HOOFDSTUK IV

 

Jos doet goede zaken

 

Dat Bram en Eddy de bestuurder van de groene auto niet meer in Rotterdam tegenkwamen, lag voor de hand, want deze had zijn arbeidsterrein naar Amsterdam verlegd. Reeds de volgende morgen was de man met het grijze jasje aan, die door zijn vrienden met Jos werd aangesproken, met de groene auto op pad gegaan. Uit de geheime bergplaats in zijn woning had hij de laatste vijfhonderd valse briefjes van tien gehaald en ze in de auto verborgen. Toen was hij op weg gegaan naar Amsterdam om er een flinke partij van kwijt te raken. In die stad werkte hij samen met een vrouwelijke kennis van hem, die Rie heette. Deze Rie was al een paar keer veroordeeld voor winkeldiefstallen en andere minder fraaie dingen, maar dat was voor Jos geen bezwaar om met haar samen te werken. Voor het uitgeven van de valse tientjes bad hij juist iemand nodig die het niet zo nauw- nam en ook niet bang was om het te doen, want gevaarlijk bleef het. Als de een of andere winkelier het in de gaten kreeg was je zuur en daarmee moesten ze altijd rekening houden. Daarom had Rie ook nooit meer dan één vals tientje tegelijk in haar portemonnee zitten, dan kon ze altijd nog zeggen dat ze dit hier of daar ontvangen had en niet meer wist waar. Het was natuurlijk een omslachtige manier van werken, maar wel de veiligste.

In Rotterdam had Jos het die avond alleen gedaan, maar toen had hij direct geld nodig. Toch had hij daar Bram en Eddy ingeschakeld en was zelf op veilige afstand blijven wachten. Voordat hij op weg ging, had hij Rie opgebeld en die zat al op hem te wachten. Ze begroette Jos hartelijk, want de laatste maanden had ze al flink wat geld aan die valse tientjes verdiend en daar was Rie erg gevoelig voor.

Tegen een uur of elf gingen ze op stap. Met de auto reden ze naar de binnenstad en zochten daar een goed plaatsje om de wagen neer te zetten. Dat was nog niet zo gemakkelijk, want het was al vol en bovendien wilde Jos de wagen zo neerzetten dat hij ieder ogenblik snel kon wegrijden. Eindelijk hadden ze dan een plaatsje dicht bij een hoek van een straat gevonden. Jos stak een stapeltje valse tientjes in zijn zak en gaf er een aan Rie. Die deed het in haar portemonnee en, op enige afstand gevolgd door Jos, liep ze een drukke winkelstraat in. Hier en daar bleef ze voor een etalage staan kijken en een argeloos toeschouwer kreeg de indruk dat de vrouw op haar gemak aan het winkelen was. Dat was ook ten dele waar, alleen winkelde ze op een andere manier dan de dames die ook op straat waren. Bij een sigarenwinkelier keek ze even naar Jos om, die bijna onmerkbaar met het hoofd knikte. Voor Rie was dit het sein dat er geen onraad in de buurt was, waarop ze de winkel binnenstapte en een pakje sigaretten kocht. Ze betaalde natuurlijk met een vals briefje van tien en kreeg negen gulden terug. Toen ze weer naar buiten kwam, liep ze vlug een paar honderd meter verder en wachtte daar op Jos. Die keek eerst of de winkelier nog iets gemerkt had en pas als hij het tientje netjes in de la had opgeborgen, wandelde hij achter Rie aan. In het voorbijlopen gaf hij haar een ander tientje en zij hem het wisselgeld.

Dan begon het spelletje opnieuw en Rie deed die morgen heel wat inkopen. Het waren allemaal kleine dingen, die een gulden of minder kostten en telkens kreeg ze van het valse tientje minstens negen gulden terug. Langzamerhand vulde ze haar tas met pakjes sigaretten, repen chocolade, tubes tandpasta, klosjes garen en kruidenierswaren. Elke boodschap werd weer in een andere winkel gekocht en telkens betaalde ze met een briefje van tien. Zowerkten ze samen tot één uur door en toen vond Jos het voor die morgen voldoende. Met de auto reden ze naar het andere eind van de stad en gingen in een restaurant wat eten. Daar betaalde Jos, maar niet met een vals tientje, want dat was te gevaarlijk als ze er later achter kwamen. Ze hadden daar per slot van rekening geruime tijd gezeten en de kelners en de mensen achter het buffet hadden gelegenheid genoeg gehad om hen van onder tot boven te bekijken. Dit was juist iets dat Rie en Jos net niet konden gebruiken.

