12. Scotland Yard

 

Was hij bewusteloos geworden, of had hij toch nog geslapen? Hij kon het niet zeggen, maar hij schrok plotseling op, toen de zware deur met een akelig geknars openging. Een van de bewakers stapte naar binnen, een oude man met een betrekkelijk goedig uiterlijk. Hij stond een ogenblik onbeweeglijk in het vale, grijze licht van de nieuwe dag en staarde naar de gestalten op de vloer. Dan stapte hij langs hen heen en verdween in een gangetje aan het andere eind van de ruimte. Een ogenblik later was hij weer terug. Weer bekeek hij hen een tijdlang zwijgend. Dan mompelde hij:

‘Ik mag dan geen brave jongen zijn, maar een beul ben ik toch niet. Ik weet uit ondervinding, wat het zeggen wil, als je zo uren achter elkaar moet blijven liggen. En omdat de grote baas zo juist vertrokken is en zeker niet voor morgenochtend terug komt, kan het geen kwaad, jullie een beetje bij te laten komen.’

Hij liep vlug van de een naar de ander en verwijderde de smerige lappen. Roen haalde diep adem en merkte aan het geluid, dat de anderen hetzelfde deden.

‘Dat lucht op, niet?’ grinnikte de bewaker. ‘Nu de touwen nog. Dat is een heel karwei. Ik zal eens kijken, of er al een van de jongens wakker is, dan kan die een handje helpen.’

‘De touwen eraf?’ zei een grove stem. ‘Nou, het kan mij niet schelen, hoor, maar je weet, wat de chef heeft gezegd.’

‘Die is toch tot morgen weg,’ bromde de eerste, ‘en Jimmy laat zich natuurlijk de hele dag niet zien. Veel te blij, dat hij eens kan doen en laten, wat hij wil.’

De twee mannen kwamen de kelder in en begonnen onmiddellijk de touwen los te maken. Maar de handen lieten ze geboeid en ook het touw aan de ring kwam niet los.

‘Jullie doen je werk maar half,’ zei Redwood spottend.

‘Die is goed,’ snauwde de tweede man, ‘aanstonds vraag je nog of je een straatje om mag, om je een beetje te vertreden.’

‘Het lag me juist op de lippen,’ lachte Redwood en ernstig liet hij er op volgen: ‘Je mag me geloven of niet, maar jullie zouden er verstandig aan doen, ons te laten gaan. Je maakt de boeien een klein beetje los en zet een paar deuren open. Voor de rest zorgen we zelf wel. Van Crimson zul je geen last hebben, want die heeft de boeien om zijn handen zitten, voor hij drie stappen op vaderlandse bodem heeft gezet. Bovendien kunnen jullie op een flinke beloning rekenen.’

De eerste man schudde zijn hoofd.

‘Je redeneert niet slecht, inspecteur, maar het zaakje gaat niet door. We hebben er lang en breed over gepraat, maar de grootste helft durft het niet aan.’

Daarmee liet hij hen alleen.

‘Hebben jullie ook zo’n lekker gevoel in je armen en benen?’ bromde Redwood, die over zijn schouders zijn handen inspecteerde.

Hij zweeg plotseling, want er naderden voetstappen. De eerste bewaker kwam weer binnen met een bordje boterhammen en een stenen kruik.

‘Niet te veel voor ons samen,’ dacht Roen, ‘maar beter een half ei, dan een lege dop.’

Maar tot zijn verbazing ging de man hen voorbij en verdween net als de eerste keer die ochtend, in het gangetje. Ze keken elkaar aan en luisterden gespannen. Er werd een deur ontsloten en geopend en dan klonk de goedmoedige stem van de bewaker:

‘Je ontbijt, baasje. Ze hebben de eieren en de ham vergeten, maar het zal je evengoed wel smaken.’

Er werd geen antwoord gegeven. De deur klapte weer dicht en de bewaker kwam sloffend terug. Hij inspecteerde snel hun geboeide handen en bromde:

‘Ik zal jullie portie ook gaan halen, maar dat kan nog wel even duren. Zo lang moet je je maar zien te vermaken met je lege maag.’

