HOOFDSTUK X

 

Op hetzelfde spoor

 

Na dagenlang speuren had Liesboom eindelijk een spoor te pakken. Met de losse tientjes, die hier en daar waren uitgegeven, kon hij niet verder komen. Alle sporen liepen dood omdat een van de voormalige eigenaren zich met geen mogelijkheid kon herinneren van wie hij het valse tientje had ontvangen. Het was om hopeloos van te worden, maar toen had hij geluk.

Door een telefoontje van de bank kreeg hij de beschikking over vijftig valse tientjes tegelijk. Een eigenaar van een garage had ze bij de bank aangeboden en Liesboom dacht aanvankelijk dat deze man in het complot zat en het er bij de bank maar op gewaagd had. Toen hij echter na een snelle autorit de hal van het bankgebouw instoof, stond de man nog rustig voor het loket te wachten.

Het bleek al gauw dat de garagehouder geheel onschuldig was. Hij had aan een onbekende man een groene auto verkocht en deze had de twaalfhonderd gulden voornamelijk in briefjes van tien betaald. Hiervan had hij een groot gedeelte weer uitgegeven, maar bij het ontvangen ook vijftig briefjes apart gehouden omdat hij vijfhonderd gulden bij de bank moest storten. Door de drukte was hij het aanvankelijk vergeten, zodat hij dit nu pas deed, maar het waren absoluut zeker de tientjes van de groene auto.

Hij werd uitgenodigd om in de bekende kamer te komen, waar Liesboom en de expert van de bank hem opwachtten.

Tot zijn ontzetting hoorde hij toen dat de vijftig briefjes vals waren. Hij brieste van woede en als Jos, die de groene wagen van hem gekocht had, op dat moment in de nabijheid was geweest, had het er slecht voor hem uitgezien.

Na de eerste uitbarsting van woede liet hij zich op een stoel vallen en probeerde aan Liesboom een signalement van Jos op te geven.

Het bleek dat het weer de man was die ook de sigarenwinkelier en de ijsman tot zijn slachtoffers had gemaakt. Met een zucht klapte Liesboom zijn opschrijfboekje dicht, toen de garagehouder zich plotseling herinnerde dat een kennis van hem deze man naar hem had toegestuurd. En die kennis was weer aan Jos gekomen door ene Nelis, die een drukkerij had in het noorden van de stad.

Hoe die Nelis van zijn achternaam heette en waar die drukkerij was, wist de garagehouder niet. De kennis had bemiddeling verleend om er ook wat aan te verdienen en toen de garagehouder twijfelde aan de betrouwbaarheid van die Jos, Nelis als aanbeveling genoemd. Daar Jos contant betaalde, behoefde Nelis met zijn drukkerij niet voor hem in te staan en was dus op de achtergrond gebleven.

Bij het woord drukkerij was er bij Liesboom een belletje gaan luiden en greep hij met beide handen dit spoor vast. Na een omvangrijk onderzoek wist hij wie Nelis met de drukkerij was en door dagenlang die drukkerij te schaduwen, was hij erachter gekomen wie Jos was.

Als de garagehouder dat geweten had, zou hij eisen dat Jos onmiddellijk in zijn nekvel werd gegrepen, maar die wist het gelukkig niet, want Liesboom had andere plannen.

Hij volgde Jos als een trouwe hond en ging zoveel mogelijk zijn gangen na. Vermomd als veeboer probeerde hij zelfs met Jos in contact te komen. Het lukte ook, maar ondanks het feit dat de veeboer liet doorschemeren dat hij wel iets extra wilde verdienen al was dit niet helemaal rechtuit, liet Jos niets los en probeerde ook zijn valse briefjes van tien niet aan de man te brengen.

Vanzelfsprekend kon Liesboom niet weten dat de fabricage van de valse tientjes voorlopig was stopgezet, zodat Jos geen behoefte had om een partij van die dingen kwijt te raken. Onder het wakend oog van Liesboom betaalde hij telkens zijn vertering met een gulden of een rijksdaalder. Slechts eenmaal wisselde hij een briefje van tien, maar dat bleek na onderzoek zo zuiver als goud te zijn.

