HOOFDSTUK VI

 

Dikke Piet en Gerrit worden ingeschakeld

 

Ook commissaris Achterberg had thuis het ochtendblad gelezen en gelachen om de man met de gebroken paraplu en de uitgescheurde mouw, maar tegelijk begreep hij dat er werk kwam.

Toen hij op het hoofdbureau zijn kamer binnenkwam zag hij tussen de andere papieren de gele plaatsbewijzen al liggen, die bij het proces-verbaal hoorde. Met zijn jas nog aan las hij het door en bekeek aandachtig de valse kaartjes.

'Niet veel kunst aan,' bromde hij, terwijl hij zijn jas uittrok.

Het proces-verbaal met de plaatsbewijzen schoof hij voorlopig opzij en besteedde zijn aandacht aan de andere stukken. Hier en daar maakte hij een aantekening op en legde het dan op een bepaald stapeltje. Alles wat betrekking had op de valse tientjes zaak was voor Liesboom. De rest moest hij straks tussen de andere rechercheurs verdelen. Na een half uurtje lezen en aantekeningen maken was hij zover. Hij nam de telefoon en draaide het nummer van de recherchewacht.

'Met de recherche,' bromde een diepe zware stem.

'Morgen Piet. . . komen jullie even?' vroeg mijnheer Achterberg.

'Ja mijnheer, wij komen eraan,' zei de Dikke en nadat hij de telefoon had neergelegd brulde hij: 'Aantreden voor de polonaise . . . opdraven bij de commissaris.'

De stoelen werden achteruit geschoven en een tiental rechercheurs liep de gang door naar de kamer van de commissaris. Dikke Piet klopte op de deur en schoof toen zijn maat Gerrit naar binnen.

'Morgen mijnheer,' kweelde Gerrit.

'Lekker weertje,' bromde Piet er achteraan.

'Morgen,' zei de commissaris terwijl hij een beetje

wantrouwig naar de Dikke en Gerrit keek, die hem te vrolijk waren op de vroege morgen.

'Ze hebben het toch maar weer gelapt, mijnheer,' zei Dikke Piet en keek triomfantelijk om zich heen.

'Wie en wat hebben het gelapt?' vroeg mijnheer Achterberg.

'Ons elftal natuurlijk . . . alweer gewonnen van België op het kantje af met 3 - 2, maar dat mag de pet niet kreuken,' vond de Dikke.

'Kunst als je een strafschop van de scheidsrechter cadeau krijgt,' zei een van de rechercheurs.

'Die hebben de Belgen eerlijk terug gehad, maar ze schoten hem huizenhoog over en daar kon de scheidsrechter ook niets aan doen. Die spil nam een aanloop van hier naar Amsterdam en nog erover.'

'Ben jij er dan geweest?' vroeg de commissaris.

'Ja mijnheer . . . persoonlijk was ik getuige dat de Oranjeleeuwen de Rode Duivels een lesje gaven hoe men een strafschop moet nemen. Kijk, dat gaat zo . . . je kijkt naar de linkerhoek en dan denkt de keeper: hij schiet hem in de andere hoek en dan moet je juist wel in die linkerhoek schieten.'

'O, gaat dat zo . . . ik had liever gewild dat je met die vent van die valse plaatsbewijzen was komen aandragen,' zei mijnheer Achterberg.

'Daar zat ik te ver vandaan anders had ik hem wel gelijk meegebracht,' grijnsde de Dikke, 'en knokken mijnheer. . . knokken . . . de honden lusten er geen brood meer van. Wie het gedaan heeft, weet ik niet, maar hij heeft in ieder geval succes gehad.'

'En zowat een slordige vijftienduizend gulden verdiend,' zei de commissaris.

'Vijftienduizend gulden,' mompelde Piet, 'dat is nog eens demoeite waard.'

'Dat is het zeker, maar daar hebben wij het straks nog wel over. Dit stapeltje is voor Liesboom. Amsterdam schrijft dat een blonde vrouw die valse tientjes uitgeeft, ze hebben er een heel stelletje achterhaald. Zezijn van hetzelfde cliché afkomstig en ook op hetzelfde soort papier gedrukt. Als je denkt dat het wat is, moet je maar eens een dagje naar Amsterdam gaan. Schiet je al wat op in die zaak?'

