Een wintermenu

Winston Churchill mocht graag beweren dat het Chinese ideogram voor 'crisis' is samengesteld uit de twee karakters die afzonderlijk 'gevaar' en 'gelegenheid' betekenen.

De winter plaatst de kok voor eenzelfde soort combinatie van bedreiging en kans. Misschien is de winter wel verantwoordelijk voor een zekere vergroving van het Britse nationale verhemelte en een daarmee gepaard gaande verknochtheid aan lawaaiige zoet-zure combinaties, agressieve zure bommen, stinkende sauzen en ketchups. Hierover later meer. Maar de bedreiging van de winter is ook, om het eenvoudig te stellen, die van een al te groot vertrouwen in zware kost. Voor de Noordeuropese lezer behoeft dit geen nadere toelichting; het hele begrip zware kost, het hele idee, omvat een vertrouwde kosmos van voor kinderen ongeschikt voedsel, van vijandige oververzadigde vetzuren en goedbedoelde koolhydraten. (Alleen al de naam Brown

Windsor Soup straalt iets dreigends uit.) Het is een kookstijl die zijn apotheose heeft bereikt op de Engelse kostscholen; en hoewel mij persoonlijk de verschrikkingen van een dergelijke opvoeding bespaard zijn gebleven — omdat mijn ouders mij zeer terecht te fijnbesnaard en te gevoelig vonden, namen ze voor mij een reeks van privé-leraren in dienst — bewaar ik levendige herinneringen aan de paar bezoeken aan mijn broer tijdens zijn opsluiting in diverse goelags.

De laatste van deze safari's staat me nog helder voor de geest. Ik was elf jaar. Mijn broer, die toen zeventien was en op het punt stond definitief van school geschopt te worden, zat op een kostschool die door mijn vader werd omschreven als 'ergens in de bovenste regionen van de tweede divisie'. Ik denk dat mijn ouders een bezoek aan dat instituut brachten in een poging de rector te overreden Bartho-lomew niet van school te sturen, of misschien had hij daar ook wel de een of andere vreselijke kunstprijs gewonnen. Hoe dan ook, we kregen een rondleiding. Een van de indrukwekkendste dingen was de slaapzaal waarin mijn broer sliep. Deze werd verwarmd door een geribbelde metalen kachelpijp. Bij gebrek aan kennis van de wetten van de natuur, of misschien wel in een bewuste poging deze te trotseren of vanuit de boosaardige opzet het vertrek nog kouder te maken, was de pijp zwart geschilderd. De uitwerking op de temperatuur in die ruimte was dan ook nagenoeg nihil — Bartholomew en de andere negentien jongens in de slaapzaal zagen als ze wakker werden regelmatig een dikke laag ijs op de binnenkant van de ramen — maar de pijp was zelf zo heet dat elk huidcontact ogenblikkelijk tot ernstige brandwonden leidde. Het feit dat de bij het schooluniform behorende sokken volgens de voorschriften slechts tot de enkel reikten, bracht met zich mee dat de kans op een vleselijke aanraking van de buis gigantisch groot was, zodat (volgens Bartholomew) de stank van verschroeide opperhuid tot de vertrouwde bestanddelen van het leven op die school behoorde.

We waren uitgenodigd voor de lunch. In een lange zaal met lambrizering, in architectonisch opzicht volmaakt en bescheiden, stond een tiental tafels op schragen opgesteld, met om elk daarvan een onmogelijk lijkende hoeveelheid luidruchtige jongens. De muren hingen vol met slechte, drabbig gekleurde schilderijen van overleden rectoren, een stoet waarin alleen het meest recente portret, een grote zwart-witfotografïe van een knappe sadist gehuld in de met hermelijn afgebiesde mantel van de Master of Arts, en dat van zijn voorganger uit de toon vielen. Uit het laatstgenoemde kon men opmaken dat de kunstenaar ofwel een tragi-komische, onbeholpen doctrinaire kubist was, of dat de heer R.B. Fenner-Crossway ma in werkelijkheid uit een dyspeptisch patroon van mauvegetinte ruiten had bestaan. Toen we binnenkwamen klonk er een gong. De jongens stonden zwijgend naar ons te kijken toen mijn ouders en ik, aan de staart van een langgerekte optocht van stafleden, de zaal in de lengte doorschreden naar de op een verhoging tegen de achterwand geplaatste tafel. Mijn broer dribbelde verlegen achter ons aan. Ik voelde het zweet in mijn knieholtes. Een uit de kluiten gewassen, arisch aandoende, oudere leerling, zo te zien een rotzak, een kwelgeest en het liefje van de leraren, sprak in het Latijn een gebed in de gedwongen stilte.

We gingen daarna zitten om een maal tot ons te nemen dat zelfs Dante slechts met de grootste tegenzin had kunnen bedenken. Ik zat tegenover mijn ouders tussen een kogelronde huishoudster en een zwijgende Franse assistant. De eerste gang bestond uit een soep waarin onverhulde en onbeschaamde stukjes kraakbeen in een modderkleurige saus dreven, waarvan de samenstelling en de temperatuur sterk aan slijm deden denken. Daarna werd er een dampende ketel midden op de tafel geplaatst, waar de rector, met een horlogeketting onder zijn dubbele kin, het gezelschap voorzat. Hij liet zijn opscheparm in de ketel verdwijnen en deze kwam er weer met een lepel vol heet voedsel uit, dat dampte als verse paardepoep op een koude ochtend. Een benauwd ogenblik lang dacht ik dat ik zou overgeven. Een bord met zogeheten cottage pie — de vleesvulling grijs, de aardappelen beige — werd voor me neergezet.

'De jongens noemen dit "verrassingsvlees",' vertrouwde de huishoudster me schalks toe. Ik voelde de assistant ineenkrimpen. Afgezien daarvan herinner ik me niet (en kan ik me ook niet indenken) waar we over spraken, en de rest van het maal — zoals Swinburnes biograaf opmerkte a propos een gelegenheid waarbij zijn onderwerp zich had misdragen tijdens een lezing over de riolering bij de Romeinen — 'moet de muze van de geschiedschrijving met haar sluier bedekken'.

Er bestaat een erotiek van de afkeer. Het kan (ik ben een jonge vriendin dank verschuldigd voor de nuttige uitdrukking) 'iets fysieks' zijn. Roland Barthes merkt ergens op dat de betekenis van elke lijst met voor- en afkeuren kan worden gevonden in de bevestiging van het feit dat wij allemaal een lichaam hebben en dat dit lichaam verschilt van dat van alle anderen. Dit is flauwekul. De ware betekenis van onze afkeuren is dat ze ons afbakenen doordat ze ons scheiden van wat zich buiten ons bevindt; ze zonderen het zelf af van de wereld op een wijze die een gewone banale voorkeur nooit zo sterk zou kunnen. 'Fijnproeven is een daad van beoordeling, door middel waarvan we de voorkeur geven aan dingen die prettig zijn voor onze smaak, boven alles wat dat niet is' (Brillat-Savarin). Van iets houden brengt het verlangen met zich mee het in zich op te nemen, en in die zin onderwerpen we ons aan de wereld; door van iets te houden zwichten we een beetje, maar op een tevreden manier, voor de dood. Afkeer daarentegen versterkt de afbakening tussen onszelf en de wereld, en verleent klaarheid aan het object dat in het licht van die afkeer wordt afgezonderd. Iedere afkeer is in zekere mate een overwinning van definitie, onderscheidingsvermogen en discriminatie - een overwinning van het leven.

