12

Hij kwam thuis en merkte dat de huissleutel niet in het slot wilde glijden. De reden werd hem snel duidelijk. Femske had een nieuw slot in de deur laten zetten. Een feestelijk koperkleurige ronde flens, zonder krasjes, blonk hem toe. Het slot kon maar een paar uur oud zijn en hij wist van niets. De sleutel in zijn hand was nutteloos.

Zijn hart begon wild te bonzen. God had de straf uitgevoerd! Femske had hem afgezworen, misschien was er al een andere man! Zo’n meisje kon iedereen die ze wilde krijgen. Vertwijfeld duwde hij zijn vinger op de drukknop. De bel ging over en klonk luider dan hij gewend was. Het leek de schel in een onmetelijk lange kloostergang, hol en galmend.

Achter zich, aan de rand van het trottoir, hoorde hij auto’s stoppen, het was een klein convooi lijkauto’s. De portieren werden geopend, zwarte schimmen kwamen naar buiten. Ze zagen er wellustig en macaber uit. Ze keken rond of ze niet goed wisten waar ze moesten zijn. In twee groepjes gingen ze met elkaar staan praten.’

Hij belde opnieuw en in het huis klonken eindelijk voetstappen. Ze naderden bedaard, maar resoluut. Zware dreunende voetstappen, ze moesten van een man zijn, niet van Femske.

De deur ging open, in de deuropening stond een reus van een kerel. De bovenste knopen van zijn overhemd stonden nonchalant open. Een ruig behaarde borst was zichtbaar. De reus was zeker een kop groter dan hij. Voordat hij iets kon zeggen, zei de man: ‘Daar hebben we onze Robert Puls weer!’

Hij wilde antwoorden: ‘En wie ben jij dan wel?’ maar het was niet nodig. Hij herkende de grote kerel. Het was de grote dikke rechercheur die kennelijk een verjongingskuur had ondergaan.

Het meisje … het meisje dat ik heb aangerand en dat ik gisteren bijna omver reed … Ze komt op haar verklaring terug, dacht hij. De straf van God!

‘Puls,’ zei de rechercheur, ‘je kunt niet meer ontkennen. Het heeft geen zin. We hebben twee getuigen, de zaak is rond!’

‘Onmogelijk!’ hijgde hij. ‘Ik heb niks gedaan.’

‘Dat vertel je maar aan,de rechter. Twee getuigen is voldoende om je te arresteren. Allereerst is het slachtoffer op haar verklaring teruggekomen. Ten tweede, die vrouw hier binnen, weet het ook! Ze is bereid

tegen je te getuigen.’

‘Onmogelijk! Het moet een misverstand zijn. Laat me Femske spreken!’

‘Dat gaat niet meer.’

‘Dat gaat niet meer? Wat krijgen we nou? … Ik leef in een vrij land. Ik wil haar spreken!’

‘Zij wil jou niet meer spreken, daarin zit de kneep!’

‘Ze wil mij niet spreken, waarom niet?’

‘Omdat ze van mij is, begrijp je Puls? Ik woon hier nu, ophoepelen dus.’

‘Dat is onmogelijk!’ Hij schreeuwde. ‘Onmogelijk, dat kan niet!’

‘Bij God is alles mogelijk!’ riepen de zwarte schimmen in koor. ‘Wij begrijpen hem, bij hem kan alles!’

‘Ik wil erin! Ik moet naar Femske!’ Hij brulde.

‘Opdonderen! Stoor ons niet, we liggen in bed. Begrijp het nou, ze is van mij.’

De rechercheur keerde zich om alsof de zaak was afgedaan. Hij wilde de deur sluiten. Razendsnel schoof Puls zijn schoen tussen de deur en de drempel. De reus keek verstoord.

‘Luister nou, Puls. Als je weer wilt matten, kan dat. Ik heb daar rekening mee gehouden. Ik heb maandenlang getraind. Ik ben nu in topvorm. Je bent kansloos, man. Schiet op, stoor me niet, ze wacht op me! In bed!’

