11. In de macht van Babyface Crimson

 

In minder dan vijf minuten was het gebeurd. Roen lag op de grond, de handen op de rug geboeid en verder helemaal met touw omwikkeld, een vieze prop in de mond. Zijn hart bonsde zo hevig, dat hij bang was, dat het zou springen. Het angstzweet brak hem aan alle kanten uit. Een hevige benauwdheid overviel hem en de prop in zijn mond bezorgde hem een misselijk en wee gevoel. Maar dat alles duurde maar even en tot zijn grote verwondering was hij spoedig zo kalm, alsof hij thuis in zijn bed lag na te denken over een benauwde droom. Maar een droom was het niet.

Hij draaide zijn hoofd opzij en zag twee, drie mannen, die over een liggende gedaante stonden gebogen. Het was Redwood, de Engelse detective. De mannen richtten zich op en een van hen zei vragend:

‘Moeten ze nog geblinddoekt worden, chef?’

‘Niet nodig,’ klonk een stem, die hij direct als die van Crimson herkende. ‘De mist zorgt er wel voor, dat ze niets kunnen onderscheiden. Klaar allemaal? Oppakken dan en naar het hoofdkwartier. Bij onraad fluit ik drie keer. Zorg dan, dat je met je last verdwijnt.’

Ze werden weldra een donkere trap opgedragen en daarna tamelijk onzacht op een houten vloer gesmeten. Bepaald bevonden ze zich in een kamer, die nooit gelucht werd, want het rook er muf en schimmelig, of er ergens iets stond te bederven. Roen kon niets onderscheiden, want ’t was er stikdonker. Er werden een paar woorden gefluisterd. Dan sloeg een deur dicht. Een sleutel werd omgedraaid in een slot. Voetstappen verwijderden zich. Een diep stilte daalde neer, een stilte, waarin alleen hun hijgende ademhaling hoorbaar was. Minuut na minuut verstreek. Ineens kreeg Roen een hartklopping van schrik, want vlak naast zijn oor klonk plotseling zacht de stem van Redwood:

‘Hè, hè, dat propje is er uit. Nu kan ik tenminste vrij de frisse lucht inademen. Wie lacht daar? Tjonge, we zitten er lelijk in, lui. Het liep allemaal zo gesmeerd, dat ik al dacht, de vogels geknipt te hebben. Maar nu hebben ze de vogelaar geknipt en het is de grote vraag, of ze ons ooit weer van de vrije buitenlucht zullen laten genieten.’

Hij zweeg een ogenblik en zette dan zijn eentonige alleenspraak voort.

‘We blijven zo lang mogelijk onze rol volhouden. Jullie kennen me natuurlijk niet. Best mogelijk, dat ze me vrijlaten. Stel je die grap voor! Ssst, daar komt iemand. Mondje dicht, jongens.’

Bij de deur stond Crimson, in gezelschap van een paar ongure typen. Hij hield zijn armen over de borst gevouwen, als wijlen Napoleon, keek een tijdje naar de liggende gestalten en zei spottend:

‘Zo, zo, zijn de muisjes toch in de val gelopen?’

Op het horen van zijn stem barstte Redwood meteen op jammerende toon los:

‘Laat me los, mister Crimson. Ik heb niets met de hele zaak uit te staan. Bood alleen aan, de heren te geleiden. Tien dollar is ruim twee pond. Die verdien je niet alle dagen. Maar verder heb ik niets gedaan. Ik weet niet eens, waar het over gaat. U moet me vrij laten, mister Crimson.’

‘Zwijg,’ beet Crimson hem toe en deed een paar stappen in zijn richting, ‘ik ken jou niet, vriend en dat vind ik al verdacht. Ik mag dan niet de naam van alle jongens weten, maar ik heb een goed geheugen voor gezichten. Geloof niet, dat ik je ooit eerder gezien heb. Hoe komt het dan, dat je mij bij de naam kent?’

‘Wie kent de grote Crimson niet?’ jammerde Redwood.

‘In ieder huis wordt zijn naam met eerbied genoemd, als de grootste man van deze eeuw. Laat me lopen, mister Crimson.’