Ik overdrijf niet als ik zeg dat dit bezoek aan mijn broer in St.-Botolph's (niet de werkelijke naam) een beslissend moment in mijn ontwikkeling was. De combinatie van menselijke, esthetische en culinaire banaliteit vormde een krachtige negatieve openbaring en versterkte de reeds ontluikende zekerheid dat mijn kunstzinnige karakter me van mijn vermeende medemensen isoleerde en afzonderde. Liever Frankrijk dan Engeland, liever kunst dan samenleving, afzondering dan onderdompeling, twijfel en ballingschap dan boerse achterdocht, gigot a quarante gousses d'ail dan lamsvlees met muntsaus. 'Twee paden liepen uiteen in een bos en ik, ik koos het minst betreden — en dat vormde het grootste' (nu volgt een belangrijk woord) 'verschil.'

Hierdoor kan de schijn worden gewekt dat er eigenlijk wel erg veel biografisch belang wordt gehecht aan een enkele slechte ervaring met een shepherd's pie. (Ik heb wel eens geprobeerd onderscheid aan te brengen tussen cottage pie, van kliekjes rundvlees, en shepherd's pie, van lamsvlees, maar dat schijnt niet aangeslagen te zijn en daarom ben ik ervan afgestapt. In Frankrijk delen ze dergelijke zaken trouwens anders in.) Ik hoop niettemin duidelijk te hebben gemaakt hoe belangrijk het is dat de kok zich pro-actief opstelt tegenover het probleem van de winterkost. De winter moet worden beschouwd als een gelegenheid voor de kok om, door middel van zijn kookkunst, zijn talent voor afgewogenheid en harmonie en zijn eenheid met de seizoenen te tonen; om de diepe overeenstemming tussen zijn eigen ritme en dat van de natuur tot uiting te brengen. De smaakpapillen moeten tintelen, hij moet ermee flirten, ze uitdagen. Het volgende menu is een voorbeeld van de manier waarop dat kan worden bewerkstelligd. De smaken in dit menu bezitten een zekere intensiteit die geschikt is voor de maanden van het jaar waarin je smaakpapillen in watten lijken te zijn gewikkeld.

Blini's met zure room en kaviaar

Irish stew

Schuimtaart

Van de vele bewaard gebleven beslag-, pannekoekachtige en wafelgerechten — crêpes en galettes, Zweedse krumkakor, soc-kerstruvor en plattar, Finse tattoriblinit, de in heel Scandinavië voorkomende aggvaffla, Italiaanse brigidini, Belgische wafels /gaufrettes, Poolse nalesniki, Yorkshire pudding — genieten blini's mijn persoonlijke voorkeur. Het onderscheidende kenmerk van de blini als een lid van de gelukkige familie der pannekoeken, is dat hij dik is (in tegenstelling tot dun), zich niet laat opvouwen en evenmin laat oprollen (zulks in tegenstelling tot de opvouwbare of oprolbare pannekoek) en is gerezen met gist (in tegenstelling tot natriumbicarbonaat); de blini is Russisch en, net als de sarrasin-pannekoek uit Bretag-ne, van boekweit gemaakt (in tegenstelling tot tarwemeel). Boekweit is geen gras en daarom geen graan en valt dan ook niet onder de bescherming van de godin Ceres, de Romeinse godheid die over de landbouw ging. Op haar feestdag werden tijdens een eigenaardige, zeer tot de verbeelding sprekende ceremonie, vossen met brandende staarten losgelaten in het Circus Maximus; geen mens weet waarom. De Griekse tegenhangster van Ceres was de godin Demeter, de moeder van Persephone. Ter ere van Demeter werden de Eleusische mysteriën gehouden, een erfenis van de keer waarop ze werd gedwongen haar goddelijke status te onthullen om uit te leggen waarom ze de baby van koning Celeus in het vuur hield — zelfs voor een godin ongetwijfeld een uiterst vervelend ogenblik dat zich nauwelijks liet verklaren.

Blini's. Zeef een ons boekweitmeel, vermeng het met tien gram gist (opgelost in warm water) en een kwart liter lauwe melk; laat dit een kwartier staan. Vermeng een ons meel met een halve liter melk, samen met twee eidooiers, een theelepel suiker, een eetlepel boter en een snufje zout, roer de beide mengsels door elkaar. Een uur laten staan. Twee geklopte eiwitten toevoegen. Goed zo. Verhit nu een zware gietijzeren koekepan van het soort dat in beide klassieke talen bekend is onder de naam placenta - wat, zoals iedereen weet, niet hetzelfde is als de helm, of het vlies waarin de vrucht leeft in de tijd waarin deze zich in de baarmoeder bevindt. Met de helm geboren zijn, zoals bij mij het geval was, duidt van oudsher op geluk, maakt iemand helderziend en bewaart hem voor de dood door verdrinking; bijgelovige zeelieden betaalden de hoogste prijs voor een intact gebleven vlies. Freud was met de helm geboren, evenals de held van zijn lievelingsroman, David Copperfield. Soms, als een gezin meer dan één nakomeling telt, en er een met de helm is geboren en de ander niet, kan het duidelijke verschil tussen beiden als het gaat om geluk, charme en talent, kwetsend groot zijn, en het feit dat een van beiden met de helm is geboren, kan de oorzaak zijn van hevige jaloezie en afgunst, in het bijzonder als de gave vergezeld gaat van andere persoonlijke en artistieke kenmerken. Vergeet niet dat het weliswaar onaangenaam is om zulke emoties te moeten ontvangen, maar dat het uiteraard veel vernederender is voor degene die ze ondergaat. Beweren dat je broertje van vijf je uit een boomhut heeft geduwd en ervoor heeft gezorgd dat je je arm brak, terwijl je eigenlijk bent gevallen toen je hoger in de boom probeerde te klimmen om een goed plekje te bereiken van waaraf je in de slaapkamer van het kindermeisje kon gluren, is bijvoorbeeld een laaghartige manier om te vergelden dat het jongere broertje de kinderjuf heeft ingepalmd door haar portret met vijf rake vingerverfstreken te vereeuwigen en het kunstwerk vervolgens schuchter aan haar te overhandigen met een met geel kleurpotlood erboven geschreven opdracht in de vorm van een gedichtje ('Mary-T. dit is voor jou,/omdat ik zoveel van je hou').

Doe zodra er rook begint op te stijgen behoorlijke klodders beslag in de pan, waarbij u niet mag vergeten dat elk kloddertje nadat het is gerezen een blini moet worden en dat de aangegeven hoeveelheden voldoende zijn voor zes personen. Draai de blini's om in de pan zodra het oppervlak blaasjes vertoont.