Nu pas begreep hij wat er was gebeurd. Die kerel had Femske aangerand, verkracht en de bekentenis uit haar lichaam gewrongen. Hij voelde de straat onder zich wegzakken. ‘Deze straf is te zwaar, God! Dit accepteer ik niet. Ik verzet me.’

‘Ik ook,’ zei de reus en hief zijn arm op om Puls een duw te geven. Maar Puls was hem voor. Zijn vuist veerde vanuit zijn schouder en trof de reus midden in het gezicht. De kerel knipperde met de ogen en lachte kwaadaardig.

‘Stomme Puls. Dit kan ik gemakkelijk hebben. Hier, je mag me op m’n bek timmeren, ga je gang.’

Hij strekte zijn grote kop naar voren en stak de kin vooruit. Meteen stootte Puls een serie linksen en rechtsen op die grote ongure harses voor hem. De reus bleef rustig staan en glimlachte geamuseerd. Bij de laatste treffer bezeerde Puls zijn hand zelfs zodanig dat hij geen stootkracht meer had.

‘Je hebt nog een kans! Je hebt nog een kans!’ De zwarte schimmen joelden. ‘Kijk naar je voeten! Daar is je kans!’

Hij keek en zag dat hij de hoge werkschoenen met stalen veiligheidsneuzen droeg. Meteen schopte hij met een geweldige uithaal tegen het geslachtsorgaan van de reus. Er klonk een slag van metaal op metaal.

‘Ik draag een beschermer voor m’n zakie, knul. Ik zei je al, ik ben overal op voorbereid.’ Hij gaf Puls een duw zodat hij meters achteruit vloog.

‘Femske is voor mij. Als je het er niet mee eens bent, vertel je het maar aan de rechter. Je verliest het toch, ik heb twee getuigen!’ De reus sloot de deur.

De zwarte schimmen lachten. ‘Dat had je kunnen weten! Je hebt zelf aan God gevraagd om je te straffen. Verzet je dan niet, of doe het georganiseerd, zoals wij! Je kunt je bij ons aansluiten, we hebben nog wel een zwart pak. Als je het doet, kunnen we gezamenlijk overleggen hoe je Femske terug kunt krijgen.’

‘Wegjullie, duivels!’

Hij rende naar de deur en begon volslagen idioot met zijn pijnlijke vuisten op het houtwerk te roffelen.

‘Femske! Femske! Neem me terug, alsjeblieft. Ik hou van je! Femske, ik ben Robert Puls!’

‘Robert! Wakker worden!’ Femske sloeg hem in zijn gezicht en probeerde hem terug te duwen in bed. ‘Robert! Je droomt!’

Hij was wakker en besefte dat hij een vreselijke droom had gehad. Een afschuwelijke nachtmerrie die hem scherp en helder was bijgebleven.

‘God zij dank,’ zei Femske. ‘Je bent wakker. Ik dacht datje gek werd.’

Hij voelde aan zijn hand, die inderdaad pijnlijk was. Was de nachtmerrie wel voorbij? ‘Doe het licht aan, Femske. Ik wil jou zien. Ik wil weten of alles in orde is?’

Femske trok aan het koord en de kamer stond in het nuchtere schijnsel van de plafonnière. Hij knipte het bedlampje aan en trok het grote licht uit. Alles was nu zoals hij het kende en Femske lag naast hem.

‘Ik had een krankzinnige droom.’

‘Dat moet wel. Je ging als een bezetene te keer.’

Femske trok haar knieën op en kroop, zich koesterend in haar eigen warmte, in elkaar. Zo kende hij zijn diertje, dit was zijn Femske. Hij sloeg zijn arm om haar heen en trok haar tegen zich aan. Met zijn neus zocht hij haar hals en snoof haar lichaamsgeur op. Uit miljoenen, uit triljoenen, zou hij haar herkennen.

