Stad in twee werelddelen                           1

Als enige stad ter wereld ligt İstanbul in twee werelddelen en al duizenden jaren fungeert het daar als een brug tussen Azië en Europa, tussen Oost en West. Dat resulteerde in een unieke stad waar talrijke culturen en godsdiensten samenkwamen. Dat was zo in de Romeinse tijd, maar ook als hoofdstad van het Byzantijnse en Osmaanse rijk was de stad een smeltkroes van culturen. Aan het begin van de Turkse republiek verloor İstanbul zijn positie als hoofdstad. Langzamerhand verdween het multiculturele karakter tot er een puur Turkse stad overbleef. De Europese geschiedenis bleef echter altijd tastbaar. In de jaren tachtig van de 20ste eeuw werd İstanbul de grootste stad van Europa en nu is het bezig een Europese stad te worden.

Naam en plaats

Zoveel namen

Byzantium, Constantinopel, Stamboul, İstanbul: het is verwarrend, al die namen voor één en dezelfde stad. De Grieken die de stad rond 675 v.Chr. stichtten, noemden haar Byzantion, naar hun aanvoerder Byzas. Toen de Romeinse keizer Constantijn in 324 zijn nieuwe hoofdstad bouwde, werd deze naar hem Constantinopel genoemd, de ‘Stad van Constantijn’, maar ook wel Nova Roma, het Nieuwe Rome. De tijd van keizer Justinianus (527–565) en zijn opvolgers, tot aan 1453, wordt gewoonlijk aangeduid als de Byzantijnse periode. De hoofdstad heet dan Byzantium, de Latijnse versie van het Griekse Byzantion.

Sinds de Osmaanse verovering van de stad is het İstanbul, maar deze naam is waarschijnlijk niet Turks. De meest gehoorde verklaring voor deze naam is de verbastering van het Griekse eis ten polin wat betekent ‘naar’ of ‘in de stad’. Eeuwenlang had men in het Byzantijnse rijk over ‘de’ stad gesproken, een andere metropool was er immers niet. Een verklaring voor de naam die in religieuze kringen nog wel eens wordt gebruikt, is dat İstanbul een verbastering is van ‘islambol’, ofwel ‘vol van de islam’. Die verklaring komt in ieder geval niet overeen met de werkelijkheid, want in de eeuwen na de verovering was de stad helemaal niet zo islamitisch. De Europeanen, maar ook nogal wat Turken, bleven de stad tot in de 20ste eeuw Constantinopel noemen. Verder gebruikten ze de naam Stamboel, maar daarmee werd ook wel alleen het oude centrum ten zuiden van de Gouden Hoorn aangeduid. De Europese wijk aan de overkant van de Gouden Hoorn werd door de Europeanen Pera genoemd en door de Turken Beyoğlu.

Deze verwarrende naamgeving is niet vreemd voor een stad waar vier verschillende kalenders in gebruik waren. De islamieten gebruikten naast de normale kalender een aparte kalender voor bestuurszaken, de zogenoemde mali-kalender. De meeste christenen gebruikten de gregoriaanse kalender, maar sommige christelijke groepen handhaafden de juliaanse kalender. Klokken en horloges toonden twee verschillende tijdstippen: de moskeetijden en de uren van de dag.

Ligging

In İstanbul worden Europa en Azië slechts van elkaar gescheiden door een smalle zeestraat, de Bosporus, die de Zwarte Zee verbindt met de Zee van Marmara. De Europese kant van de stad wordt ook nog eens door water in tweeën gedeeld. De Gouden Hoorn, een diepe inham, scheidt de oude stad van het stadsdeel Beyoğlu. De twee delen zijn verbonden door de Galatabrug en twee andere bruggen. De Aziatische kant is bereikbaar met twee bruggen over de Bosporus en met talloze bootverbindingen.

De belangrijkste bezienswaardigheden liggen in de oude stad op het ‘historische schiereiland’.

Evenals in Rome lagen hier zeven heuvels. Daarvan word je je pas goed bewust als je gaat lopen. Je moet meer klimmen en dalen dan je op het eerste gezicht zou denken. Op de eerste heuvel liggen het Topkapıpaleis en de Aya Sofia, op de tweede ligt de Nuruosmaniyemoskee en op de derde de moskee van Süleyman de Grote. Moskeeën bekronen ook de volgende drie heuvels: die van Fatih de vierde, die van Selim I de vijfde en die van Mirimah de zesde heuvel. De zevende heuvel vormt het zuidwesten van de oude stad. De Romanuspoort (net als het sultanspaleis Topkapı geheten) in de landmuren is hier het hoogste punt.

De Grieken en Constantijn

Al rond 1500 v.Chr. moet de plaats van het huidige İstanbul bewoond zijn geweest. De Griekse kolonist Byzas komt de eer toe de stad te hebben gesticht. Hij raadpleegt het orakel van Delphi en krijgt te horen dat hij zijn stad moet stichten ‘tegenover het land van de blinden’. Ter plaatse begrijpt hij hoe het zit: de bewoners hebben zich gevestigd op een weinig uitgekiende plaats, ze waren blind voor de strategische voordelen van de heuvel op de plaats waar de Gouden Hoorn en de Zee van Marmara samenkomen. Op deze heuvel, waar tegenwoordig het Topkapıpaleis en de Aya Sofia liggen, sticht Byzas in 657 v.Chr zijn stad, die naar hem Byzantion wordt genoemd. Door haar ligging komt de stad tot bloei en dat gaat zo door tot in de Romeinse tijd. Dan neemt de geschiedenis van de stad een geheel andere wending.

Het Nieuwe Rome van Constantijn

In 324 verslaat Constantijn zijn rivaal Licinius aan de Aziatische kant van de Bosporus. Daarmee is Constantijn alleenheerser over het Romeinse rijk geworden. De keizer is aanhanger van het christendom en wil deze godsdienst tot de belangrijkste van zijn rijk maken. In Rome is daar echter verzet tegen. Daarom laat Constantijn Nova Roma bouwen, het nieuwe Rome, de christelijke hoofdstad van het Romeinse rijk. Net als het oude Rome heeft de nieuwe stad zeven heuvels, hoewel de zevende nauwelijks die naam verdient. In 330 is de stad, die ook wel Constantinopolis wordt genoemd, voltooid. De keizer laat een paleis bouwen naast het Hippodroom, de paardenrenbaan, zoals dat ook in Rome is. Hij laat tegenover het paleis de Aya Sofia bouwen, die een heel andere vorm heeft dan nu. Tussen paleis en Aya Sofia wordt een plein aangelegd, het Augusteum. Verder laat hij op de vierde heuvel de Apostelkerk bouwen. Tussen de Gouden Poort in de landmuren en het Augusteum loopt de Mese (‘Middenstraat’) die de handels-en processie-‘boulevard’ van de stad was. Aan de Mese lagen zes grote pleinen (fora), omzoomd door zuilengalerijen. Van het ovale Forum van Constantijn is welgeteld nog één beroemde zuil over, de Çemberlitaş (‘Verbrande Zuil’). Het Forum van Theodosius lag bij het Beyazıtplein, het Forum Bovi ligt begraven onder de viaducten van Aksaray en van het Forum van Arcadius is alleen nog een overwoekerde zuilstomp over in Haseki Kadın Sokağı.

In 380 verklaart keizer Theodosius I het christendom tot staatsgodsdienst, waarmee hij bij het nageslacht de eretitel ‘de Grote’ verdient. Onder de regering van Theodosius II worden in 447 de vrijwel onneembare landmuren voltooid, die de stad nog zo’n 1000 jaar tegen aanvallen zullen beschermen. Grote delen van deze muren zijn bewaard gebleven en de laatste jaren gerestaureerd. Wanneer dan in 476 Rome en het West-Romeinse rijk ten onder gaan, is het aan Constantinopel de grote Romeinse traditie voort te zetten, maar dan als christelijke stad.

Geschiedenis van Byzantium

De meer dan duizendjarige geschiedenis van het Byzantijnse rijk, de christelijke opvolger van het Romeinse rijk, is veelbewogen geweest. Meer dan eens hing het voortbestaan van het rijk aan een zijden draadje. Waren het geen buitenlandse vijanden die Byzantium bedreigden dan waren het wel paleisintriges of religieuze onenigheid die voor de ene crisis na de andere zorgden.

Bloei onder Justinianus

Onder de regering van Justinianus (common1 pp. 79-80) (527–565) wordt Constantinopel opnieuw de hoofdstad van een wereldrijk. De keizer slaagt erin grote delen van het oorspronkelijke Romeinse rijk, waaronder Italië, te heroveren. In 532 breekt een opstand uit tegen de keizer, die bekendstaat als de Nika-opstand, naar de strijdkreet (‘overwinning’) van de opstandelingen. De opstand wordt op bloedige wijze neergeslagen, maar van de stad blijft een ruïne achter. Justinianus start een omvangrijk herbouwprogramma. De Aya Sofia en de Aya Eirene zijn daarvan de voornaamste resultaten. Ook ondergronds laat de keizer bouwen, zoals de waterreservoirs van Yerebatan en Binbirdirek.

Theologische discussie

De Byzantijnen hadden een voorliefde voor eindeloze theologische discussies, waaraan de gehele bevolking deelnam. Zelfs op straat werd voortdurend over theologische onderwerpen gesproken. De meningsverschillen namen zulke ernstige vormen aan dat de eenheid van het rijk erdoor bedreigd werd. De onenigheid was begonnen in de tijd van Constantijn, die al een kerkelijke ruzie had moeten beslechten toen zijn nieuwe hoofdstad nog niet eens voltooid was. Hij riep in 325 in Nicaea (het huidige İznik) het eerste van een reeks oecumenische concilies bijeen, waarvan het doel steeds was de eenheid van de Kerk te herstellen. In 381 was er een concilie in Constantinopel, in 431 in Ephese en in 451 was er alweer een concilie nodig, dat ditmaal in Chalcedon, het huidige Kadıköy, werd gehouden. Bij dit vierde concilie ging het om de vraag of Christus één natuur had (een goddelijke) of twee (een goddelijke en een menselijke). De aanhangers van de eerste opvatting worden monofysieten genoemd, zij die in twee naturen geloven duofysieten. In Chalcedon wonnen de duofysieten, maar in delen van het Byzantijnse rijk, zoals in Syrië en Egypte, bleef men vasthouden aan het monofysitisme. Ook keizerin Theodora (common1 pp. 79-80) had ermee gesympathiseerd en hield zelfs een tijdlang de monofysitische bisschop van Alexandrië in een van haar paleizen verborgen.