Dien de pannekoekjes op met zure room en kaviaar. Zure room kan geen problemen opleveren en als u wat dit betreft nog raad of hulp nodig heeft, kan ik alleen medelijden met u hebben. Kaviaar, de schoongemaakte en gezoute kuit van de steur, is wat gecompliceerder. De verbluffend on-Duitse, in Wisconsin geboren socioloog Thorstein Veblen heeft ooit iets geformuleerd dat hij de ' schaarste-theorie van waarde' noemde om de stelling te bepleiten dat objecten recht evenredig in waarde stijgen met hun waargenomen zeldzaamheid, en niet met hun intrinsieke verdienste of belang. Anders gezegd, als Marmite even moeilijk verkrijgbaar zou zijn als kaviaar, zou het dan even duur zijn? (Natuurlijk bestaat er een experimenteel beves-tigbaar antwoord op deze vraag, want we weten dat in gemeenschappen van geëmigreerde Britten goederen zoals Marmite en witte bonen in tomatensaus in feite de status genieten van een wettig betaalmiddel. Toen mijn broer in de buurt van Arles woonde, won hij ooit tijdens een partijtje poker met een gepensioneerde acteur die een winkel dreef waarmee hij op nostalgische Engelsen mikte, een voorraad volkoren chocobiscuits voor een heel jaar. In de twaalf maanden die volgden, kwam hij meer dan zes kilo aan die hij nooit meer kwijtraakte.) Achter dit idee gaat de vraag schuil of kaviaar - grof gezegd - het al dan niet 'waard' is. In antwoord op die vraag kan ik alleen wijzen op de magie van de steur, de leverancier van deze delicate, exotische, zeldzame, kostbare eitjes, en een van de oudste dieren op deze planeet, die al zo'n honderd miljoen jaar bestaat in een vorm die min of meer overeenkomt met zijn huidige uiterlijk. De vis kan vier meter lang worden en heeft een snuit waarmee hij in de zeebodem naar voedsel wroet; wie kaviaar eet neemt deel aan deze mysterieuze juxtapositie van het exquise en het atavistische. En dat kost, terwijl je dat doet, uiteraard ook nog een lieve duit. Kaviaar wordt ingedeeld volgens de grootte van de korrels, die op hun beurt variëren al naar gelang het formaat van de vis waar ze uit worden gehaald; beluga zijn de grootste, dan volgen ossetra en sevruga; ossetra waarvan de eitjes een kleurenspectrum vertonen dat uiteenloopt van smerige oorlogsbodem tot gesloten zonnebloem, is de kuit waaraan ik de voorkeur geef. Veel kaviaar van de hoogste categorie draagt het stempel malassol, wat 'licht gezouten' betekent.

Het proces waarbij de juiste hoeveelheid zout wordt toegediend aan Wblgakaviaar is onvoldoende bekend. De meesterproever - naar alle waarschijnlijkheid een eenvoudige, kordate kerel met een gebreide wollen muts op zijn hoofd, glinsterende ogen en een dolk in zijn laars — stopt één eitje in zijn mond en laat het langs zijn verhemelte rollen. Door toepassing van zijn haast mystieke, verfijnde amalgaam van ervaring en talent, weet hij meteen hoeveel zout hij aan de naakte kuit van de steur moet toevoegen. De gevolgen van de geringste onnauwkeurigheid zijn rampzalig, zowel in gastronomisch als in economisch opzicht (vandaar de dolk). Er is een analogie met de manier waarop een kunstenaar — ik denk hierbij niet alleen aan mezelf - de kwaliteit van een kunstwerk bliksemsnel kan inschatten, alsof de feitelijke visuele waarneming en de kritische beoordeling simultaan plaatsvinden, of zelfs, alsof het oordeel een fractie van een seconde voorafgaat aan de kennismaking met het kunstwerk, zoals bij een van die paradoxen van de quantummechanica, of zoals je in een droom een ingewikkeld verhaal kunt bedenken, dat zich zelfverzekerd uitstrekt over de tijd en de ruimte en waarin personen en objecten in vele brokstukken uiteenvallen — een overleden familielid dat tegelijkertijd een tuba is, een reis met het vliegtuig naar Argentinië die in je herinnering tegelijkertijd je eerste seksuele ervaring is, een naast zijn doel schietende revolver die tegelijkertijd een pruik is -voordat een vreselijke climax wordt bereikt met het geluid van sirenes boven Londen die het naderende uitbreken van de kernoorlog aankondigen, een geluid dat oplost in de banale, maar oneindig geruststellende huiselijke gebeurtenis die op de een of andere manier heel het voorafgaande verhaal in zich bevat: het gelukzalige gejengel van een wekker, of de postbode op wie je zo gesteld bent die met een onhandig groot pakket voor de deur staat.

Schakers eten soms kaviaar om snel een aanzienlijke hoeveelheid gemakkelijk verteerbaar eiwit binnen te krijgen zonder de versuffende bijwerking van een echte maaltijd. Het is voortreffelijk voedsel bij koud weer. Op veerboten over het Kanaal, zoals de pont waarop ik me bevind, is geen kaviaar verkrijgbaar, hoewel het in velerlei opzicht een ideale picknick voor halverwege de overtocht zou vormen. Er is echter wel een krankzinnig vulgaire 'kaviaarbar' bij Terminal Four in Heathrow, rechts van het miniatuur-Harrodsfiliaal.

De chemie van gist is overigens door de wetenschap nog niet helemaal ontcijferd. Ik beschouw dit als een teken dat er altijd nog een paar raadsels zijn overgebleven, enkele hoekjes en spleten van het heelal die voor ons nog steeds ondoorzichtig zijn. Wat mij betreft is dit gerecht, misschien door het verband of juist het ontbrekende verband met Demeter (want zoals het boeddhisme ons leert kan de afwezigheid van een verband een hogere vorm van verbintenis zijn), onherroepelijk gekoppeld aan dit mysterieuze aspect. Ik moet bekennen dat ik een zeker genoegen put uit het feit dat als het niet mogelijk is om de magie van rijzende gist te verkleinen, er misschien toch nog enkele hoekjes vol poëzie zijn overgebleven in een wereld die soms door alle uitputtende verklaringen leeg en klein lijkt te zijn geworden. Ik heb het persoonlijk nooit prettig gevonden een 'genie' te worden genoemd. Het is boeiend om mee te maken hoe snel de mensen intuïtief deze aversie aanvoelen en voortaan dit woord vermijden.

Met een gulle hoeveelheid zure room en kaviaar levert het bovenstaande recept - ik geef de voorkeur aan het Franse 'recette', maar mij werd te verstaan gegeven dat 'als je dat k*twoord gebruikt, geen mens een idee heeft waar je het over hebt' — voor zes personen een redelijk voorgerecht, uitgaande van enkele blini 's voor ieder. Misschien heb ik dat al gezegd. Het heeft alleen zin een hele maaltijd op basis van blini's te componeren als je van plan bent de dag verder op de taiga door te brengen, snoevend over vrouwen en jagend op beren.