‘Ik droomde dat jij een ander had. Een grote dikke politieman. Ik mocht hier niet meer komen. Hij was sterker dan ik … Je wilde met het meisje dat ik heb aangerand tegen me getuigen.’

‘Dwaas.’

‘Het was de straf van God.’

‘Nog veel dwazer.’

‘Ik hoop het.’

‘Hoezo? Je hebt toch geen kwaad geweten?’

‘Nee!’

‘Waarom zou God je dan straffen?’

‘Geen idee. Zijn wegen zijn ondoorgrondelijk.’

‘De mijne veel minder. Ik blijf bij je.’

Hij knipte het lampje uit. ‘Daar houd ik je aan.’

‘Mag.’

‘Zweer!’

‘Zeg stel je niet aan. Doe niet zo gek.’

‘Zweer!’

‘Goed ik zweer al.’

Hij voelde zich gerustgesteld en trok haar nog hechter tegen zich aan, zodat ze bijna stikte en viel ogenblikkelijk in een droomloze slaap.

Hij werd wakker met een droge mond en een pijnlijke keel en wist meteen dat er iets onaangenaams was gebeurd. Hij had gedroomd dat hij Femskse kwijt was. Hij tastte naar de plek waar ze hoorde te liggen, ze was weg! De plaats naast hem was koud. Hij bleef tien tellen liggen, kwam zijn bed uit, schoot zijn slippers aan en liet een opgeluchte zucht.

In de keuken hoorde hij geluid. Ze was er!

Hij sloop de slaapkamer uit, de gang over, de keuken in en omhelsde Femske onverwachts. Hij zoende haar in de nek, draaide haar om en gaf haar een slotzoen op het voorhoofd. Femske liet hem begaan en keek over zijn schouder.

‘Is er iets?’ vroeg hij.

‘Ja, er is iets. Ik denk dat ik weet waarom jij vannacht zo slecht sliep.’

‘Ach kom.’

‘Ik denk zelfs dat ik weet waarom jij dacht dat God je wilde straffen.’

‘Vertel het maar.’

‘Je bent gisteravond bij Gonnie geweest.’

Hij voelde een ijselijke kou door zijn lichaam trekken. Meestal werd hij warm als hij schrok, maar deze verkillende kou was erger. Het was alsof er iets kapot vroor, er stierf iets.

Hij ging aan de keukentafel zitten en rilde. ‘Ja, ik heb haar ontmoet. Hoe weetje dat?’

‘Ik vond een envelop naast het bed. Haar naam en adres stond erop.’

‘Ik had het je willen vertellen,’ loog hij.

‘Dat weet ik. Ik vind het ook jammer dat ik het op deze manier te weten kom. Ik had het liever van jou gehoord. Ik had er niets over willen zeggen, maar je merkte dat er iets aan de hand was.’

‘Het heeft niets te betekenen, Femske. Wat er tussen haar en mij is geweest is definitief verleden tijd. Ik heb dat gisteren duidelijk kunnen constateren. Toen ik gisteravond thuiskwam heb ik aan je bed gestaan en naar je gekeken en gedankt datje bij me hoorde.’

‘Ik geloof je Robert.’

‘Het is ook zo, Femske.’

Femske antwoordde niet en begon de ontbijtboel op tafel uit te stallen. Hij zag dat ze het akelig nauwkeurig deed, precies zoals Gonnies dochtertje. Hoe was dit mogelijk? Zo was Femske helemaal niet.

Hij legde snel zijn hand om haar pols en hield haar vast.

‘Je hoeft niets uit te leggen, Robert. Ik weet dat je van me houdt. En Gonnie … dat was een episode uit je leven … een boek … dat je gisteren hebt dichtgeslagen.’

Hij knikte verrast. ‘Je zegt het dichterlijker dan ik ooit had kunnen doen. Maar het is de waarheid.’