Zo stonden de zaken nadat een paar weken terug in Heukelaar de twintig pakken met het bankbiljettenpapier waren gestolen en commissaris Achterberg dit onder vier ogen aan Liesboom had verteld. Er was natuurlijk een kleine mogelijkheid dat Nelis met zijn aanhang dat papier had gestolen, maar het kon net zo goed ergens anders zitten. In ieder geval hadden ze dan het papier wel diep weggestopt, zodat het bij een inval niet eens te vinden was, als het tenminste in die drukkerij zat.

Omdat er ook nog een paar jongens in de drukkerij werkten, was het uitgesloten dat ze overdag de valse tientjes konden drukken. Dat moest natuurlijk ’s avonds of ’s nachts gebeuren.

Met geld en goede woorden was het Liesboom gelukt om schuin tegenover de drukkerij een slaapkamertje te huren. Hij had zich uitgegeven als monteur van een grote machinefabriek uit het zuiden van het land, die hier een machine moest plaatsen en voor een paar weken nachtverblijf zocht. Hij had een week vooruitbetaald en zat iedere avond in het donker voor het raam van zijn kamertje dat uitzicht gaf op de voorzijde van de drukkerij. De deur en de ramen daarvan waren goed afgeschermd, maar toch niet zo goed dat er geen snippertje licht naar buiten doordrong. Hij kon dus zien of er licht in de drukkerij brandde en dan zijn maatregelen nemen.

Zijn tijdelijke huisgenoten vonden het wel een rare kostganger, want ieder uur liet Liesboom ’s nachts de wekker aflopen om te kijken of de drukkerij nog steeds in het donker was gehuld. Toen de kostjuffrouw daarover haar verwondering uitsprak, vertelde hij last van zenuwen te hebben en dat hij dag en nacht om het uur een poeder moest innemen, vandaar die wekker. Daar had de vrouw nog nooit van gehoord, wat met Liesboom ook het geval was, maar hij moest toch iets zeggen.

Zo sliep Liesboom al een week lang telkens maar een uur achter elkaar en dat slapen op afbetaling begon hem al braaf te vervelen. Hij had met de commissaris afgesproken om het nog een week vol te houden en als er dan niets gebeurde Jos en Nelis te arresteren en de drukkerij uit te kammen.

Zo kwam het dat Liesboom die avond de donkere stoep met Bram en Eddy erin passeerde om zijn eenzaam slaapkamertje op te zoeken en daar weer om het uur te gaan slapen.

De twee jongens zagen hem gaan en hielden elkaar bij de arm vast toen ze gespannen zaten te kijken of ook deze man de drukkerij binnenging. Hij ging echter een huis tegenover de drukkerij binnen en hoewel Bram iets bekends aan hem zag, had hij geen vermoeden dat de monteur met de grijze pet op net hoofd rechercheur Liesboom was, die de valse tientjes zaak in onderzoek had. Ze lieten zich weer tegen de houten deur achterin de stoep zakken en wachtten af.

Dat had commissaris Achterberg ook gedaan in de zaak van de valse plaatsbewijzen. Hoewel Piet beloofd had de dader binnen een week te grijpen, duurde het nu al veel langer. Toch waren de Dikke en Gerrit al verder gekomen dan de commissaris kon vermoeden. Met eindeloos geduld had Piet dagenlang de papierhandelaren afgelopen en was toen aan de drukkers begonnen, die het gele papier gekocht hadden.

Zoals bekend waren er nogal wat en het kon wel een paar weken duren voordat de Dikke deze had afgewerkt. Ook hier speelde het toeval een grote rol, want toen Piet thuis de krant uit de brievenbus haalde, lag er ook een reclamebiljet van een slager in. Hij las ,prima gehakt voor de laagste prijs en twee pond runderlappen met een half pond worst erbij cadeau’. Hij trommelde het papiertje in elkaar om het in de prullenmand te gooien, maar bleef toen plotseling stilstaan en streek het papiertje weer glad. Uit zijn portefeuille haalde hij een van de valse plaatsbewijzen en vergeleek dit met het reclamebiljet. Het was precies hetzelfde soort papier en ook hetzelfde type letter.