Irish stew levert geen problemen op, maar is er niet minder smakelijk om. In mijn gedachten (mijn hart, mijn verhemelte) zal ik het altijd in verband brengen met mijn in Cork geboren, in Skibbereen getogen kindermeisje, Mary-Theresa. Zij was een van de weinige vaste punten in een jeugd waarin ik gedurende de eerste tien jaar zo'n opvallend zwervend bestaan leidde. De zakelijke belangen van mijn vader zorgden ervoor dat hij altijd onderweg was; het vroegere beroep van mijn moeder — het toneel — had in haar de smaak van het reizen en de sensatie van het zich verplaatsen gewekt. Ze hield ervan niet zozeer met haar koffers, maar veeleer met haar hutkoffers te leven, en ze schiep een huiselijkheid om zich heen die tegelijkertijd het besef omvatte dat het slechts een illusie van huiselijkheid betrof, een decor of een regieaanwijzing voor geborgenheid en een omhullend zich thuis voelen; haar aan de wand opgehangen tapijten en vervoerbare bibelots (een gelakt Chinees kamerscherm, een vals kijkende zittende Egyptische kat van onyx) waren een manier om te zeggen: 'Laten we net doen alsof.' Ik denk dat ze haar moederschap maar al te graag had willen beschouwen als een van haar geslaagde rollen; maar het was net alsof een bij vlagen amusante klucht op een gruwelijke manier was uitgedijd en een aanvankelijk als experimentele produktie bedoeld stuk (King Lear in de vorm van een seniele brouwerijmagnaat, Corde-lia op rolschaatsen) onverhoeds de trekken van een Mouse-trap had aangenomen, waarbij mijn moeder bleef steken in een tuttige rol die ze vooral had aangenomen om de geplaagde regisseur een plezier te doen. Of, om het anders te zeggen, ze ging met haar ouderschap om als met de rollen die een acteur worden opgedrongen die zijn hoogtepunt heeft overschreden of zich als gevolg van een excentriek uiterlijk heeft moeten toeleggen op 'typetjes'. Ze was ironisch, verstrooid en vol zelfbeklag, en had een air dat erop duidde dat ze, nu de goede dingen van het leven voorgoed voorbij waren, déze rol op zich nam. Ze inspecteerde je nagels of nam je mee naar het circus met het aplomb van iemand die dapper een ongunstige medische diagnose probeert te verbergen: de kinderen mogen het nooit weten! Maar ze bezat ook een publieke modus waarin ze een moeder kon spelen op de manier die een zeer, zéér beroemde actrice, nadat ze onverhoeds in de binnenlanden van Australië is blijven steken (trein ontspoord door een dode wallaby of een plotselinge overstroming) gedwongen is tentoon te spreiden in een kleine nederzetting waar ze, deels geschokt en deels gevleid tot de ontdekking komt dat de uitbundige pioniers al weken lang, uitgerekend voor deze avond, bijgelicht door lampjes die van stroom worden voorzien door een windgenerator, een uitvoering van Hamlet hebben voorbereid; zodra ze de identiteit van de in hun gemeenschap verzeild geraakte vrouw ontdekken (met behulp van een vage foto op een uitgescheurde bladzij van een tijdschrift dat een stamelende bewonderaar omhooghoudt), staat de plaatselijke bevolking erop dat zij een, nee, dé hoofdrol speelt; koket weigert ze; ze dringen er opgewonden op aan; zoals het betaamt laat ze zich overreden, op voorwaarde dat ze de kleinste en minst passende rol voor haar rekening neemt — laten we zeggen, die van de doodgraver. En ze zet een figuur op de planken waarover de kinderen van de oorspronkelijke bezetting tientallen jaren later soms nog spreken als ze op hun veranda in hun schommelstoel zitten terwijl de enige trein die in een week langskomt als een silhouet schuift langs het imposante oker en de tot onmogelijke lengte aanzwellende schaduwen van de zonsondergang in de woestijn... Dat was de geest waarin mijn moeder 'speelde' dat ze moeder was: tijdens die perioden haar kind zijn betekende dat je werd opgetild, door schijnwerpers werd beschenen en de lieveling van het geluk was. Maar als zij, zoals iemand onlangs tegen mij opmerkte, hierdoor naar voren komt als 'een bezoeking', dan heb ik vergeten aan te stippen hoe ze je aanmoedigde aan haar rollenspel deel te nemen en je daarin ook een grote vrijheid verleende om te gaan en te staan waar je wilde. Als een gedeelte van je wezen zich erop heeft toegelegd elke rol te spelen in iedere willekeurige produktie waarvan zij deel uitmaakte — of het nu dialogen of ensemblestukken waren, Brecht of Pinter, Ibsen, Stoppard of Aeschylus — blijft een aanzienlijk gedeelte van je eigen emotionele bestaan volkomen leeg, als gevolg van haar wezenlijke en bevrijdende gebrek aan interesse.

Het reizen en de omstandigheden van een zwervend bestaan konden mijn moeder niet deren, en dat was maar goed ook, want ze vormden een wezenlijk aspect van mijn vaders zaken. Ik genoot daarom een mobiele jeugd waarin de rites de passage zowel door de geografie als door de tijd werden bepaald. Ik moet ergens een gemaltraiteerd rood lederen fotoalbum hebben met daarin een foto van mij waarop ik mijn moeders hand vasthoud; ik kijk in de camera met een houding van onderdrukte triomf terwijl ik trots met mijn allereerste lange broek prijk. De wemelende, onscherpe masten van zeiljachten op de achtergrond bieden minder houvast dan je zou denken: Cowes? Portofino? East Looe? Een andere foto toont een blik op de buitenkant van het van hoge ramen voorziene, slecht verwarmbare appartement op de begane grond in Bayswater (nog altijd in mijn bezit) waar mijn vader als eerste buitenstaander het licht van mijn roeping dat ik in mij voelde gloeien weerkaatste: hij pakte een waterverftekening op die ik die middag had gemaakt (een mimosa uit de kas en gedroogde lavendel in een glazen pot) en zei: 'Weet je wat, er zit wel iets in die jongen.' Die herinnering brengt de geur van de parketvloer met zich mee die ik op middagen waarop ik niets anders te doen had met mijn vingers probeerde los te wrikken, niet zozeer uit vandalistisch genoegen, maar om de koppige en magisch troostende geur van de rubberhars waarmee de rechthoekige blokjes op hun plaats waren geplakt. Als je eenmaal een blokje had losgewrikt zag het er, hoe zorgvuldig je het ook weer teruglegde, nooit meer hetzelfde uit. Het parketpatroon was zo gelegd dat de uit vier blokjes bestaande vierkanten ten opzichte van de hoeken van de kamer stompe ruiten vormden. Het vroeg als het ware om interpretaties en bezat een kabbalistische diepere betekenis; alsof, als je er maar lang en hevig genoeg naar staarde, het uiteindelijk een zin, een aanwijzing zou prijsgeven. Of ons appartement in Parijs, bezijden de rue d'Assas in het 6ème, dat me nog altijd levendig voor ogen staat als de plaats waar ik voor het eerst geconfronteerd werd met de dood van een huisdier: een hamster die Hercule heette en door de kleinzoon van onze sinistere conciërge was toevertrouwd aan de zorg van mijn broer tijdens hun bezoek aan familie in Nor-mandië in augustus. Mijn vader had een zwarte stropdas omgedaan toen hij beneden het nieuws ging meedelen.