Ze bevrijdde zich van zijn hand en ging zitten.

‘Ik denk dat ik vandaag vroeg klaar ben,’ zei hij. ‘Zullen we bij Leo’tje gaan eten?’

‘Ja, gezellig!’ Femske trok een blij gezicht. Hij zag het, maar hij zag ook dat ze de mimiek wel in haar gezicht maar niet in haar ogen wist te brengen. Ze lachte zoals Gonnie, toen hij beweerde dat het eten lekker had gesmaakt. Het was onecht.

Femske schonk de thee in en ze spraken om de stilte geen kans te geven. Als er nu een stilte viel, zou dat dodelijk zijn, terwijl ze anders vaak zwegen omdat er niets gezegd hoefde te worden. Die stilte was een onderdeel van hun samenzijn. Ze voelden eikaars aanwezigheid.

Hij merkte zelfs iets van opluchting toen Femske opstond, en opmerkte dat het al laat was. Hij bood onmiddellijk aan om de tafel af te ruimen en af te wassen. Ze accepteerde het zonder tegenwerpingen.

Bij de buitendeur kuste hij haar op de mond en hield haar hoofd vast. Hij was bang dat ze anders, net zoals Gonnie, het hoofd zou afwenden en zijn zoen op haar wang verloren zou gaan. Hij sloot de deur achter haar en liep naar de keukerv

‘Werkelijk,’ mompelde hij, ‘ik voel me even beroerd als gisteren bij Gonnie.’

Hij ruimde de tafel af en stapelde de vuile vaat op het aanrecht. Wat was er toch aan de hand? Waarom had zijn verhouding met Femske ineens zo’n gevoelige knak gekregen? Of verbeeldde hij zich dat? Het was toch ook belachelijk wat hij had gedaan! God bidden, om hem te straffen! Hij had in de roes van zijn documentaire gehandeld. God had, als Hij bestond, wel wat anders aan zijn hoofd dan Robert Puls achter zijn kont aanlopen en straffen. Zo belangrijk was Puls nu ook weer niet.

‘Er wordt niks gestraft!’ zei hij hardop. ‘Femske is van mij!’ Hij hief zijn vinger dreigend omhoog en keek naar het witte keukenplafond.

‘Als U Femske van mij afneemt, dan hang ik me op! De meeste mannen van mijn leeftijd zijn al jaren getrouwd, omdat ze de vrouw van wie ze houden gevonden hebben. U hebt me dat allemaal onthouden. Door me in m’n jeugd een verkeerde vrouw te geven, hebt u me pervers gemaakt! Als een zwerver heb ik geleefd en allerlei vrouwen geprobeerd. Het was allemaal niks, omdat mijn geest verpest was. En nu heb ik een vrouw met wie het goed gaat en die wilt u van me afnemen. Vergeet het maar! Ik hang me op, dan hebben we allebei niets!’

Hij trok zijn wijsvinger in, balde zijn hand tot een vuist en gaf een daverende slag op het aanrecht zodat de kopjes rinkelden.

‘Puls is geen lui, die op zijn knieën zakt en bedelt. Ik heb godverdomme recht op geluk! Zoals iedereen! Heb het lef’s om Femske bij me weg te halen. Ik schaf me een mitrailleur aan en onder een kerkdienst maai ik een heel zooitje van die schijnheilige gelovigen van U neer! Hou daar rekening mee!

Zal ik U nog wat zeggen! Voordat ik die mitrailleur in de kerk leegschiet, is het eerste salvo voor Femske, het laatste voor mezelf. Als U mij in vrede laat leven, hebt U geen last van me. Integendeel, ik beloof U, ik maak het ene religieuze programma na het andere. U zult er baat bij hebben. Ik reik U de hand!’