'Ik heb er nog een paar gekregen en bij één kwam ik weer op de man met de groene auto terecht. Ze konden mij een vaag signalement opgeven, dat in grote trekken overeenkomt met dat van Bram en Eddy.'

'Dus voorlopig heb je nog werk genoeg,' dacht de commissaris.

'Ja, hebt u anders iets voor mij?' vroeg Liesboom.

'Ach, het is eigenlijk niet bepaald jouw afdeling, want geld is het niet. Een duizend of wat valse plaatsbewijzen voor Nederland-België. Het is maar gewoon drukwerk op een ordinair stukje papier. Geen watermerk of andere tierelantijntjes, ik knap er wel een ander mee op,' zei mijnheer Achterberg.

Liesboom knikte en keek een beetje spijtig naar het proces-verbaal met de gele papiertjes eraan. Mijnheer Achterberg ging verder, vroeg hoe het met de diverse zaken stond en deelde zijn stapeltjes paperassen rond. Op het laatst was nog alleen het proces-verbaal van de valse plaatsbewijzen over, dat mijnheer Achterberg in de hoogte hield. Zijn ogen gleden langs het rijtje rechercheurs en bleven aan het eind van de rij op Piet en Gerrit rusten.

'Hoe staan jullie ervoor, Piet?' vroeg mijnheer Achterberg.

'Wij?' riep Piet verbaasd, 'wij barsten nog van het werk, nietwaar, Gerrit?'

Gerrit knikte instemmend met het hoofd, maar keek tegelijk de Dikke aan of hij zeggen wilde, waar heb je het eigenlijk over.

'Welke zaken zijn dat dan?' vroeg mijnheer Achterberg die wel begreep dat Dikke Piet niets in die valse plaatsbewijzen zag.

'Nou, u weet wel . . . die inbraak bij . . . hoe heet die vent ook weer en dan dat zaakje van Dinges nog en o ja, de diefstal van die diamanten is er ook nog,’ somde Piet op.

'Dat is al twee jaar geleden gebeurd.'

'Ja, dat is zo, maar die zaak is toch maar nooit opgehelderd,' zei Piet en keek verwijtend naar de commissaris.

'Ik heb er misschien de juiste rechercheurs niet voor uitgekozen,' zei mijnheer Achterberg met een effen gezicht, waarop de collega’s van de Dikke en Gerrit in lachen uitbarstten, want die twee hadden die zaak.

Piet keek kwaadaardig om zich heen en bromde: 'Geef dat ding maar hier, mijnheer . . . wij zullen het wel opknappen, net een mooi zaakje om je pensioen op te halen.'

De commissaris lachte en zei: 'Hier is het proces-verbaal met tien valse plaatsbewijzen. Er staat zowat tien maal hetzelfde verhaaltje in en bovendien is er nog een lijst met vijftig namen bij, waar je datzelfde verhaal nog eens kunt aanhoren. Ze zijn in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag verkocht op straat en in cafés. Getuigen zijn er genoeg. Ga je gang maar en succes.'

'Binnen een week hebt u het mannetje hier,' zei de Dikke, waarop de commissaris zei: 'Ik hou je aan je woord, Piet. Heeft een van de heren nog iets te vragen?'

De heren schudden met hun hoofd en mijnheer Achterberg zei: 'Dan is de zitting opgeheven.'

Een voor een verlieten de rechercheurs de kamer van de commissaris. Dikke Piet en Gerrit waren de laatsten. Op de gang keken ze elkaar eens aan en de Dikke bromde: 'Dat wij nu net die uitgesproken rotzaak krijgen . . . in iedere drukkerij kunnen ze dat spul maken en aan het papier heb je ook geen houvast, zoek het maar uit.'

'Ja, veel moois is het niet, ik heb ook liever een mooi krakie, maar dit hoort er nu eenmaal ook bij. Anders stom om te zeggen dat wij die vent binnen een week te pakken hebben,' vond Gerrit.

'Misschien hebben wij hem wel,' dacht Piet optimistisch.

Gerrit haalde de schouders op en trok Piet het procesverbaal uit de handen, die doorliep naar de 'wacht' en met een ongelukkig gezicht, achter zijn lessenaar ging zitten.

'Moet je ook koffie?' vroeg Gerrit, die even later binnenkwam.