Crimson glimlachte gevleid, maar riep dan toornig:

‘Zeg, had jij geen prop in de mond? O, heb je die er uit weten te werken? Enfin, dat is niet zo erg. Verwijder ook de proppen bij de andere gevangenen, Jimmy. Ze moeten niet kunnen zeggen, dat ik ze niet netjes behandeld heb. In het hiernamaals, bedoel ik natuurlijk.’

‘Verwijder ook de touwen,’ gelastte Crimson.

Ook dit bevel werd snel ten uitvoer gebracht en de gevangenen kregen verlof, op hun benen te gaan staan. Dat deden ze maar al te graag en toen keken ze in de lopen van de brownings, die Crimson en de anderen met vaste hand op hen gericht hielden.

‘Fouilleer ze, Jimmy, maar stuk voor stuk. Begin maar met de jongen.’

De geoefende vingers van Jimmy voelden Roens zakken na en tastten zijn lichaam af. Er kwam niets anders te voorschijn, dan een bijna leeg pakje sigaretten, een doosje lucifers en een zakdoek.

‘Erg onschuldig,’ lachte Crimson, ‘te onschuldig zelfs. Draag jij nooit iets anders bij je, jongeman? Geen portemonnee, geen zakmes en dergelijke?’

Roen streek met de rechterwijsvinger langs de neus en antwoordde dan onverschillig:

‘Die zitten in mijn andere pak.’

‘Zo, zo, zitten die in je andere pak? Is dat zo mooi als dit? Het zit je anders keurig. Net, of je het altijd gedragen hebt. En je Engels is niet kwaad. Alleen nog een beetje ongeoefend, terwijl het Amerikaans accent ontbreekt. Je vergeet toch niet, dat je uit Amerika komt, uit Chicago?’

Hij lachte daverend, maar beet de lach plotseling af, want Gerhardts viel woedend uit:

‘Wat moet die poppenkast allemaal betekenen? Reken erop, vriend, dat ik me bij de Amerikaanse consul zal beklagen. Denk je, dat een Amerikaans burger zich alles maar laat welgevallen? Wat ben je eigenlijk, een handelaar of een struikrover? Geef op die schilderijen en ik zal je eerlijk betalen. Vergeet niet, dat we onder bewaking staan. Stom genoeg heb ik die inspecteur Woodred weggestuurd, omdat ze hem bij Leoni liever niet zien, maar als we niet op tijd in ons hotel terug zijn, komt hij met de hele Yard op je af. Wat zou je ervan zeggen, als ik hem vertelde, dat je geprobeerd hebt, mij enige oude meesters te verkopen?’ Crimson bleef lachen. De hele situatie leek hem machtig veel plezier te doen.

‘Geef hem eerst maar een beurt,’ zei hij tegen Jimmy. Die fouilleerde hem snel en legde, behalve de revolver en een zakdoek, een sigarenaansteker, een koker sigaren en een dikke portefeuille op tafel.

‘Een revolver,’ zei Crimson sarcastisch. ‘Sinds wanneer draagt een gewoon toerist een revolver?’

Gerhardts grinnikte wat schaapachtig.

‘Die kregen we van die inspecteur. Voor de veiligheid, begrijpt u. Maar ik heb nog nooit met zo’n ding geschoten.’

‘Klinkt erg geloofwaardig,’ zei Crimson en leegde de portefeuille.

Behalve een paar brieven viel er een hele stapel bankbiljetten op tafel. Crimson bekeek de brieven. Er kwam iets onzekers over hem, toen hij vroeg:

‘U heet dus Patrick Mc. Allen?’

‘Precies. Ik ben een Ier van huis uit.’