Hij wilde de kelder verlaten, maar de deur werd geopend en Jimmy trad naar binnen. Met een ontevreden gezicht keek hij naar de gevangenen en gromde:

‘Zo, heeft Old Brigg zijn goeie hart weer eens laten spreken? Dat had je mij eerst wel eens kunnen vragen. Je vergeet nogal eens, dat ik de baas ben, als de chef uit is.’

Hij liep op de gevangenen toe, keek zorgvuldig de geboeide handen na en bromde:

‘Is de jonge rat al gevoederd? Je hebt toch niet vergeten, het deurtje van de val te sluiten?’

‘Luchtdicht,’ zei Old Brigg.

Tegelijk met Jimmy ging hij naar buiten, maar voor hij de deur sloot, draaide hij nog even zijn hoofd om en Roen durfde er op te zweren, dat hij tegen hen knipoogde.

De voetstappen van de twee waren nauwelijks weggestorven, of Roen keerde zich naar zijn vader en fluisterde, rood van opwinding:

‘Zou Rudi Koendert soms…’

Gerhardts legde hem met een hoofdgebaar het zwijgen op en fluisterde terug:

‘Ssst, ze kunnen wel staan te luisteren.’

Een paar minuten hielden ze zich doodstil. Geen enkel geluid liet zich horen. Dan zei Gerhardts voorzichtig:

‘Ik geloof, dat je gelijk hebt, Roen. Het zou me niet verbazen, als je vriend hier ook opgesloten was. Dom eigenlijk, dat we daar niet eerder aan gedacht hebben.’

De tranen schoten Roen in de ogen. Eindelijk toch hadden ze Rudi gevonden. Hij glimlachte ontroerd. Maar meteen werd hij door een heftige wanhoop aangegrepen. Gevonden hadden ze hem ja, en toch konden ze hem niet redden, net zo min, als ze dat zichzelf konden doen.

Gerhardts had doodstil geluisterd. Snel ging hij nu voort: ‘We kunnen ons gemakkelijk zekerheid verschaffen. Bewegen jullie je niet, dan zal ik hem roepen.’

Weer luisterde hij een ogenblik, keerde zich dan in de richting van het gangetje en riep gedempt:

‘Hallo Rudi, ben jij daar?’

Er kwam geen antwoord. Nu verhief Gerhardts zijn stem iets en herhaalde hetzelfde. Er klonk een geluid als van het verschuiven van een stoel en dan kwam het zacht en verstikt tot hen door:

‘Hallo, hier Rudi Koendert. Wie bent u?’

‘Gerhardts. We zitten vastgebonden. Jij ook?’

‘Neen,’ klonk het na een poosje, dat een eeuwigheid duurde, ‘maar ik kan het hokje niet uit. De deur is altijd op slot.’

‘De deur,’ fluisterde Roen opgewonden, ‘ik heb het!

Al die tijd heb ik me afgevraagd, wat ik voor bijzonders had opgemerkt. Nu weet ik het. Het is de deur. Old Brigg draaide een sleutel om, toen hij naar binnen ging, maar niet, toen hij naar buiten kwam. De deur viel alleen maar dicht. Als het geen automatisch slot is, zijn we gered.’

Gerhardts zette zijn handen aan de mond en zei niet overluid, maar toch heel duidelijk:

‘De deur is misschien niet op slot, Rudi. Probeer, of je hier kunt komen.’

Er verliepen enkele seconden in een ondraaglijke spanning. Dan ging de deur open. Snelle voetstappen klonken in het gangetje … en Rudi Koendert stond midden in het vertrek.

‘Roen, jij hier?’ schreeuwde hij bijna en vloog op zijn vriend af.

Hij klemde zijn armen om zijn hals en drukte hem tegen zich aan, luid-snikkend.

‘Snel,’ fluisterde Gerhardts, ‘later mag je snotteren, zoveel als je wilt, maar maak nu eerst onze boeien los.’

‘Eerst mij,’ beval Redwood.

Rudi keek hem verbijsterd aan, maar kwam meteen in actie. Met trillende vingers begon hij aan de touwen te trekken.

‘Je snoert ze nog vaster, dan ze al zitten,’ merkte Redwood nuchter op, ‘kijk eerst eens goed, hoe de knopen gelegd zijn, dan zul je wel meer succes hebben. Kalmte alleen kan ons redden.’