In deze eerste jaren was Mary-Theresa constant aanwezig, in de eerste tijd als kindermeisje en later als bonne of manusje-van-alles. Hoewel koken niet het voornaamste onderdeel vormde van haar functie in het huishouden, waagde ze zich toch in de keuken tijdens de niet schaarse gelegenheden waarop degene die als onze kok was aangesteld - de zoveelste uit de uit Dostojevski weggelopen stoet van pummels, dromers, dronkelappen, zieners, saaie pieten en oplichters, allen hun eigen licht, hun eigen korenmaat — door afwezigheid schitterde; hoewel ze niet meer bij ons in dienst was tijdens de meest gedenkwaardige van deze gelegenheden, de keer toen Mitthaug, onze tegen alle stereotypen indruisend praatzieke en optimistische Noorse kok met een bijzondere gave voor het inleggen van tafelzuur, niet op tijd thuiskwam om de noodzakelijke voorbereidingen te treffen voor een belangrijk diner omdat hij (zoals zou blijken) door een trein was overreden.

Onder zulke omstandigheden placht Mary-Theresa, met een aantrekkelijke plechtstatige vastberadenheid, het blauw afgebiesde schort voor te binden dat ze speciaal voor zulke noodgevallen bewaarde, om zelfverzekerd in de keuken te verdwijnen en er later uit te voorschijn te komen met een van die gerechten die ze, na uitgebreid intra-fami-liair overleg, had leren bereiden: visschotel, omelet, gebraden kip en pastei met rundvlees en nieren; of anders maakte ze haar spécialité, Irish stew. Dat had tot gevolg dat het aroma van het laatstgenoemde gerecht een soort verbindend thema werd voor de uiteenlopende locaties van mijn jonge jaren, een bindmiddel waarvan de uitwerking in de vorm van een versmelting van deze verschillende plaatsen tot een hechte, in de herinnering voortlevende vertelling met een eigen gezicht - tot mijn verhaal - volgens mij wel iets weg heeft van de in diverse recepten voorgeschreven bindende functie van room, boter, meel, arrowroot, beurre manié, bloed, gemalen amandelen (een traditioneel Engels, niet te versmaden bindmiddel) of, zoals in het recept dat ik dadelijk zal geven, door de beter oplosbare van de twee verschillende soorten aardappels. Toen Mary-Theresa ontslagen moest worden miste ik vermoedelijk het meest de geur en de smaak van dit gerecht.

Sla uw ingrediënten in. Hier moet worden toegegeven dat de autoriteiten er uiteenlopende meningen op nahouden met betrekking tot het vlees dat voor dit gerecht dient te worden gekozen. Ik heb inmiddels drie bronnen gelezen die respectievelijk de voorkeur geven aan 'uitgebeende lamsschenkel of restjes lamsbout', 'het middelste gedeelte van het nekstuk van een lam' en 'het beste gedeelte van de lamsrug'. Volgens mij zijn al deze stukken vlees aanvaardbaar voor wat in wezen een boerengerecht is (waarmee ik iets over de geschiedenis van het gerecht en niets over de smaak beweer). Schapevlees is uiteraard pikanter dan lamsvlees, maar het is praktisch onmogelijk geworden er aan te komen. Niet ver van ons huis in Norfolk woonde een slager die schapevlees verkocht, maar hij is overleden. En wat de voorkeur van sommige mensen voor uitgebeend lamsvlees in een Irish stew betreft, kan ik alleen zeggen dat Mary-Theresa op de variant mét bot stond, die niet alleen bijzonder van smaak is, maar ook een bekoorlijk spoor van gelatine vertoont door de aanwezigheid van het merg. Drie pond lamsvlees: van de hals of de schouder, of schenkel, in het ideale geval nog met het bot erin. Anderhalf pond stevige aardappels. U kunt bintjes nemen, maar vraag in geval van twijfel uw groenteboer. Anderhalf pond bloemige aardappels, die moeten oplossen op de hierboven genoemde manier. Irene of Resonant. Anders vragen. Er was een heel goede groenteboer op de hoek van de rue Cassette en de rue Chevalier in het 6èmey maar ik denk niet dat hij er nog is. (De wetenschap heeft nog nooit een allesomvattende verklaring gegeven voor het verschil tussen bloemige en glazige aardappels. Als de lezer er moeite mee heeft te bepalen tot welke categorie zijn aardappels behoren, moet hij er een in een oplossing van één deel zout op elf delen water dompelen: bloemige aardappels zinken.) Anderhalf pond in ringen gesneden uien. Wat kruiden voor de smaak — oregano, tijm, majoraan; als u gedroogde kruiden neemt, ongeveer twee theelepeltjes. Zout. Snijd het lamsvlees in lapjes en neem een stoofpan die net groot genoeg is. Schil de aardappels en snijd ze in dikke plakjes. Leg de ingrediënten als volgt in de pan: een laagje harde aardappelschijfjes; een laagje uien; een laagje lamsvlees; een laagje bloemige aardappelschijfjes; een laagje uien; een laagje lamsvlees; hetzelfde nog eens als dat nodig is; bovenop komt een laag van alle resterende aardappels. Bestrooi elke laag met zout en kruiden. Dat kunt u uiteraard niet doen als u het recept heeft gevolgd zonder het eerst helemaal te hebben doorgelezen. Laat dat een wijze les zijn. Voeg koud water toe in de ruimtes tussen groente en vlees totdat de pan tot boven aan toe vol is. Doe de deksel op de pan. Laat dit drie uur in een oven stoven (gasstand 2). U zult merken dat de bloemige aardappels in het kookvocht zijn opgelost. Genoeg voor zes dijkwerkers. De ideologische zuiverheid van dit recept is zeer ontroerend.

Het algemene, filosofische onderscheid tussen de verschillende soorten stoofschotels wordt bepaald door een voorbereiding die vooraf enige vorm van verhitting vergt — aanbraden, sauteren of wat dan ook - en een voorberei-dingswijze die zulks niet vereist. Irish stew is het schoolvoorbeeld van het tweede soort stoofschotel. Tot de andere leden van deze familie behoort de Lancashire hotpot, die zich alleen van de Irish stew onderscheidt door de mogelijkheid er nieren aan toe te voegen en het feit dat de Britse versie van dit gerecht in de laatste kookfase zonder deksel een bruin korstje mag krijgen. De overeenkomst tussen de twee gerechten bevestigt de nauwe culturele affiniteit tussen Lancashire en Ierland; in Manchester 'ontdekte' mijn vader Mary-Theresa, die daar, zoals hij beweerde, als 'potloodster' in een fabriek werkte - in werkelijkheid liep het contact via een zakenrelatie die haar in verband met de aanstaande bevalling van zijn vrouw had aangenomen, en die zelfs zo ver was gegaan dat hij een privé-detective de opdracht had gegeven haar referenties na te trekken. Hij had haar vervolgens ontslagen toen bleek dat zijn vrouw alleen schijnzwanger was. Gekookt schapevlees wordt op een soortgelijke manier bereid en het is op zichzelf een onderschat gerecht, dat bijzonder smakelijk is als het als vanouds vergezeld gaat van kappertjes (7t gives an epicure the vapours/To eat boiled mutton without capers': Ogden Nash); we moeten hiertoe ook de hartige Duits-Elzassische Backe-ofe rekenen, bereid met schapevlees, varkensvlees, rundvlees en aardappels; de zachte blanquette de veau, waarbij het vlees in het begin niet mag aanbruinen, en de saus op het laatste moment door toevoeging van room wordt ingedikt; en uiteraard de klassieke tweelingen, daube a la Pro-ven^ale en a L'Avignonnaise. In Frankrijk is de algemene naam voor dit type stoofpot - opgezet met koud water -inderdaad daube, afgeleid van de daubière, een pot met een smalle hals die naar het midden toe uitpuilt, zodat hij aan de buik van Boeddha doet denken.