Om drie uur waren ze uitgerust en bovendien was dan de drukte op de markt, die nu aan de beurt was, op zijn hoogtepunt gekomen. In de auto maakte Rie haar tas leeg en gaf Jos haar het eerste valse tientje. Weer speelden ze hetzelfde spelletje en ditmaal ging het nog vlugger dan ’s morgens. Een stroom van valse tientjes werd over de marktkooplieden uitgestort, die ze weer gebruikten om briefjes van vijfentwintig of van honderd te wisselen. Ook bleven ze wel geruime tijd met de echte briefjes van tien in de portefeuille van de koopman zitten en kwam deze er alleen achter als hij geld op een bank of aan het postkantoor stortte. Dan was Leiden in last en peinsde de koopman zich suf van wie hij dat tientje wel ontvangen had. Hierdoor kreeg de politie ook bijna geen inlichtingen en slechts zelden gelukte het om een vaag signalement van de dader te krijgen. Toch kreeg Amsterdam een spoor in handen en dat was nog Rie haar eigen schuld.

Toen ze de markt geheel afgewerkt hadden, reden ze naar Amsterdam-Zuid, waar ook veel winkels zijn. Daar gaf Rie nog vlot een vijfentwintig biljetjes uit tot ze bij een sigarenwinkelier terechtkwam. Ze kreeg het gebruikelijke knikje van Jos, die aan de overkant van de straat stond en stapte naar binnen. Ze moest wachten omdat een klant nogal veel werk had en dat maakte haar zenuwachtig, want ze had de gehele dag al onder hoogspanning gewerkt. Ze was bang terwijl er helemaal niets aan de hand was. Jos had dit moeten zien en er voor vandaag mee moeten stoppen, maar die wist van geen ophouden. Juist toen Rie de winkel weer uit wilde lopen, was de klant klaar.

'Hebt u voor mij een pakje sigaretten?' vroeg Rie. 'Welk merk, mevrouw?' vroeg de winkelier beleefd. 'Geeft u maar wat,' zei Rie terwijl ze zenuwachtig aan haar handschoenen stond te trekken.

'Best mevrouw,' mompelde de winkelier en legde een pakje Engelse op de toonbank neer.

Rie legde een vals briefje van tien ernaast en wachtte op het wisselgeld. De winkelier kon het niet passen en ging met het valse briefje in zijn hand naar achteren om klein geld te halen. Dat vertrouwde Rie al niet en toen het lang duurde, wilde ze weglopen. Hoewel ze erg bang was, begreep ze zelf wel dat dit het domste was wat ze kon doen en daarom bleef ze staan. Eindelijk kwam de man weer te voorschijn en gaf haar acht gulden en vijftig cent terug.

'Alstublieft mevrouw,' zei de winkelier bij het teruggeven op zijn gewone manier, maar Rie vond dat hij haar op een eigenaardige wijze aankeek. Dat maakte haar nog meer van streek. Haastig streek ze het wisselgeld op en liep snel de winkel uit. Buiten gaf ze Jos een wenk dat ze het niet vertrouwde en tegelijk kwam de winkelier achter haar aanzetten. Ze zag hem komen en begon sneller te lopen. Met geweld bedwong ze de aanvechting om te gaan hollen, want ze had een razende angst. Pas toen de winkelier ging draven, haalde hij Rie in en hield haar aan de arm tegen. Jos kwam dichterbij om de man desnoods neer te slaan, maar die hijgde: 'U hebt het pakje sigaretten laten liggen.'

Rie keek hem met grote angstogen aan en stotterde: 'Houdt u het maar.'

Jos wist niet precies wat er aan de hand was en kwam nog dichterbij. Toen beging Rie weer een domme streek en liep naar Jos toe. Ze drukte hem het pakje sigaretten, dat de winkelier toch gegeven had, in de hand en keek hem wanhopig aan. Jos pakte haar bij de arm vast en liep met haar verder. De winkelier keek het tweetal verwonderd na en voelde dat er hier iets niet in de haak was.