Iconoclasten

Tussen 726 en 843 schudde het rijk op zijn grondvesten door een conflict over het vereren van iconen, afbeeldingen van Christus, Maria en de heiligen. Aanleiding tot de beeldenstrijd was het bevel van keizer Leo III om alle iconen (inclusief mozaïeken en schilderingen) uit kerken en kloosters te verwijderen en te vernietigen. Aan dit bevel uit 726 lag een monofysitische redenering ten grondslag: als Christus een goddelijke natuur heeft, kun je die niet afbeelden en als je alleen zijn menselijke natuur afbeeldt, ontken je zijn goddelijke natuur. De iconoclasten (‘beeldenstormers’) gingen aan het werk om alle afbeeldingen te verwijderen. Het iconoclasme heeft de Byzantijnse kunst waarschijnlijk meer kwaad gedaan dan alle latere Mongoolse en Turkse invallen bij elkaar. In 787 besloot het zevende concilie van Nicaea dat de iconen niet mochten worden aanbeden, maar alleen vereerd. Na een korte pauze laaide de strijd weer op, totdat in 843 afbeeldingen uiteindelijk definitief werden toegestaan.

Het Grote Schisma

Al eeuwenlang was de verhouding tussen de westerse (Latijnse) en oosterse (Griekse) Kerk verstoord. De belangrijkste reden daarvoor was een verschil in opvatting over de Heilige Drievuldigheid. In 1014 bevestigde paus Innocentius VIII dat de leer van de Kerk inhoudt dat de Heilige Geest voortkomt uit de Vader en de Zoon. In het Oosten hield men vol dat de Heilige Geest alleen voortkomt uit de Vader. De oosterse Kerk probeerde zich los te maken van het gezag van de paus. In 1054 kwam het tot een definitieve breuk door het Grote of Oosterse Schisma. Patriarch Michaël Caerularius liet alle Latijnse kerken en kloosters in Constantinopel sluiten en de geestelijken verbannen. Voor de pauselijk gezant Humbertus was de maat vol: op 16 juni 1054 deponeerde hij op het hoogaltaar van de Aya Sofia een bul waarin Michaël werd geëxcommuniceerd. De patriarch reageerde onmiddellijk en deed op zijn beurt de pauselijke gezant in de ban. Vanaf dat moment was de patriarch van İstanbul het hoofd van de oosterse Kerk. Beide banvloeken werden later opgeheven, maar dat duurde tot 1965.

Europeanen aan de macht

De buitenlandse gemeenschappen kregen delen van de stad toegewezen om zich te vestigen. De Venetianen kregen een stuk grond aan de overkant van de Gouden Hoorn en de Genuezen betrokken de heuvel van Galata.

Keizer Isaac II Comnenus werd afgezet door zijn broer. Om te voorkomen dat hij de troon probeerde te heroveren, werden zijn ogen uitgestoken en werd hij samen met zijn zoon Alexius opgesloten. Vader en zoon slaagden erin te ontsnappen en zochten hulp in Italië om hun troon te heroveren. In Venetië stond de Vierde Kruistocht juist op het punt van start te gaan. Alexius en zijn blinde vader beloofden de kruisvaarders enorme sommen geld als ze hen weer op de troon zouden weten te krijgen. Dat lukte maar de betaling liet op zich wachten, want de Byzantijnse schatkist bleek geheel leeg te zijn. De Venetianen waren woedend en wilden zich schadeloos stellen. In 1204 plunderden ze de stad grondig en stuurden alle kunstschatten waar ze de hand op wisten te leggen, naar Europa. In de kerkschat van de San Marco in Venetië kom je nog steeds tal van kostbare voorwerpen tegen die toen uit Constantinopel zijn geroofd.

De Griekse of oosterse Kerk, sinds het Schisma van 1054 zelfstandig, werd weer onder toezicht van de paus gesteld. De Byzantijnen waren hier zo verontwaardigd over dat de haat tegen de Latijnen nog eeuwenlang voortduurde. Toen 250 jaar later de Osmanen voor de stad stonden, weigerden veel bewoners hulp te zoeken bij hun christelijke bondgenoten in Europa. Ze zagen liever dat Constantinopel onder heerschappij van de tulband kwam dan onder die van de mijter.

Het Byzantijnse rijk werd verdeeld tussen de Italiaanse bondgenoten. Daarnaast bleven delen van het rijk in handen van familieleden van de Byzantijnse keizers. Het belangrijkste daarvan was Nicaea, dat zich langzamerhand wist uit te breiden. Bovendien vond er een culturele renaissance plaats. Dit stond in scherp contrast met het Latijnse rijk, dat juist ineenkromp en uit nauwelijks meer dan de hoofdstad bestond. Toen keizer Michael VIII Palaeologus in 1261 met een klein leger vanuit İznik naar Constantinopel trok, kon hij de stad zonder veel moeite innemen.

Laatste Byzantijnse bloei

De Palaeologendynastie is de laatste die over Byzantium heerst. Het Grote Paleis is zo ernstig beschadigd dat het hof zijn intrek neemt in het Blachernenpaleis, op een terras aan de landmuren. Wat verder naar het zuiden wordt langs de landmuren het Porfyrogenetuspaleis (Tekfur Sarayı) gebouwd, dat wordt gebruikt als een tweede residentie. Hoewel het Byzantijnse rijk klein is geworden, kent de hoofdstad wel een culturele bloei. Uit deze periode dateren de mooiste mozaïeken van de stad, zoals die in de Chorakerk (1315–1321) en die op de galerijen van de Aya Sofia.

De Osmaanse verovering

Het volk dat uiteindelijk de ondergang van het Byzantijnse rijk zal worden, is Constantinopel dan al dicht genaderd. In 1326 veroveren de Osmaanse Turken Brusa dat ze omdopen tot Bursa en tot hun hoofdstad maken. In 1361 veroveren ze de Byzantijnse stad Adrianopel in Thracië waarvan ze kort daarna hun nieuwe hoofdstad maken, die ze gebruiken als uitvalsbasis voor hun aanvallen op Zuidoost-Europa. Sultan Beyazıt I laat aan de Aziatische kant van de Bosporus een vesting bouwen, Anadolu Hisarı. In 1394 begint het beleg van Constantinopel, dat duurt tot 1402. In dat jaar wordt Beyazıt bij Ankara verslagen door de Mongoolse leider Timur Lenk. Hij sterft in Mongoolse gevangenschap. Daarna ontbrandt de strijd om de opvolging in de Osmaanse sultansfamilie, wat de Byzantijnen een laatste adempauze verschaft. Die wordt onder andere gebruikt om de hulp van Europa in te roepen in de strijd tegen de Osmanen. Keizer Johannes VIII Palaeologus reist naar Rome en weet de steun van de paus te verwerven, op voorwaarde dat de Byzantijnse geestelijken zich aansluiten bij de Kerk van Rome. De geestelijken verzetten zich daar fel tegen en de hulp van de paus wordt nooit in daden omgezet.

In 1448 wordt Johannes VIII opgevolgd door zijn jongere broer Constantijn XI Dragases. Deze laatste keizer draagt, ironisch genoeg, dezelfde naam als de stichter van Constantinopel.

Osmaanse sultans in İstanbul

Mehmet II

1451–1481 ‘de Veroveraar’

Beyazıt II

1481–1512

Selim I

1512–1520 ‘de Grimmige’

Süleyman I

1520–1566 ‘de Grote’

Selim II

1566–1574 ‘de Dronkaard’

Murat III

1574–1595

Mehmet III

1595-1603

Ahmet I

1603–1617

Mustafa I (1ste periode)

1617–1618

Osman II

1618–1622

Mustafa I (2de periode)

1622–1623

Murat IV

1623–1640

İbrahim

1640–1648 ‘de Geschifte’

Mehmet IV

1648–1687

Süleyman II

1687–1691

Ahmet II

1691–1695

Mustafa II

1695–1703

Ahmet III

1703–1730

Mahmut I

1730–1754

Osman III

1754-1757

Mustafa III

1757–1774

Abdül Hamit I

1774–1789

Selim III

1789–1807

Mustafa IV

1807–1808

Mahmut II

1808–1839

Abdül Mecit (I)

1839–1861

Abdül Aziz

1861–1876

Murat V

1876

Abdül Hamit II

1876–1909

Mehmet V Reşad

1909–1918

Mehmet VI Vahideddin

1918–1922

Abdül Mecit (II)

1922–1924 (alleen kalief)

Mehmet de Veroveraar

In februari 1451 besteeg de 19-jarige Mehmet II de sultanstroon. Hij begon onmiddellijk met het verwezenlijken van zijn droom: de verovering van Constantinopel. In de zomer van 1452 liet Mehmet beginnen met de bouw van Rumeli Hisarı, een groot fort aan de Europese kant van de Bosporus, tegenover Anadolu Hisarı. Zo wist hij de stad af te snijden van de aanvoer van graan vanaf de Zwarte Zee. In maart 1453 ging de Osmaanse vloot voor anker voor Constantinopel. Aanvankelijk wisten de Byzantijnen de Osmaanse schepen nog te verhinderen de Gouden Hoorn binnen te varen door een ketting dwars over het water te spannen. Mehmet liet zijn schepen op boomstammen tegen de hellingen van Galata omhoogtrekken om ze in de Gouden Hoorn, achter de ketting, weer te water te laten. De beschietingen van de muren hadden na bijna twee maanden eindelijk resultaat en in de vroege ochtend van 29 mei 1453 wisten de Osmanen door een bres in de muren de stad binnen te dringen (common1 pp. 125-127). Mehmet II ging de geschiedenis in als Fatih Mehmet, Mehmet de Veroveraar.

Het İstanbul van Mehmet

Na de verovering moet sultan Mehmet de stad herbevolken, want er zijn te weinig Turken. Hij stimuleert Turken uit andere delen van het rijk, maar ook Grieken en Armeniërs, om zich in de stad te vestigen. Joden worden aanvankelijk gedwongen naar de stad te komen, maar later komen ze vrijwillig en bouwen synagogen. Na 1495 vestigen joden uit Spanje en Portugal zich in Hasköy aan de Gouden Hoorn. De religieuze gemeenschappen, de millets, krijgen vergaande bevoegdheden over hun eigen bevolking en mogen zelf rechtspreken.