Bij het andere type stoofpot, dat we mogen herleiden tot de stam van de sautées of smoorgerechten, ondergaan de ingrediënten eerst een voorbereidende bewerking bij hoge temperatuur om het proces van het indikken en binden te bevorderen (waarbij gebruik wordt gemaakt van bloem of een ander bindmiddel) en tevens om een eerste uitwisseling van smaken te bewerkstelligen. Zoals Huckle-berry Finn zegt: 'In een pot met een allegaartje is het anders; daarin hussel je alles door elkaar en dan klotst het sap door de hele pan en daar wordt alles beter van.' Ik moet erop wijzen dat van tevoren aanbraden niet 'de sappen in het vlees verzegelt' of iets dergelijks - de wetenschap heeft aangetoond dat niets van dat al plaatsvindt. (Ik vermoed dat deze canard zijn oorsprong vindt in het feit dat het dichtschroeien dikwijls voor een bruine, aangebrande smaak zorgt die prettig is voor ons verhemelte.) Stoofge-rechten van dit type omvatten de terecht gevreesde Britse runderstooflappen, evenals de in bier gestoofde Belgische carbonnade Flamande; de gibelottes, matelotes en estouffades uit de Franse provincie; navarin van jong lamsvlees met prille groentes, dat op landelijke wijze speels verwijst naar infanticide; de gepeperde door harissa opgefleurde tagines uit Noord-Afrika; de verwarmende broufado van de Rhöne-schippers; de boeuf a la gardiane waar de cowboys in de Ca-margue zo dol op zijn, naar wier beroep het is genoemd; de vertrouwd internationale clichés van de coq-au-vin en gulyas; de verbluffend eenvoudig te bereiden boeuf Stro-ganoffy altijd handig bij onverwacht bezoek; alle soorten ragout en ragu; stufatino alla Romana; stufado di manzo uit Noord-Italië; estofat de bou uit het trotse Catalonië. Zo zou ik door kunnen gaan. Let op het verschil tussen de dingen die ervoor hebben gezorgd dat Franse aristocraten in de herinnering blijven voortbestaan - het runderhaasje van de Vicomte de Chateaubriand, de saus van de Marquis de Béchameil - en de uitvindingen die in Engeland de herinnering aan overleden grootheden in stand houden: het car-diganvest, de wellingtonlaarzen, de sandwich.

Een gezaghebbend auteur schrijft: Terwijl de ziel van een daube zetelt in een diepgaande eenheid - de transformatie van individuele quantiteiten tot één karakter - moet een sauté een wisselwerking tussen entiteiten omvatten, die elk hun afzonderlijke smaak en samenstelling bewaren, maar in harmonie worden vereend door de gemeenschappelijke sluier van de saus.' Dat is schitterend gezegd. Het is opvallend dat in de Verenigde Staten de 'slabak' de geliefde metafoor is om de assimilatie van immigranten te beschrijven, en dat dit beeld in de plaats is getreden van de oude opvatting over de 'smeltkroes', waarbij men beweert dat het vroegere begrip op een verlies van oorspronkelijke culturele identiteit duidt. Je zou kunnen zeggen dat de smeltkroes werd opgevat als een sauté, maar inmiddels als een daube wordt beschouwd.

Het nagerecht dat ik heb gekozen is misschien contro-versiëler dan beide voorafgaande gerechten. Schuimtaart, de 'Koningin van de Puddingen', is een geschikt winterge-recht en het is veel eenvoudiger te maken dan het lijkt. Mary-Theresa diende altijd een schuimtaart op na de Irish stew, en dit was het eerste gerecht dat ik ooit zonder hulp leerde bereiden. Broodkruim (i gram); een eetlepel vanillesuiker, go gram boter en de geraspte schil van een citroen; een liter hete melk; aflaten koelen; kluts er vier eierdooiers door; schenk in een ingevette ondiepe schaal en zet het in de oven tot de vla net stijf is geworden. Bestrijk de bovenkant voorzichtig met twee opgewarmde eetlepels van uw lievelingsjam. Bent u een aardbeienmens of een zwarte-bessenmens? Doet er niet toe. Klop nu vier eiwitten in een koperen kom schuimig tot de puntjes vanzelf overeind blijven staan. Suiker toevoegen, kloppen. Laat er in totaal honderd gram suiker inglijden met de soepele draaiende polsbeweging van iemand die aan de afstemknop van een heel grote radio draait. Schep dit eiwitmengsel boven op de jam. Strooi er nog wat suiker overheen en laat het een kwartier bakken. Een van de teleurstellende eigenschappen van deze pudding is dat het haast onmogelijk is om erover te schrijven of te spreken zonder de dubbele genitief te gebruiken waar Flaubert zo het land aan had. Maar een van de charmante trekjes van de Koningin van de Puddingen (ziet u wel!) is dat ze gebruik maakt van beide magische transformaties die het ei kan bewerkstelligen. Aan de ene kant het incorporeren van lucht in de stollende proteïnen van het eiwit — het 'opstijven' van eiwitten tot achtmaal hun oorspronkelijke volume, zoals dat ook wordt toegepast in de soufflé en zijn verwanten. Aan de andere kant het coaguleren van de proteïnen van de dooier — zoals bij custard, mayonaise, hollandaise en al hun variaties. Vergeet nooit dat de klassieke sauzen van de Franse keuken weliswaar met ontzag, maar nooit met vrees moeten worden benaderd.

Mijn eerste schuimtaart maakte ik in de benauwde, langgerekte keuken van ons Parijse appartement. Het haast ondraaglijke ruimtegebrek in deze spoelkeuken (want dat was het eigenlijk) werd gecompenseerd, of liever op slimme wijze overwonnen, door een vernuftig systeem van kastjes met vakken in de deurtjes om pannen en kookgerei in op te bergen. Achter deze keuken bevond zich een kleine voorraadkast waaruit Mary-Theresa rood aangelopen te voorschijn placht te komen met een op zijn kant gedragen gasfles, als een melkmeisje dat met een karnton worstelt. Ze stond er altijd op voor ze begon te koken een volle gasfles aan te sluiten, een erfenis van een vroeger voorval waarbij ze halverwege een stoofgerecht geen gas meer had en de fles moest verwisselen. Terwijl ze dat deed, maakte ze een technisch foutje dat een kleine ontploffing tot gevolg had, zodat ze tijdelijk zonder wenkbrauwen rondliep. Er moest in die keuken een duiveltje zijn dat zich erop had toegelegd gasflessen te legen die volgens alle wetten der logica vol hadden moeten zijn: de gastoevoer neigde ertoe het te begeven tijdens de bereiding van uitgebreide culinaire hoogstandjes. Mijn vader zei ooit dat je alleen het woord 'coulibiac' hoefde uit te spreken om zonder gas te zitten.