De Dikke wilde wel eens weten, wie dat biljet gedrukt had. Daarom ging hij naar de slager toe, kocht er een stuk worst en vertelde dat hij zo’n mooi reclamebiljet van hem gezien had. Omdat hij ook reclame wilde maken, zou hij graag van de slager weten waar hij die had laten drukken en als het niet te brutaal was ook hoeveel dat nu wel moest kosten.

De slager wilde hem graag helpen en diepte uit de lade met de vettige rekeningen van klanten die slecht betaalden, een nota van de drukker op, die hij aan Dikke Piet gaf.

Daar hij intussen een andere klant moest helpen, had Piet alle gelegenheid om het adres van de drukker te noteren en ook dat de slager 5000 van die biljetten had laten drukken. Piet bedankte de slager voor zijn hulp en was nieuwsgierig of het klopte.

Op het hoofdbureau haalde hij de lange lijst met de namen van de papierhandelaren en de drukkers uit zijn la. Na enige tijd zoeken vond hij de papierhandelaar die het gele papier aan de drukkerij De Concurrent had geleverd. Dat klopte dus en Piet streepte ,De Concurrent’ door omdat hij nu wist dat deze het gele papier weer aan de slager had afgeleverd, zodat hij er geen plaatsbewijzen van drukken kon. Het spaarde hem in ieder geval de loop naar die drukkerij uit, maar dat was ook alles.

Plotseling bleef hij met het potlood in zijn hand stokstijf zitten, sloeg zich toen met de vlakke hand tegen het voorhoofd en mompelde: 'Jij lelijke, dikke stommeling.'

'Goed gezegd,' grijnsde Gerrit, die juist binnenkwam, 'prettig als je maat zelf weet wat-ie eigenlijk is.'

Piet gaf daar geen antwoord op. Hij trok Gerrit naast zich op een stoel en zei: 'Als jij nu eens een bankbiljet in snippers scheurde, kon je best twee van die snippers in je zak steken, zonder dat ik het merkte.' Gerrit knipperde met de ogen en zei: 'Ik scheur geen bankbiljetten kapot en het lijkt me beter dat jij eens veertien dagen met vakantie gaat.'

'Natuurlijk scheur jij die dingen niet kapot, daar ben je veel te gierig voor, maar veronderstel nu eens dat je het wel deed . . . zou je dan een paar snippers kunnen verdonkeremanen zonder dat ik er erg in had?' Daar moest Gerrit eerst eens over nadenken en zei toen: 'Als jij niet zag dat ik ze in mijn zak stak, zou je het niet direct merken, maar je zou die snippers weer aan elkaar passen en met dat onzichtbare papier weer vastplakken.'

'Dus dan zou ik het wel merken, maar veronderstel nu dat het eens een stuk gewoon papier was, wat zou ik dan doen?'

'Dan smeet je die snippers natuurlijk gelijk in de prullenmand, maar waarvoor vraag je dat eigenlijk?'

'Kijk, dat zal ik je vertellen. Ik weet nu wat die papierhandelaren aan geel papier verkocht hebben aan de drukkerijen. Nu loop ik de drukkerijen af om te onderzoeken of ze dat gele papier wel als drukwerk weer afgeleverd hebben. De meeste hebben een soort archief van al het geleverde drukwerk, dus ze kunnen je direct laten zien wat erop gedrukt is en voor wie. Als het voor elkaar is, streep ik de naam van de drukker op mijn lijst door en begin aan de volgende.'

'Ja, dat snap ik, maar wat heeft dit nu met dat verscheurde bankbiljet te maken?' vroeg Gerrit.

'Wacht nou even . . . ik was bij die drukkers. Tot nu toe was ik tevreden als ze mij zo’n bedrukt stuk geel papier lieten zien, maar dat is niet juist, Gerrit.'

'Waarom is dat niet juist. Als ze er toch reclame biljetten of zo op gedrukt hebben, kunnen ze er slecht valse plaatsbewijzen van drukken,' vond Gerrit.

