HOOFDSTUK XI

 

Nelis geeft toe

 

Toen de knechts van Nelis de drukkerij hadden verlaten, ruimde deze eerst de boel nog wat op. Niet dat hij zo netjes was, maar hij wilde tijd winnen om na te kunnen denken, want boven op het zolderkamertje zaten Jos en de Belg op hem te wachten. Eindelijk deed hij dan de knip op de deur en zette de blinden voor de ramen. Hij was wei niet van plan om toe te geven en die avond de drukpers in werking te stellen, maar die luiken kon je beter elke avond voor de ramen zetten dan zo nu en dan maar eens als er iets versierd moest worden. Tenslotte sjokte hij dan naar boven en ging tegenover Jos aan de tafel zitten. Een tijdlang zwegen de drie mannen, toen schraapte Jos zijn keel en zei: 'Hoe denk jij er nu over, Nelis?'

'Dat weten jullie best, ik wil nog een paar maanden wachten,' bromde Nelis.

De Belg knikte bedachtzaam met het hoofd, maar Jos barstte los: 'Jij hebt makkelijk praten, maar ik zit aan de grond, ik heb geld nodig.'

'Dat is dan je eigen schuld, want je maakt alles direct op,' vond Nelis.

'Dat zijn mijn zaken en daar moet jij buiten blijven,' blafte Jos, 'en bovendien valt die Rie mij ook telkens lastig. Ze wil geld hebben en liefst ’n hele hoop tegelijk.'

'Dat willen we allemaal,' zei Sjef en keek vragend naar Nelis.

'Nou hoor je het. Sjef vindt ook dat wij het moeten doen,' zei Jos.

'Dat heb ik helemaal niet gezegd, maar als die tientjes goed uitvallen, wil ik proberen naar Amerika of Canada uit te wijken en daar opnieuw te beginnen. Als ik nog een half jaar op dat zolderkamertje moet zitten, ga ik dood,' zuchtte Sjef.

Weer bleven de drie mannen een tijdlang voor zich uit zitten staren en toen zei Jos: 'Als jij het niet doet gaan we naar een ander. Wij hebben het papier en een goed cliché. Het is alleen maar de kwestie om die dingen even af te drukken.'

'Zo, dacht jij dat. . . mooie jongen . . . en geloof jij dat het papier hier weer uitkomt. . . vergeet dat maar rustig,' zei Nelis en keek dreigend naar Jos.

'Wou jij mij soms uitschakelen!' brulde Jos en boog zijn bovenlijf naar Nelis toe.

'Er wordt hier niemand uitgeschakeld . . . jij krijgt heus je portie wel, maar voorlopig worden er geen briefjes van tien gedrukt. Ik voel dat ze op me lopen te loeren.'

'Jij bent een heel goeie drukker, maar voor de rest ben je waardeloos. Weet je nog wel in Heukelaar toen wij het papier vonden?' teemde Jos.

Met een ruk schoot Nelis overeind en greep Jos bij de arm vast. Die was ook gaan staan en keek Nelis strak aan. Met een zucht liet Nelis de arm los en liet zich op de stoel terugvallen. De Belg had toegekeken en bromde: 'Als jullie nu maar flink ruziemaken, komt de zaak wel voor elkaar.'

'Gelijk heb je, maar met die gozer kun je niets versieren. Altijd ziet-ie spoken. Nu lopen ze weer op hem te loeren. Waarom denk je dat eigenlijk?'

'Dat weet ik niet, maar ik voel dat het mis gaat.'

'Wij hebben ook veel te lang gewacht. Wij moeten spijkers met koppen slaan, dat papier begint op je zenuwen te werken. Het moet hier weg en liefst in de vorm van briefjes van tien. Het cliché kan dan vernietigd worden, Sjef gaat naar Amerika en zelf ben ik ook van plan om voor een paar jaar te verdwijnen.'

'Jullie willen mij zeker met de brokken laten zitten?' bromde Nelis.

'Je bent juist zelf bezig om je in de rotzooi te werken met je eigenwijsheid. Zet vanavond nog dat cliché in de pers en gooi die paar biljetjes eruit, dan ben je ervan af.'

