeerd. Het gebruik van Schotse whisky in plaats van bourbon bij de bereiding van cocktails is uit den boze. Calvados mag alleen worden genomen in de vorm van de sidecar, ook zo'n inmiddels in vergetelheid geraakte vroegere klassieke cocktail; hoewel hij het best puur kan worden genoten, zoals door de arbeider naast me aan de zinc waar ik me deze ochtend in Lo-rient bevind, in een kleine tabac die gevestigd is in een gebouw met winkels en flats - waarbij de begane grond twee tabacs huisvest plus een wasserette, een apotheek met in de etalage een affiche van verschillende soorten giftige paddestoelen en een schoenenzaak die het loodje lijkt te hebben gelegd. De laatste vier van deze ondernemingen waren dicht — wat geen verbazing mag wekken, gezien het feit dat het 's ochtends kwart voor zeven was (hoewel de Fransen in het algemeen vroeger naar hun werk gaan dan de Engelsen).

Verderop in de straat kwam er een eind aan het bewoonde of menselijke gedeelte van de stad, met een even abrupte demarcatie als de frontlinie in een klassieke loopgravenoorlog, in dit geval misschien de context tussen mens en commercie. Ginds bloeide het industrieterrein van de stad op een betonnen en metalen honderd hectaren omvattend parklandschap van pakhuizen en rangeersporen; vrachtwagens werden al volgeladen, parkeerterreinen vulden zich, bussen braakten hun lading uit. Aan de overkant van de straat bevond zich de reden voor mijn aanwezigheid, het autoverhuurbedrijf, ouvert OJl$ heures, waar ik mijn Renault g zou inruilen voor een snelle Peugeot 306 (The Mos-sad Manual of Surveillance Techniques beveelt een dagelijkse wisseling van volgauto's aan).

De arbeider droeg les bleus de travail, zo'n zware blauwe, net-niet-denim overall die doorgaat voor het onofficiële uniform van de Franse handarbeid verrichtende klasse, en hij had een zware, zwarte snor die zijn mondhoeken en de zakken onder zijn ogen omlaag leek te trekken, als het ware als een vorm van protest tegen de macht van het kapitaal, tegen de vrolijkheid, tegen het leven op zich; zijn haar, jonger dan de rest van hem (geverfd?), was naar voren gekamd als bij een Hollywood-Romein boven een gezicht dat nog stug was door het vroege uur; hij ontbeet, althans theoretisch, want hij leek zich nauwelijks te verroeren en de sigaret in de Pernod-asbak voor hem was het enige teken van wilskracht of bewegingsvermogen, evenals zijn dubbele espresso en een grote calva. Het hart sloeg driemaal over.

'Encore uneJoiszei ik met een lichte, hoffelijke buiging van mijn hoofd boven mijn kopje. De patronne verwijderde de filter van de espresso-machine, sloeg hem met een smak tegen de rand van de vuilnisbak om hem van uitgemergelde koffiedrab te ontdoen, klikte tweemaal met de ratel onder aan de koffiemolen, en stampte toen een nieuwe dosis koffie in de filter met een draaiende polsbeweging en de brede achterkant van een dessertlepel — de eerste keer dat ze haar linkerhand tijdens het proces gebruikte — voor ze het hulpstuk in de sleuf van het moederapparaat haakte en met een lel op de knop drukte die het verhitte en onder druk geplaatste water dwong met kracht door het gemalen poeder in het kopje te stromen dat ze nu, net op het nippertje, op de van gaatjes voorziene afdruipplaat annex richel onder de gevlekte metalen tapkraan van de espressomachine had geknald, met bewegingen die de hele tijd even abrupt, doelmatig en hoekig waren als die van een op-windbare mechanische pop. Ik had de aanvechting in applaus los te barsten. In plaats daarvan gebruikte ik, meer in overeenstemming met de geest van de omgeving, de spiegel achter de zinc om de hoek van mijn pochet te corrigeren. Ik had nog een halve croissant over.

Aan de overkant deed een employée van het autoverhuurbedrijf, strompelend op de hoge hakken van een bepaald soort altijd wat overdreven geklede Franse vrouwelijke kantoorbediende, de deur van het filiaal van het slot en knipte het licht aan. De plotselinge inwendige verlichting onthulde het binnenste van het kantoortje — een hoge toonbank, een bureau met daarop een computerterminal — aan het oog. Ik rekende af (een hoofdknikje van Mme la pa-tronne) en stak de straat over. Honderd meter verderop gierde en zwoegde een straatveegmachine met roterende borstels alsof ze aanstalten maakte om weg te vliegen. Ik zou in het hotel terug zijn voor het wittebroodspaar zelfs maar ontwaakt was.