HOOFDSTUK IX

 

Bram en Eddy volgen het spoor

 

'Als wij nou link zijn, dan neem jij het eerste deel van de ,Schatgravers’ en ik het tweede, dan kan je ze tenminste achter elkaar uitlezen,' zei Bram en keek Eddy aan met een gezicht waar de linkheid duimendik op lag.

'Zouden ze dat niet in de gaten hebben en waarom kan je eigenlijk de volgende week dat tweede deel niet huren?' vroeg Eddy.

'Man, ik lees zo’n deeltje in één dag uit en dan moet ik een hele week wachten voordat ik aan het tweede deel kan beginnen.'

'Je moet ook iedere dag een hoofdstuk of een paar hoofdstukken lezen, dan heb je het aan het eind van de week net uit.'

'En dan ben je het begin weer vergeten,' bromde Bram.

Ze waren op hun wekelijkse tocht naar de bibliotheek om boeken te ruilen en Bram had zijn zinnen op de 'Schatgravers' gezet. Volgens een van de jongens van school was het een moordboek, maar het waren twee delen en dat vond Bram vervelend. Als hij eraan begon, moest hij het ook in één ruk uit kunnen lezen om te weten hoe het afliep en niet een week later. Daarom had hij het trucje verzonnen om ieder een deel te lenen en het dan om de beurt te lezen.

'Wie leent nu het eerste deel?' vroeg Eddy.

'Dat zal ik wel doen,' vond Bram.

'En wie leest het dan eerst?' wilde Eddy weten.

'Natuurlijk wie het huurt.'

'Dan ben ik dat, anders gaat de film niet door,' besliste Eddy.

'Laten wij erom loten,' stelde Bram voor.

Eddy keek hem eens aan en vroeg: 'Hoe loten we, want de vorige keer heb je me genept . . . daar ben ik later pas achter gekomen.'

'Wanneer was dat dan?' vroeg Bram huichelachtig, 'wat heb ik toen gedaan?'

'Dat weet je heel goed. Wij hadden met voetballen de bal in de tuin van mijnheer . . . hoe heet-ie ook weer geschopt en toen zouden we loten wie hem terug ging vragen, want wij waren bang voor een pak slaag.'

'Ja, jij, maar ik niet,' zei Bram.

'Waarom moesten wij er dan om loten?'

'Omdat jij dat zo graag wilde, maar wat mankeerde er aan dat loten?'

'Jij maakte twee briefjes en zou op het ene een 1 zetten en op het andere een 2. Wie het briefje met de 1 trok, moest de bal terug gaan vragen . . . weet je het nog?'

'Ja, ik kan het mij vaag herinneren,' mompelde Bram.

'Ik trok natuurlijk het briefje met de 1 erop,' ging Eddy verder.

'Dan had je ook het andere moeten nemen.'

'Dat bleef hetzelfde, want op dat andere briefje had je ook een 1 gezet . . . is het waar of niet?'

Bram grinnikte en vroeg: 'Hoe weet je dat?'

'Omdat jij zo dom was om die briefjes op straat te gooien en ik raapte ze later op . . . zo maar . . . toevallig . . . en toen ik ze openvouwde stond er op ieder briefje een 1.'

'Wat doe je ook aan mijn briefjes,' stoof Bram op en keek of hij het grootste gelijk van de wereld had. Eddy zuchtte en vroeg: 'Hoe loten we?'

'Zeg jij het maar.'

'Goed, ik zet op het eerste blad van dit boek een 1 of een 2 en als jij het raadt, huur jij het eerste deel van de ,Schatgravers’ en ik het tweede . . . aangenomen?'

'Top,' zei Bram en bleef stilstaan.

'Draai je dan om en wacht tot ik klaar ben,' commandeerde Eddy en haalde een potlood uit zijn zak.

Bram draaide zich om en Eddy schreef op de eerste bladzijde van het boek een cijfer.

'Nog niet klaar,' mopperde Bram, die het alweer te lang duurde.

'Ja, zeg het maar . . . een 1 of een 2.'

Bram keek Eddy een hele tijd aan en probeerde in zijn ogen te lezen, welk cijfer deze op het blad had gezet. Die vertrok geen spier van zijn gezicht en bromde: 'Komt er nog wat van?'