Crimson werd nog onzekerder. Hij nam de bankbiljetten op, telde ze vlug en bromde:

‘Veertigduizend dollar, als ik goed gezien heb. Ik had niet gedacht…’

Hij zei niet, wat hij niet gedacht had, maar liet de bankbiljetten langzaam tussen duim en wijsvinger doorgaan, alsof hij in diep gepeins verzonken was. Even richtte hij zijn scherpe blik op Roen en bladerde dan verder. Het was doodstil in het vertrek. Het leek, of iedereen de adem inhield. Plotseling hield Crimson op met bladeren, trok een biljet uit de bundel, hield het tegen het licht bekeek het dan nauwkeurig en deed vervolgens hetzelfde met verschillende andere biljetten. Als een donderslag rolde dan zijn ruwe lach door de kamer en hij brulde:

‘Die is goed, nee maar, die is werkelijk goed. Daar had de geslepen Crimson zich bijna laten overdonderen. Veertigduizend dollar, maar allemaal valse biljetten! Ze zijn anders verduiveld goed nagemaakt, dat moet ik zeggen.’

‘Zeg eens,’ stoof Gerhardts op, maar de revolver maakte een kleine beweging, zodat hij precies op het voorhoofd van Gerhardts was gericht.

De ogen van Crimson stonden strak en koud, toen hij bitste:

‘Nog een enkel woord en de wijsvinger om de trekker krijgt zenuwkrampen. De anderen, Jimmy.’

Natuurlijk kwamen ook de revolvers van Redwood en Berings te voorschijn.

‘Ook van de inspecteur gekregen?’ vroeg Crimson op zijn vriendelijkste toon. ‘Hij heet Redwood, mister… eh…Mc. Allen en geen Woodred.’

Berings knikte slechts, maar Redwood begon weer te jammeren.

‘Laat mij het paffertje houden, mister Crimson. Wat moet ik zonder wapen beginnen? Ik weet toch al niet, hoe ik de eindjes aan elkaar moet knopen. Kunt u er niet een mannetje bij gebruiken? Ik wil alle werkjes opknappen en ik weet, wat gehoorzaamheid is.’

Crimson deed, of hij hem niet gehoord had. Hij veegde alles, wat op tafel lag, op een hoop bijeen.

‘Opbergen, Jimmy. De revolvers kunnen we goed gebruiken en de valse dollars misschien ook nog wel.

Jullie houden het stelletje wel onder schot, boys. Je schiet maar bij de eerste verdachte beweging en ook, als iemand zijn mond opendoet, zonder dat hem iets is gevraagd. Ik wou wel eens een ogenblik ongestoord praten. Kijk eens, gentlemen. Ik moet toegeven, dat we ons bijna bij de neus hadden laten nemen. Maar dank zij mijn geheugen voor schijnbaar onbenullige dingen, is dat niet gebeurd. Ik zag de jongeman met zijn vinger langs de neus strijken en dat verplaatste me ineens naar het lage landje aan de zee, dat ze Holland noemen. Ik was toen vrij wat ouder, dan ik nu ben en daarom stond een jongen heel beleefd voor me op, toen ik in een overvolle tram stapte. Die jongen nu maakte dezelfde beweging. Kijk eens, het is vrij eenvoudig, zijn uiterlijk te veranderen, voorbeelden te over hier, maar bepaalde gewoonten leer je pas na langdurige oefening af. Jullie moeten het daarom de jongeman niet kwalijk nemen, dat hij de boel verprutst heeft. Het was verstandiger geweest, hem thuis te laten.’

Het was Roen, of hij een slag voor zijn hoofd kreeg. Zijn benen begonnen als rietstengels te trillen. Met inspanning van al zijn krachten wist hij zich echter te beheersen. Toch kon hij niet verhinderen, dat er dikke zweetdruppels op zijn voorhoofd kwamen.

Crimson keek hem spottend aan.

‘Geneer je maar niet, jongen, want het is je eigen vader, die de doorslag heeft gegeven. Ik veronderstel tenminste. dat Mc Allen je vader is. We lieten jullie een minuut of tien wachten. Weet u nog, wat u zei, mijnheer Mc Allen? U wou liever niet in een gracht tuimelen of zo. In een gracht, zei u. Dat herinnerde me weer zo sterk aan dat gezellige stadje Amsterdam, dat ik mijn compagnon een seintje gaf. We lieten jullie staan en wachtten een stukje verder rustig op de jongens. Vanwege de mist duurde het zo lang, voor ze er allemaal waren. De rest hoef ik niet te vertellen, want die is bekend.’