Toen hij weer achter zijn toonbank stond, peinsde hij wat dit toch geweest kon zijn. Het was al vreemd dat de vrouw een pakje sigaretten kocht, terwijl haar man of wie het dan ook was, buiten stond te wachten. Bovendien wist ze het merk niet dat die man rookte en was erg nerveus, zelfs angstig geweest. Toen hij achter haar aanliep om het pakje sigaretten te geven, was ze bijna gaan draven hoewel ze hem wel gezien had, want toen hij riep, keek ze direct om. Die avond had hij het er nog met zijn vrouw over en die vroeg na enig nadenken: 'Was dat briefje van tien wel goed?'

Onmiddellijk schoot de winkelier overeind en liep naar de winkel. Daar hij vlak voor het sluiten van zijn zaak het briefje had ontvangen, lag dit nog bovenop. Hij voelde eens aan het papier en vergeleek het met de andere briefjes van tien. Toen vertrouwde hij het helemaal niet meer, want dit laatste briefje voelde veel stijver en dikker aan dan de andere biljetten.

Na overleg met zijn vrouw belde hij het hoofdbureau van Amsterdam op en geen tien minuten later stonden er twee rechercheurs in de zaak, die het bewuste tientje onder een vergrootglas bekeken.

Wat de vrouw van de winkelier al gevreesd had, bleek waar te zijn. Het biljet was vals, maar deze keer kon de winkelier een nauwkeurig signalement opgeven van de vrouw, die het aan hem gegeven had en een wat minder goed signalement van de man met wie ze later was weggegaan. Zorgvuldig schreven de rechercheurs het signalement van Rie op, die beschreven werd als een knappe blonde vrouw van circa 25 jaar, gekleed in een opvallend grijs mantelpak en grijze schoenen met hoge hakken. Jammer voor de winkelier dat het valse bankbiljet tegelijk in beslag werd genomen, maar de Amsterdamse recherche was twee signalementen rijker van een vrouw en een man, die bij de valse tientjes zaak betrokken waren.

De volgende dagen speurden ze naarstig in de stad naar de blonde vrouw met het grijze mantelpak aan en de grijze schoenen met hoge hakken. Dat dit geen succes opleverde had zijn reden, want Jos en Rie hadden de hoofdstad hun rug toegekeerd. Toen Jos haar bij de arm had weggevoerd en ze eindelijk bij de auto waren gekomen, was Rie in snikken uitgebarsten. Het duurde geruime tijd voordat ze kon vertellen wat er precies gebeurd was en dat was eigenlijk niets, alleen had Rie er een soort drama van gemaakt.

Jos was woest en slingerde haar de grofste scheldwoorden naar het hoofd, waarop ze weer ging zitten huilen en vervolgens terugschold. Het werd in de nog steeds stilstaande auto een compleet relletje en enige voorbijgangers bleven staan kijken en luisteren. Dat bracht Jos tot bezinning. Hij startte de wagen en reed vol gas weg.

Bij Rie thuis deden ze het nog eens over en weer ging het ,van dik hout zaagt men planken’, maar wijzer werden ze daar niet van.

Op het laatst dreigde Rie met de politie, maar daar lachte Jos om, want dan ging ze zelf ook achter de tralies. Dat zag Rie ook wel in, maar ze wilde niet dat Jos haar alleen in Amsterdam achterliet, zoals deze van plan was. Dan zou ze toch de politie opbellen en vertellen wie hij was en ook dat de valse tientjes in Rotterdam gemaakt werden.

Jos zag de gevangenisdeuren al voor hem en Nelis opengaan en nam van armoe de over haar toeren gedraaide Rie op sleeptouw. Ze hadden die dag een hoop klein geld opgedaan en bovendien had Jos nog een driehonderd valse tientjes in zijn auto, dus voorlopig konden ze vooruit. Het was trouwens nog de vraag of de sigarenwinkelier iets van dat valse tientje had gemerkt.