Bram telde op de knopen van zijn jas af 1, 2, 1, 2, en brulde toen: 'Twee!'

'Mis,' grijnsde Eddy en sloeg het boek open.

Op het titelblad stond een grote 1 en Bram stampte van nijd met de voet op de grond, terwijl Eddy het boek weer dichtklapte. Toen ze vlak bij de bibliotheek waren gekomen, zocht Eddy in zijn zakken naar een stukje stuf. Eddy vond niets, maar Bram had een stukje en gaf dit aan Eddy.

'Kijk,' zei Eddy en toen Bram keek stufte hij de 1 uit, die op de eerste bladzijde van het boek stond. Bram wilde al verder lopen, maar Eddy zei lachend: 'Nu moet je nog eens kijken.'

Bram deed het en zag, toen Eddy het blad omsloeg, een grote 2 staan. Daar moest hij eerst eens over nadenken. Toen barstte hij los en schold Eddy uit voor oplichter.

'Heb je dat nu pas door?' lachte Eddy.

'Ja, lelijke oplichter . . . aan de ene kant van dat blad had je een 1 en aan de andere kant een 2 gezet. Als ik 2 had gezegd laat je de voorkant met de 1 erop zien en als ik 1 zeg de achterkant met de 2. Zo heb ik het altijd mis.'

'Dat was de bedoeling ook,' grijnsde Eddy, 'jij denkt altijd dat je alleen maar link bent en dat is niet zo.'

'Maar nou leen ik dat eerste deel!' riep Bram. 'Nou gaan we er eerlijk om loten . . . ik heb hier twee centen . . . ik neem er 1 of 2 in mijn hand en jij mag raaien.'

Bram knikte dat het goed was en Eddy hield zijn handen achter de rug. Toen stak hij zijn rechtervuist naar voren en na veel wikken en wegen riep Bram:

'Twee!'

'Weer mis!' juichte Eddy en liet de ene cent zien, die hij in zijn hand had. Bram controleerde nog of hij misschien de tweede cent tussen duim en wijsvinger geklemd had, maar dat was niet zo. Het was zo eerlijk als goud. Bram zuchtte en liet Eddy bij het huren van de boeken voorgaan.

'Mag ik het eerste deel van de 'Schatgravers'?' vroeg Eddy.

De juffrouw pakte zijn kaart en schreef het teruggebrachte boek af. Toen zocht ze het eerste deel van de ,Schatgravers’ op, dat gelukkig thuis was. Daarna noteerde ze het nummer op de kaart van Eddy en gaf deze tegelijk met het boek terug. Bram was blijven wachten en liet eerst een paar andere jongens voorgaan. Toen schoof hij in het rijtje en vroeg: 'Mag ik het tweede deel van de 'Schatgravers', juffrouw?'

Weer werd de hand uitgestoken en het boek afgeschreven. Daarna liet de juffrouw haar vinger langs de nummers op Brams kaart glijden en zei: 'Je hebt het eerste deel nog niet eens gelezen.'

Bram kreeg een kleur en mompelde: 'Ik lees altijd alleen maar tweede delen.'

De juffrouw vond het wel raar, maar ze haalde de schouders op en wilde het tweede deel van de 'Schatgravers' voor Bram gaan halen. Toen zag ze Eddy staan, die achter zijn opengeslagen boek stond te stikken van het lachen. Dat vond de juffrouw verdacht en tegelijk herinnerde ze zich dat die lachende jongen zojuist het eerste deel van dat boek had gehuurd.

'Het is niet thuis,' zei ze tegen Bram.

'O, geef dan maar wat anders,' hakkelde Bram.

De juffrouw knikte, pakte een boek en schreef het nummer op de kaart van Bram. Die wist niet eens hoe het heette en het kon hem ook op dat moment niet schelen. Later bemerkte hij pas dat hij het boek zelf in zijn kast had staan en dat hij het al drie keer had gelezen. Nu holde hij met het boek onder de arm naar buiten en vond daar Eddy, die slap van het lachen tegen de muur aanleunde.

'Waarom lach je zo idioot?' brulde Bram.

'Omdat jij altijd alleen maar tweede delen leest,' schaterde Eddy.

Toen lachte Bram maar mee en sloegen ze de weg naar huis in.