'Het wordt tijd dat jij leert koken,' zei Mary-Theresa, terwijl ze me een metalen voorwerp in mijn knuist drukte en mijn hand vasthield om samen de daad van het kloppen uit te voeren, waarbij ze in het begin mijn hele arm gebruikte en vervolgens alleen de polsbeweging waar het op aankwam; ik onderging voor het eerst het goddelijk prettige gevoel van draad op koper door een tussenliggend laagje eierstruif, een geluid dat op mij een uitwerking heeft die exact tegengesteld is (hoewel, net als de meeste 'exacte tegenstellingen', in zekere zin van overeenkomstige oorsprong) aan die van nagels op een schoolbord, of blokken piepschuim die tegen elkaar worden gewreven. (Kan iemand mij vertellen voor welke evolutionaire functie deze bijzonder krachtige en ontwikkelde reactie goed is? Misschien een genetische herinnering aan - ja, aan wat? Het geluid van een sabeltandtijger die met uitgeslagen klauwen tegen een rotswand klimt? Wolharige mammoeten die over de bevroren aarde schrapen terwijl ze zich uit de bek stinkend en met gemeen naar voren stekende slachttanden op hun stormloop voorbereiden?)

Vreemd genoeg was het mijn moeder die het meest van streek was door de onthulling van Mary-Theresa's criminele handeling. Ik zeg 'vreemd genoeg' omdat de betrekkingen tussen die twee niet helemaal verschoond bleven van de gebruikelijke wrijvingen tussen werkgeefster en werkneemster, waarbij ook nog elementen meespeelden van de oorlog (de eeuwige, nooit openlijk verklaarde, zoals alle felst gestreden oorlogen - die tussen de getalenteerden en de doorsnee mensen, tussen jong en oud, de korten en de rest van de wereld) tussen schoonheid en alledaagsheid, waarbij dit conflict nog een extra dimensie kreeg door het feit dat het uiterlijk van Mary-Theresa, een beetje plomp en met grote poriën, met het eivormige gezicht en de slakachtige plechtstatigheid van de geboren mondademer, voortreffelijk was afgestemd om het ideale contrast te vormen voor de hyacintachtige pracht van mijn moeder: haar wimpers waren lang en teer als die van een jongeling, haar subtiele teint kreeg reliëf door de al te robuuste blos van Mary-Theresa's plattelandswangen, en de expressieve ontembare schoonheid van haar ogen (meer dan één bewonderaar had ooit hakkelend bekend de betekenis van het begrip 'lynxogen' pas te hebben begrepen nadat hij haar had ontmoet) werd nog benadrukt door de puilogige naïveteit van Mary-Theresa's gelaat. Bovendien was er nog een spanning van het soort — mysterieus en niet in categorieën onder te brengen maar onmiddellijk waarneembaar, even aanwezig en even onontwarbaar als een ruzie in een vreemde taal - dat optreedt tussen twee vrouwen die niet met elkaar kunnen 'opschieten'. Dit kwam duidelijk naar voren in de adfeminam bitsheid waarmee mijn moeder Mary-Theresa opdrachten gaf en standjes uitdeelde, evenals in de houding van Mary-Theresa, met het zwakke vleermuispiepje van quasi-weerzin als ze gevolg gaf aan mijn moeders oekazes, waarbij ze erin slaagde door middel van haar gedrag een haast grenzeloze mate van halsstarrigheid, irrationaliteit of onwetendheid op het gebied van de elementaire beginselen van de huishoudkunde toe te dichten aan de verwende chatelaine van de chaise-Iongue (misschien overdrijf ik een beetje). Dit alles werd onderstreept door het contrast met Mary-Theresa's houding ten opzichte van wat mijn moeder 'de jongens' placht te noemen. Daarmee bedoelde ze mijn vader (overigens nooit jongensachtig, zelfs niet op de kiekjes in blazer uit zijn jeugd, die, dat moet gezegd, een periode registreren van voor de tijd waarin de meeste mensen zich niet meer onbevangen voelen tegenover een camera), mij en mijn broer: want de manier waarop Mary-Theresa met ons omging, had altijd een vriendelijke directheid die mijn moeder, die over fijner afgestemde waarnemingsinstrumenten beschikte dan wij, volgens mij als niet geheel vrij van behaagzucht opvatte. (Bestaat er enig kunstwerk, in welke tak van kunst dan ook, met een treffender titel dan Women Beware Women?) Uiteraard kwam dit allemaal tot uitdrukking (of juist niet) in dialogen die, als ze helemaal werden uitgeschreven, er als volgt uit zouden zien:

Moeder: Mary-Theresa, zou je alsjeblieft het bloemenwater willen verversen?

Mary-Theresa: Jawel, mevrouw.

- waarbij de levensvlam van de menselijke psychologie in deze samenspraak opflakkerde als de mus die in het verhaal van Bede door de zaal flitst. (Er bestaat een erotiek van de afkeer.) Hoe het ook zij, mijn moeder reageerde ondanks alles slecht op de gebeurtenissen. Het begon op een tintelende ochtend in april. Mijn moeder zat voor haar spiegel.

'Schat, heb je mijn oorbellen gezien?'

Opmerkingen van deze aard, gewoonlijk tot mijn vader, maar soms ook verstrooid tot mij of mijn broer gericht, waarbij je je meer als een aanwezige vertegenwoordiger van ons geslacht voelde dan als een volwaardig surrogaat voor de vaderrol, waren een kwestie van routine. Mijn vader was in de kleine kleedkamer die met hun slaapkamer verbonden was, waar hij in beslag werd genomen door de mysteriën van de volwassen man die zich toonbaar maakt, een proces dat zoveel hoger op de evolutieladder stond en zoveel geraffineerder was dan het knieën boenen, haar kammen en sokken optrekken dat mijn broer en ik dagelijks ondergingen: zich scheren (met een kom en een kan vol heet water, getapt uit de luidruchtige kraan in de badkamer en vervolgens aandachtig naar zijn belendende hol gedragen om plaats te maken voor het grootscheepse drama en de ingewikkelde handelingen van mijn moeders toi-lette), eau-de-cologne betten, das knopen, haar pletten, met manchetten flitsen en kraag borstelen.