'Jij denkt dat het een kwestie van een paar uur is, maar dat heb je mis. Het zijn er hondderdduizend,' bromde Nelis.

'Dan werken wij vannacht door. Als dat ding eenmaal draait gaat het vanzelf,' vond Jos.

'In één nacht krijg je het ook niet voor elkaar.'

'Dan doen wij het in twee of drie nachten. Als je nog een paar maanden wacht kom je toch weer voor hetzelfde feit te staan.'

'Ta, dat blijft eender,' zei de Belg.

'Laten wij er dan vannacht een duizend of wat doorjagen en de rest later doen,' stelde Jos voor.

Nelis schudde het hoofd en bromde: 'En toch doe ik het niet . . . ik voel dat het fout gaat.'

'Jij bent een stomme idioot,' stoof Jos op en wilde nog meer zeggen, maar er werd gebeld.

De drie mannen bleven doodstil zitten en keken elkaar vragend aan. Toen werd er voor de tweede maal gebeld. Nelis gaf de Belg een wenk, die geruisloos in de donkere kamer verdween. Toen liep hij de trap af om open te gaan doen. Jos bleef in het donker boven aan de trap staan, om te horen wat er aan de hand was. Het kon net zo goed een late klant zijn, want sommigen wisten wel dat Nelis boven de drukkerij woonde.

Zachtjes sloop deze naar beneden en keek door het raampje van de deur wie er was. Er stond een dame voor de deur en een eindje verder zag hij een taxi staan.

Zeker een spoedbestelling, dacht hij en draaide het licht in de gang op. Vervolgens deed hij de deur open en liet de dame binnen. Deze deed zelf de deur achter zich dicht en keek Nelis onderzoekend aan. Toen fluisterde ze: 'Jos is zeker ook hier?'

Nelis keek haar stomverwonderd aan, want dit was wel het laatste dat hij verwachtte. Hij stotterde: 'Jos? Ik ken geen Jos, wie bent u eigenlijk?'

'U bent toch de eigenaar van ,De Concurrent’?'

'Ja, dat ben ik,' bromde Nelis.

'Dan weet u ook heel goed wie Jos is en ik denk zo dat hij bij u boven zit. Zeg maar dat Rie er is.' Het was net of Nelis een harde stomp in het gezicht kreeg. Dit was dus die Rie met wie Jos gewerkt had en die wist zijn adres. Misschien wist ze ook wel dat hier de valse tientjes gedrukt werden en mogelijk had die stomme Jos wel verteld dat het kostbare papier in de drukkerij verborgen was. Hij kreeg een aanvechting om de vrouw de deur uit te smijten en er zelf ook vandoor te gaan, maar hij bedwong zich en vroeg: 'Heeft Jos u mijn adres opgegeven?'

'Nee, maar ik weet het toch wel,' lachte Rie.

'Hoe weet u dat dan?' vroeg Nelis verder.

'Dat zou ik ook wel eens willen weten!' riep Jos, die zachtjes de trap was afgeslopen.

Rie schrok toen ze het vertrokken gezicht van Jos zag, maar ze herstelde zich en zei: 'Ik kwam eens vragen hoe het ermee staat, want jij bent nooit thuis en ik heb geld nodig.'

'Hoe wist jij dit adres?' blafte Jos en pakte haar bij de arm vast.

'Dat gaat je niet aan, maar ik weet het,' zei Rie en keek Jos en Nelis triomfantelijk aan.

Nu greep Nelis haar andere arm beet en met zijn gezicht vlakbij haar siste hij: 'Heeft hij je dat verteld . . .? Vooruit . . . zeg het.'

'Ik heb het zelf uitgezocht,' hakkelde Rie, die zich in het portaaltje met de twee woest kijkende mannen niet erg veilig voelde.

'Hoe?' vroeg Jos en schudde haar aan de arm door elkaar.

'Als jullie me loslaten zal ik het vertellen,' zei Rie, waarop de mannen haar armen loslieten.

Eerst wreef ze nog demonstratief over haar armen en toen zei ze zachtjes: 'Uit het telefoonboek.'