Hij richtte zich plotseling op, stapte op Roen af en verwijderde met een ruk het snorretje.

‘Kijk, kijk, nu begin je waarachtig op het beleefde jongetje uit Amsterdam te lijken. Ik wed, dat de gelijkenis sprekend wordt, als je je eens goed gewassen en dat clowns-pakje voor je gewone kleren verwisseld hebt.’

Hij lachte genoeglijk, keek de anderen eens aandachtig aan en plaatste zich dan voor Redwood.

‘Zo, wou jij bij mij in dienst komen? Nou, dat kan. Maar ik heb een gruwelijke hekel aan snorren en baarden. Je neemt me toch niet kwalijk, wel?’

Twee felle rukken, snor en baard waren verdwenen.

‘Als je me nou,’ deed Crimson verbaasd, ‘is dat inspecteur Redwood niet, die me zo nijdig aankijkt? Ik dacht al, waar is dat inspecteurtje toch gebleven?’ Redwood lachte.

‘Het spijt me, Crimson, ik was graag bij je in dienst gekomen, dat begrijp je. Maar wees voorzichtig, kameraad. Ben ik niet op tijd terug, dan gaat de Yard me zoeken. En als de Yard iets gaat zoeken, dan vindt ze het gewoonlijk ook. En op die speurtocht konden ze misschien wel meer ontdekken, dan jullie lief is. Ik heb je derhalve een voorstel te doen.’

‘Laat horen,’ zei Crimson. ‘Ik neem het natuurlijk toch niet aan, maar we hebben de tijd en ik hoor wel eens graag een inspecteur, die in het nauw zit.’

‘Wel, Crimson,’ klonk het vriendelijk, ‘ik geef toe, dat je de eerste slag gewonnen hebt. Daarom stel ik je dit voor. Je laat ons ogenblikkelijk gaan en niet alleen ons, maar ook de jongen, die je gevangen houdt. Doe je dit, dan geef ik je mijn woord van eer, dat er geen vervolging tegen je ingesteld zal worden. We laten de man vrij, die we in Alkmaar gevangen houden en vergeten alles, wat er gebeurd is, de diefstal van de Rembrandt uit het Rijksmuseum en de ontvoering van Rudi Koendert.’

‘Ik neem liever het zekere voor het onzekere. Het kan best zijn, dat je je woord houdt, maar doden spreken in geen enkel geval.’

‘Gelijk heb je,’ antwoordde Redwood koel, ‘je kunt ons allemaal een kogel door het hoofd jagen, maar ik garandeer je, dat je in dat geval de strop om je nek hebt, voor je een week verder bent. Wees verstandig en neem het voorstel aan. Ik deed het, als ik in jouw schoenen stond.’

‘Je bent een brutale rekel, Redwood, maar het kan zijn, dat je gelijk hebt. Je voorstel is niet slecht, maar het voordeel ligt te veel aan jullie kant. Je vergeet, dat ik de winnaar ben. Ik zal het aannemen, als ik ook nog de Rembrandt krijg, die de jongeman me zo handig heeft weten te ontfutselen.’

‘Dan zou ik me medeplichtig maken aan diefstal,’ wierp Redwood heftig tegen.

Crimson haalde zijn schouders op.

‘Je hebt geen keus, waarde Redwood. Ik stel de voorwaarde, jullie niet. Geef me de Rembrandt en op mijn woord van eer, er zal geen haar op jullie hoofd gekrenkt worden. Zo niet, dan sterven er vijf mensen. Me dunkt, de keus kan niet moeilijk zijn. Jullie krijgen de vrijheid pas, als ik het schilderstuk in handen heb. Stuur een telegram naar Holland met het bevel, het doek onmiddellijk op te sturen.’

‘Daar kan ik niet over beslissen,’ gooide Redwood er uit.