Dat bracht Rudi enigszins op zijn gemak. Met de rug van zijn hand veegde hij de tranen uit zijn ogen, draaide Redwood zo, dat het beetje licht, dat door een hoog raampje naar binnen viel, precies op zijn handen terecht kwam en keek scherp toe. Dan begon hij weer te trekken en nu lukte het hem vrij spoedig, een van de knopen los te maken. Toen dat eenmaal gebeurd was, ging de rest als vanzelf en na een kleine minuut stond Redwood met een pijnlijk gezicht zijn polsen te wrijven.

‘Neem Gerhardts, jongen. Zo gauw ik weer gevoel in mijn handen heb zal ik Berings onder handen nemen.’

Maar zover kwam hij niet. Er was bij Gerhardts nauwelijks enige beweging in het touw gekomen, of het geluid van driftige stemmen drong van ergens uit het huis tot hen door. Redwood hield op met wrijven en luisterde gespannen.

‘Snel,’ siste hij, terwijl hij op Berings toesprong, ‘er lijkt wel iets gaande te zijn.’

Meteen werden de stemmen luider en tegelijkertijd werden naderende voetstappen hoorbaar. Redwood bedacht zich geen enkele seconde.

‘Verdwijn in je hok,’ beet hij Rudi toe, ‘en kom niet terug, voor we je roepen.’

Rudi gehoorzaamde zonder de minste tegenwerping. Redwood liep naar zijn plaats terug, raapte het touw op, dat op de grond lag en draaide het een paar keer om zijn beide polsen.

Dan keerde hij zijn gezicht naar de deur, die op hetzelfde moment opengegooid werd. Op de drempel stond Crimson, een revolver in de hand. Zijn met bloed doorlopen ogen leken te gloeien in zijn witte, strak vertrokken gezicht. Hij wipte zijn revolver omhoog en bevond zich met een paar stappen midden in het vertrek.

‘Nu al terug?’ vroeg Redwood met verbijsterende kalmte.

Crimson keek hem met bliksemende ogen aan.

‘Er wordt je niets gevraagd,’ snauwde hij, ‘houd je brutale mond dicht. Over een paar minuten zal je wel anders piepen, denk ik. Wie heeft jullie lucht gegeven?’

Redwood haalde zijn schouders op.

‘Weet ik veel? Een van je vuile ratten natuurlijk. Ik geloof, dat de schurk Jimmy heette, maar ik kan me natuurlijk vergissen. Je veronderstelt toch niet, dat we netjes kennis gemaakt hebben met het hele boeventuig?’

De mond van Crimson viel open van verbazing. Hij staarde Redwood aan als een wonderdier.

‘Jij lelijke Yardluis,’ bracht hij er ten slotte uit, ‘het wordt tijd, dat die grote mond van je voorgoed gesloten wordt.’

Hij wierp een onderzoekende blik op zijn revolver, richtte hem op Redwood, bedacht zich dan, grijnsde vals:

‘Brigg, Jimmy, Jones, wat duivel, waar zitten jullie?’

Na een ogenblik kwam iemand met sloffende stappen nader. De deur knarste open en Old Brigg stak zijn hoofd naar binnen.

‘Riep hier iemand? Verroest, chef is u het? Dacht, dat u hoog en breed op weg was naar de overkant.’

Old Brigg kwam naar binnen, sloot de deur achter zich en vroeg: ‘Onraad?’

‘Onraad?’ barstte Crimson los. ‘Alles zit potdicht. Er kan geen dwergluis door. Maar wie, voor de donder, heeft de gevangenen losgemaakt?’

Brigg keek rond en zei verbaasd:

‘Waarachtig, ze zijn uit de cocon gekropen. Ik weet niet wie dat heeft uitgehaald. Jimmy was wel even hier, maar …’

‘Haal hem,’ beval Crimson, rood van woede.

‘Als ik maar wist, waar hij uithing,’ aarzelde Brigg.

Crimson begon paars aan te lopen.

‘Worden zo mijn bevelen ten uitvoer gebracht?’ bulderde hij met een overslaande stem.

Brigg maakte, dat hij naar buiten kwam. Crimson keerde zich weer naar de gevangenen.