Jos zat er geruime tijd over na te denken en woog de kansen tegen elkaar af. Rie had zich ontzettend aangesteld en nog gezegd: ,houdt die sigaretten maar’, hetgeen op zichzelf al erg dwaas is. Ook was ze bijna hard gaan lopen toen de winkelier achter haar aankwam. In ieder geval zou deze wel begrepen hebben dat er iets met die vrouw aan de hand was. Hijzelf had ook schuld om vlak voor het sluitingsuur haar nog naar binnen te laten gaan, want dan bleef zo’n vals tientje bovenop liggen. Als de winkelier het dan merkte, wist hij direct dat het van die blonde vrouw afkomstig was, die zo raar deed. Hij behoefde maar even aan de echtheid te twijfelen en het was al fout. Nee, hun kansen stonden niet zo best en daarom nam Jos zijn maatregelen.

Hij liet de nog steeds nasnikkende Rie de kachel aanmaken en toen deze goed brandde, propte hij het grijze mantelpak erin. Rie probeerde haar geliefd mantelpakje nog te redden, maar Jos hield haar hardhandig van de kachel vandaan. Zelf had hij een kostuum van een onbestemde kleur aan gehad, dat zo’n beetje tussen groen, grijs en blauw in zweefde. Dergelijke kostuums werden door duizenden andere mannen gedragen, dus veel gevaar zat daar niet in. Toen het goed donker was liet hij Rie een zwarte mantel aantrekken en ging eerst naar buiten om de zaak te verkennen. Tien minuten later was hij weer terug, greep het koffertje dat Rie intussen had ingepakt en trok haar aan de arm mee naar buiten. Ze trilde over heel haar lichaam, maar daar trok Jos zich niets van aan. Hij duwde haar in de auto en reed de stad uit. Waarheen kon hem niets schelen, maar Amsterdam moest hij ver achter zich hebben. Die nacht sliepen ze in Apeldoorn en de volgende dag gingen ze door naar Maastricht. Dat was dicht in de buurt van de Belgische en Duitse grens waar Jos bij het eerste het beste teken van gevaar overheen wilde wippen. Toen ze na enige dagen niets verdachts hadden gemerkt, werden ze brutaler. Eerst liet Rie het haar zwart verven en daarna trokken ze dwars door Limburg en Brabant en lieten daar een lawine van valse tientjes neerdwarrelen. Voordat ze over de Moerdijkbrug heenreden, had Rie het laatste valse tientje al uitgegeven. In Dordrecht belde Jos zijn maat Nelis op, die in Rotterdam de valse tientjes drukte en hoorde toen dat er niets bijzonders was voorgevallen. Hij had al niet begrepen waar Jos al die tijd zat, want hij moest hem dringend spreken.

'Waar gaat het over?' vroeg Jos.

'Over een grote partij drukwerk,' zei Nelis en toen wist Jos al dat het over een partij valse tientjes ging, want door de telefoon kon je natuurlijk niet alles zeggen.

Daar was Jos erg voorzichtig mee, maar hij had er ook nog aan moeten denken dat Rie buiten de telefooncel op hem stond te wachten en door het glas van de deur kon zien welk nummer hij draaide. Ze prentte dat nummer goed in haar hersens en schreef het later op.

'Alles veilig in Rotterdam. . . we gaan maar gelijk door,' bromde Jos toen hij uit de telefooncel kwam.

Dat leek Rie ook beter, want in die hotels voelde ze zich niet veilig. Wel gaven ze telkens andere namen op, maar soms vroegen de hotelhouders naar hun paspoorten. Dan verklaarde Jos op hoge toon dat ze die dingen in Nederland niet nodig hadden en als ze hem soms niet vertrouwde, konden ze informeren bij de firma Bouwer in Groningen, waar hij voor op reis was.

Voor alle zekerheid betaalde hij de kamers dan vast vooruit, want dan informeerden die hotelhouders vanzelf niet meer in Groningen, waar Jos in het geheel niet bekend was. Nu gingen ze naar Rotterdam en daar wilde Rie voorlopig een kamer huren.

Jos beloofde haar te helpen, maar in zijn kosthuis kon ze niet terecht, want dat was al vol. Rie geloofde hem maar half en ze had nog gelijk ook, want Jos wilde haar daar niet hebben. Ze was dan precies van zijn doen en laten op de hoogte en daar voelde hij niets voor. Ze wist toch al te veel en ze wilde nog meer weten.