Onderweg probeerde Eddy al wat in het eerste deel van de ,Schatgravers’ te lezen, maar dat was niet naar de zin van Bram. Telkens zag hij iets bijzonders en stootte Eddy aan om te kijken. Dan keek Eddy even uit het boek op, bromde: 'Is dat alles?' en las weer verder. Plotseling kreeg hij van Bram een harde stomp en riep deze opgewonden: 'Kijk . . . kijk nou eens, Eddy!'

Eddy reageerde nauwelijks en Bram rukte hem aan de arm heen en weer.

'Wat is er nu weer aan de hand?' vroeg Eddy nijdig.

'Die vent . . . daar gaat die vent,' fluisterde Bram en staarde naar een man die aan de overkant van de straat liep.

'Welke man?' vroeg Eddy, 'wie bedoel je eigenlijk?'

'Het is die vent van de valse tientjes,' steunde Bram.

'Dat zal wel . . . jij ziet altijd spoken,' zei Eddy en haalde de schouders op.

'Heus, Eddy . . . hij is het vast . . . die daar met die regenjas aan . . . kijk, hij gaat juist de hoek van de straat om.'

Eddy kon de man alleen nog maar van achteren zien en zijn rug leek wel wat op de rug van de valse-tientjes-man, maar dat was ook alles.

'Weet je het zeker, Bram?' fluisterde Eddy.

'Ik geloof vast dat hij het is,' fluisterde Bram terug en maakte aanstalten om achter de man aan te gaan.

'Wat ga je doen?' vroeg Eddy.

'Erachteraan . . . wij moeten weten waar hij naar toe gaat,' zei Bram en stak snel de straat over.

Eddy volgde, maar het ging niet van harte. Ten eerste was hij er helemaal niet zeker van en ten tweede zag liij het nut er niet van in. Je kon nu wel als een paar gekken achter die vent aanhollen, maar hem vastgrijpen en aan Liesboom overgeven, kon je toch niet. Bram zag het blijkbaar anders want hij draafde achter de valse-tientjesman aan en verdween om de hoek van de straat. Eddy liet hem niet in de steek en draaide eveneens de hoek om. Daarbij botste hij tegen Bram op, die met het hoofd tegen de muur gedrukt om de hoek stond te gluren.

'Kijk uit, sufferd,' snauwde Bram en sloop langs de huizenkant verder.

'Ik zie hem niet meer,' fluisterde Eddy.

'Hij is de zijstraat ingegaan, kom maar,' zei Bram en zette zich in draf om niet te veel achter te raken.

Op de hoek van de zijstraat ramde Eddy bijna voor de tweede maal zijn vriend, want die stond alweer om de hoek te gluren. Eddy keek over Brams schouder heen en zag een eind verder de man lopen. Tot twee keer toe keek deze om en kon Eddy zijn gezicht zien. Hij dacht ook wel dat het de valse tientjes man was, maar zo zeker als Bram was hij niet. Die schoot plotseling met een vaart naar voren, want de man was ineens verdwenen. Achter elkaar holden ze naar de volgende zijstraat, maar daar was hij niet ingegaan. Ze zagen alleen maar een paar vrouwen en spelende kinderen. Onzeker bleven ze op de hoek staan en toen zei Bram: 'Hij is hier ergens naar binnen gegaan.'

Daar kon Bram wel gelijk in hebben, maar de vraag was in welk huis hij verdwenen was. Langzaam liepen ze terug en keken op de naambordjes van de huizen, hoewel ze natuurlijk de naam van de valse tientjes man niet wisten.

'Wat zie je nu aan die naambordjes?' vroeg Eddy.

'Ik kijk niet naar die naambordjes. . . ik zoek naar een openstaande deur.'

'Wat moet je daarmee?'

'Daar is hij naar binnen gegaan. Als hij eerst moest bellen, zouden wij hem gezien hebben,' dacht Bram.

'En als hij daar woont en een huissleutel heeft, wat dan?'

'Dan heeft hij toch nog even tijd nodig om de sleutel in het slot te steken en zo,' vond Bram.

Daar kon Eddy niets tegen inbrengen en daarom fluisterde hij: 'Daar, Bram . . . dat is een soort pakhuis . . . de deur staat open.'

Bram had het ook gezien en zonder zijn hoofd in die richting te draaien, las hij op een bord dat daar de drukkerij ,De Concurrent’ was.