‘Aardige bende heb jij,’ smaalde Redwood, ‘allemaal even volgzaam, maar achter je rug beduvelen ze je. Dat heb je meer met die surrogaatleiders.’

De ogen van Crimson werden klein en stekend.

‘Ik sla jou aanstonds je snuit tot pap,’ grauwde hij. ‘Ik zal je slaan, tot je kruipend om genade smeekt, jij …jij ..

‘Kruipende pad, bedoel je zeker,’ lachte Redwood, ‘maar dat ben je zelf, dus daar kun je mij niet mee uitschelden.’

Het schuim kwam Crimson op de lippen. Hij greep de revolver bij de loop vast en kwam als een getergde panter op Redwood toegesprongen. Bliksemsnel gooide die zijn rechterbeen in de hoogte en schopte de revolver uit zijn hand. Meteen schoot zijn rechtervuist uit en die trof hem met volle kracht op de kaak. Crimson waggelde achteruit en sloeg dan tegen de grond. Redwood zat meteen bovenop hem en klemde de handen om zijn keel. Maar Crimson wrong zich als een aal onder hem uit, sprong op en stormde als een razende furie op zijn tegenstander af. Redwood dook onder zijn armen door en sprong hem op de rug. Meteen bukte Crimson zich, zodat Redwood over hem heen schoof en nu was het Crimson, die boven op hem zat en hem, dol van woede, met zijn vuisten begon te bewerken. Roen huiverde van ontzetting. Tegelijk met zijn vader en Berings brulde hij:

‘Rudi, kom hier!’

Snelle voetstappen in het gangetje en Rudi stormde naar binnen. Een enkele seconde stond hij wezenloos te kijken. Dan wierp hij zich onversaagd op Crimson, sloeg zijn arm om diens hals en trok hem met een ruk achterover. Als een losgelaten veer sprong Redwood omhoog en zijn vuisten mokerden op het hoofd van Crimson neer. Die zakte geluidloos in elkaar.

‘Het touw,’ schreeuwde Redwood, die zich bliksemsnel van de revolver meester maakte.

Crimson bewoog zich kreunend. Dan kwam hij langzaam overeind, maar voor hij het volle bewustzijn terug had, zaten zijn handen op de rug geboeid. Op hetzelfde ogenblik daverde het huis van opgewonden stemmen en razend snelle voetstappen. De deur vloog open en als een lawine stortten zich een aantal mannen naar binnen. Voor Redwood de revolver, die hij op de grond had gelegd, had kunnen grijpen, zaten er vier, vijf mannen bovenop hem. Hij verdedigde zich met de moed der wanhoop, sloeg, beet en trapte, maar de overmacht was te groot. Gerhardts, Roen en Berings rukten als waanzinnig aan hun touwen, maar ze moesten werkloos toezien, hoe de dappere Redwood overmeesterd werd.

‘Rudi,’ schoot het Roen door de brandende hersens.

Hij zag hem niet. Zou hij naar zijn gevangenis gevlucht zijn?

Weer klonk er geroep in huis. Een schot knalde. Een zware roffel van voetstappen kwam de trap af, de deur vloog open en Rudi kwam als een steen naar binnen vliegen, gevolgd door tien, twintig agenten. Er volgde een kort, woedend gevecht, waaraan Roen, Gerhardts en Berings juichend meededen, door te trappen, waar ze konden. In minder dan geen tijd lagen er een tiental mannen aan handen en voeten geboeid op de grond. De rest was in het gangetje gevlucht, maar de agenten zetten onmiddellijk de achtervolging in, met Redwood in de voorste gelederen.

‘Zou je ons eerst niet eens losmaken?’ riep Gerhardts de laatste man toe.

Die bleef onwillig staan, glimlachte dan en zei:

‘Vergeef me, het is de opwinding van het gevecht.’

Met zijn zakmes sneed hij snel de touwen door en nu waren het Gerhardts, Roen en Berings, die uit alle macht de handen over elkaar wreven, om ze weer tot leven te krijgen. Voor ze er mee klaar waren, werden verschillende gevangenen naar binnen gesleept.

‘Het gros hebben we,’ lachte Redwood. ‘Er zijn er een paar ontsnapt, maar het voornaamste is dat we Crimson en Jimmy te pakken hebben. Mijn dank, mannen, jullie kwamen prachtig op tijd.’