İstanbul wordt een heilige stad voor de islam doordat Mehmet een moskee laat bouwen voor Eyüp op de plaats waar zijn graf wordt ‘gevonden’. De sultan speelt de Europeanen handig tegen elkaar uit en verleent tal van voorrechten aan de Florentijnen, de vijanden van de Venetianen. De Genuese koopman Francesco Draperio zet hij in als diplomaat. Mehmet herstelt het patriarchaat, maar de patriarch heeft wel de opdracht te zorgen dat Venetië en de paus zich niet teveel bemoeien met de christenen in de stad. Christenen mogen hun geloof belijden als ze belastingen betalen, maar ze mogen geen kerkklokken luiden (decreet van 1 juni 1453). In 1856 wordt dit decreet herroepen. De sultan zelf bezoekt ook een mis. De christelijke inwoners van het rijk worden door de Turken aangeduid met de naam Rum, een verbastering van ‘Rome’. Vandaag de dag wordt deze naam nog gebruikt voor de Grieken.

Direct na zijn verovering laat de sultan een paleis bouwen op de derde heuvel. Kort daarop begint de bouw van de echte keizerlijke residentie: het Topkapıpaleis. Op de plaats van de Byzantijnse Apostelkerk op de vierde heuvel laat Mehmet een grote nieuwe moskee neerzetten: de Fatih Camii. Bij de zuidelijke hoek van de landmuren bouwt hij Yedikule, een vesting annex gevangenis waar ook zijn schatten worden opgeslagen.

Mehmet regeerde tot 1481. Hoe hij er een jaar voor zijn dood uitzag, is te zien op een portret in de National Gallery in Londen. De Senaat van Venetië stuurde in 1479 de beroemde schilder Gentile Bellini naar İstanbul om de sultan te vereeuwigen. De sultan had daar zelf om verzocht en de Venetianen hielden de sultan graag te vriend. Blijkbaar trok ‘de Grote Turk’, zoals de sultan in Europa werd genoemd, zich weinig aan van het islamitische verbod op het afbeelden van mensen (common1 pp. 102-103). ‘Gentile was daar nog niet lang of hij portretteerde keizer Mehmet zelf, naar het leven en zo goed dat het als een wonder werd beschouwd,’ schrijft Giorgio Vasari, ‘de vader van de kunstgeschiedenis’, in 1550. Voorzien van de titel ‘bey’ en overladen met geschenken keerde Bellini terug naar Venetië. Het portret van Mehmet was in 1999 een maand lang in İstanbul te zien.

Hoofdstad van een wereldrijk

In 1517 krijgt het prestige van de Osmaanse dynastie een enorme impuls. In dat jaar verovert Selim I Egypte op de heerser van dat land, die tegelijk ook kalief was, de opvolger van de profeet en de hoogste gezagsdrager van de islam. De mantel van de profeet en andere relikwieën worden naar İstanbul gestuurd, waar ze tot op heden in het Topkapıpaleis te zien zijn. De sultan heeft voortaan als kalief de plicht de wegen naar Mekka en Medina veilig te houden, zodat de jaarlijkse pelgrimage kan plaatsvinden. Vanaf dit moment zijn de negen belangrijkste Osmaanse steden: İstanbul, Edirne, Bursa, Mekka, Medina, Jeruzalem, Damascus, Bagdad en Caïro.

Süleyman de Grote

Het Osmaanse rijk bereikt een hoogtepunt tijdens de regering van Süleyman de Grote (1520–1566), maar de Osmanen slagen er in 1529 niet in Wenen in te nemen. İstanbul is nu de hoofdstad van een wereldrijk, dat zich op zijn hoogtepunt uitstrekt van Hongarije tot en met Libië. Er zijn 72,5 nationaliteiten in het rijk (zigeuners tellen als een halve). De meeste van die nationaliteiten zijn in İstanbul terug te vinden.

Een deel van de oorlogsbuit van Süleyman wordt gebruikt om de keizerlijke hoofdstad te verfraaien. De beroemde architect Sinan (common1 pp. 108-109) bouwt een complex waaraan de sultan zijn naam leent: de Süleymaniye. Net als de andere moskeeën is de Süleymaniye verbonden aan een vakıf, een stichting die onroerend goed beheert. Uit de opbrengst wordt de exploitatie van het moskeecomplex betaald (common1 pp. 114-115).

Bestuur

De basis voor het Osmaanse bestuur is de devşirme. Christelijke jongens op de Balkan werden tot slaaf gemaakt (de Koran verbiedt het tot slaaf maken van moslims). Ze werden vervolgens besneden, leerden Turks en kregen een verdere opleiding in de paleisschool. Afhankelijk van hun capaciteiten werden ze tuinman, paleisbediende, ambtenaar of traden ze toe tot het elitekorps van de janitsaren (common1 pp. 29-30). De bekwaamste slaven konden het zelfs tot grootvizier brengen. Er werd uitsluitend op kwaliteit gelet; afkomst speelde geen enkele rol. Op deze manier konden mensen van bescheiden afkomst een prachtige carrière maken en een groot bezit opbouwen. Süleymans grootvizier was İbrahim Paşa, een Griek die zich had bekeerd tot de islam. Vanuit zijn paleis aan het Hippodroom (nu het Museum voor Islamitische Kunst) hield Ibrahim alles in de gaten.

Anders dan in Europa is er in İstanbul geen adel die de positie van de sultan bedreigt. Het hof bestaat uit slaven en de familie van de sultan. De opvolging is een kwestie die de sultans bezighoudt. Sinds de regering van Mehmet II is het gebruikelijk dat een nieuwe sultan bij zijn troonsbestijging zijn broers laat wurgen met het spreekwoordelijke zijden koord of met een boogpees. Dit om het gewijde bloed van leden van het Osmaanse huis niet te vergieten. Bij de begrafenis van Murat III in 1595 werd zijn kist gevolgd door die van 19 broers van de nieuwe sultan. In de totale geschiedenis van de dynastie zijn ca. 80 prinsen door wurging om het leven gebracht. Deze handelwijze bracht ook risico’s met zich mee, want het aantal reservetroonopvolgers daalde zo wel heel sterk. Daarom ging men er in het begin van de 17de eeuw toe over de broers op te sluiten in de harem, in de zogenoemde ‘kooi’ (common1 pp. 68-70). Daar konden ze eventueel uit worden gehaald als er een opvolger nodig was.

Stagnatie in de 17de eeuw

In 1654 verhuisde de grootvizier naar een eigen residentie buiten het Topkapıpaleis. De toegangspoort van deze residentie werd vanaf nu de Hoge of Verheven Porte genoemd. Tot dat moment was de Hoge Porte, waar zich de regeringszaken afspeelden, een onderdeel van het paleis.

Door een reeks van zwakke sultans hadden de grootviziers de eigenlijke macht in het rijk in handen gekregen. De Albanese familie Köprülü wist het ambt van grootvizier zelfs erfelijk te maken. Tussen 1656 en 1710 kwamen vijf opeenvolgende grootviziers voort uit deze familie. Ze hadden een eigen hofhouding van rond de 2000 leden, die een kleine kopie was van de hofhouding van de sultan. De grootvizier trad op als hoofd van de regering, als minister van Buitenlandse Zaken en als burgemeester van İstanbul, want de stad had geen eigen bestuur. De familie Köprülü wist een enorme rijkdom te vergaren, die ze voornamelijk besteedde aan de bouw van moskeeën, bruggen, een bibliotheek in Sultanahmet, en de Vizir Han, een ‘winkelcentrum’ naast de Grote Bazaar.

Dit is het gebruikelijke patroon voor grootviziers, sultans en hun familie tot aan het einde van het keizerrijk. Een groot deel van hun vermogen besteden ze aan de bouw van moskeeën. Het antwoord op de vraag waar de rijkdom van het Osmaanse rijk is gebleven, is dan ook: in de moskeeën. Een ander antwoord is: verbrand bij de talloze branden die de stad vol houten huizen steeds weer teisterden. Zelfs de introductie van Hollandse brandspuiten in de 18de eeuw kon hier weinig aan veranderen (common1 p. 63).

Bij moskeeën, graven en bibliotheken horen ook fonteinen, de sebils, die drinkwater leveren aan de voorbijgangers. Van de meer dan 1000 sebils zijn er nog maar 500 over, waarvan de meeste ook nog eens droogstaan.

In 1683 stonden de Turken opnieuw voor Wenen. Net als de vorige keer lukte het hun niet de stad in te nemen. Uit vreugde over de overwinning bakten de Weense bakkers broodjes in de vorm van de Turkse halve maan: de uitvinding van de croissant. Daarna stagneerde de expansie van het rijk. De Turkse tactiek en techniek, eens zo ver vooruit vergeleken met de Europese, waren in 200 jaar niet veranderd, terwijl de Europese manier van oorlog voeren zich juist sterk had ontwikkeld.

In de Lage Landen nam in deze tijd de kennis van het Osmaanse rijk toe. In 1698 werd in Delft een reisverslag gepubliceerd, getiteld Reizen door de vermaardste Deelen van Klein Asia. Auteur was de schilder Cornelis de Bruijn, die van juli 1678 tot juli 1680 in de stad verbleef. Zijn reisverslag bevatte weinig oorspronkelijks, want dat is vooral overgenomen uit Franse beschrijvingen van de stad.

Tulpentijd

De regeringsperiode van Ahmet III (1703–1730) staat bekend als Tulpentijd. Net als in Holland in 1639 werden er enorme prijzen betaald voor tulpenbollen. De sultan was zo gefascineerd door de tulp dat er rondom het bloeien van de eerste tulp eindeloze festivals werden georganiseerd. In de vierde hof van het Topkapıpaleis werden dan aan alle kanten stellages gebouwd met vazen tulpen, lampen van gekleurd glas en glazen bollen met vloeistof in tal van kleuren. Langs de Bosporus werden parken en tuinen aangelegd. Ahmet III liet verder onder andere een bibliotheek bouwen in Topkapı en de elegante fontein naast de Aya Sofia.

Ahmet III stuurde voor het eerst delegaties naar Frankrijk, Polen en Moskou om de geheimen van Europa te leren kennen. Mehmet Efendi verbleef in 1720–1721 in Parijs en fascineerde de Fransen met zijn exotische kleding en gebruiken. De Fransen merkten op dat de ambassadeur in het openbaar alcohol weigerde maar privé bijzonder genoot van champagne. De ambassadeur was verbaasd over de aanwezigheid van vrouwen bij openbare ontvangsten, maar onderhield zich privé heel geanimeerd met hen. In de jaren hierna zagen de Fransen de Turken steeds minder als angstaanjagend, maar eerder als fascinerende voorbeelden van exotisch genot, wellust en bedrog.