'Hoe wist je mijn nummer?' vroeg Nelis en keek vuil naar Jos.

Rie zag het en zei: 'Hij heeft het mij niet gezegd en toch weet ik het van hem. Toen hij in Dordrecht jouw nummer opbelde, zag ik door de ruit van de

telefooncel welke cijfers hij draaide.'

Dat moesten Jos en Nelis eerst verwerken en Rie maakte van de gelegenheid gebruik om te vragen wanneer ze eindelijk geld kon krijgen.

Van nijd werd Jos krijtwit en terwijl hij zich naar de vrouw overboog, siste hij: 'Het liefste zou ik je hersens inslaan en misschien doe ik het nog wel ook.'

Rie lachte hem in zijn gezicht uit en zei: 'Pas op . . . er staat buiten een taxi te wachten en als ik binnen tien minuten niet terug ben, belt de chauffeur de politie op'

'Heb je hem dan gezegd wat je hier ging doen?' vroeg Nelis terwijl hij Jos achteruit trok.

'Ik heb de chauffeur verteld, dat ik ruzie heb met mijn man. Hij denkt dat deze hier woont en dat het misschien tot vechten komt. Daarom belt hij de politie op als ik binnen de tien minuten niet terug ben, dus vermoorden kunnen jullie me niet.'

Jos en Nelis stonden sprakeloos, maar ze begrepen wel dat ze machteloos waren. Door de taxichauffeur was Rie veilig. Nelis haalde zijn portefeuille te voorschijn en nam er een briefje van honderd uit. Voordat hij het aan Rie gaf, liet hij het aan Jos zien en zei: 'Ik reken later wel met jou af.'

Toen gaf hij het biljet aan Rie en zei dreigend: 'Als je hier nog één keer durft te komen, sta ik niet voor de gevolgen in . . . je bent gewaarschuwd.'

Rie nam het biljet in ontvangst en deed het in haar tas. Toen draaide zij zich om, deed de deur open en zei: 'Als ik geld nodig heb, zal ik je opbellen en anders kom ik wel even langs.'

Voordat Nelis of Jos nog iets konden zeggen, sloeg de buitendeur al achter haar dicht en hoorden ze even later de taxi wegrijden.

In het portaal keken de beide mannen elkaar aan.

Jos zag nog krijtwit en Nelis trok zenuwachtig met zijn mond. In machteloze woede balde hij de vuisten, maar dat hielp niet, want Rie had hen in haar macht. Ze wist het adres en kon wel op haar vingers uittellen dat hier ook de bankbiljetten waren gedrukt.

Gelukkig wist ze niets van het gestolen papier af, anders was hun leed niet meer te overzien.

Nelis draaide het licht in het portaal uit en zei: 'Ik wist al vooruit dat het verkeerd zou gaan . . . je had die vrouw er nooit bij moeten halen en dan laat je nog zo stom zien welk nummer je draait.'

'Ik wist toch niet dat ze stond te loeren. . . zou je ze niet?'

'Daar had je op moeten letten, van die vrouw kan je alles verwachten. Ze heeft ons te pakken wij zitten lelijk in de boot,' zuchtte Nelis en liep langzaam de trap weer op.

Toen ze boven op het zolderkamertje waren, riepen ze tegen Sjef dat hij weer te voorschijn kon komen.

'Wie was dat?' vroeg de Belg.

'Niks bijzonders . . . een klant,' weerde Nelis af, maar Jos zei: 'Laten wij het maar vertellen . . . het was die vrouw . . . ze is achter het adres gekomen.'

'Welke vrouw?' vroeg Sjef.

'Die in Amsterdam de briefjes gewisseld heeft,' lichtte Jos in.

De Belg floot tussen de tanden door en keek Jos en Nelis vragend aan.

'Het wordt bloed- en bloedlink,' steunde Nelis en liet het hoofd op zijn handen rusten.

'Hoe is ze erachter gekomen?' wilde Sjef weten.

'Van hem,' zei Nelis en wees met zijn duim naar Jos.