'Ik ben toch geen stiefkind, waarom zou ik geen koffie moeten?' bromde de Dikke.

'Je kan wel last van je maag hebben of zo, je kijkt zo chagrijnig,' vond Gerrit.

'Misschien heb ik die duizend valse plaatsbewijzen wel opgegeten,' zei Piet en pakte het telefoonboek.

Hij zocht bij de letter D en liet zijn vinger langs Drukkerijen’ glijden. Alleen in Rotterdam waren er al honderd zevenentwintig. Toen keek hij bij de P en zag dat de Papierhandelaren vijfenzestig man sterk waren.

'Leer jij het telefoonboek uit je hoofd?' vroeg Gerrit, die met de koffie binnenkwam.

'Weet jij hoeveel drukkerijen er in de stad zijn?' vroeg Dikke Piet.

'En weet jij hoeveel kroegen er in de stad zijn?' vroeg Gerrit.

'Vijfduizend op de kop af . . . waarom vraag je dat?'

'Omdat jij de drukkerijen langs wilt en ik de kroegen,' zei Gerrit.

'Maar er zijn honderd zevenentwintig drukkers en vijfenzestig papierhandelaren,' steunde de Dikke.

'Dat is altijd nog minder dan vijfduizend kroegen,' vond Gerrit.

'Je kan er direct wel een tweeduizend uitschakelen,' dacht Piet.

'Van die drukkerijen kan je minstens de helft uitschakelen,' beweerde Gerrit.

'Als ik maar wist welke helft,' steunde de Dikke opnieuw.

Gerrit haalde de schouders op en keek verbaasd naar

de Dikke, die een zilveren gulden uit zijn portemonnee haalde.

'De koffie kost vandaag maar dertig cent en die heb ik al voor je betaald,' zei Gerrit.

'Daar heb ik helemaal niet aan getwijfeld. Die gulden ga ik opgooien. . . tossen . . . je weet wel zoals bij een voetbalwedstrijd.'

'Dikke Piet wint de toss,' lachte Gerrit, 'waarom doe je dat?'

'Kijk, dat zit zo. De beeltenis van de Koningin is ,kop’ en als dat boven komt begin ik met de drukkerijen en de andere kant is ,munt’, dat zijn de papierhandelaren, begrijp je?'

'En als die gulden nu eens op zijn kant blijft staan, wat doe je dan?' vroeg Gerrit.

'Dan neem ik mijn ontslag en word goochelaar . . . bovendien kan ik met mensen die waanvoorstellingen hebben niet ramenwerken,' bromde de Dikke.

'Toch heb ik dat een keer gezien,' beweerde Gerrit, 'het was bij een wedstrijd tussen . . .'

'Muilezels en ijsberen,' lachte Piet, 'haal je hand eens weg, dan ga ik tossen.'

Gerrit haalde zijn hand weg en Piet legde de gulden op de bovenkant van zijn duim. Daarna piekte hij hem de lucht in en al draaiende kwam de gulden naar beneden. Toen hij vlak bij de tafel was, stak Gerrit plotseling zijn hand uit, ving de gulden op en stak hem in zijn zak.

'Hier mijn gulden,' brulde de Dikke en greep de arm van Gerrit vast.

'Jouw gulden . . . dat zou je wel willen. Er zweefde een gulden in de lucht, die was van niemand en ik had hem het eerst,' vond Gerrit.

'Pas maar op dat ik jou niet in de lucht laat zweven,' gromde de Dikke, terwijl hij Gerrit bijna een arm uitdraaide.

'Ik dacht dat jullie al aan het speuren waren,' zei mijnheer Achterberg, die de wacht was binnengekomen.

Piet kreeg een kleur en mompelde: 'Ik leer Gerrit een nieuwe judogreep, want die plaatsbewijzenvervalser lijkt me een gevaarlijk mannetje toe.'

'Weet je dan al wie het is?'

'Zo half en half wel,' loog de Dikke.

'Dat is knap . . . dat had ik achter jullie niet gezocht. Zal ik vast een cel laten leegmaken?' vroeg mijnheer Achterberg met een ernstig gezicht.

Daar wisten Piet en Gerrit geen antwoord op te geven en ze mompelden: 'Zo gauw gaat het ook weer niet.'

'In ieder geval kent Gerrit die greep nu,' zei de commissaris en liep verder.