Vanaf deze tijd zal de Franse culturele invloed zich steeds sterker laten gelden in İstanbul. In 1722 liet Ahmet III in Kağthane aan de Bosporus Sa’adabad bouwen, een zomerverblijf naar voorbeeld van Versailles met Franse tuinen. De buitensporige uitgaven van het hof werden gefinancierd door zware belastingen. In 1730 brak onder leiding van de officier Patrona Halil een opstand uit en de Tulpenkoning werd gedwongen de kroon over te dragen aan zijn neef Mahmut.

In de tweede helft van de 18de eeuw drongen Europese ideeën over hervorming door in het Osmaanse rijk. Sultan Selim III (1789–1807) probeerde zijn leger te hervormen volgens Europese maatstaven om zo de afbrokkeling van zijn rijk tegen te gaan. Hij werd daarin van harte tegengewerkt door zijn eigen elitetroepen, de janitsaren. Zij vreesden – met reden – voor aantasting van hun bevoorrechte positie. Het moderne leger van Selim III werd ondergebracht in nieuwe kazernes in Üsküdar, de voorgangers van de huidige Selimiyekazerne.

Het einde van de janitsaren

In de 16de eeuw was elke Europese vorst jaloers op het elitekorps van de sultan, de janitsaren. Ze vormden aanvankelijk een goedgetrainde vechtmachine met 27.000 leden, maar in de loop der eeuwen verloren ze hun vechtlust volledig. Ambtenaren maakten hun bedienden lid van het janitsarenkorps, zodat de staat voortaan hun salaris betaalde, maar de bedienden voerden geen enkele militaire taak uit. Sommige janitsaren werden bakker of slager, maar bleven soldij ontvangen. De janitsaren werden goed gevoed. De commandant van een afdeling had de rang van çorbacı (soepkok) en droeg als teken van zijn rang een soeplepel aan zijn riem.

Ontevreden janitsaren kwamen regelmatig in opstand. Zo’n opstand begon steevast met het omgooien van de soepketels, wat een donderend geraas maakte. De soepketels werden dan midden op het exercitieterrein opgesteld en de opstandige soldaten verzamelden zich eromheen. De janitsaren wisten ambtenaren en grootviziers te manipuleren. Ook hadden ze belang bij veelvuldige troonswisselingen, want bij elke troonsbestijging kregen ze een bonus. Aan het begin van de 19de eeuw bestond het korps uit 109.000 leden. Mahmut II liet op 11 juni 1826 beginnen met het op Europese wijze drillen van een nieuw leger. De janitsaren reageerden snel. Op 13 juni 1826 begon een grote muiterij waarvoor zich 20.000 janitsaren verzamelden. De artillerie bleef trouw aan de sultan en opende het vuur, waarbij honderden janitsaren om het leven kwamen. In totaal werden er ca. 6000 janitsaren geëxecuteerd en nog eens 5000 verbannen. Het bleef nog maanden onrustig in de stad, waar ex-janitsaren branden stichtten en ambtenaren aanvielen, maar hun rol was uitgespeeld.

Ook op muzikaal gebied had het einde van de janitsaren gevolgen. Mahmut II verving de janitsarenkapel door een Europese militaire kapel. Als dirigent nam hij Giuseppe Donizetti in dienst, de oudere broer van de beroemde operacomponist Gaetano Donizetti. Van 1828 tot zijn dood in 1856 woonde Donizetti Paşa in İstanbul, waar hij onder andere de Mahmudiyemars componeerde voor Mahmut II en de Mecidiyemars voor diens opvolger. In 1998 werd The London Academy of Ottoman Court Music opgericht, die zich richt op de bestudering van Europese muziek aan het Osmaanse hof. Inmiddels zijn diverse cd’s uitgebracht met deze muziek. Ze werden geproduceerd door Ateş, de zoon van de schrijver İrfan Orga (zie p. 39). Het enige wat nu in İstanbul nog aan de janitsaren herinnert, zijn de optredens van een janitsarenkapel in het Legermuseum (zie p. 181).

Pogingen tot vernieuwing

De Osmanen kijken zeker niet werkloos toe hoe hun rijk afbrokkelt. Vernieuwingen zijn echter geen gemakkelijke zaak. Het Osmaanse rijk is een afspiegeling van de wetten van de islam. Die wetten mogen niet worden veranderd en dus is de staat eigenlijk niet te veranderen. Wel is het mogelijk om (zogenaamd) de toestand uit de goede oude tijd te herstellen. Ondanks alles zijn er diverse pogingen ondernomen om vernieuwingen door te voeren en corruptie in het ambtenarenapparaat tegen te gaan.

Legerhervorming

De vernieuwingen begonnen met de regering van sultan Mahmut II in 1808. Die worstelde, net als zijn voorgangers, met het probleem van de janitsaren. Zij stelden zich geheel onafhankelijk op en konden sultans naar believen afzetten. Als militaire macht waren ze nutteloos geworden, omdat ze de vechtlust van de eeuwen daarvoor volkomen hadden verloren. In 1826 wist sultan Mahmut II de opstandige janitsaren uit te schakelen, waardoor de positie van de sultan een stuk stabieler werd. Kort na deze gebeurtenis werd in Tophane een moskee voltooid, die de naam Nusretiye kreeg, ‘Goddelijke overwinning’.

Mahmut II wilde zijn leger moderniseren en maakte daarvoor gebruik van buitenlandse adviseurs. De Pruisische graaf Helmuth von Moltke verbleef van 1825 tot 1840 in İstanbul om de troepen van de sultan te drillen. In Üsküdar en aan de Bosporus verrezen grote kazernes voor het nieuwe Osmaanse leger. De hervormingen kwamen te laat om Griekenland nog binnen het rijk te kunnen houden. In 1829 werd dat land onafhankelijk.

Het straatbeeld in İstanbul veranderde door de introductie van de fez in 1826, die de traditionele tulband moest vervangen. Aanvankelijk droegen alleen ambtenaren en soldaten de fez. Later ging iedereen die dat wilde, hem dragen. Mahmut II verliet in 1808 het Topkapıpaleis en resideerde voortaan ’s winters in zijn paleis aan de Bosporus in Beşiktaş en in de zomer in Beylerbeyi of Çırağan.

Vernieuwingen voortgezet

De regering van de zestienjarige Abdül Mecit I (common1 p. 189) begon veelbelovend. Op 3 november 1839, vier maanden na zijn troonsbestijging, kwamen de hoogwaardigheidsbekleders van het rijk bijeen in het Gülhanepark. In het Rozenpaviljoen (waar de hoofdpatissier van het hof de rozenblaadjes verwerkte die het ingrediënt vormen van Turks fruit) las de minister van Buitenlandse Zaken een decreet van de sultan voor. Het decreet kondigde niet zozeer een vernieuwing aan als een herstel (tanzimat) en onder deze naam werd de vernieuwingsbeweging bekend. De sultan deelde mee voortaan al zijn onderdanen gelijk te behandelen, ongeacht hun godsdienst. Belastingstelsel, wetgeving en dienstplicht zouden worden herzien.

Behalve de politieke instellingen werd ook de stad İstanbul vernieuwd. Er kwam een topografische plattegrond, schaal 1:25.000, waarop een aantal nieuwe, brede boulevards werd aangegeven, die echter voor het grootste deel onuitgevoerd bleven. Europese architecten kwamen naar de stad. De bekendste waren de gebroeders Fossati. In 1837 waren ze door tsaar Nicolaas I naar İstanbul gestuurd om een nieuwe Russische ambassade te bouwen. Daarna bleven ze in de stad om tal van opdrachten voor het hof en de regering uit te voeren, waaronder de restauratie van de Aya Sofia.

De oudste foto’s die er van İstanbul bestaan, dateren uit deze tijd. Ze werden in 1843 gemaakt door de Franse fotograaf Joseph-Philibert Girault de Prangey. In 2003 werd bij Christie’s in Londen een aantal van de originele daguerreotypieplaten geveild voor de ongehoorde som van £100.000 per stuk.

Bouwactiviteiten

Als symbool voor de vernieuwing laat Abdül Mecit naast het Çırağanpaleis aan de Bosporus de meest moderne en luxueuze vorstelijke residentie van Europa bouwen, Dolmabahçe, waar het hof in 1855 zijn intrek neemt. Doordat de sultans zich aan de Bosporus vestigen, volgen veel ambtenaren hun voorbeeld, wat leidde tot de ontwikkeling van de wijk Beşiktaş. De inwijding valt samen met het einde van de Krimoorlog, waarin het Osmaanse rijk een overwinning op Rusland behaalt dankzij zijn bondgenoten Engeland en Frankrijk. In 1876 krijgt het rijk een eerste grondwet en op 19 maart 1877 komt het parlement voor het eerst bijeen in de balzaal van Dolmabahçe.

In 1870 was de bouw van een spoorlijn tussen Wenen en Constantinopel begonnen. De vervallen keizerlijke kustpaviljoens aan de voet van het Topkapıpaleis werden gesloopt om een spoorlijn aan te kunnen leggen. Na tal van moeilijkheden van politieke en financiële aard reed op 12 augustus 1888 de eerste doorgaande trein van Wenen naar de Osmaanse hoofdstad. Op 1 juni 1889 reed de eerste Orient-Express van Parijs naar Constantinopel (common1 p. 96), waar het nieuwe station Sirkeci gebouwd was door de Duitse architect Jachmund.

Het vervoer binnen de stad verbeterde ook, door de introductie van raderstoomboten voor de veerdiensten in 1854. De roeiers van de kaïks waren hier niet blij mee en bekogelden de eerste stoomboten met stenen. Aanvankelijk waren er nog geen kades en de passagiers werden met roeibootjes naar de veerboten getransporteerd en aan boord gehesen. De verbeterde veerdiensten maakten het mogelijk te pendelen tussen een huis in de buitenwijken en een kantoor in het centrum.

De oriëntatie op Europa blijkt ook uit de Osmaanse taal. Daarin had het Frans zo’n sterke invloed dat aan het begin van de 20ste eeuw meer dan 5000 Franse leenwoorden voorkwamen in het Osmaans. Buitenlanders die in İstanbul woonden, hoefden geen Turks te leren, want de meeste schriftelijke mededelingen in Pera waren in diverse talen gesteld en de hogere Osmaanse ambtenaren spraken Frans. Vele Osmanen waren bang dat hun cultuur geheel ondergeschikt raakte aan de Europese cultuur, met name aan de Franse.