'Gewoon doorlopen . . . niets laten merken,' commandeerde Bram en stapte flink door.

Zwijgend liepen ze naast elkaar de hoek van de straat om en bleven toen stilstaan.

'Wat doen we nu?' vroeg Eddy.

'Ja, wat moeten we doen? Volgens ons is hij bij die drukkerij naar binnen gegaan, maar zeker ben je daar nooit van, want wij hebben het niet gezien.'

'Ik heb die vent trouwens ook maar half gezien. . . hij lijkt er wel erg op, maar zeker ben ik er nog niet van,' weifelde Eddy.

Bram knikte en zei: 'Een half zekere valse tientjes vent, die een half zekere drukkerij is binnengegaan. Zullen wij mijnheer Liesboom nog opbellen of is het beter van niet?'

Daar moest Eddy eerst eens over nadenken. Hij vond het wel erg gewichtig om de politie op te bellen, maar dan moest je iets ook zeker weten en anders kon je het beter laten. Daarom schudde hij het hoofd en zei: 'Wij moeten eerst zekerheid hebben en dan pas bellen.'

'Wil jij dan die drukkerij ingaan?' vroeg Bram en keek met ontzag naar de dappere Eddy.

'Nee, dat niet . . . veronderstel dat die vent ons ook herkent,' fluisterde Eddy en keek schichtig om zich heen.

Bram knikte en vroeg: 'Wat wil je dan doen?'

'Laten wij wachten tot hij weer naar buiten komt,' stelde Eddy voor.

'Hij kan best een paar uur wegblijven,' dacht Bram. 'Nou, wat geeft dat . . . de politie moet wel eens dagenlang op iemand wachten.'

'Maar over een half uurtje moet ik eten en jij ook, veronderstel ik.'

'Wij eten altijd wat later . . . als jij nu eens eerst naar huis ging en je moeder wat opjutterde, dan kom je mij straks aflossen.'

'Ja, die laat zich nogal opjagen, maar het lijkt me wel het beste . . . waar ga je dan staan?'

'Als ik nu eens gewoon in die stoep ging zitten lezen, dan kan ik precies de ingang van die drukkerij in de gaten houden en het valt niet op.'

'Niet gek gevonden,' knikte Bram, terwijl hij vanuit de diepe stoep naar de ingang van de drukkerij keek, 'ga jij daar nu eens zitten, dan zal ik langs de drukkerij lopen en dan moet je goed kijken of je mij kan zien.'

Eddy ging met het geopende boek op zijn knieën in de stoep zitten en Bram wandelde de straat in. Hij kwam niet dezelfde weg terug, maar liep een blokje om en toen hij weer bij Eddy terug was, vroeg hij: 'Kon je mij goed volgen?'

'Ja, prima . . . ga nu maar gauw naar huis toe om te eten en kom zo vlug mogelijk terug,' zei Eddy en wenkte met de hand.

Bram zette zich in galop en draafde naar huis. Met een vaartje viel hij de keuken binnen en riep: 'Kan ik alvast eten?'

'Dag Bram,' zei moeder.

'O ja . . . dag moeder . . . gaan we al eten?'

'Over een kwartier . . . heb je zo’n honger?'

'Nee, maar ik moet zo gauw mogelijk weer weg.'

'Waar ga je naar toe en wordt er aan het huiswerk gedacht?' vroeg moeder streng.

'Daar gaat het juist om . . . Eddy en ik werken vanavond samen,' zei Bram, maar dacht daarbij niet aan het huiswerk.

'Hum,' bromde moeder, 'ik heb nog wat gebakken aardappels met appelmoes . . . is dat wat voor jou?'

'Nou, geef maar hier!' riep Bram en pakte een vork uit de la.

Moeder lachte en schudde de aardappelen uit de koekenpan op het bord van Bram, die gezellig in de keuken bleef zitten. Hij kreeg er ook nog een stuk vlees bij en tien minuten later zuchtte hij tevreden en vroeg: 'Kan ik gaan?'

'Er is nogal haast bij,' vond moeder en voegde er lachend aan toe: 'In ieder geval kunnen wij vandaag eens rustig eten.'