'Dat heb je ervan als je gaat opgooien, waar je het eerste aan moet beginnen,' zei Gerrit nijdig.

'Jij had die gulden van mij rustig moeten laten zweven, dan was dit niet gebeurd. Geef hier dat ding,' zei de Dikke en haalde de gulden uit de zak van Gerrit.

Voor de tweede maal vloog de gulden door de lucht en kwam met ,munt’ boven op de tafel terecht.

'Dacht ik wel . . . het zijn de papierhandelaren . . . vijfenzestig adressen maar,' grijnsde de Dikke.

Gerrit haalde zijn schouders op en stak twee valse plaatsbewijzen in zijn zak. Piet volgde dat voorbeeld en schoof het proces-verbaal met de andere kaartjes in de lade van zijn lessenaar. Bij de uitgang van het hoofdbureau namen ze afscheid en beiden bromden tegelijk: 'Verder geen leed en nog vele jaren,' hetgeen hun gebruikelijke manier van groeten was.

Gerrit slenterde de binnenstad in en wipte bijna ieder café binnen. De meeste caféhouders kenden hem wel van gezicht en anders was het woord ,politie’ wel voldoende. Na een inleidend praatje toonde hij dan de caféhouder een vals toegangsbewijs en vroeg of hij soms gezien had, dat dergelijke biljetten in zijn zaak waren verkocht. De meesten haalden al direct de schouders op en verklaarden dat ze niets gezien hadden en ook niets wisten. Maar omdat dit een vaste gewoonte van caféhouders is, nam Gerrit dat niet. Hij vertelde dat die

plaatsbewijzen wel degelijk in zijn zaak verkocht waren en dat ze dit ook gezien moesten hebben, want hij wist dat een goede caféhouder niets ontging. Dikwijls herinnerde de man zich dan wel iets en langzaam aan kwam er dan een verhaal voor de dag van een man met een zwart snorretje, die geheimzinnig had zitten doen met die gele dingen. Jammer genoeg voor Gerrit kende de caféhouder de man met het zwarte snorretje niet, omdat ze hem nog nooit eerder in de zaak gezien hadden.

'En als hij nu eens zijn vertering niet betaald had, zou je hem dan wel weten te vinden?' vroeg Gerrit.

'Hij heeft alles betaald, dus daar heb ik nog niet over nagedacht,' zei er een, maar de anderen hielden vol dat ze de man met het zwarte snorretje nog nooit eerder gezien hadden. Gerrit kon het tegendeel niet bewijzen en sukkelde door naar de volgende kroeg.

Dikke Piet werkte zo’n beetje op dezelfde wijze, alleen kwam hij bij een ander soort mensen terecht. Hij had de papierhandelaren op volgorde gezet, zodat hij ze achter elkaar kon afwerken. Meestal waren het magazijnen met een kantoor erbij waar je eerst moest aankloppen. Als je vertelde dat je van de politie was, riepen ze de baas erbij en dan moest je binnenkomen en gaan zitten, want ze verwachtten dat er heel iets bijzonders aan de hand was. Dan kwam Piet met het vodje gele papier voor de dag en vroeg of ze zulk papier verkochten. De papierhandelaren keken hem medelijdend aan, zuchtten eens en mompelden: 'Is dat alles?'

'Ja, dat is alles,' zei Piet en zuchtte eveneens.

'Hoeveel vellen wilt u hebben?' vroeg de handelaar dan.

'Ik wil helemaal geen vellen hebben, maar als u dit papier in voorraad hebt, wil ik graag weten aan wie u de laatste veertien dagen zulk papier verkocht hebt.'

Dat was voor de meeste papierhandelaren te geleerd en de chef van het magazijn moest erbij komen met het orderboek en dan was het vlug voor elkaar. Piet noteerde de adressen van de drukkers en de hoeveelheid geel papier dat ze gekocht hadden in zijn boekje en ging dan weer verder.

'Ik lijk wel een reiziger in geel papier,' bromde de Dikke toen hij bij zijn tiende klant naar binnenstapte, 'maar van die eigenaars of directeuren word ik niet wijzer, dat duurt me te lang.'