Hoofdstad van de zieke oude man

De vernieuwingen hadden weinig resultaat. De rente op buitenlandse leningen kostte de staat een kwart van de inkomsten. In 1875 was het Osmaanse rijk failliet. De Keizerlijke Osmaanse Bank, een consortium met Engels en Frans kapitaal waaraan de Osmaanse regering deelnam, kreeg de controle over de staatsfinanciën. Het Osmaanse rijk bleef alleen voortbestaan omdat het kunstmatig in stand werd gehouden door Engeland en Frankrijk. Daarmee zaten ze de Russen dwars, die ook een oog op Constantinopel hadden. Na de opening van het Suezkanaal in 1869 wilden de Engelsen ook het Osmaanse Egypte in bezit krijgen om de route naar India te beschermen. Wanneer het Osmaanse rijk zou verdwijnen zou dat het machtsevenwicht tussen deze grootmachten verstoren en dus moest het blijven bestaan. Het Osmaanse rijk was ‘de zieke oude man’ van Europa geworden, zoals de Russische tsaar Nicolaas II opmerkte.

De ‘rode sultan’

De nieuwe sultan Abdül Hamit II kiest een andere weg dan zijn voorgangers (common1 pp. 230-231). Hij versterkt zijn rol als kalief. De islam moet een wapen vormen tegen zijn christelijke buitenlandse tegenstanders, de Engelsen, Fransen, Russen en Oostenrijkers. Tegelijkertijd dient het ook als wapen tegen zijn binnenlandse tegenstanders, de Grieken, Armeniërs en Bulgaren. Verder kiest Abdül Hamit II voor absolute alleenheerschappij om zijn rijk te redden. In 1878 schaft hij de grondwet weer af en ontbindt hij het parlement. In dat jaar breekt ook een oorlog uit tussen Rusland en Turkije. Duizenden vluchtelingen komen naar de stad en worden ondergebracht in de moskeeën. In de Aya Sofia breekt tyfus uit en de vluchtelingen moeten daar vertrekken. Met behulp van de Engelsen weten de Osmanen de Russische aanval af te slaan, maar de sultan moet Bulgarije opgeven.

Behalve Rusland, Engeland, Frankrijk en Griekenland loert nu ook Bulgarije op de Osmaanse hoofdstad. Ook zijn eigen onderdanen vertrouwt de sultan niet. De Griekse inwoners van İstanbul zullen ongetwijfeld partij trekken voor Griekenland. Verder is de sultan bang voor een christelijk complot van Armeniërs en Russen en voor aanslagen. Zelfs zijn hoffotografen, de firma Abdullah Frères, blijken niet te vertrouwen. Deze drie Armeense broers proberen de klandizie van de Russische grootvorst Nicolaas te verwerven en vallen bij de sultan in ongenade. Helemaal onbegrijpelijk is dat niet, want in augustus 1896 werd een bom gegooid naar de sultan, die op dat moment op weg was naar het vrijdaggebed in de Hamidiyemoskee. In dezelfde maand overvielen Armeense terroristen de Nationale Bank. Dit leidde tot vergeldingsmaatregelen waarbij ongeveer 10.000 Armeniërs werden vermoord. Pas toen de Europese grootmachten per telegram protesteerden, liet de sultan het moorden ophouden. Abdül Hamit II kreeg in Europa de bijnaam ‘Rode Sultan’. In 1905 werd opnieuw een aanslag op de sultan gepleegd maar ook deze mislukte. Het is daarom niet vreemd dat Abdül Hamit II zich terugtrok in het park van Yıldız. In het aan de Bosporus gelegen Dolmabahçe voelde hij zich niet veilig voor Engelse en Franse oorlogsschepen. De sultan zette tegelijkertijd de vernieuwingspolitiek voort. In 1893 werd een serie van 51 fotoalbums vervaardigd waarin het hele Osmaanse rijk werd vastgelegd, met speciale aandacht voor westerse zaken als reddingsbrigades, brandweer en douane, maar ook voor het leven aan het hof. De foto’s waren bedoeld voor de Wereldtentoonstelling in Chicago, maar daar waren ze niet te zien. De sultan schonk wel een serie aan de Library of Congress, waar deze tot op de dag van vandaag wordt bewaard.

Duitsers aan de Bosporus

Duitsland, dat in 1871 verenigd werd in een keizerrijk, werd een speler van belang aan de Bosporus. De sultan was erop gebrand het evenwicht tussen de buitenlandse machten te bewaren en hen zoveel mogelijk tegen elkaar uit te spelen. Duitsland leek een interessante partner voor Turkije omdat Duitsland aanvankelijk geen imperialistische bedoelingen had en puur op zakelijk gewin uit was. Voor de Duitsers vormde het Osmaanse rijk een afzetmarkt voor hun industrie, maar later ook een manier om de koloniale politiek vorm te geven.

Keizer Wilhelm II kwam op bezoek in 1889 en 1898 en schonk bij zijn tweede bezoek het fonteingebouwtje op het Hippodroom. Duitse officieren gingen het Turkse leger trainen. Als symbool voor de Duitse aanwezigheid aan de Bosporus werd in Pera een enorm ambassadegebouw neergezet dat neerkijkt op het paleis van de sultans en op de Bosporus.

In 1903 werd de Deutsche Bank (tegen zijn zin) de voornaamste financier van het prestigeproject Bagdadbahn, dat Berlijn met Bagdad zou moeten verbinden via Konya, Aleppo en Mosul. De ambities reikten nog verder, want de lijn zou moeten worden doorgetrokken naar Bombay en zo een geduchte concurrent worden voor het door de Engelsen gecontroleerde Suezkanaal. Uiteindelijk zou de 2500 km lange lijn İstanbul–Bagdad pas in 1940 worden voltooid, toen Irak allang niet meer tot het Osmaanse rijk behoorde. Het station Haydarpaşa werd wel gebouwd. De bouw van de spoorlijn maakte het mogelijk landbouwproducten snel naar İstanbul te vervoeren.

Sultan Murat V

Murat V volgde in 1876 de afgezette sultan Abdül Aziz (common1 pp. 191-192) op. Al na 96 dagen verklaarden zijn ministers Murat ongeschikt voor de regering. Van deze sultan wordt meestal gezegd dat hij geestelijk gestoord was, maar het is goed mogelijk dat hij onschadelijk werd gemaakt omdat hij te liberale hervormingen had voorgesteld. Feit is wel dat 500 van zijn aanhangers in 1878 een mislukte poging waagden hem uit zijn gevangenschap te bevrijden. Murat werd met zijn familie en bedienden opgesloten in de harem van Çırağan. Zijn broer sultan Abdül Hamit II liet zelfs geen tandarts toe zodat Murat zijn eigen tanden leerde trekken. Dat was althans het gerucht. De afgezette sultan stierf op 64-jarige leeftijd in 1904, na 28 jaar gevangenschap.

Einde van een keizerrijk

Uiteindelijk zal het Osmaanse rijk niet ten onder gaan door toedoen van een van zijn buitenlandse vijanden of door het nationalisme van Grieken, Bulgaren of Armeniërs. De doodsoorzaak is het Turks nationalisme, dat aan het eind van de 19de eeuw in sterke mate opkomt. Al langer gingen er stemmen op die beweerden dat het Osmaanse rijk dreigde te verdwijnen in de internationale cultuur. Zij pleitten onder andere voor een versterking van de Turkse taal. De beweging van de Jong-Turken wil een moderne Turkse staat en is daarmee een voorloper van de vernieuwingen van Atatürk. Het Comité van Eenheid en Vooruitgang wordt geleid door drie paşa’s: Talat, Cemal en Enver. Hun aanhang groeit zo sterk dat de sultan zich in 1908 gedwongen voelt de censuur op te heffen, het parlement voor het eerst sinds 31 jaar bijeen te roepen en verkiezingen uit te schrijven. Een jaar later wordt de sultan afgezet en vervangen door zijn jongere broer, Mehmet V Reşad. De grondwet wordt hersteld maar in feite vestigen de Jong-Turken een militaire dictatuur. In 1914 sluit Enver Paşa een geheime overeenkomst met Duitsland om aan Duitse kant deel te nemen aan de Eerste Wereldoorlog. Die beslissing zal het einde van het Osmaanse rijk betekenen.

Eerste Wereldoorlog

De Osmaanse regering heeft twee hypermoderne kruisers op stapel staan in Engeland. Het geld is bijeengebracht door middel van collectes onder de bevolking. De verontwaardiging in İstanbul is dan ook groot wanneer de Britse regering de schepen in beslag neemt. Duitsland stuurt twee schepen, de Goeben en de Breslau, die op 15 september worden overgedragen aan de Osmaanse regering en worden omgedoopt in Midilli en Yavuz. De Duitse bemanning zet een fez op. Enver Paşa stuurt beide schepen op 29 oktober naar de Krim waar ze Russische forten bombarderen. Rusland, Engeland en Frankrijk verklaren het Osmaanse rijk de oorlog. De Osmaanse regering vecht op verscheidene fronten: in het westen tegen de Engelsen en de Fransen en in de Kaukasus tegen de Russen. In april 1915 beginnen de geallieerden met landingen op Gallipoli met de bedoeling om snel İstanbul te veroveren. Op die manier zou de doorvaart naar de Zwarte Zee in geallieerde handen blijven en zou bondgenoot Rusland bevoorraad kunnen worden. De verdediging slaagde erin Gallipoli te behouden. Dit was het begin van de carrière van Atatürk en het voorlopig einde van de carrière van Winston Churchill, de initiatiefnemer van de invasie.

Armeniërs in İstanbul tonen zich verheugd over de eerste Russische successen tegen Osmaanse troepen. Er dringen ook berichten door over Armeniërs die in het oosten van het land Russische troepen helpen. Het Comité laat meer dan 2400 vooraanstaande Armeniërs uit de hoofdstad deporteren en besluit tot een grootscheepse deportatie in de rest van het land. Door honger, uitputting en moord sterven tussen 600.000 en 800.000 Armeniërs. In dezelfde tijd vallen ook honderdduizenden Koerdische en Turkse slachtoffers. De Osmaanse troepen in Syrië en Jordanië moeten het opnemen tegen de Arabieren en Lawrence of Arabia.