‘Niet? Dan maar een van de anderen of allemaal samen. Mijn besluit staat in ieder geval vast, ik moet het schilderstuk hebben. Ik wil jullie echter wel tijd tot nadenken geven. Laten we zeggen, dat ik over een half uur het antwoord kom halen. Tot zolang kunnen jullie rustig overleggen. Alleen zul je me niet kwalijk nemen, hoop ik, dat we de touwtjes weer om jullie heen draaien. Vooruit, jongens en zo stevig, dat ze geen vin meer kunnen verroeren. Wee jullie gebeente, als er een weet los te komen. Je weet, dat daar de kogel op staat.’

‘Geen zorg, chef,’ zei Jimmy, ‘zij zouden de eersten zijn, die dat klaarspeelden.’

Het licht floepte uit en toen de voetstappen op de trap waren weggestorven, heerste er in het hele huis een diepe stilte, een stilte als van de dood. Niets duidde er op, dat er zich, buiten de gevangenen, nog een levend wezen in bevond.

‘Uitstel van executie,’ verbrak Redwood de stilte. ‘De Rembrandt is naar het museum terug, als ik het goed begrepen heb. En ik vrees, dat het verzoek, om het naar Engeland te sturen, niet ingewilligd zal worden, ook al wordt het nog zo vriendelijk gesteld.’

‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Gerhardts, ‘maar dat hoeven we Crimson niet aan zijn neus te hangen. We doen net, of we er mee akkoord gaan en krijgen daardoor een uitstel van een paar dagen. In die tijd kan er heel wat gebeuren. We zullen er in ieder geval de moed maar inhouden. De hoofdcommissaris zal wel alles in het werk stellen, om ons op te sporen.’

Berings zuchtte diep.

‘Dat zal hij zeker, Gerhardts. Begint hij toevallig met dit huis, dan hebben we een kans, dat we er levend afkomen.’

‘De boeven hebben hun werk goed gedaan,’ bromde Redwood. ‘Ik kan zelfs mijn vingers niet bewegen. Jammer, dat we maar een half uur de tijd hebben, anders zou ik proberen, bij mijn buurman de touwen door te knagen. Maar het idee zullen we onthouden. Zo gauw Crimson ons welterusten heeft gewenst, beginnen we allemaal te knagen, net als de ratten. Het is niet gezegd, dat het veel zal helpen, ook al zou het ons lukken, alle touwen los te krijgen. Maar ik zou het veel aardiger vinden, als ik eens flink met de handen om me heen kon zwaaien. Ik voel me nu net een zijderups, die zich pas ingesponnen heeft.’

‘Een half uur is gauw om,’ mompelde Berings. ‘Wat moeten we aanstonds zeggen, als die vent met zijn steekogen terugkomt, en aan wie moeten we de boodschap sturen?’

Even was het stil.

‘Moeilijke kwestie,’ vond Berings. Het moet voor Crimson natuurlijk net lijken, of het echt is.’

‘Mevrouw Groeningen dan,’ stelde Roen aarzelend voor. ‘Crimson zal dat heel gewoon vinden, want hij weet, dat ik daar logeer.’

Plotseling hoorden ze voetstappen op de trap. De deur ging open en het licht flitste op.

‘De tijd is voorbij,’ klonk de stem van Crimson. ‘Jullie kunnen het natuurlijk niet controleren, maar ik heb precies een half uur gewacht. Mag ik van een van de heren het antwoord vernemen?’

Gerhardts richtte zijn hoofd iets op en zei gedwee:

‘Verder praten heeft geen nut. Er rest ons niet anders, dan uw voorstel aan te nemen. Zegt u maar, wat er gebeuren moet.’

Crimson lachte vergenoegd.

‘Zo, de heren zijn toch mak geworden, zie ik. Er hoeft niets te gebeuren, mister Mc. Allen. Zegt u alleen maar, aan welk adres ik het telegram moet sturen. Het is al kant en klaar.’

Gerhardts gaf het adres van pension ‘Brem en Gagel’ op.

Crimson begon te grinniken, zachtjes eerst, maar al spoedig daverde zijn satanische lach tegen de wanden van het kale vertrek.