'Dat denk je omdat je net zo stom bent als ik en nu ik je die vragen over die snippers stel, snap je het nog niet. Als ze nu bijvoorbeeld een hoeveelheid geel papier hebben gekocht voor laat ik zeggen tienduizend reclamebiljetten en ze leveren er maar achtduizend af dan kunnen ze je toch zo’n biljet laten zien, maar op het papier, dat ze over hebben, drukken ze valse plaatsbewijzen, waar blijf je dan?'

'Nergens,' bromde Gerrit, 'ik ben net zo stom als jij'.

'Maar ik ben er zelf achter gekomen en jij niet,' grijnsde de Dikke.

'Wat doen we daar nu aan?' vroeg Gerrit.

'Met die drukkers moeten wij van voren af aan beginnen. Er komt nog een lijst bij van slagers, kruideniers en anderen die iets op dat gele papier hebben laten drukken en daar moeten wij weer informeren hoeveel biljetten of wat het ook is, ze ontvangen hebben. Vervolgens moeten wij uitrekenen of dat klopt en dan ben je er pas mee klaar. Gelukkig heb ik bij die papierhandelaren ook de hoeveelheid erbij gezet. Nu zal ik even opbellen hoe groot die vellen zijn en dan kunnen we pas gaan rekenen.'

Piet voegde de daad bij het woord en belde een van zijn papierhandelaren, die hem de juiste maat opgaf.

'Wij gaan het gelijk proberen,' zei de Dikke en haalde het reclamebiljet van de slager te voorschijn.

Op een groot vel papier tekende hij de maat van de gele vellen af en ging toen aan het passen en meten met het reclamebiljet.

'Vijf in de lengte en twee in de breedte,' zei Gerrit, die dat wel met het blote oog zag.

'Dus uit een vel halen ze tien van die reclamebiljetten. Voor 5000 hebben ze dus 500 vel papier nodig,' rekende Piet uit.

'Hoe weet je dat die slager er 5000 gehad heeft?'

'Omdat ik er geweest ben,' bromde de Dikke.

'Je bent er dus al mee bezig?'

'Nee, dit biljet zat toevallig in mijn brievenbus, dus ging ik eerst naar die slager en die liet mij de nota van drukkerij ,De Concurrent’ zien en daar stond op dat hij er 5000 heeft gehad.'

'En klopt dat nou?' vroeg Gerrit.

'Dat moet ik nog nakijken,' zei de Dikke en liet zijn vinger over de lijst met de papierhandelaren glijden, want hij wist niet meer precies waar die naam stond. Onderaan de lijst vond hij pas de firma, die aan ,De Concurrent’ het gele papier had geleverd.

'Je had ook onderaan die lijst moeten beginnen,' bromde Gerrit, die naarstig op de lijst van de drukkerijen zocht.

'En jij bovenaan,' lachte Piet, toen Gerrit eindelijk helemaal onderaan ,De Concurrent’ vond.

'Weet je zeker dat je dat goed hebt opgeschreven?' barstte Gerrit ineens los.

'Wat is ermee?' vroeg de Dikke.

'Die Concurrent heeft 5000 reclamebiljetten aan die slager geleverd, dat is 500 vel papier en hij heeft er 600 van die papierhandelaar gehad. Als jij het goed hebt opgeschreven zijn we klaar.'

'Die drukker kan ook nog 1000 biljetjes aan een ander geleverd hebben,' zei de Dikke, maar pakte toch de telefoon om te informeren naar het juiste aantal. Het bleken inderdaad 600 vellen geel papier te zijn. Ze rekenden uit dat je van die honderd overgeschoten vellen papier makkelijk een paar duizend plaatsbewijzen kon drukken, want die waren veel kleiner dan de reclamebiljetten. De Dikke ging weer aan het passen en meten, maar hoe hij zo’n plaatsbewijs ook neerlegde telkens hield hij een strook papier over.

'Het klopt niet, Gerrit,' steunde de Dikke en draaide zijn lichaam in een nieuwe kronkel om van de andere kant af te meten.