‘Dank zij die jongen daar,’ riep er een, op Rudi wijzend, die zijn arm om Roen heen had geslagen. ‘We kwamen de straat binnenjagen, toen kwam hij daar naar buiten vliegen en voerde ons regelrecht hierheen.’

Redwood stapte op Rudi toe en drukte hem krachtig de hand.

‘Je bent een reus van een kerel. Hoe heb je het gelapt, naar buiten te komen?’

‘Heel eenvoudig,’ lachte Rudi, ‘ik hoorde het lawaai en ging vlak achter de deur staan. Natuurlijk keken de boeven allemaal naar Crimson en u en toen de laatste binnen was, glipte ik naar buiten. Een geluk, dat de overvalwagen juist aan kwam rijden. Ik had anders niet geweten, wat ik had moeten doen. U ziet wel, allemaal louter toeval.’

‘Kan best zijn,’ bromde Redwood, ‘maar mijn dankbaarheid is er niet minder om. Zonder dat loutere toeval was ik misschien al niet meer in het land der levenden.’

‘Zeg maar gerust, zeker niet,’ klonk het bits uit Crimsons mond, ‘en als het van mij afhangt, zul je er ook niet lang meer toe behoren. Deze nederlaag zal ik nooit vergeten.’

‘Niet gemakkelijk tenminste,’ lachte Gerhardts. ‘Dit is de tweede maal, dat een jongen je te glad af is geweest, jou, de grote, gevreesde Babyface Crimson. Het is werkelijk om te lachen. Ik zou er maar mee ophouden, als ik jou was en slaboontjes gaan kweken of zoiets.’

Crimson grijnslachte vals en voegde er dan aan toe:

‘Wat gaan jullie nu met de Rembrandt doen? Aan de meestbiedende verkopen? Wat een geluk, dat ik die briefjes nog bewaard heb, waarop jullie eisen vermeld staan. De rechter zal er wel belang in stellen, denk ik. Medeplichtigheid wordt ook gestraft.’

Roen lachte smakelijk. ‘Dat schilderstuk is allang weer in het bezit van het Rijksmuseum.’ En snel voegde hij eraan toe:

‘Misschien is het een beetje brutaal van me, maar als ik u een goede raad mag geven, leest u in de tram nooit meer een krant van drie dagen oud, vooral niet, als er een jongen in de tram staat, die hetzelfde vak kiest als dat van zijn vader, namelijk detective. Overigens geen gek idee, om een schilderstuk in een krant te verbergen. En die diefstal was gelukt ook, als wij niet toevallig het pakje in Broek op Langendijk hadden opgevist.’

Er kwam een trek van verbazing op het gezicht van Crimson.

‘Hoe ter wereld wist jij, dat ik die Rembrandt in de krant…’

Hij zweeg plotseling.

‘Dat is het verstandigste, wat je doen kunt,’ zei Redwood ‘want ieder woord, dat je van nu af zegt, zal tijdens de rechtszitting tegen je gebruikt worden.’

De laatste agenten kwamen binnen met de mededeling, dat de ontvluchten niet meer te vinden waren.

‘Jammer,’ zei Redwood, ‘maar we mogen toch niet klagen over de vangst. Wat doen we, inspecteur?’

‘Naar de Yard,’ klonk het bevel.

Snel achter elkaar werden de gevangen nu weggebracht.

‘De laatste,’ zei Redwood, terwijl hij zich over Old Brigg heen boog, ‘die neem ik zelf wel mee.’

De agenten, die naast hem stonden, verlieten nu het hol, gevolgd door de inspecteur en de anderen. Roen liep helemaal achteraan.

‘Vooruit, oude schurk,’ gromde Redwood, terwijl hij Brigg voor zich uit duwde, ‘de trap op en geen kunsten, want dan ben je er geweest.’

Met gebogen hoofd liep Brigg naar boven, gevolgd door Redwood en Roen. Maar toen hij buiten was, draaide hij zich bliksemsnel om, vloog tussen hen door en verdween weer in huis. Redwood rende hem achterna en Roen volgde hem op de hielen. Bij de ingang van de kelder hadden ze hem alweer te pakken. Tot Roens grote verbazing fluisterde Redwood hem snel toe:

‘Maak, dat je wegkomt en laat je voorlopig niet zien. Kom over een dag of veertien bij mij thuis, dan ligt er een beloning voor je klaar.’