Uiteindelijk eindigt de Eerste Wereldoorlog met een nederlaag van Turkije en zijn bondgenoot Duitsland. Op 30 oktober 1918 wordt de wapenstilstand getekend aan boord van een Engels oorlogsschip en twee dagen later ontvluchten Talat, Cemal en Enver Paşa de stad aan boord van de laatste Duitse onderzeeër die İstanbul verlaat.

Van keizerrijk naar republiek

İstanbul werd bezet door Engelsen, Fransen, Italianen en een klein contingent Grieken. Griekenland eist nu Constantinopel op. De orthodoxe patriarch verklaart in 1919 dat het juk van 466 jaar op het punt staat afgeworpen te worden.

De Griekse koning noemt zich Constantijn XII en beschouwt zich als opvolger van de laatste Byzantijnse keizer, Constantijn XI. Er zijn zelfs al plannen om van de Aya Sofia weer een orthodoxe kerk te maken en de minaretten af te breken. In mei 1919 bezetten de Grieken, met toestemming van de Engelsen, İzmir.

Grieken tegen Turken

Mustafa Kemal, de latere Atatürk, is inmiddels naar de Zwarte Zee vertrokken om daar in opdracht van de sultan het bevel over twee legerkorpsen op zich te nemen. Zijn plannen gaan echter heel wat verder. Hij wil niet alleen de Grieken verdrijven, maar ook een nieuwe Turkse republiek stichten. Wanneer de regering in İstanbul zich dat realiseert, vaardigen de religieuze autoriteiten een fatwa tegen hem uit. In augustus 1922 worden de Grieken verpletterend verslagen door het leger van Mustafa Kemal. Bijna een miljoen Grieken verlaten het land. Bij het verdrag van Lausanne in 1923 wordt bepaald dat de Grieken uit Anatolië worden ‘geruild’ tegen de Turken in Griekenland. Alleen in İstanbul wonen dan nog Grieken. Een groep toonaangevende nieuwkomers in İstanbul waren de 145.000 Wit-Russen die na hun nederlaag tegen de Sovjets in 1920 naar Turkije kwamen. De verarmde leden van de Russische aristocratie moesten baantjes zoeken en werden koetsier of bloemenverkoopster. In het uitgaansleven introduceerden de Russen een ongehoorde vernieuwing, waardoor de restaurants volstroomden: vrouwelijke bediening. In de zomer trokken de mannelijke inwoners van de stad naar het strand van Florya om zich te vergapen aan Russische vrouwen in badpak, ook een nieuw verschijnsel in deze jaren.

Laatste sultan en laatste kalief

Sultan Mehmet V was in 1918 overleden en opgevolgd door zijn jongere broer Mehmet VI Vahideddin. Deze probeerde zich te verzetten tegen de nationalisten en tegen Atatürk, maar trok daarbij aan het kortste eind. Op 1 november 1922 nam het parlement een wet aan waarbij sultanaat en kalifaat werden gescheiden. De 36ste en laatste sultan vreesde voor zijn leven en klopte aan bij de Engelsen. Twee weken later verliet hij met het Engelse oorlogsschip Malaya het land. Hij stierf in 1926 in San Remo. Bij zijn overlijden was hij zo arm dat zijn schudeisers beslag legden op zijn doodskist en de begrafenis twee weken moest worden uitgesteld.

Zijn jongere broer Abdül Mecit II was alleen nog kalief. Hij zette een eeuwenoude traditie voort en verliet elke vrijdag op een wit paard Dolmabahçe om zich naar het gebed te begeven. De laatste keer was op 29 februari 1924. Op 3 maart 1924 kreeg hij te horen dat het parlement die dag het kalifaat had afgeschaft en dat hij binnen een paar uur het land moest verlaten. Hij vertrok per trein naar Zwitserland en woonde lange tijd in Parijs, waar hij in 1944 overleed (common1 p. 216).

Geen hoofdstad meer

Op 13 oktober 1923 maakte het parlement bekend dat Ankara de nieuwe hoofdstad was en op 29 oktober werd de Turkse republiek uitgeroepen. President Mustafa Kemal vond İstanbul te weinig Turks. Zijn ideaal was een sterk nationalistische ‘rompstaat’ te creëren met een volledig Turks karakter. Met İstanbul als hoofdstad was dat inderdaad nauwelijks mogelijk. Bij de eerste volkstelling van de nieuwe republiek (1924) telde de stad 1.165.866 inwoners. Daarvan was 26 procent Griek, zeven procent Armeniër en zeven procent jood. Veertig procent van de bevolking was dus niet islamitisch-Turks. Tegenwoordig is dat minder dan een procent. Bovendien vond de president dat de historische stad met haar talrijke moskeeën en tradities niet paste bij de radicale modernisering die hem voor ogen stond. De vernieuwingen van Mustafa Kemal Atatürk zijn minder radicaal dan ze lijken. In feite bouwde hij voort op een lange traditie van vernieuwingen die in de 19de eeuw was ingezet door de sultans en die door de Jong-Turken was voortgezet.

Weg met de fez

De fez, die 100 jaar eerder was geïntroduceerd als een symbool voor vernieuwing, verdween uit het straatbeeld. Dat ging niet zonder slag of stoot, zoals beschreven staat in Aan de oevers van de Bosporus, de herinneringen van İrfan Orga (1908–1970) (common1 pp. 223-224). Ze geven een prachtig beeld van İstanbul in de eerste dertig jaar van de 20ste eeuw. ‘De ambtenaren zwichtten het eerst voor Atatürk. Door hun werk waren ze in die positie gedwongen, en de straten raakten vol bolhoedjes die stijfjes werden gedragen. De kinderen gooiden stenen naar hen en de politie arresteerde mannen die nog altijd een fez op hadden, en de straatventers zetten vertwijfeld fantastische papieren hoedjes op hun hoofd, wat de markten een ongewoon vrolijke toets verleende. En in de plaatsen en dorpen op het platteland droegen de mannen zelfs vrouwenhoeden om arrestatie te voorkomen.’

President Atatürk

Alle ministeries en ambassades werden geleidelijk naar het verre Ankara overgebracht. Atatürk liet in 1924 het Topkapıpaleis voor het publiek openstellen en in 1934 werd ook de Aya Sofiamoskee een museum. De president van de nieuwe Turkse republiek kwam overigens regelmatig naar İstanbul en nam dan zijn intrek in het Dolmabahçepaleis. Daar vonden ook de taalconferenties plaats, waarbij in 1928 het Latijnse alfabet werd ingevoerd. De president onderwees persoonlijk twee uur lang het nieuwe alfabet aan een groep ambtenaren. Wie wilde dat zijn brieven ook werkelijk zouden arriveren, deed er goed aan voortaan ‘İstanbul’ te schrijven in plaats van ‘Constantinopel’. Ook gebruikte de president het paleis voor staatsiebezoeken, zoals dat van de Britse koning Edward VIII in 1936. Het presidentiële jacht lag in de Bosporus en tegen het eind van zijn leven werd voor Atatürk in Florya een villa aan zee gebouwd. Atatürk stierf op 10 november 1938 in de harem van Dolmabahçe.

Cultureel centrum

Hoewel İstanbul staatsrechtelijk gezien geen hoofdstad meer was, bleef het wel het culturele centrum van het land. In de jaren twintig was er een bloeiend nachtleven in de cafés en cabarets van de Europese wijk, waaraan ook de emigrés uit Rusland deelnamen. Ook in de architectuur bleef İstanbul toonaangevend. De architecten Vedat Tek (1873–1942) en Kemalettin Bey (1870–1927) leidden de Eerste Nationale Architectuurbeweging. Zij streefden naar een moderne, nationale architectuur waarin traditionele Osmaanse elementen werden gecombineerd met westerse technologie. De beste voorbeelden van deze stijl zijn het hoofdpostkantoor in Sirkeci van Vedat Tek (uit 1909) en een appartementencomplex van Kemalettin Bey, het huidige hotel Merit Antique (1919–1922).

Tweede Wereldoorlog

Turkije slaagde erin tijdens de Tweede Wereldoorlog neutraal te blijven. De prijs voor het paraat houden van het leger was echter hoog en daarom werd in 1942 een vermogensbelasting ingesteld voor zakenlieden. Een groot deel van het zakenleven was in handen van christenen en joden en daarom werden zij het zwaarst getroffen. De belasting werd geheven op basis van veel te hoge schattingen waardoor velen hun onroerend goed moesten verkopen en volledig geruïneerd werden. Wie niet kon betalen, werd naar een werkkamp gestuurd.

In 1944 werd de vermogensbelasting opgeheven, maar toen was de economische rol van christenen en joden al uitgespeeld. Veel joden verlieten na de oorlog Turkije om zich in Israël te vestigen. Het was hun duidelijk dat de tijden van de Osmaanse dynastie, die de joden altijd had beschermd, voorbij waren. Er was in Turkije alleen nog plaats voor Turken.

Een volledig Turkse stad

In 1955 onderhandelden Griekenland, Turkije en Engeland over de toekomst van Cyprus en zijn Turkse minderheid. De Turkse pers stimuleerde de nationalistische gevoelens en in die gespannen sfeer ontplofte een bom bij het Turks consulaat in Thessaloniki, dat was gevestigd in het geboortehuis van Atatürk. Op 6 en 7 september braken rellen uit in İstanbul, die volledig uit de hand liepen. Griekse huizen, bedrijven, winkels en kerken werden geplunderd en arme Turken vielen welgestelde Grieken aan. De politie greep niet in. Later bleek dat de regering van premier Menderes had aangezet tot de rellen. Na deze gebeurtenissen trokken tal van Grieken weg uit de stad. Anderen bleven maar kozen een Turkse naam.

In 1964 laaiden de spanningen rond Cyprus opnieuw op. Op 6 april stelde de Turkse regering een visumplicht in voor Grieken, juist op het moment dat velen van hen op paasbezoek waren in Griekenland. Duizenden Grieken konden niet terugkeren. Daarnaast werden nog eens 12.000 Grieken het land uitgezet op beschuldiging van subversieve activiteiten. Hun onroerend goed in İstanbul waren ze kwijt. De rechtszaken daarover duren tot op heden voort. Tegenwoordig wonen er naar schatting nog 2500 Grieken in İstanbul. Tegelijk met de Grieken vertrokken ook veel Armeniërs. Het resultaat was dat İstanbul een volledig Turkse stad werd. Het aandeel van mensen uit andere culturen daalde tot minder dan 1 procent.

Een moderne stad

In de jaren tachtig vonden in Turkije grote economische ontwikkelingen plaats. De regering Özal privatiseerde de staatsbedrijven. De industrie kreeg een sterke impuls en grootschalig toerisme kwam op gang.