De desbetreffende oorbellen waren twee afzonderlijke smaragden, elk gemonteerd in een strookje wit goud, die naar mijn smaak de ongebruikelijke eigenschap bezaten dat ze vulgair waren met een knipoog; ze waren het geschenk van een raadselachtige figuur uit mijn moeders verleden, de door liefde verteerde telg van een fabrikantenfamilie uit de Midlands, die (in de versie die naar voren kwam door sluiers van 'Dit weer doet me denken aan iemand op wie ik ooit heel erg gesteld was' en 'Ik draag ze altijd op deze dag want het was een bijzondere dag voor iemand over wie ik liever niet wil spreken') de oorbellen had geweigerd toen mijn moeder had geprobeerd ze terug te geven en die daarop was weggelopen om in dienst te treden van het vreemdelingenlegioen. Zijn familie slaagde er net op tijd in hem te achterhalen omdat hij in Parijs (tijdens zijn vermoedelijk laatste in vrijheid genoten maaltijd) het slachtoffer was geworden van een bedorven moule. In zijn latere leven werd hij geridderd vanwege zijn verdiensten voor de industrie voordat hij stierf tijdens een ongeval met een watervliegtuig in het Caribische gebied. De glanzende oesterbanken die in Parijs voor de grote brasserieën liggen uitgestald doen denken aan sommige politici, want ze slagen erin indrukwekkendheid uit te stralen zonder per se onvoorwaardelijk vertrouwen in te boezemen.

'Welke oorbellen?'

'Nee, schat, maman is bezig' - dit tegen mij - 'de smaragden.'

'Toch niet 's ochtends!'

'Ik wilde ze niet dragen, schat - ik kijk in het kistje.'

'Heb je al in het kistje gekeken?'

Het formulistische, litanieachtige van deze samen-spraakjes moge wellicht blijken uit dat antwoord van mijn vader.

'Natuurlijk wil ik ze nu niet dragen. Ik ben niet idióót,' zei mijn moeder.

De ontdekking van de oorbellen, verborgen onder Ma-ry-Theresa's matras in het volgens de traditie kleine zolderkamertje van de bonne, was, in het bijzonder voor mijn moeder, zeer choquerend. De gendarmes vonden de gekoesterde juwelen - de gendarmes die mijn vader na lang aandringen van mijn moeder had gebeld, zich althans gedeeltelijk uitgeput gewonnen gevend, en vanuit een mengeling om mijn moeders, zoals hij beweerde, hysterie aan te tonen en een door een après-moi-le-déluge-gevoe\ ingegeven verlangen de zaak op zijn beloop te laten en het ergste te laten gebeuren (waarbij ik niet precies weet hoe het ergste er in zijn verbeelding precies uitzag: ik denk dat hij ofwel meende dat de smaragden ergens boven water zouden komen waar ze onomstotelijk door mijn moeder waren vergeten - naast de tandpasta, in de spleet van een fauteuil - of dat ze gestolen moesten zijn door de conciërge, een bijzonder grimmige Franse weduwe du troisième age, over wie mijn vader had opgemerkt: 'Het valt heel moeilijk voor te stellen hoe de man van Mme Dupont geweest moet zijn, zeker als je ervan uitgaat dat de omstandigheden uitsluiten dat hij dr. Crippen, de gifmoordenaar, was'). Maar ik denk dat mijn vader de Franse ernst als het om bezit en geld gaat had onderschat. De jonge gendarme tegenover wie hij de eerste aangifte deed, vulde een uiterst ingewikkeld formulier in en hij was oprecht en zichtbaar van zijn stuk gebracht door de mededeling van de waarde van de vermiste voorwerpen toen hij de volgende dag in ons appartement verscheen: een knappe en beleefde jongeman met zijn kêpi voor de borst geklemd in een gebaar dat hem eruit liet zien als een schooljongen die zich verontschuldigt voor te laat komen. De agent, met de zeer bleke teint en het korenblonde haar van sommige Normandiërs, straalde het air uit en had de manieren van iemand die eigenlijk van te edele afkomst is voor zijn baan — laten we zeggen de jongste zoon van een vi-comte, die één of twee jaar surveillancedienst verricht (noblesse oblige is niet toevallig een Franse uitdrukking) voor hij met reuzensprongen comfortabel achter het bureau belandt in het apparat en is voorbestemd voor een baan aan de top. Eerst trok hij zich terug in de zitkamer met mijn moeder, die thee bestelde. Daarna sprak hij, voor hij aan zijn speurtocht begon, met mijn broer en mij, eerst met alletwee, in aanwezigheid van mijn moeder en vervolgens afzonderlijk (een regeling die net als mijn moeders geparfumeerde aftocht - zij glimlachend en bemoedigend en volmaakt moederlijk achteromkijkend - tussen hen beiden was afgesproken met een kennelijk onuitgesproken gevoel voor samenzwering die in een andere context prikkelend overspelig had kunnen lijken). De algehele overdonderende indruk van deze gelegenheid werd nog versterkt door het gevoel dat de aantijging van diefstal, zodra deze eenmaal was uitgesproken, op een bepaalde manier een eigen leven was gaan leiden - alsof de beschuldiging, zodra deze onder woorden was gebracht, net als aan zuurstof blootgesteld magnesium spontaan tot ontbranding kwam. Die ontbranding bleek ook te volgen, alleen, zoals zo vaak het geval is bij de drama's onder volwassenen die zich voor het oog van de kinderen afspelen, vonden de eerste bedrijven in het verborgene tussen de coulissen plaats, en waren ze alleen waarneembaar in de onregelmatigheden die onze dagindeling verstoorden. Deze begonnen toen, na veel gestommel en ge-dool door ons appartement van de kant van de gendarme — terwijl wij in de zitkamer zaten met Mary-Theresa en onze moeder, waarbij mijn broer als gewoonlijk achter zijn kamerezel zat te kwasten en ik een boek las, Le Petit Prince, herinner ik me toevallig -, hij in de kamer terugkwam en, onze starende blikken vermijdend, mijn moeder vroeg of hij haar een ogenblik alleen kon spreken.

Nu moet me van het hart dat ik me in aanzienlijke mate opgelucht voel. (Er bestaat geen sterkere emotie.) Deze mijmeringen over winters voedsel werden geschreven — en ik noteer deze woorden met een gevoel van bravoure alsof ik een konijn uit de hoed heb getoverd, het gordijn heb weggetrokken en mijn niet doorgezaagde assistente aan het publiek toon —, zoals in het voorwoord al werd aangekondigd, in het hartje van de zomer, aan het begin van mijn vakantie. Om de aap helemaal uit de mouw te laten komen: deze bespiegelingen heb ik gedicteerd aan boord van een veerpont tijdens een gematigd ruwe overvaart van Ports-mouth naar St.-Malo, een tocht waarvan ik moet bekennen dat ik hem dikwijls door zijn halfslachtige lengte akelig vervelend heb gevonden - het is noch het in een uurtje overwippen naar Calais, met net genoeg tijd voor een kop smerige koffie, het kruiswoordraadsel en een paar rondjes aan dek; noch de oversteek van een vol etmaal waarbij je niet uit de kleren komt, zoals die van Newcastle naar Göteborg of van Harwich naar Bremerhaven, die in ieder geval meer in de buurt komen van een echte zeereis. Portsmouth-St.-Malo heeft echter het voordeel dat je van boord gaat in een van de meest tevredenstellende, of minst ontevredenstellende Franse havensteden (ik geef toe dat de concurrentie voor deze titel niet groot is, gezien het feit dat Calais onuitspreekbaar is, dat de projectontwikkelaars in Bologne