De oude man veegde met de hand langs zijn ogen.

‘Dank inspecteur,’ klonk het geroerd. ‘Ik had er allang mee op willen houden, maar ik zag geen kans. Die werd me nu geboden. Ik ga naar Schotland, naar mijn getrouwde dochter. Old Brigg heeft met de misdaad afgedaan.’

‘Geen dank,’ zei Redwood, ‘je hebt ons het leven gered, door te vergeten, de deur van de gevangenis van de jongen te sluiten.’

Old Brigg grinnikte.

‘Het was het enige, wat ik doen kon,’ mompelde hij en meteen verdween hij in het gangetje, want op de trap werden voetstappen hoorbaar.

‘Hijgen, jongen,’ zei Redwood en totaal buiten adem vertelde hij de twee agenten, die ze onder aan de trap ontmoetten, dat het de oude schurk toch gelukt was, te ontsnappen. Spijtig voegde hij eraan toe:

‘Dat mij dat nu juist moest overkomen. We zullen het maar op de rekening van de uitputting schrijven. Met een lege maag loop je niet hard.’

‘Ontsnapt?’ vroegen Gerhardts en Berings bijna tegelijk.

Redwood knikte treurig. En ook zij keken lang niet opgewekt, maar in hun ogen schitterden vrolijke lichtjes.

In snelle vaart ging het nu naar de Yard, waar de gevangenen veilig werden opgeborgen. De hoofdcommissaris stond er op, het hele verhaal te horen.

Dan vestigde hij zijn koele, grijze ogen op het groepje voor hem en zei:

‘We hebben met die Crimson een goede vangst gedaan. Ondanks de ijver van onze mensen is het toch nooit gelukt, hem in handen te krijgen en dat, terwijl er een grote beloning op zijn hoofd gesteld was. Als ik het goed heb, bedraagt die niet minder dan duizend pond sterling. De vraag is nu maar, wie komt dat geld toe? Er staat duidelijk, dat het voor diegenen is, die aanwijzingen of inlichtingen verstrekken, die tot de arrestatie aanleiding geven, niet voor hen, die de arrestatie verrichten. Is u het met me eens?’

Alle aanwezigen knikten. De ogen van Rudi werden zo rond en bol als knikkers. Hij greep Roen bij de arm en kneep daar zo hard in, dat hem de tranen in de ogen schoten.

‘Zeg, ben je besuikerd?’ fluisterde hij. ‘Knijp in je eigen arm, als je dan met alle geweld …’

Hij zweeg plotseling, want de hoofdcommissaris richtte zich nu rechtstreeks tot hen.

‘Jongelui, ik moet jullie mijn complimenten maken. Jullie hebben je gedragen als echte flinke jongens, en daardoor is niet alleen het kostbare schilderstuk gered, maar ook de gevaarlijkste misdadiger, die Engeland momenteel kent, gevangen genomen. Uit naam van het Engelse volk dank ik jullie hartelijk. En ik weet, dat ik rechtvaardig handel, als ik aan jullie twee de uitgeloofde beloning toeken.’

‘Alles?’ liet Roen zich op ongelovige toon ontvallen. ‘Ja, dat spreekt vanzelf en ik zou zeggen, jullie hebben het dubbel en dwars verdiend.’

Aan alle kanten werd duchtig geapplaudisseerd. De jongens wisten van verlegenheid niet, waar ze kijken moesten. Daarom keken ze elkaar aan en schoten dan in de lach, omdat ze allebei een kleur hadden als een overgaar gekookte kreeft. Toen fluisterde Rudi Roen iets toe. Die trok een verbaasd gezicht en zei:

‘Natuurlijk.’

Hij begon te lachen en keek Rudi vol verwachting aan. ‘Zeg jij het maar,’ drong Rudi aan. ‘ik kan niet zo goed met het Engels overweg.’