Hij zweeg en zag dat hij aan het afwassen was. De geiser ruiste op volle sterkte. Het water in de gootsteen was vettig. Snel dompelde hij de vorken en messen in het water en trok de dop uit de afvoer. Met warm water spoelde hij alles na en zette het in het afdruiprek. Het droogde vanzelf wel in de loop van de dag.

Uit de kamer haalde hij een decorontwerp uit de kartonnen koker en schreef op de achterzijde van het papier: Femske, ik hou van je!

Met cellotape kleefde hij het tegen de gangmuur. Als Femske thuiskwam zou ze het zien. Hij kleedde zich aan en verdween naar zijn werk.

Hij kwam thuis en zag dat zijn geste voor niets was geweest. Femske was er nog niet. Hij liep door het huis en vond alles zoals hij het had achtergelaten. Even overwoog hij om het vel papier met de liefdesverklaring weg te halen. Nu hij thuis was, zou het effect waarschijnlijk minder zijn. Hij had gehoopt dat Femske eerder thuis zou zijn dan hij. Ze zou zijn liefdesverklaring lezen en het zou haar vertederen.

Hij zag het voor zich. Femske las het, bleef voor het papier staan. Ze glimlachte en zei zacht: ‘Malle jongen.’ Daarna zou ze opgewonden en blij naar binnen gaan en het huis vullen met haar sfeer. Ze zou een plaatje opzetten en als hij dan thuiskwam, zou alles weer goed zijn. Ze zou hem tegemoet lopen en in de gang om de hals vallen. Ze zouden samen iets drinken, hij kon daarna snel nog wat telefoontjes plegen en ze zouden dan naar De Kabouter gaan en hun lievelingsgerecht eten, gebakken mosselen.

We zullen de rollen omdraaien, dacht hij. Ik kan ook een plaatje opzetten en voor de juiste sfeer zorgen. Zonder aarzelen koos hij iets van Bob Dylan. Hij trok de deuren van het kastje open zodat de drank gezellig lokkend zichtbaar werd. Dat was dat, wat kon hij nog meer doen?

Hij merkte dat hij het koud had, hij rilde, keek op de thermometer en zag dat het ruim tweeëntwintig graden was. Zeker niet koud voor de tijd van het jaar. Hij schroefde de thermostaat van de verwarming hoger. Een aangename temperatuur was ook belangrijk! Hij ging zitten, keek de kamer rond. Hier woonde hij met Femske. Wat kon hij nog meer doen om haar te plezieren? Hij dacht na en spoedde zich naar de slaapkamer. Het bed opmaken, natuurlijk! Hij wist dat Femske aan dit soort karweitjes altijd een hekel had. Ze deed het meestal voordat ze ‘s morgens de deur uitging, maar deze keer was er niets van gekomen. Hij trok de dekens er een voor een af en legde ze over de rug van een stoel. Daarna trok hij het onderlaken glad, en streek daarbij met zijn hand over een donker plekje aan Femkes kant. Even bleef hij peinzend naar het bewijs van hun samenzijn kijken, wierp toen het bovenlaken vaardig erover heen en daarna de dekens. Dat was dat. Wat kon hij nog meer doen?

Hij wilde juist de droge kopjes in de keukenkast zetten toen de telefoon ging.

‘Nee, God!’ dacht hij, ‘dat doet U niet. Er is niets met Femske gebeurd.’ Met een paar stappen was hij in de huiskamer en nam de

hoorn van het toestel.

‘Met Puls spreekt u …’

Hij herkende de stem van Gonnie. ‘Robert? …’

‘Ben jij nou helemaal belazerd om me thuis te bellen!’

‘Robert, je moet er niets achter zoeken. We hebben gisteren toch beiden kunnen constateren dat het voorbij is …’

‘Ja, wij wel. God zij dank is Femske niet thuis. Wat zou ze daar wel niet van moeten denken?’

‘Ik begrijp het, Robert, maar ik ben helemaal radeloos … Ik … ik …’

‘Wat is er dan?’