Al een paar keer had ze terloops geïnformeerd hoe ze die valse tientjes nu eigenlijk maakten en wie en waar ze dat deden. Jos noemde dan maar een buitenplaats op, maar zag wel dat Rie hem toch niet geloofde. Ze deed wel alsof, maar Jos wist wel beter. Ze wachtte haar kans af en die kreeg ze toen Jos Rotterdam opbelde en ze precies kon zien welk nummer hij draaide.

Zo stonden de zaken toen Jos zijn kostjuffrouw begroette en verklaarde dat hij nu wel een paar weken thuis zou blijven. Voor Rie had hij een heel eind uit de buurt een kamer gevonden en die moest maar zien dat ze zich vermaakte. Ze had van ieder tientje dat ze wisselde drie gulden van Jos gekregen, maar daar gingen natuurlijk de hotelkosten nog af. Voorlopig kon ze nog wel vooruit, maar het moest niet te lang duren, had ze tegen Jos gezegd. Als ze iets nodig had, zou ze hem wel opbellen en anders kwam ze wel even langs.

'Wij moeten ons anders hier niet te veel samen laten zien,' zei Jos nog, maar Rie lachte hem uit en zei: 'Alleen als het nodig is, Jos, maar ik laat me niet door jullie in een hoek drukken.'

'Wie drukt jou in een hoek en wie bedoel je met jullie?' barstte Jos los.

'Dat zijn mijn zaken,' zei Rie en glimlachte raadselachtig.

Jos haalde de schouders op en liet Rie op haar kamer achter. Die vermaakte zich de eerste dagen met naar de bioscoop gaan en hier en daar eens in de grote magazijnen kijken. Op een middag draaide ze in een telefooncel het nummer dat Jos in Dordrecht had opgebeld. Nelis nam de telefoon op en riep: 'Met de Concurrent!'

'Wat zegt u?' vroeg Rie liefjes.

'Met de Concurrent!' riep Nelis nu harder.

'Is dat een winkel?' vroeg Rie weer.

'Nee, dit is een drukkerij, maar er is ook een stoffenwinkel van die naam. U hebt het verkeerde nummer gedraaid,' zei Nelis.

'O, dank u wel. . . neem mij niet kwalijk,' lispelde Rie.

'Helemaal niet,' bromde Nelis en legde de telefoon op de haak.

Als hij had kunnen vermoeden dat Rie even later in het telefoonboek de drukkerij ,De Concurrent’ opzocht en het adres daarvan van buiten leerde, was hij niet gerust geweest. Tegen de zin van Nelis had Jos Rie erbij gehaald.

'Vrouwen moeten voor de huishouding zorgen en zich niet met mannenzaken bemoeien,' had Nelis gebromd, maar Jos vond dat het uitgeven van valse tientjes met Rie veel gemakkelijker ging en had haar er toch bijgehaald. Hij had daar al spijt van en kreeg het nog meer toen Rie na een week om geld kwam vragen omdat ze een nieuw mantelpakje wilde kopen. Volgens haar moesten de anderen er maar aan meebetalen, want ook terwille van die had Jos in Amsterdam haar grijze mantelpak verbrand. Jos kon daar niet veel tegen inbrengen en beloofde erover te zullen spreken.

'Anders ga ik er zelf op af,' dreigde Rie.

'Het komt wel in orde,' suste Jos, maar gaf haar geen geld omdat hij er zelf lelijk doorheen raakte.

Ze moesten maar weer een partijtje valse tientjes drukken, want het werd hoog tijd, maar het scheen niet goed te gaan. Hij zou er zelf maar eens naar toe gaan en daar een hartig woordje spreken, want door de telefoon ging dat niet. Nelis had makkelijk praten, die verdiende aan dat drukkerijtje. Nu Rie lastig ging worden, moesten ze wel. Hij zou wel een stootje in de goede richting geven, peinsde Jos, terwijl hij in een café iets zat te drinken.

Hij schrok uit zijn gepeins op door een man, die met hem in contact probeerde te komen. Jos was op zijn hoede, maar het mannetje wilde hem alleen maar een plaatsbewijs voor de voetbalwedstrijd Nederland-België verkopen. Het was een kaart van vijftien gulden en die wilde hij aan Jos verkopen voor dertig gulden. Na veel loven en bieden kocht Jos hem voor twintig gulden, want hij was een liefhebber van voetballen en de kaarten voor deze wedstrijd waren al weken van tevoren uitverkocht.