‘O, o,’ steunde hij ten slotte, ‘wat een kostelijke grap. Dachten jullie nu werkelijk, dat ik zo onnozel zou zijn, een telegram weg te sturen, zodat die mevrouw Groeningen op haar zeven gemakken de politie kon waarschuwen? Het schilderstuk zou dan wel naar Engeland komen, maar door zo’n kordon agenten omgeven, dat het niet mee zou vallen, er doorheen te glippen. Neen, neen, Crimson loopt er niet in. Weet je, wat hij doet? Hij gaat zelf naar het opgegeven adres, haalt de mooie Rembrandt, smokkelt hem naar Engeland, zoekt de andere oude meesters bij elkaar en maakt een trip naar Amerika.’

‘Nadat je ons eerst vrijgelaten hebt,’ zei Redwood dreigend.

Crimson giechelde.

‘Natuurlijk, natuurlijk, als ik goed gehumeurd ben, tenminste.’ Hij lachte dat het daverde en vroeg dan zoetsappig:

‘Heeft een van de heren misschien nog iets te zeggen of vragen? Gauw dan, want ik wou nog graag een paar uurtjes slapen, voor ik naar Holland vertrek. En jullie zullen ook wel naar je bed verlangen.’

Hij stapte op Roen toe, schopte hem tegen zijn been en zei:

‘Wil je me maar gauw even zeggen, waar ik de Rembrandt kan vinden? Ik heb een hekel aan zoeken, vooral in het donker. Nou, komt er nog wat? Probeer me niet voor de gek te houden, want dan ben je nog niet jarig, als ik terugkom. Kort en bondig, waar heb je de Rembrandt verstopt?’

Roens gedachten hadden koortsachtig snel gewerkt. Hij begreep, dat hij iets moest zeggen, wat aannemelijk was en ook, dat hij direct moest antwoorden, omdat Crimson anders argwaan zou krijgen. Daarom flapte hij er het eerste het beste uit, wat hem in de gedachte kwam.

‘In de kelder, mijnheer Crimson. Als u de gang binnenkomt, de eerste deur aan uw rechterhand onder de trap. In de linkerhoek ligt een hoop steenkool. Die moet u verwijderen en dan de tegel in de hoek oplichten. Als u uw hand erin steekt, kunt u het doek er zo uittrekken.’

Het klonk allemaal zo echt, dat Crimson tevreden gromde:

‘Je hebt het goed verstopt, jongeman. Geen wonder, dat we het niet konden vinden. We dachten eigenlijk, dat het ergens buitenshuis was. Bedankt voor je inlichtingen. Ik mag wel een schop meenemen, om die kolen aan de kant te werken.’

‘Er staat een schop achter de schuur,’ zei Roen plompverloren.

Crimson grinnikte.

‘Is het heus? Ik denk toch niet, dat ik er gebruik van maken zal, want het maakt zo’n lawaai, zie je? Nu, dan ga ik maar. Zal ik de groeten van je overbrengen? Het spijt me, dat ik de heren geen avondmaal kan aanbieden en dat ze het zonder drinken en voedsel moeten stellen, tot ik terugkom. Tot ziens dan, heren en veel genoegen. Neen, blijft u maar liggen, ik kom er wel uit.’

‘Een gevaarlijk mens,’ zei Gerhardts. ‘Het zou een zegen zijn, als zo iemand achter slot zat.’

‘Dat is zeker,’ gromde Redwood. ‘Maar daar zijn wij niet mee geholpen. We weten nu in ieder geval dat wij bij hem niet op genade hebben te rekenen. Onze enige hoop is de Yard. Gelukkig hebben ze nog een dag en een nacht de tijd, want Crimson kan op zijn vroegst overmorgen terug zijn. En de hoofdcommissaris weet, dat ik bij Leoni ben geweest. Als hij die gluiperige Italiaan met zijn rattensnuit de duimschroeven aanzet, heb je kans, dat hij door de mand valt.’

Roen begreep drommels goed, dat Redwood dit maar zei, om hem en de anderen moed in te spreken, maar dat ze er stuk voor stuk van overtuigd waren, dat de kans op ontsnapping heel gering was.