'Toen ik Nelis opbeide heeft ze gezien welke cijfers ik draaide,' legde Jos uit.

'Maar dan wist ze dit adres toch nog niet?' vond de Belg.

'Dat is een klein kunstje. Je draait gewoon het nummer en dan hoor je wel met wie je spreekt. Je zegt dan verkeerd aangesloten of zo iets en dan zoek je later in het telefoonboek de naam op en weet je gelijk het adres. Misschien heeft ze Nelis zelf wel aan de lijn gehad. Kan jij je dat niet herinneren?'

Nelis dacht even na en mompelde toen: 'Een tijdje terug heeft er wel een vrouw opgebeld met een verhaaltje dat ze een verkeerd nummer gedraaid had.'

'Nou, dat was ze,' zei Jos, 'per slot van rekening heb jij dan nog zelf je naam gezegd en niet ik.'

'Welja, geef een ander de schuld maar . . . je had moeten zorgen dat die tante je niet op de vingers kon kijken toen je mijn nummer draaide. Je had ze er trouwens helemaal niet bij moeten halen . . . ik ben daar altijd tegen geweest . . . dat weet je ook wel,' zei Nelis,

'We moesten er maar gelijk een eind aan maken, die vrouw weet te veel,' vond Sjef.

'Wou je ze vermoorden?' vroeg Jos onverschillig, 'ik bedoel meer om die biljetten te drukken en er dan vandoor te gaan,' zei Sjef.

Nelis sloeg hard met zijn vuist op tafel en gromde woest: 'Haal dat cliché maar tevoorschijn . . . vannacht moet het gebeuren.'

'Zo mag ik het horen,' zei Jos en gaf Nelis een klap op de schouder.

'Maar dan is het ook afgelopen. We knappen er voorgoed mee af. Wij delen met z’n drieën en ieder zoekt zijn eigen weg,' zei Nelis.

'En die vrouw dan?' vroeg Sjef.

'Die past heus wei op, want anders draait ze zelf ook de kast in. Als dat cliché vernietigd is en die vellen papier weggewerkt, kunnen ze Nelis niets maken, want hij heeft geen biljetten uitgegeven, zoals ik. Getuigen zijn er dus niet en aan die verklaring van Rie heeft de politie geen houvast, want ze heeft niets van dat drukken gezien en denkt het alleen maar.'

Nelis bromde wat, maar hij zag toch wel in dat Jos gelijk had. Uit een kast haalde hij een fles en schonk drie glaasjes vol. Toen stond Sjef op om het cliché te gaan halen. Nelis en Jos waren toch wel nieuwsgierig waar hij dat al die tijd verstopt had.

Tot hun verbazing liep de Belg naar de kachel toe en schoof die een eind opzij. Vervolgens trok hij de kachelpijp uit de schoorsteen en stak zijn arm erin. In het rookkanaal waren een paar vooruitstekende stenen en daarop had Sjef het cliché verborgen. Eerst had hij het in een blikken doos gedaan zodat het niet kon beschadigen. Hij blies het roet van de doos af en deed hem open. Met een plechtig gebaar haalde hij het cliché uit de doos en gaf het aan Nelis.

Nadat ze nog een glaasje hadden gedronken, gingen ze naar beneden. Via de binnendeur kwamen ze in net kantoortje achter een stapel dozen terecht en vandaar in de drukkerij. Eerst keek Nelis nog of alle luiken goed voor de ramen zaten en toen knipte hij de lichten aan.

Daar het toch voor de laatste keer was, lieten ze Jos de geheime bergplaats achter het losse paneel zien, waar het papier lag.

Een half uur later hadden ze de eerste vellen papier op maat gesneden en het cliché in de drukpers gezet. De eerste afdrukken maakten ze op een gewoon velletje wit papier en nadat ze het cliché hadden bijgesteld, waren de Belg en Nelis van oordeel dat de afdruk nu goed was. Hierop stelde Nelis de pers in werking. Regelmatig duwde de drukpers de tientjes naar voren, die door Jos en de Belg werden geteld en ingepakt. Nelis zelf hield de pers in de gaten en lette goed op dat de afdrukken scherp bleven.