Gerrit dacht diep na, toen klaarde zijn gezicht op en ging hij dom tegen de Dikke zitten grinniken.

'Waarom lach je zo stom?' vroeg Piet nijdig.

Omdat jij maar wilt dat er van een vel niets overblijft, maar zo is het; in dit geval niet. Ze hadden natuurlijk een echt plaatsbewijs, want anders kunnen ze geen cliché maken en die maat moesten ze aanhouden.'

'Ja, je hebt gelijk. . . aan iedere kant hielden ze een strook over,' moest Piet toegeven, 'wat denk jij nu van die Concurrent?'

'Hij heeft in ieder geval papier genoeg overgehouden om die plaatsbewijzen te drukken en zolang hij niet kan aantonen waar die overgebleven vellen zijn, is hij voor mij een verdachte.'

'Wou jij hem dan arresteren?' vroeg Piet.

'Nog niet, want weglopen doet-ie niet. . . ik wil eerst meer zekerheid hebben. Zouden ze ons boven niet kunnen helpen?'

De Dikke wist direct wat Gerrit met ,boven’ bedoelde en samen gingen ze met de lift naar de vijfde verdieping. Ze klopten op een deur waar ,Dactyloscopie’ op stond en waren een ogenblik later in het laboratorium van de Rotterdamse politie gekomen.

Gerrit stapte naar de mijnheer van de vingerafdrukken en liet hem het gele reclamebiljet en een vals plaatsbewijs zien en vertelde er een verhaaltje bij. De mijnheer pakte de twee biljetjes en ging met Gerrit en de Dikke naar de donkere kamer. Hier knipte hij het grote licht aan en legde de twee biljetten onder een soort verrekijker, waar hij vervolgens in staarde.

Na geruime tijd staren keek hij weer naar de twee rechercheurs en zei: 'Volgens mij klopt het, kijk zelf maar eens.'

De Dikke keek eerst en de mijnheer wees met een potlood aan waar hij speciaal op moest letten. Als je de biljetten zonder vergrootglas bekeek, leek het net of ze kaarsrecht waren afgesneden, maar nu zag de Dikke duidelijk dat dit niet zo was. Onder het vergrootglas was de rand van het papier niet meer kaarsrecht, maar vertoonde een golvende lijn van onregelmatige uithollingen en uitsteeksels. Dat was altijd zo, maar het ging erom of de golven van het reclamebiljet en het plaatsbewijs dezelfde afwijkingen hadden en dat bleek hier het geval te zijn. Het lag dus voor de hand dat beide biljetten met hetzelfde mes waren doorgesneden. Toen de Dikke en Gerrit dit wisten, mepten ze elkaar op de schouder en ook de mijnheer kreeg een goedkeurend tikje op de schouder. Nu beide biljetten waren gesneden met het mes van ,De Concurrent’, bracht hen dat een eind dichter bij de arrestatie van de eigenaar van die drukkerij en zijn eventuele handlangers.

'Dat is mazzel,' bromde Piet, toen ze weer op de gang stonden, 'als mijn vrouw toevallig dat reclamebiljet uit de brievenbus had gehaaid, waren wij nog niet zover.'

Gerrit knikte en vroeg: 'Gaan wij erop los?'

'Ik zou toch eerst wel willen weten wie daar zo’n beetje in- en uitlopen, want die drukker heeft het vast niet alleen gedaan. Over het algemeen kan een drukker geen cliché maken en ik geloof niet dat de drukker de vent met het snorretje is, die de plaatsbewijzen heeft verkocht.'

'Jij wilt dus het hele zaakje tegelijk vangen. Het is wel zo eenvoudig, want het is de vraag of die drukker na zijn arrestatie namen wil noemen en dan weet je wel hoe het gaat. Wij wachten dus in ieder geval tot dat snorretje daar een keer op visite is geweest. Meestal duurt dat niet zo lang, want die lui zoeken elkaar altijd weer op.'

'Ja, meestal klitten ze aan elkaar, met een beetje geluk kunnen wij die clichémaker ook gelijk meenemen. Eerst gaan wij die drukkerij eens bekijken en misschien is er wel een gaatje om onverwachts binnen te vallen,' dacht Piet.