Immigranten

Bijna de helft van de industriële productie van Turkije komt uit İstanbul en het gebied aan de oostkant van de Zee van Marmara. Dit leidde ertoe dat er een enorme trek naar de stad ontstond. Vanuit het oosten en midden van het land kwamen stromen mensen naar İstanbul op zoek naar werk. In de zomer van 2003 werd het aantal werklozen in İstanbul op ca. 2,5 miljoen geschat. Eindeloze nieuwbouwwijken met flats werden uit de grond gestampt. Aan de rand van de stad ontstonden ook dorpsachtige kernen met zelfgebouwde huisjes, waar mensen uit het oosten bij elkaar wonen zoals in hun eigen dorpen.

Naast de welgestelde bewoners van de wijken langs de Bosporus is in de jaren negentig een nieuwe onderklasse ontstaan van immigranten die op weg naar Europa in de stad zijn blijven steken. Het zijn mensen die vanuit Iran, Irak, Pakistan of Afghanistan illegaal Turkije zijn binnengekomen. Om door mensensmokkelaars Griekenland binnen te worden geholpen, moeten ze zo’n 1000 tot 1200 dollar neertellen. Omdat ze dat geld eerst moeten verdienen, blijven ze maanden en soms wel jaren in de stad. Wanneer ze door de Turkse politie in İstanbul of onderweg worden opgepakt, wacht hun een langdurige gevangenisstraf. Eigenlijk zouden ze na het uitzitten van hun straf moeten worden uitgewezen, maar het ontbreekt de Turkse politie aan geld om ze naar hun eigen land terug te transporteren. De Griekse grenspolitie is in het kader van Schengen dan ook met 1500 man uitgebreid.

Uitbreiding en vernieuwing

Sinds de jaren tachtig is alles te koop, tenminste voor wie het kan betalen. De winkels aan İstiklâl Caddesi werden gemoderniseerd en verkopen nu geïmporteerde buitenlandse kleding in plaats van Turkse merken. Overal elders blijven de imitaties te koop. Er zijn diverse prestigieuze winkelcentra gebouwd, die zich kunnen meten met de grote shopping malls in de Verenigde Staten en Europa. Het winkelcentrum Akmerkez in het stadsdeel Etiler ontving in 1996 de prijs voor het beste winkelcentrum ter wereld van de International Council of Shopping Centers.

Een tweede brug over de Bosporus, genoemd naar Fatih Sultan Mehmet, werd in 1988 in gebruik genomen. De eerste brug was bij het vijftigjarig jubileum van de Turkse republiek, in 1973, al geopend; hij verbindt Ortaköy aan de Europese kant met Beylerbeyi aan de Aziatische kant.

Burgemeester Dalan liet tussen 1984 en 1989 op grote schaal stadsvernieuwing uitvoeren, gedeeltelijk met subsidies van de Wereldbank. De historische, maar vervuilde wijkjes aan de noordoever van de Gouden Hoorn moesten plaatsmaken voor de betonvlaktes die de Turken zo graag ‘park’ noemen. In Sütlüce werden vervuilende fabrieken en het grote slachthuis gesloten en verplaatst naar locaties ver buiten de stad. ‘Het water van de Gouden Hoorn moet zo blauw worden als mijn ogen,’ zo verklaarde de burgervader. Dat was nogal ambitieus, want Dalan had inderdaad felblauwe ogen. Het Gouden Hoornproject werd in een langzamer tempo voortgezet. Om het gebied aantrekkelijker te maken werden het Rahmi Koçmuseum en Miniaturk aan de noordkant van de Gouden Hoorn aangelegd. Ook de historische Galatabrug werd hierheen verplaatst. Om aan te tonen hoe schoon het water van de Gouden Hoorn is geworden, ondernam burgemeester Gürtuna in de zomer van 2003 een zwempartij.

In 1985 werden de historische wijken van İstanbul op de Werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst. De belangrijkste reden daarvoor was dat men ze wilde beschermen tegen de effecten van overbevolking, industriële vervuiling en ongecontroleerde bouwactiviteiten.

Internationale stad

Gedurende de afgelopen tien jaar heeft İstanbul zich ontwikkeld tot een internationale stad.

Tayyip Erdoğan, die in 2003 premier van Turkije werd, was van 1994 tot 1998 burgemeester van İstanbul. Op zijn dertiende was hij verhuisd van Rize aan de Zwarte Zee naar İstanbul, waar hij tijdens zijn schooltijd geld bijverdiende door op straat limonade en broodjes te verkopen. In zijn nieuwjaarstoespraak van 1995 maakte hij zijn goede voornemens bekend. Hij wilde ‘verderfelijke westerse invloeden’ uitbannen, onder andere door balletuitvoeringen in de nationale theaters te staken, want ‘mannelijke balletdansers zijn allemaal homoseksuelen, een verfoeilijke smet die wij samen moeten wegwerken’. De burgemeester wilde dat niet meer de ‘heidense nieuwjaarsviering’ zou plaatsvinden maar alleen nog de islamitische.

Waar weinig aan te doen viel, was de toestroom van Natasja’s zoals ze in de wandeling heten. Dit zijn vrouwen uit Rusland en Bulgarije die na de val van het IJzeren Gordijn naar İstanbul kwamen om daar het oudste beroep ter wereld uit te oefenen. Al snel waren de Natasja’s razend populair bij de Turkse mannen. Dat zou komen omdat Russische vrouwen, in tegenstelling tot Turkse, genieten van seks, of in ieder geval met overtuiging doen alsof. Dat streelt het ego van de Turkse man. Er worden regelmatig groepen Natasja’s door de politie opgepakt en dat wordt vaak van dichtbij gefilmd en op tv getoond.

Erdoğan werd in september 1998 uit zijn ambt gezet toen hij werd veroordeeld vanwege het aanzetten tot religieuze haat. Toch waren vriend en vijand het erover eens dat hij een goede burgemeester was geweest, die veel heeft gedaan om de stad schoner en groener te maken en die bovendien niet corrupt was. Uiteindelijk wist hij als premier een comeback te maken.

Erkenning door sport

Erkenning voor İstanbul als stad die internationaal meetelt, wordt gezocht in de sport. De drie grote voetbalclubs Galatasaray, Fenerbahçe en Beşiktaş spelen al een rol van betekenis. En de Olympische Spelen in İstanbul moeten Turkije definitief zijn plaats in de (sport-) wereld geven. İstanbul was kandidaat voor de Spelen van 2000, 2004, 2008 en 2012, maar zonder positief resultaat. Vooruitlopend op de Olympische Spelen in İstanbul is een begin gemaakt met de bouw van een Olympisch Park in İkitelli, 13 km ten noordwesten van Atatürk Airport, waar het Olympisch Stadion inmiddels in gebruik is genomen.

Voetbalmanie

Voetbal is enorm populair in İstanbul. Dat blijkt wel uit het feit dat de stad drie topclubs heeft, die ook iedereen in het buitenland kent: Beşiktaş, Galatasaray en Fenerbahçe. Alle drie hebben ze hun eigen stadion. Het İnönü Stadion in Beşiktaş (capaciteit 35.000) was het eerste moderne stadion van de stad en werd voltooid in 1947. Je vindt in het stadion ook een aantal sportwinkels en het museum van de voetbalclub Beşiktaş.

Beşiktaş (www.besiktasjk.com) werd opgericht in 1903 en mag, als enige voetbalclub in Turkije, de Turkse vlag voeren in zijn embleem. Galatasaray (www.galatasaray.org), meestal met de bijnaam Cim Bom Bom aangeduid, won in 2000 de UEFA-cup. Het Ali Sami Yen Stadion van deze club ligt in Mecidiyeköy ten noorden van Taksim. Frank de Boer werd in juni 2003 enthousiast onthaald, maar vertrok alweer na een half jaar uit İstanbul.

Stadion şükrü Saraçaoğlu (54.000) van Fenerbahçe (www.fenerbahce.org) ligt in Kadıköy, aan de Aziatische kant. In de zomer van 2003 verliet Pierre van Hooijdonk Feyenoord voor een contract bij Fenerbahçe, waar hij twee seizoenen speelde.

Het grootste stadion van de stad is het Atatürk Olympisch Stadion in Ikitelli, geopend in december 2001. Het werd ontworpen door Michel Macary en Aymeric Zublena, de architecten van het Stade de France in Parijs. Het heeft een capaciteit van 80.750 en heeft 100 miljoen euro gekost. De inwijding werd een totale mislukking. Zoals wel vaker gebeurt in Turkije, was men vergeten goede wegen aan te leggen. Er ontstond een enorme verkeerschaos en de wedstrijd begon veel te laat. Hierbij vergeleken is het stadion van underdog İstanbulspor (www.istanbulsporas.com) met zijn capaciteit van 10.500 bescheiden, maar er wordt niet minder fanatiek gevoetbald dan in de grote stadions. Fanshops vind je in de stadions en in de grote winkelcentra.

Moderne Metropool

Er is de autoriteiten veel aan gelegen een goede indruk te maken op buitenlanders. Zo werden tijdens de Habitat II-conferentie van de Verenigde Naties in 1996 de scholen gesloten zodat het verkeer een stuk rustiger was. Om de prettige indruk nog wat te versterken, werd kort voor de conferentie 24 uur per dag gewerkt aan het vernieuwen van de bestrating rond de belangrijkste monumenten en werden zwerfhonden (common1 pp. 172-173) en meeuwen met vergif uit de weg geruimd.

Er is bij Pendik aan de Aziatische kant een nieuw internationaal vliegveld gebouwd, dat is genoemd naar Sabiha Gökçen (1913–2001), de eerste vrouwelijke gevechtspiloot van Turkije en adoptiefdochter van Atatürk. Het vliegveld moet het centrum gaan worden van een ‘Advanced Technology Industry Park’. In dezelfde omgeving ligt ook het in 2005 in gebruik genomen İstanbul Park, het circuit voor Formule I-races.

Ook als onderwijsmetropool maakte de stad een stormachtige groei door. In de jaren tachtig en negentig werden diverse nieuwe universiteiten gesticht, veelal door grote industrieconglomeraten als Koç en Sabancı. Deze privé-universiteiten liggen vaak op prestigieuze locaties aan de Bosporus en zijn sterk op de Verenigde Staten gericht. Het onderwijs wordt er geheel in het Engels gegeven. Er zijn nu 22 universiteiten in İstanbul.