'Zeker omdat ik er niet ben,' grijnsde Bram en bonkte de trap op naar zijn kamertje. Gelukkig kon moeder niet zien wat Bram allemaal nodig had om bij Eddy zijn huiswerk te gaan maken, want de zaklantaarn en het korte dikke eind hout, dat Bram in zijn zakken stopte, hadden met dat huiswerk niets te maken.

In de huiskamer en in de keuken liet hij zich niet meer zien, want vanuit de gang brulde hij: 'Tot vanavond, hoor . . . het kan wel laat worden!' en zonder antwoord af te wachten, was hij met drie grote sprongen de trap af en trok de buitendeur met een dreunende klap achter zich dicht. Zijn moeder drukte, evenals de buurvrouw, de handen tegen de oren en mompelde iets, wat speciaal voor Bram bestemd was. Gelukkig kon deze het niet horen, want hij draafde alweer door de straten heen op weg naar Eddy. In de verte zag hij hem al in de stoep zitten en Bram verminderde vaart. Fluitend liep hij langs de stoep waar Eddy zat en toen deze hem half lachend aankeek, bleef Bram pas staan. 'Hallo!' riep Bram, 'wat lees je daar?'

'Een tweede deel,' zei Eddy en gaf het boek aan Bram, die vlak naast hem kwam staan en fluisterde: 'Heb je nog iets gezien?'

'Ja, er zijn om half zes een paar jongens uitgekomen. Ik denk dat die in de drukkerij werken, maar die vent heb ik nog niet gezien.'

Bram knikte, maar bleef in het boek staren en fluisterde weer: 'Nou moet je net doen of je doorloopt, misschien hebben ze wel niet eens in de gaten dat er dadelijk een andere jongen in de stoep zit.'

'Zouden ze ons dan in de gaten houden?' vroeg Eddy.

'Dat kan je nooit weten . . . ik heb een zaklamp en dat stuk hout meegebracht,' zei Bram nog, waarop Eddy wegwandelde.

Toen hij uit het gezicht was, begon hij ook te draven en stormde hijgend de huiskamer binnen.

'Is het weer zo?' bromde vader, 'je bent een kwartier te laat.'

Zwijgend schoof Eddy op zijn stoel en at haastig zijn aardappelen en groente op. Hij haalde de anderen gemakkelijk in en zat op hete kolen, toen vader en moeder op hun gemak nog een peer schilden.

'Moet jij niet een stukje fruit?' vroeg moeder, maar Eddy schudde het hoofd en bromde: 'Ik moet zo gauw mogelijk naar Bram toe . . . huiswerk maken.'

Vader keek hem eens aan, want zo’n haast had hij anders nooit. Eddy voelde zich onzeker worden en ging ijverig de borden en schalen vast naar de keuken brengen.

'Hij heeft zeker iets nodig,' zei zijn jongere zusje, die dit van Eddy niet gewend was.

Deze keek vuil naar het zusje en vader bromde: 'Geen ruzie alsjeblieft.'

Eindelijk was het dan zover en stormde hij, evenals Bram, naar zijn kamertje. Hij trok een zwart windjack aan voor de kou en om niet op te vallen. Ook trok hij voor datzelfde doel en om hard te kunnen lopen een paar zwarte gymschoentjes aan. Vervolgens liet hij een zaklamp in zijn zak glijden en zocht naar een wapen om zich te kunnen verdedigen. Tenslotte viel zijn keus op een nikkelen handpomp, die hij tussen de riem van zijn broek stak.

Aldus uitgerust verscheen hij weer bij Bram, die in de schemering de letters van het boek nog trachtte te onderscheiden. Hij ging naast Bram in de stoep zitten en die fluisterde: 'Ik heb geen draad gezien . . . die vent woont daar zeker.'

Eddy knikte en trok zich bij het donker worden verder in de stoep terug. Bram volgde dat voorbeeld en toen het helemaal donker was, liep een argeloze voorbijganger de stoep langs zonder dat hij kon zien dat daar twee jongens in zaten, want Bram en Eddy waren onzichtbaar geworden.

'Wij wachten desnoods tot tien uur,' fluisterde Bram, maar Eddy bromde: 'Ik was al te laat met het eten ook.'

'Nou, half tien dan,' gaf Bram toe en ging voor de kou een beetje dichter tegen Eddy aanzitten,

Het eerste deel van de ,Schatgravers’ lag achter hen op de stenen stoep.