Daarom sloeg hij het kantoor maar over en liep ineens door naar het magazijn waar hij van de chef de gegevens uit de eerste hand kreeg. Toen hij om half een op het hoofdbureau terug was, had hij vijfentwintig drukkers in zijn boekje staan, die de laatste twee weken vellen geel papier hadden gehaald of laten bezorgen. Vijf minuten later stapte Gerrit naar binnen en viel op een stoel neer.

'Goed voor de slanke lijn. . . je werd te dik,' zei Piet tegen de broodmagere Gerrit.

'Krijg de hik,' rijmde Gerrit en haalde een pakje brood uit zijn tas.

'Ben jij nog wijzer geworden?' vroeg de Dikke.

'Je moet niet zoveel vragen,' vond Gerrit, 'hadden ze dat papier ergens in voorraad?'

'Ergens is goed . . . ze hadden het overal,' zuchtte de Dikke, 'heb jij nog iets kunnen doen?'

'Dat mag geen naam hebben. Dat snorretje, dat volgens de getuigen die kaartjes heeft verkocht, hebben ze vermoedelijk al eens met Rooie Niek gezien en die Rooie gaat om met ene Willem, die weer bevriend is met Henk en die moet ergens in de Griffelstraat wonen op een onbekend nummer, maar die Henk heeft een meisje met blond haar en die is buffetjuffrouw geweest in een ,bar’ op de hoek van de Staalstraat en de Houtstraat,' vertelde Gerrit in één adem door.

'Geweldig dat je dat allemaal aan de weet bent gekomen,' prees de Dikke hatelijk.

'Wedden dat ik hem eerder te grazen heb dan jij.'

'Goed, dat staat . . . om een doos sigaren.'

'Aangenomen,' zei Gerrit en schudde de Dikke met een plechtig gezicht de hand.

'Is er een van jullie soms jarig?' vroeg een rechercheur, die juist langs kwam.

'Wij zijn juist niet jarig,' bromde de Dikke en keek in zijn boekje welke papierhandelaar nu aan de beurt was.

Tegelijk met Gerrit draaide hij door de deur naar buiten. DeDikke draafde verder de papierhandelaren langs en Gerrit stelde pogingen in het werk om via de blonde buffetjuffrouw en Henk die bevriend was met Willem, die weer een kennis van Rooie Niek was, bij het snorretje terecht te komen die de valse plaatsbewijzen verkocht had. Tegen vijven kwam de Dikke hijgend op het hoofdbureau terug en vroeg aan Gerrit, die er al was: 'Heb je hem?'

'Ik dacht dat ieder voor zich werkte. Als-ie in het hok zit, zal ik je wel waarschuwen.'

'Nou ja,!’ zuchtte de Dikke, 'ik vraag het maar, want als jij nu weet wie dat snorretje is, schei ik eruit met die papierhandelaren en de drukkers.'

'En die doos sigaren dan?' vroeg Gerrit.

'Ik betaal liever een doos sigaren dan dat ik nog een paar dagen achter die lui aandraaf, ik loop haast op mijn wenkbrauwen.'

'Ik dacht al, waar loopt die Piet toch op,' grijnsde Gerrit, 'maar je hebt gelijk, laten we van nu af maar weer samendoen.'

'Heb je succes gehad?' vroeg Piet vol verwachting. 'Natuurlijk niet, anders had ik niet samengedaan. In die bar hebben ze de laatste twee jaar vijftien blonde en twaalf zwarte buffetjuffrouwen gehad en bovendien nog een stuk of tien, afwisselend zwart, blond of rood.'

'Die bar heet zeker 'De Regenboog,' veronderstelde de Dikke.

'Nee, zo heet hij niet, maar die blonde is voorlopig nog in de mist, morgen ga ik verder.'

'Er zal niets anders opzitten,' zuchtte de Dikke, 'maar veel vertrouwen heb ik er niet in en domme dingen zullen ze wel niet gedaan hebben.'

'Ach, je kan nooit weten, als ze geen domme dingen deden, konden wij wel naar huis gaan,' vond Gerrit.

'Dat doe ik zonder domme dingen ook. Tot morgen, Gerrit en droom maar niet van die geverfde buffetjuffrouwen, want dan word je misschien nog kleurenblind.'

'Laat mij maar begaan . . . het beste met die drukkers, hoor.'

'Daar ben ik nog niet eens aan toe, eerst moet ik die handelaars in papier nog afwerken,' bromde de Dikke en stak ten afscheid zijn hand in de hoogte.