‘Hetgeen vertaald luidt: ik durf niet zo goed. Maar vooruit, voor zo’n bedrag wil ik wel een woordje zeggen. Mijn Engels zal wel niet vlekkeloos zijn, maar ze zullen het wel begrijpen en dat is de hoofdzaak.’

Hij kuchte voornaam, keek de kring eens rond en zei, een beetje haperend:

‘Mijn vriend en ik danken u hartelijk voor uw waarderende woorden. Maar we zijn ervan overtuigd, dat u ons veel meer omhoog steekt, dan we verdienen. Zoveel hebben we toch echt niet gepresteerd. En wat het geld betreft, dat willen we niet aannemen, tenminste niet helemaal. Geeft u ons samen de helft, dat is meer dan genoeg.’

‘En de andere helft?’ vroeg de hoofdcommissaris glimlachend.

Roen keek zijn vader eens aan, knipoogde en zei:

‘U heeft gezegd, dat de agenten voor hun werk betaald worden, maar vader is particulier detective, dus die krijgt niets. Bovendien heeft hij veel onkosten gemaakt, die toch ergens vandaan moeten komen. Geeft u vader een deel van de som en verdeelt u de rest onder alle mensen, die aan de jacht op Crimson hebben meegedaan.’

Er werd lang en breed geredeneerd. De hoofdcommissaris wilde er niet van horen, maar Rudi en Roen bleven op hun stuk staan. Het resultaat was tenslotte, dat Rudi en Roen samen vijfhonderd pond kregen, Gerhardts en Redwood ieder honderd pond en de overigen een gelijk deel van de driehonderd pond die er overbleven, zodat ze ieder toch nog ruim honderd gulden ontvingen, waarmee ze meer dan tevreden waren.

‘Wat ga jij nu met al dat geld doen, Rudi?’ vroeg Redwood.

‘Ik ga het op rente zetten en betaal er de studiekosten voor de universiteit van. Wat zullen ze thuis blij zijn, dat ze van die zorg zijn verlost. En ik niet minder, nu mijn liefste wens in vervulling kan gaan.’

‘Knotsvormige voelsprieten en de bloedsomloop van een kakkerlak,’ zei Roen minachtend. ‘Hoe een mens er plezier in kan hebben, dat te leren, is mij een raadsel. Maar enfin, ieder zijn meug, zei de boer en at vijgen.’

‘En wat ga jij doen met je kapitaal?’ vroeg Gerhardts. Roen keek zijn vader olijk aan.

‘Ik ga het ook op rente zetten en bewaar het als een appeltje voor de dorst. Het zou later best eens kunnen voorkomen, dat er niemand is, die de onkostenrekening wil betalen en dan hoef ik tenminste geen honger te lijden. En natuurlijk bekostig ik ook zelf mijn verdere studie.’

‘Niet slecht bekeken,’ vond Gerhardts, ‘een verstandig mens, die aan de toekomst denkt. Het onverwachte avontuur heeft jullie in ieder geval geen windeieren gelegd.’

‘Toch geloof ik niet, dat ik het nog eens over zou willen doen,’ was Rudi van mening. ‘Vreselijk, zoveel angst ik heb uitgestaan.’

Roen lachte.

‘Ik heb je dat al eens eerder gezegd, Rudi, jij bent nu eenmaal een man des vredes. Je kunt bijvoorbeeld urenlang bij een zonnedauwplantje zitten, om het verteren van een insect gade te slaan. Ik houd meer van actie en het gevaar trekt me aan. Ja, ik zou het best nog eens willen meemaken, ook al kreeg ik er geen cent voor.’

‘Het echte detectivebloed,’ bromde Gerhardts. ‘Het zou zonde zijn, als je een ander vak gekozen had. Een ding zou ik je echter op het hart willen drukken. Vrees het gevaar niet, maar spring er ook niet lichtzinnig mee om.’

‘Dat zal de grondregel van mijn toekomstige leven zijn,’ beloofde Roen ernstig, ‘want ik wil net zo’n goed speurder worden als u en dat kan niet, als een snelle kogel een eind aan mijn leven maakt.’

‘Afgesproken,’ zei Gerhardts en drukte hem de hand, ‘dan beschouw ik je van nu af als mijn vaste medewerker.’ En met een stevige handdruk werd deze overeenkomst bezegeld.

 

* * *