‘Ik ben ineens helemaal over m’n toeren geraakt. Ik heb vannacht door het huis gelopen, op de vloer gestampt, op de deuren geslagen. Ik kon het niet meer aan, begrijp dat dan toch, Robert. Ik gun jou je geluk, echt… Maar ik dan? … Jij was m’n laatste hoop … Nu weet ik het niet meer. Ik besef dat ik mijn hele leven alleen moet blijven. Ik kan ineens die gedachte niet meer verdragen. Linda werd wakker en is bang van me geworden. Robert … het is zo erg …’

‘O! En hoe gaat het nu?’

‘Vreselijk Robert! Linda verstopt zich voor me. Ze is op haar kamer, als ik op haar deur klop begint ze te krijsen … Ze is totaal overstuur … O God, Robert … hoe moet dat nou verder … zeg me toch wat ik moet doen? Ze wil niet eten ook, niks. Ze gaat niet eens naar de wc … Het is om radeloos van te worden.’

Radeloos, reddeloos, uitzichtloos, dacht hij. Er kwam een idee bij hem op.

‘Gonnie, jij bent geloof ik christelijk, hè?’

‘Ik ben gedoopt en mijn ouders gingen naar de kerk, ja. Waarom vraagje dat?’

‘Je zei dat die documentaireserie je had geholpen. Als ik nu ‘s de dominee in jouw dorp bel en zeg dat jij onmiddellijk hulp moet hebben … Is dat geen oplossing?’

Gonnie zweeg en hij wachtte op haar antwoord. Over de lijn klonk wat geknetter en gerommel.

‘Ben je er nog, Gonnie?’

‘Ja … Ik weet niet wat ik met zo’n man moet, Robert.’

‘Hij kan je beslist helpen. Hij weet ongetwijfeld op korte termijn onderdak voor Linda. Hij kent instanties waar hij kan aankloppen om hulp voor jou te vragen.’

‘Robert…’

Hij bleef geduldig met de hoorn aan zijn oor staan en hoorde Gonnie hartverscheurend huilen. Hij begreep dat er doeltreffend opgetreden moest worden.

‘Gonnie!’ riep hij. ‘Nu is het verdomme uit met dat gejank. Leg de telefoon neer, ga op bed liggen met een aspirientje. Laat Linda op haar kamer blijven. Doe niets. Ik zal zorgen dat er binnen een kwartier iets gebeurt. Heb je dat begrepen?’

‘Ja, ja, Robert.’

‘Leg dan neer en doe wat ik heb gezegd.’

‘Ja, Robert, ik doe het al.’

Hij hoorde een klik en de verbinding was verbroken. Hij greep het telefoonboek en sloeg haar dorp op. Hoe vond hij zo snel mogelijk de dominee? Politie, dacht hij, die moet dat weten. Hij vond het nummer en draaide het. Het ging snel over maar daar scheen het bij te blijven. Hij wilde juist wanhopig opleggen toen een wrevelige stem zich meldde.

‘Ik moet met spoed het telefoonnummer van de dominee van jullie dorp hebben. Er is haast mee, een sterfgeval.’

‘De dominee?’

‘Ja, de dominee.’

‘Hoe moet ik het nummer van de dominee weten?’

‘Ja godverdomme, ben jij nou van de politie of ik? Hebben jullie een kerk of niet?’

‘Ja, er is hier een kerk.’

‘Hoe heet die dan?’

‘De Collenberg.’

‘De Collenberg?’

‘Ja, het is ook een clubhuis.’

‘Kijk, zo vind je de dominee, speurneus!’

‘Wablief?’

Hij hing op, zocht de Collenberg, draaide het nummer en kreeg een kantinejuffrouw aan de lijn die de naam van de dominee wist en zelfs zijn telefoonnummer op een lijstje had staan. Hij bedankte en belde het nummer. Gespannen hoorde hij het toestel aan de andere kant van de lijn overgaan. Er werd opgenomen. Goddank, dacht hij.