Medisch toerisme is een nieuwe ontwikkeling. De vele privéklinieken in İstanbul bieden ooglaserbehandelingen en andere operaties aan voor een aantrekkelijke prijs en zonder wachtlijst.

De stad profileert zich ook als de ideale bestemming voor een ‘shopping experience’ en beschikt over shopping malls die tot de grootste van de wereld behoren. Turkse modeontwerpers zoals Sarar zijn ook ver buiten Turkije bekend.

De populariteit van İstanbul als stad van toerisme en congressen heeft ook negatieve kanten. De omgeving van het Dolmabahçepaleis wordt ontsierd door de hoogbouw van moderne luxehotels die de Europese kant van de Bosporus domineren. Om de Bosporus niet nog verder te ontsieren, zijn de plannen voor een derde brug inmiddels van de baan. In plaats daarvan is de aanleg van een treintunnel tussen Yenikapı en Üsküdar begonnen als onderdeel van het ambitieuze Marmarayproject, dat in 2012 voltooid moet zijn, maar een vertraging van zeker twee jaar ondervindt (common1 pp. 47-48).

Aan het begin van het nieuwe millennium is İstanbul weer een internationale stad geworden, maar het Osmaanse multiculturele karakter is geheel verdwenen.

Discussies over Turkije blijven voortduren. Die gaan vooral over Turkije en de EU en over de nog immer gevoelige Koerdische en Armeense kwesties. Eind 2007 laaide in het oosten van Turkije de strijd tussen de Koerdische PKK en het Turkse leger weer op. Begin 2008 volgde een Turks militair ingrijpen in Noord-Irak.

De discussie over de Armeense kwestie drong ook door tot Nederland. De opmerkingen over de Armeniërs van de İstanbulse schrijver Orhan Pamuk, de bekendste Turkse auteur van dit moment, leidden in 2005 nog bijna tot een proces wegens belediging van de Turkse identiteit. Het lijkt geen toeval dat Pamuk in 2006 de Nobelprijs voor literatuur ontving. Dat Pamuks stellingname niet zonder gevaar is bleek korte tijd later. De Armeens-Turkse journalist Hrant Dink werd in 2006 veroordeeld tot een half jaar voorwaardelijke gevangenisstraf vanwege zijn strijd voor erkenning van de Armeense genocide. In januari 2007 werd hij door een extreem nationalistische 17-jarige jongen in İstanbul doodgeschoten. De regering Erdoğan blijft hardnekkig spreken van de Armeense kwestie terwijl veel Europese regeringen over genocide spreken. Erdogan moet laveren tussen de nationalistische gevoelens van veel Turken en toenadering tot Europa. Naar welke kant de balans zal doorslaan, zullen de komende jaren uitwijzen.

Het Marmarayproject

Nu moet de treinreiziger nog gebruikmaken van een veerboot tussen Sirkeci en HaydarPaşa. In 2012 moet dat gaan veranderen. Dan is namelijk de voltooiing voorzien van het ambitieuze Marmarayproject (www.marmaray.com). De trein zal in dat jaar bij Yedikule onder de grond verdwijnen en via nieuwe ondergrondse stations bij Yenikapı en Sirkeci onder de Bosporus doorrijden, het nieuwe ondergrondse station in Üsküdar passeren, weer bovengronds komen bij Sogutlucesme en dan doorrijden tot Gebze. Ook sneltreinen gaan van dit tracé gebruikmaken. De treinreiziger kan dan in Londen in de trein stappen en doorrijden tot Beijing.

De geplande einddatum gaat zeker niet gehaald worden. Dat heeft voor een deel te maken met technische aspecten. Vooral de tunnel onder de Bosporus is kwetsbaar voor aardbevingen en moet aan strenge veiligheidseisen voldoen. Bij een aardbeving kan de grond er onder wegslaan en daarom wordt die grond tot twintig meter onder de tunnel versterkt. De tunnel bestaat uit zowel een stalen als een betonnen buis, beide waterdicht. Speciale voorzieningen worden aangebracht om ervoor te zorgen dat de ondergrondse stations aan beide zijden niet vol water kunnen lopen wanneer de tunnel zou breken. Het geheel wordt gebouwd om een aardbeving van 7.5 op de schaal van Richter te kunnen weerstaan.

Een andere reden voor vertraging (geschat op twee jaar) is ontstaan door een fantastische vondst. Bij Yenikapı werden in 2005 voorbereidingen getroffen voor de bouw van een trein- en een metrostation. Men stuitte daarbij op de verdwenen Byzantijnse haven van Constantinopel, de Portus Theodosiacus, die van de 4de tot de 7de eeuw in gebruik was en daarna verzandde. Grote blokken kalksteen van de kades werden blootgelegd maar de boeiendste vondsten waren zeven houten schepen, waaronder het enige Byzantijnse schip ooit gevonden. Ook touwen en ankers werden in perfecte staat in de bodem aangetroffen. Waarschijnlijk zijn de schepen tijdens een storm vergaan. Het hele terrein heeft de omvang van drie voetbalvelden. De twee stations zijn inmiddels op de tekentafel tot een geheel samengevoegd en krijgen een andere locatie. Het terrein wordt waarschijnlijk een archeologisch park. Intussen beklagen de ingenieurs zich over de 1 miljoen dollar die elke dag uitstel kost.

Hoogtepunten

Hieronder staan de hoogtepunten die je ook tijdens een kort bezoek niet mag missen. Daarna volgen tips voor mensen die wat langer in de stad verblijven.

Musts

• Süleymaniye (Moskee van Süleyman de Grote);

• Blauwe Moskee;

• Aya Sofia;

• Chorakerk;

• Topkapıpaleis;

• Dolmabahçe;

• Wandeling door de Europese wijk;

• Archeologisch museum;

• Museum voor Islamitische Kunst;

• Landmuren;

• Grote Bazaar;

• Varen over de Bosporus of de Gouden Hoorn.

Twee dagen in İstanbul

Heb je maar twee dagen de tijd in İstanbul dan volgt hier een tip, waar een deel van de musts in voorkomt.

Dag 1: Bezoek aan Aya Sofia, Blauwe Moskee en Topkapıpaleis, naar keuze gecombineerd met wat daar vlakbij ligt: Hippodroom, ondergrondse cisterne, fontein van Ahmet III en voldoende eet- en drink-gelegenheid. Bij warm weer ’s avonds eten op dakterras van een van de hotels rondom de Blauwe Moskee. Lees meer in hoofdstuk 2.

Dag 2: Bezoek aan Chorakerk en lopen naar Tekfur Sarayı voor een blik op de landmuren. Bezoek aan Grote Bazaar en uitblazen op Beyazıtplein. Wandeling naar en bezoek aan de Moskee van Süleyman. ’s Avonds wandelingetje door de Europese wijk en daar eten. Lees meer in hoofdstukken 3, 4 en 5.

Voor wie langer blijft

Wie tijd heeft om meer te zien dan de culturele hoogtepunten, wil wel eens van de gebaande paden af en de sfeer van verschillende wijken proeven. Ook buurten zonder grote bezienswaardigheden zijn vaak de moeite waard, al was het maar om een indruk te krijgen van het leven in İstanbul.

Byzantijns İstanbul

• Wandeling rondom de voormalige Pantokrator kerk, nu Zeyrek Moskee. Aardige buurt waar nog houten huizen staan. Het is prettig zitten op het terras van Zeyrekhane, met een prachtig uitzicht (zie hoofdstuk 4).

• De kerk van Sergius en Bacchus (nu de Küçük Ayasofya Camii), gevolgd door een wandeling langs de zeemuren (zie hoofdstuk 2).

• Pammakaristoskerk (nu Fethiye Camii) in de wijk Balat, waar nog mooie mozaïeken zijn bewaard (zie hoofdstuk 4).

• Constantinus Lipskerk (nu Fenari ısa Camii) aan de Vatan Caddesi.

• De kerk van Theotokos Kyriotissa (nu Kalenderhane Camii) vlak bij de Süleymaniye (zie hoofdstuk 3).

• Wandeling van het fort Yedikule naar de Studioskerk, nu ımrahor Camii. Je loopt dan het eerste stuk van de Byzantijnse hoofdstraat, de Mese, in de voetsporen van de Byzantijnse keizers (zie hoofdstuk 4).

Dagelijks leven rondom de Osmaanse moskee

• Het uitstapje naar Eyüp is een aanrader. Je ziet gelovigen in een echt pelgrimsoord, druk bezocht door ouders en kinderen voor het besnijdenisfeest. Lees meer in hoofdstuk 4.

• Rondom de moskee van Fatih hangt een heel andere sfeer dan rondom bijvoorbeeld de moskee van Süleyman. De mensen zijn conservatief, de vrouwen dragen lange kleren en hoofddoeken. De graven worden er druk bezocht, op woensdag gecombineerd met een bezoek aan de markt. Lees meer in hoofdstuk 3.

• Voor de moskee van Selim I geldt hetzelfde als voor Fatih, alleen is het er rustiger en intiemer. Lees meer in hoofdstuk 4.

• Het wandelingetje van de Küçük Ayasofya Camii naar Sokollu Paşa Camii, via de Küçük Ayasofya Camii Sokağı, de Şehit Mehmet Paşa Sokağı en de Şehit Çesmesi Sokağı. Sfeervolle straten met houten huizen. Lees meer in hoofdstuk 2.

19de-eeuws İstanbul

• Europese architectuur aan İstiklâl Caddesi;

• Paleis Beylerbeyi (minder druk dan Dolmabahçe);

• Per veerboot naar station HaydarPaşa en lunch in de restauratie;

• De türbe van Şeyh Zafir door een Italiaanse architect.

Een dagje wat anders of gewoon niks

• Lekker met de veerboot op en neer over de Gouden Hoorn. Zelfs al zou je nergens aan land gaan dan nog heb je een leuke trip (zie hoofdstuk 4).

• Winkelen in een groot winkelcentrum. Het contrast met de bazaarwijk kan niet groter (common1 pp. 198-200).

• Een luie lunch in het Maltapaviljoen in het Yıldızpark (zie hoofdstuk 6).

• Een boek lezen op een bankje onder de bomen in het Gülhanepark. Als het uit is: kopje thee in de theetuin met zicht op de Aziatische oever.

• ’s Avonds met de boot van Eminönü naar Ortaköy voor een terrasje met zicht op de Bosporusbrug. Op zondag is er overdag een markt met sieraden en dergelijke, maar overdag vaart er geen boot naar Ortaköy.