Zo kwam het dat Gerrit en Piet die middag de drukkerij van Nelis op de korrel namen. Ze gingen zelfs brutaalweg naar binnen en controleerden als ambtenaren van de arbeidswet de lijst waar de werktijden van de twee jongens op stonden die in de drukkerij werkten. Ze zagen in een hoek de snijmachine met het grote mes staan, waarmee de plaatsbewijzen waren doorgesneden en ook de drukpers waarop ze gedrukt waren. Tegelijk wisten ze dat de eigenaar van de drukkerij niet de slanke man met het snorretje was, want Nelis zag er heel anders uit.

Toen werden ze weer rechercheurs die achter de valse plaatsbewijzen aanzaten en zochten naar een goed plekje waar ze de ingang van de drukkerij konden zien.

Dat plaatsje vonden ze in een café op de hoek van de straat. Als ze door de glasgordijnen keken, konden ze nog net de ingang van de drukkerij zien. Een paar maal zagen ze iemand naar binnengaan, die er een tijdje later weer uitkwam. Dat waren natuurlijk klanten, die iets kwamen bestellen of vragen. Ook kwam een van de jongens naar buiten met een pak onder zijn arm. Die moest vermoedelijk een bestelling wegbrengen. Na het derde kopje koffie ging de Dikke plotseling rechtop zitten. Er kwam een slanke man de straat in, die een paar keer omkeek en toen in de drukkerij verdween.

'Slank postuur, donkere ogen, maar geen snorretje,' mompelde de Dikke.

'Dat snorretje kun je wel verwaarlozen,' fluisterde Gerrit, 'hij kan het afscheren en ook kan hij er eentje opplakken.'

'Dan is-ie het,' zei de Dikke, 'betaal jij vast, want als hij naar buiten komt, gaan wij erachteraan.'

Gerrit betaalde, maar Jos kwam niet naar buiten. Wel zagen ze later de twee jongens naar huis gaan, waarop Nelis de deur van de drukkerij sloot, maar Jos liet zich nog steeds niet zien. De Dikke bestelde een nieuwe kop koffie en ook een stuk worst, want hij begon honger te krijgen. Zo ging er nogmaals een uur voorbij en langzaam aan begon het donker te worden.

De caféhouder sloot de overgordijnen en dat was het sein voor de twee rechercheurs om te vertrekken. Gerrit betaalde ook de laatste consumpties en achter elkaar liepen ze naar buiten. Op de hoek van de straat bleven ze nog geruime tijd staan praten, maar erg lang kon je dat natuurlijk niet volhouden.

'Blijf jij hier in de buurt hangen, dan ga ik kijken of er hier of daar een gaatje te vinden is,' zei de Dikke en schudde Gerrit bij het afscheid nemen langdurig de hand alsof hij hem in jaren niet had gezien.

Terwijl de Dikke in het duister verdween, duwde Gerrit zijn hoed wat achterover en ging op zijn gemak in een portiek staan leunen.

Toen Liesboom de straat in kwam, trok Gerrit zich verder in het portiek terug en keek om de hoek waar deze bleef. Hij zag een man met een pet op, die met een sleutel een huisdeur schuin tegenover de drukkerij openmaakte en achter die deur verdween.

Nu was het weer rustig in het straatje en dat duurde zo tot een uur of acht. Toen kwam er plotseling leven in de brouwerij.

Liesboom verliet snel zijn kamertje om commissaris Achterberg op te gaan bellen en Gerrit hoorde plotseling Piet ,ppsstt’ roepen.

'Wat is er?' vroeg Gerrit zachtjes.

'Er brandt licht in de drukkerij en ik hoor mensen heen en weer lopen,' fluisterde Piet.

'Kan je ergens naar binnen kijken?' vroeg Gerrit verder.

'Ik weet het nog niet. . . ik ben eerst jou komen halen. Kom maar mee, er is een binnenplaats aan de achterzijde,' zei Piet en samen verdwenen ze in de donkere steeg, die langs de zijmuur van de drukkerij liep.