‘Met dominee Maas?’

‘Spreekt u mee.’

‘Prima. Dominee u spreekt met Puls …’ Voordat hij verder kon praten had de stem in de telefoon hem onderbroken en juichte: ‘Hé, u bent dé meneer Puls van de televisie! Meneer Puls, mijn complimenten

voor uw serie hoor, buitengewoon.’

‘Dank u dominee. De reden waarvoor ik u bel is …’

‘U wilt mijn medewerking vragen voor uw programma? Natuurlijk, meneer Puls, dat spreekt toch vanzelf. U zegt maar waar, wanneer en hoe laat. U kunt altijd over me beschikken.’

‘Dat klinkt me als muziek in de oren, dominee. Ik heb u namelijk onmiddellijk nodig!’

‘Natuurlijk, meneer Puls!’

‘Een totaal Overspannen vrouw uit uw dorp, een kennis van me, belde me net op. Ze zit daar met haar kind, er zijn grote geestelijke moeilijkheden … Er moet nu hulp geboden worden. U moet daar naar toe. Nu!’

De dominee kuchte. ‘Ja … èh … ziet u, meneer Puls, u bent toch wel de meneer Puls van de televisie?’

‘Ja, volledig.’

‘Ja … èh … meteen is wel erg moeilijk hoor, meneer Puls.’

‘Waarom? Het is uitermate dringend.’

‘Eh … ja ziet u … Ik wilde juist aan tafel gaan en èh … bij welk kerkgenootschap is ze eigenlijk aangesloten?’

‘Weet ik veel. Zeg maar bij God.’

‘O, ja, juist! Eh … meneer Puls, ik wil morgen zien wat ik voor die vrouw kan doen.’

‘Nee dominee! U moet nü gaan, het kan niet wachten.’

‘Meneer Puls, ik dacht toch dat u ons werk moet zien als …’

‘Sterf!’ riep hij en wierp de hoorn met kracht op het toestel.

‘Hé! Godje daarboven! Dat zijn nou jouw makkertjes hier! Zie je het nou zelf? Zo’n kerel moetje achter z’n reet aanzitten. Niet mij! Mij heb je m’n levenlang al te grazen gehad. Af ga je, af!’ Hij liet opnieuw zijn vingers door het telefoonboek roetsen en vond Gonnies nummer. Hij draaide het driftig. De telefoon werd meteen opgenomen.

‘Gonnie, met Robert hier. Hoe is het?’

‘Linda huilt zo op haar kamer en ik durf niet naar haar toe.’

‘O! Laat haar maar huilen, daar gaat ze niet dood van. Wacht op me. Ik kom naar je toe.’

Hij wachtte haar reactie niet af, verbrak de verbinding en wilde een boodschap voor Femske neerkrabbelen, toen hij de sleutel in het slot van de buitendeur hoorde steken. De deur ging open en hij hoorde Femskes opgewonden stem.

‘Robert! Malle idioot! Gekkerd. Ik hou van je!’

Ze kwam de kamer binnen gerend en vloog hem om de hals.

‘Die poster van je, die blijft voor altijd hangen! Ik hou van je, gek. Ik hou waanzinnig veel van je!’

‘So do I,’ antwoordde hij. ‘Femske … we moeten meteen weg … er is vreselijke haast bij. Kom in de auto, ik zal het je in de auto uitleggen.’

‘De politie voor dat meisje, Robert?’ vroeg ze verschrikt.

Ondanks alles moest hij lachen. ‘Welnee, malle. Maar ik geloof dat ik het je beter onder het rijden kan vertellen. Er gaat iets heel wonderlijks gebeuren, maar als je van me houdt, kan je het opbrengen. Ik moet het je vragen.’

Drie minuten later reden ze de straat uit en bevochtigde hij zijn lippen om Femske op de hoogte te brengen van het doel van de plotselinge rit.