‘Zo,’ klonk weer de stem van Redwood, ‘ik lig eindelijk op mijn zijde. Proberen jullie het ook, dan kan de knaag-partij beginnen. Rol je naar mij toe, Gerhardts. Toe maar, eerst je spieren spannen en dan plotseling los laten. Juist, je ligt precies tegen me aan. Ik heb het koord om je polsen te pakken. Het kan niet mooier. Als dat door is, heb jij ons in een minimum van tijd bevrijd en dan zullen we zien, dat we zo geruisloos mogelijk uit dit rattenhol vandaan komen. Maar het kan wel een uur of wat duren. Die touwen hebben de gewoonte, onhebbelijk taai te zijn en ik heb, jammer genoeg, geen knaagdierengebit. Daar gaat-ie dan.’

In de stilte, die nu volgde, hoorden ze plotseling voetstappen en gemurmel op de trap.

‘Zo,’ zei een slaperige stem die ze als die van Jimmy herkenden, ‘we zullen de heren dan eindelijk maar eens op hun nachtrust leggen. Je neemt ons toch niet kwalijk, dat we jullie zo lang alleen gelaten hebben? We waren een spelletje aan het kaarten, zie je en dat moest eerst uit. Aanpakken maar, jongens.’

‘Hoor eens even,’ riep Redwood en snel achter elkaar ratelde hij af: ‘Weten jullie, wie Crimson is? Een doortrapte schurk, die van plan is, er alleen met de buit vandoor te gaan. En bovendien iemand, die zich aan zijn mannen niets gelegen laat liggen. In Holland zit een zekere Frederiks in de gevangenis, toen hij Crimson hielp ontvluchten. Weet je wat jullie chef zei, toen we voorstelden, hem voor de gevangen jongen te ruilen? Dat ze hem maar aan reepjes moesten snijden en inzouten. Maar dat verhaal was natuurlijk niet voor jullie bestemd.’

‘Aardig verhaal,’ zei Jimmy, ‘maar ik geloof er geen snars van.’

Achter hem klonk een dreigend gemompel.

‘Houd je gedekt,’ snauwde Jimmy. ‘Laat het waar zijn, wat dan nog? Jullie weten net zo goed als ik, dat Crimson ons allemaal te glad af is. Je kunt hem ontrouw worden, maar zo zeker, als je een moeder hebt gehad, ligt je lijk de volgende dag in de Theems. Moet ik je nog voorbeelden noemen?

Mij krijg je niet te grazen, Redwood. Het is jou er natuurlijk alleen maar om begonnen, om vrij te komen en dan reken je niet alleen Crimson, maar ons allemaal in. Aanpakken, mannen. Als je nog een mond opendoet, loop ik meteen naar Crimson en dan zeg je hem maar in zijn gezicht hoe je over hem denkt. Eerst de proppen. Stel je voor, dat er een stille langs komt en ze beginnen in koor te gillen. Komt er nog wat van?’

Grommend nog gehoorzaamden de bendeleden. Ze namen de gevangenen op, na ze een prop in de mond geduwd te hebben, droegen ze de trap af, liepen een gangetje door en dan ging het weer een trap af. Opnieuw doorliepen ze een lange gang. Daar ging plotseling het licht uit en nu werden ze een koele, kelderachtige ruimte binnengedragen, waar ze neergelegd en met een apart touw aan een ring in de muur vastgemaakt werden.

Zwijgend verlieten de mannen de ruimte. Een deur ging knarsend dicht, grendels werden verschoven, de voetstappen stierven weg en dan was het stil.

‘Weer mislukt,’ dacht Roen, die uit alle macht probeerde, de vieze prop met zijn tong weg te duwen. ‘Toch slim van Redwood, om de zaak op die manier aan te pakken. En wie weet, werken zijn woorden nog door als een langzaam vergif. Het kan best zijn, dat ze morgen tot andere gedachten zijn gekomen.’

Die gedachten schonken hem zoveel troost, dat hij zijn ogen sloot en probeerde te slapen.